MINISTORY 66
DRIE ENGELSEN IN ONZE KELDER
door Netje Carp-Heijbroek

 

De aantekeningen uit een klein dagboekje die ik als 17-jarig meisje opschreef zittende in de kelder tijdens de slag om Arnhem en later uitwerkte in onze evacuatietijd in Amsterdam, aangevuld met gegevens uit de memoires van mijn Vader geschreven in 1950 en de herinneringen van mijn broer Daan uit 1993, vormen de bronnen van dit verhaal over onze belevenissen met drie Engelse militairen, verborgen in onze kelder.
Na ‘Dolle Dinsdag’ stuurde mijn Vader iedere dag een verslag van de situatie in Oosterbeek aan zijn oudste dochter en zijn twee ondergedoken zoons. In dit bulletin, zoals hij het noemde, vertelde hij over de situatie in het dorp, en over het komen en gaan van vele Duitse militairen. De meesten kwamen van de slagvelden in Normandië, en werden hier opgevangen, opnieuw geplaatst en getraind. Alle hotels zaten vol. De Bilderberg met grijze muizen (van het vrouwelijke hulpkorps), de Tafelberg met hoge officieren, en zelfs een Veldmaarschalk werd verwacht in Hotel Hartenstein.
De grote huizen hadden inkwartiering. Ook wij hadden twee grijze muizen, een officier en zijn adjudant, die gelukkig na Dolle Dinsdag vertrokken. Een paar dagen voor de landing kregen we inkwartiering van acht Wehrmacht-soldaten met een 75 mm kanon en een auto met rupsbanden. Zij behoorden tot de beschermingstroepen van het hoofdkwartier.
Mijn Vader schreef op 7 september:

“ Gisteren maakten we een prachtige aanval van Typhoons mee. Zij beschoten alles wat op de wegen reed en schoten in Wolfheze een munitie trein in brand, die 3 uur lang heeft geploft.”

Op 10 september kwamen de heer en mevrouw Pekelharing, die in Hotel Hartenstein geëvacueerd zaten, bij ons in huis wonen, daar de Duitsers het hotel hadden gevorderd.
Uit al deze bulletins bleek een groot vertrouwen in de goede en nabije afloop van de oorlog.
Dat deze hoop zo tenietgedaan werd, vertelt nu het verhaal van het kleine dagboekje.
Op die prachtige zondag van 17 september 1944 was de lucht vol vliegtuigen. Overal om ons heen werd gemitrailleerd en gebombardeerd, vooral Wolfheze had het zwaar te verduren. Rodekruisauto’s reden af en aan. Vele vluchtelingen kwamen langs, beladen met het weinige wat ze nog mee konden nemen. De Duitsers waren nerveus, de Wehrmacht trok terug, maar niet de onze
Toen we om 13.00 uur aan tafel zaten, die gedekt was in de waranda, kwam Hans Borggreve, onze buurjongen, opgewonden aanlopen: ‘er dalen parachutes op de Wolfhezerheide’.
We renden naar boven op het dak, waar we net goed en wel waren of we tuimelden weer terug omdat een vliegtuig luid mitraillerend overvloog. Overal zagen we grote vliegtuigen die langzaam overvlogen, en de kabels van de losgelaten zweefvliegtuigen achter zich hadden hangen.
Mijn Vader stelde meteen de noodtoestand in (als oud-officier had hij alle mogelijkheden voorzien, en zette de organisatie in). Ieder lid van de familie had zijn taak. Koffer pakken met kleren en belangrijke papieren, een stoel zetten in een uitgezocht veilig gangetje vlak bij de kelder, daarop een plaid en een warme jas. Baden vullen, flessen vullen met schoon water enz
Ons huis stond in Oosterbeek bij de kruising Utrechtseweg/Van Borsselenweg/Valkenburglaan. Het was een groot oud huis, gebouwd in 1830 op de fundamenten van een oude herberg. Het stond in een bocht van de Utrechtseweg, en het kanon van de Duitsers bestreek het westen en het oosten daarvan. Tegenover ons huis was het landgoed de Sonnenberg nog niet bebouwd,, maar hel bestond uit een kasteel mei een groot romantisch park. Onze tuin grensde aan de oostzijde aan de Van Lennepweg, en aan de westzijde aan de Van Borsselenweg. Aan de zuidzijde

Een gedeelte van een plattegrond van Oosterbeek uit ca. 1939 toont onder andere de omgeving van het in dit verhaal beschreven huis Valkenburg.
(Collectie Gemeentearchief Renkum)

begon het terrein van ‘De Oorsprong’, waar een beekje ontsprong.
Achter in onze tuin had mijn Vader een schuil-loop- graaf gemaakt en ingericht. Mijn Moeder, mijn jongste zusje van 15 jaar en ikzelf moesten daar naartoe toen de eerste Engelsen kwamen. Er was bij die loopgraaf een theekoepeltje, en daar hebben we met ons drieën gelegen, de kogels vlogen om ons heen. Wij wisten niet wat bij het huis gebeurde, en maakten ons grote zorgen. Gelukkig hoorden we de buurjongen roepen: ‘we zijn vrij’, en we renden naar ons huis, waar we rijen Tommy’s zagen lopen, komende uit Wolfheze.
Wal was er gebeurd in de tijd dat wij in de loopgraaf waren?
De Wehrmachtsoldaten kregen van een Feldwebel opdracht om te vertrekken; wat een opluchting. Mijn Vader schreef:

“Een eerste patrouille Engelsen kwam langs het huis; ze wuifden en marcheerden door naar Arnhem. Een tweede patrouille kwam in ons huis en een officier met mank been vroeg of ik hem kon zeggen waar hij was. Hij toonde mij een Engelse kaart, waarop mijn huis vermeld stond. Ik gaf hem de raad direct door te marcheren naar hotel ‘De Tafelberg’, waar vermoedelijk hoge Duitse officieren zaten. Juist toen de derde groep Engelsen mijn huis naderde, kwamen 2 vrachtauto’s vol vluchtende Duitse soldaten aanrijden. De Engelsen scholen alle banden stuk, de Duitsers vlogen in de tuinen van de Van Borselenweg en het terrein van ‘De Sonncnberg’. waarna een gevecht volgde. De Engelsen schoten door de ramen van het huis”.

Een jonge Duitser werd neergeschoten bij een lindeboom. Hij lag daar heel rustig, net of hij bij de natuur hoorde. Het was de eerste dode die ik zag, en ik moest denken aan zijn jonge leven.
Alle buren van de Van Borsselenweg verzamelden zich in onze tuin. We gaven de Engelsen water en veel vruchten. We hadden de vruchtbomen net geplukt, Wat waren we blij met onze bevrijders. We praatten met ze in ons beste Engels, wat na vier jaren Duitse bezetting niet veel training had gehad, Onder de Britten waren ook enkele Nederlanders, waaronder een Bakhuis, ‘geen familie van de voetballer’ zei hij.]) Wat waren we blij elkaar te zien. Tegen het einde van de middag moesten we van de Engelsen in ons huis; het werd te gevaarlijk.
Toen het weer rustiger werd, gingen de eerste groepen weg, en maakten plaats voor volgende parachutisten. Zij waren zichtbaar vermoeid van de lange tocht en de gevaren. Ook zij kregen water en vruchten.
Ons huis was nu vol met Britten. Overal liepen ze met radiootjes, ze kookten hun potjes eten, en verwenden ons met heerlijke chocolade, sweets en tabak. Wat zagen we veel nieuwe dingen. Jeeps, waarop ook gewonden werden vervoerd, kleine opvouwbare fietsjes en motorfietsjes.
We haalden onze radio te voorschijn, en doordat er nog stroom op halve kracht was, luisterden we naar de berichten. Ook telefoneerde ik met mijn vriendin, Lili Engelberts, in Arnhem. We gingen vroeg naar bed, terwijl de Engelsen door ons huis zwierven.

De volgende morgen was het rustig. We gingen het glas van de kapotte ruiten opruimen. Samen met onze buurjongen verzamelde ik kussens uit alle omliggende huizen. We brachten die naar de gewonden die lagen in de dépendance van Hotel De Bilderberg. Op de Utrechlseweg zagen we drie gestrande auto s: Eén Engelse met een gesneuvelde Tommy er in, een Engels karretje; en een grote Duitse auto waar vier gesneuvelde Duitsers inzaten en uithingen. Het was een naar gezicht, maar het had ook iets onwezenlijks. We waren nog niet goed en wel op de terugweg of er kwamen rijen Tommy’s aan, voorzichtig sluipend achter de bomen. Het sein was onveilig. We vluchtten in de J.P. Heije Stichting, die de Duitsers overhaast hadden verlaten, met achterlating van geweren en munitie, en later hoorde ik ook van verbandmateri- aal. We vluchtten achter de huizen, door de tuinen, en kwamen veilig thuis, waar we met gejuich werden ontvangen door de zeer verontruste familie.
Toen maandagavond de tweede groep Airbomes aan kwam lopen, was de stemming veel minder opgewekt. De Engelsen waren midden tussen de tanks en het geschut van de Duitsers gedaald. Er was toevallig een pantserdivisie op weg naar Duitsland. Deze werd direct in Oosterbeek ingezet (woordelijk uit mijn dagboekje).
Dat alles niet liep zoals verwacht was, was voor ons ook merkbaar. De Britten begonnen zich in onze tuin in te graven. Op de Van Lennepweg, langs de heg van onze tuin, gingen wij nog kijken, en we zagen hoe ze in de loopgraven hun thee maakten.
We bleven allen rondlopen met vruchten en water. We spraken veel met hen in ons beste Engels, en we werden door hen verwend. Ze gedroegen zich heel correct.
Uit vele huizen waren de onderduikers te voorschijn gekomen. Eerst nog heel voorzichtig. Wat waren we verrast een van onze buurjongens, Wessel Lingbeek, terug te zien. En wat waren we blij dat de Nederlandse vlag van de huizen wapperde, getooid met de oranje wimpel. Een bord ‘Selbstandiges Quartiermachen isl verboten’, dat in onze tuin stond, werd met de hele buurt naar beneden gehaald.
De nacht van maandag op dinsdag hadden we onze eerste vluchtelingen. Een jongen en een meisje. Zij hadden hun Vaders in Wolfheze opgezocht, en kon-den niet meer terug naar huis.
Berichten uit het dorp kregen we niet, alleen nieuws van de Engelsen en van sommige vluchtelingen, meestal komend uit Wolfheze. We hadden geen idee wat er in hel dorp gebeurd was. De elektriciteit deed het niet meer, en dus hadden we ook geen radio. We leefden in ons buurtje als op een eiland.
Dinsdagmorgen vroeg, na een onrustige nacht, waren we allen om 07.00 uur op. Een uur later vertrok de sergeant-majoor met het rode oog. Hij had met zijn manschappen in en om ons huis gelegen. Onze vluchtelingen vertrokken richting Oosterbeek. We begonnen weer met hel glas op te ruimen om het huis.
Er zalen Duitse krijgsgevangenen in de J.P. Heije Stichting. En wat de bezetter betreft, hadden we ook gehoord dat een groot kanon bij de Kema stond, en dat een tank was ingegraven bij Bato’swijk

Op een gegeven moment kwamen verschillende geallieerde officieren met stafkaarten in ons huis confereren. Mijn Vader was daarbij, en adviseerde hen ook naar Driel en de Westerbouwing te gaan. Hij kreeg de indruk dal ze weinig wisten van wat zich in de omgeving afspeelde. Bij die bespreking was ook een luitenant aanwezig, die zijn regiment was kwijtgeraakt. Hij hoorde in Schaarsbergen te zijn, maar was verkeerd terechtgekomen. Het was de eerste kennismaking met een van onze latere Engelse onderduikers.
De situatie werd spannender. Steeds meer Engelsen groeven zich in, om ons huis. Er stond een mitrailleur op het platte dak van onze keuken. Mijn zusje en ik bleven rondlopen met water en vruchten, en spraken met vele Engelsen. Vooral het contact met een Schot McKinley, die zijn voorraadkar met munitie bij onze waranda, onder de linde, had verborgen, was groot. Door ons huis zwierf ook een onderduiker die de Tommy’s hielp.
Het grootste probleem voor de Engelsen was het slecht werken van de radio’s. Overal waren ze daarmee bezig.
Die middag kwamen weer grote vliegtuigen overvliegen. Boven ons hoofd ging plotseling een luik open. Er kwamen manden en containers naar beneden aan parachutes. Het waren de weinige die in goede handen vielen. De parachutes mochten wij hebben. Deze gebruikten we later om de gaten in het dak te bedekken.
’s Nachts hadden we twee gewonden in huis, die later door twee rodekruissoldaten werden weggebracht naar Oosterbeek.

Woensdag werd het zo gevaarlijk dat we steeds in het gangetje op onze stoelen moesten zitten. We mochten niet meer buiten komen. De Engelsen waren vol zorg voor ons.
Alle mensen in de buurt trokken zich weer terug in hun huizen. Van de Engelsen hoorden we dat Frost de brug bereikt had, maar dat er hevig gevochten werd. Toch geloofden en hoopten we nog op de goede afloop ‘Dempsey is coming’, maar hij kwam niet, hij zat vast in Nijmegen.2) Wij hoorden ook dat in Oosterbeek hard gevochten werd. De gezichten van de Engelsen werden steeds somberder.
Er werd veel geschoten, ook door sluipschutters in de bomen. Op een gegeven moment kwamen drie granaattreffers op de keuken en de provisiekamer. Een grijze wolk van stof kwam door ons huis, en op streng advies van de Engelsen tuimelden we de kelder in. Iedereen vergat zijn koffer en zijn plaid.
Dat was het begin van de lange tijd in de kelder, en ook het begin van de geschiedenis van de drie Engelsen.
De eerste uren verliepen vol afwisseling. Bij elke granaattreffer werd de deur van de kelder geopend: ‘Is all O.K. in the cellar?’ ‘Yes’. ‘Stay in the cellar, it is still dangerous’.
We zaten met zes mensen in de kelder. Mijn ouders, de heer en mevrouw Pekelharing, mijn jongste zusje

Hel huis Valkenburg, op de oostelijke hoek Van Borsselenweg/Utrechlseweg, gezien vanuil het noordwesten, in de winter van 1942.
(Collectie inw. J.T. Carp-Heijbroek)

van 15 jaar, en ikzelf, 17 jaar. Ik had net dat jaar eindexamen gedaan op de Van Limburg Stirumschool in Arnhem.
De vrij ruime kelder met een gesloten trap naar boven, had langs de muur rekken, waarop weckflessen met groenten uit de tuin stonden. Er was een deur naar de verwarmingskelder. Daar stond een kolen- gestookte verwarmingsketel. En er was een stortgat voor kolen, dat uitkwam op een binnenplaatsje. In die kelder was een klein raampje met tralies. In de grote kelder was een groot raam met een keldergat, waarboven een groot rooster. Ook was er een silo, die vol was met nieuwe aardappelen. Er lagen een paar tennisstoelen.
Al heel gauw werd er een gewonde binnengedragen. Het was de Schot van het karretje, die aan beide benen gewond was. Hij had veel pijn, en toen hij door twee hospitaalsoldaten was verbonden en een morfineinjectie had gekregen, maakten we een bed voor hem van een jas en een plaid. Nadat hij een sigaret had opgestoken, praatte ik een beetje met hem. Hij bood toen al zijn sweets en chocolade uit zijn karretje aan, niet wetende dat we later, toen we uit de kelder kwamen, nauwelijks zijn karretje konden terugvinden. Op dat moment kwamen er een paar officieren in onze kelder om overleg te plegen. Zij gingen weer weg, alleen de luitenant bleef achter. De gewonde Schot werd door de rodekruissoldaten weggebracht; zij kwamen later weer terug in onze kelder.
De luitenant ging naar boven, en kwam terug met een uit elkaar gesprongen stengun, die hij in de kelder weer probeerde in elkaar te zetten. Later hoorde ik via een andere Engelsman dat hij gevochten had bij ons koetshuis.
Die nacht sliepen we met de drie Britten in de kelder. Het was een moeilijke emotievolle nacht. We hebben niet veel geslapen. Er werd veel geschoten, en het was een groot lawaai. We lagen en zaten op de koude vloer van de verwarmingskelder.

De volgende morgen (donderdag) hoorden we om een uur of tien een groot gestommel. De deksel van het kolen-stortgat werd geopend, en daar tuimelden 16 vluchtelingen uit Oosterbeek naar beneden. Het waren vier gezinnen: zeven volwassenen en negen kinderen, waarbij hele kleintjes. Gelukkig hadden we een doos Verkade speculaasjes, lang bewaard door mijn Moeder. Daarmee vingen we de kinderen op. Ze waren allen gevlucht uil de Mariaweg. Ze vertelden dat er zwaar werd gevochten in de straten. Bij bakker Riksen was dwars door het huis geschoten, zodat ze bang waren geworden en de kant van Heelsum op waren komen lopen. De Utrechtseweg lag vol met takken, en was moeilijk begaanbaar. Ze vertelden dat bij het huis van de heer Poort een grote witte parachute over de weg lag, waaronder vele doden waren verborgen. De Engelsen vonden de situatie zo gevaarlijk dat zij de vluchtelingen bij ons in de kelder brachten.
Het was een wonderlijke situatie in onze kelder. Daar zaten we nu met 25 mensen, waaronder drie Britse militairen.
Boven ons hoofd werd flink gevochten.

Om 12.00 uur hoorden we plotseling harde voetstappen;
De deur van de kelder werd geopend, en weer dichtgedaan. Mijn Vader zat onder aan de trap met een witte vlag. Na een tijdje werd de deur weer open gedaan. Mijn Vader zei ‘Hello Tommy’. ‘Was Tommy?!’ De deur klapte weer dicht. Er waren Duitsers in ons huis. We waren weer Duits
Toen de eerste Duitsers beneden kwamen, renden alle Nederlanders uit de verwarmingskelder. De Engelsen vluchtten er in, en de deur werd dicht-gedaan. Ongelooflijk hoe iedereen reageerde. Wat waren we dankbaar en eensgezind.
De Duitsers vroegen naar onze persoonsbewijzen, en zeiden: ‘Wenn ein Tommy gefunden ware, wird die ganze Keiler ausgerottet mit Frauen und Kinder’.
En toen begon de tijd met de Duitsers.
Boven ons ging het schieten voort. De Duitsers waren aan het winnen, maar wisten zelf wel dat Duitsland aan het verliezen was. Zij behoorden tot een keurkorps, aangevuld met jongens uit de Kriegsmarine, vele heel jong, 17 jaar. De meeste officieren waren moeilijk, onvoorspelbaar, teleurgesteld, meestal dronken, en zeer bedreigend. Telkens kwamen weer Duitsers boven aan de trap, die werden opgevangen door mijn Vader met de witte vlag. Ze kwamen ook beneden, en onderzochten de kelder. De dreiging die van hen uitging, was heel groot. In de kelder waren we nooit meer alleen. Maar wal hielpen de Oosterbekers. Met man en macht probeerden we te voorkomen dat de Duitsers de verwarmingskelder zouden binnen gaan. We zijn vaak ontsnapt aan de dood. Bij elke controle bleef toch die deur een verdacht object. Op een keer gaf een Feldwebel opdracht om erachter te kijken, maar een officier zei ‘Laat maar’. Wel waren we opgelucht en dankbaar.
Aan het einde van de middag werden we overstroomd door Duitsers, die zich nestelden in onze kelder, Ze gingen grote gesprekken met ons houden, ze waren dronken. Dat ging vele avonden door. Iedere dag was er wel een reden om mijn Vader tegen de muur te zetten, dan weer een radio of een oud uniform, een portret van de Koningin, enz. Dat is een van de oorzaken, mede met de grote verantwoordelijkheden die hij le dragen had ten opzichte van zowel de Nederlanders als de Engelsen, dat hij langzaam overspannen raakte.
De Duitsers bleven komen, dan weer met een grammofoon met platen die ze hard draaiden, dan weer met drank…. Om de twee uur werden ze afgelost, vooral ’s nachts werd dan iedereen wakker.
De Engelsen zaten ondertussen in de andere kelder verborgen. Door hun snelle verplaatsing hadden ze hun uitrusting in de grote kelder laten liggen. Wij konden niet bij hen komen met eten. Gelukkig konden ze water drinken uit het tapkraanlje van de verwarming. De Engelsen werden verkouden en begonnen te hoesten. Mijn Vader organiseerde toen een koor. We zongen Vaderlandse liederen temidden van het schieten boven ons. Wat moet dat wonderlijk zijn geweest.
Het bleek ook zeer noodzakelijk, want wat we niet wisten was dat in de kelder naast de onze, behorende bij mijn Grootmoeders huisje, veel Duitsers zaten. Vele jaren later, op een bijeenkomst van de Airborne- vereniging in het Elektrum, zat ik naast iemand die als jongen bij ons in de kelder had gezeten. Hij sprak mij aan, en vertelde dat dal zingen zo’n indruk op hem had gemaakt. 3)
Mijn ouders hadden natuurlijk niet gerekend op zoveel mensen. Hel eten was een groot probleem. We hadden eigenlijk alleen de weck, een paar flessen water, wat koekjes, die aan de kinderen opgingen, een paar blikjes gecondenseerde melk, en een silo vol met aardappelen waarop een heel gezin zal. Maar we hadden geen gas om op te koken. We begonnen de dag met koude boontjes uit de weck, en twee slokjes water. Een paar blikken erwtensoep waren godenspijzen. Op een rustig moment wat later, haalde een Duitser, op verzoek van mijn Moeder, een butagasstel van boven, dal echter na twee dagen weer weg werd gehaald.
Op vrijdag waren er veel vliegtuigen in de lucht, eerst Duitse jagers, daarna Engelse bommenwerpers en Typhoons. Er werden voorraden uitgegooid. Dit merkten we doordat de Duitsers met blikjes, chocolade en zuurtjes kwamen aanzetten. Eerst wilden we het niet aannemen, maar tenslotte namen we ze toch voor de kleine kinderen die zo’n dorst hadden.
Er werd nog steeds hard gevochten. Er stond een klein kanon vlak bij het kelderraam, dal maakte een reuze lawaai.
Het verschil van vechten tussen de Engelsen en de Duitsers was heel groot. De Engelsen waren doodstil, je hoorde alleen hun fluitjes en radiootjes. Voor ons waren ze vol zorg. De Duitsers maakten veel meer lawaai, ze vochten met ‘Sieg Heil’ en ‘Heil Hitler’. Ze waren vaak dronken, ze zweepten elkaar op, ze voch-ten grover, maar ze wonnen wel. Dal was de ellende! Er zaten ook veel sluipschutters in de bomen, die er wel vaak werden uitgeschoten, dal hoorden wij.
Met 22 mensen in de kelder was de WC een groot probleem. We hadden een grote inmaakpol, die na een paar dagen overstroomde. Buiten begon het le regenen, en door een groot gat in hel dak boven de kelder stroomde het water de kelder in. De matrassen, die mijn Moeder intussen door de Duitsers had laten halen, begonnen te drijven. Tenslotte sommeerde mijn Moeder een Duitser om de pot te legen, waarna we met de pot de regen opvingen.
Die dag kregen we contact met de jannen, die we inmiddels zo noemden uit voorzichtigheid. We konden ze wat eten geven.
Na twee dagen van veel schieten en bezorgde gezichten van de Duitsers, werden we dinsdag wakker en was het vrij stil. Hel bleek dat we helemaal Duits waren. De slag voor ons was verloren. Zoals ik in mijn dagboekje schreef ‘Het is afgelopen, we zijn weer Duits. Vandaag voor hel eerst gehuild’.
Wat was het wonderlijk: ‘De Stilte’, na al dat lawaai van het schieten.
Die dinsdag gingen de eerste twee gezinnen weg naar familie in Wolfheze. De kelder werd wat ruimer. Mijn Moeder stond boven aan de keldertrap, maar we mochten er nog niet uit.
Woensdagmorgen mochten we voor hel eerst in het huis wat rondlopen, maar niet overal want het hele huis was vol Duitsers, en veel kamers waren verboden.
Donderdagmorgen vroeg mijn Moeder aan de overige Oosterbekers of het mogelijk was, daar alles nu rustig was, of zij weg wilden gaan. Het was voor de toestand van mijn Vader beter. Na een hartelijk afscheid vertrokken allen. Wat hadden we samen veel meegemaakt.
Die dag mochten we ook boven komen, en wat we toen vonden, weten degenen die het hebben meegemaakt wel. De Duitsers hadden in de eetkamer een groot diner gehad, om de eettafel stonden allemaal luie stoelen, op de tafel ons mooie damast en de Chinese borden, gevonden in de kelder van mijn Grootmoeder. Vanuit de keldertrap hadden we al gezien dat ze kippen en konijnen slachtten. Boven vonden we alles in grote hopen, met grote ‘hopen…’ Daarbij lag alles onder stof en puin. Wonderen waren er ook. Temidden van alle scherven hing het schilderij van Bob Tunack, ‘de gekruisigde Christus’, zonder een schrammetje tegen de muur, terwijl de piano eronder vol scherven zat. Hel schilderij hangt nu in de Oude Kerk te Oosterbeek.
Langzamerhand vertrokken de mensen uit Oosterbeek. We hoorden nu ook iets meer van wat er gebeurd was. Wat waren we dankbaar dat we nog in ons huis zaten.
We hoorden dat Dokter Oorthuis spreekuur hield in de apotheek. Van hem kregen we medicijnen voor mijn Vader, die een rustkuur moest doen. We kwamen nu veel in huis. We verzamelden dingen om de kelder wat geriefelijker te maken, ook voor de Jannen, die daar nog altijd verborgen waren.
De Duitsers bleven in ons huis, steeds andere groepen, die bezit namen van onze kamers.
’s Avonds waren we altijd in de kelder. Hoe moeilijk was dit voor de Jannen, en ook voor ons.
We kwamen nu in de tuin, een grote ravage, vol loopgraven, waarin onze kastdeuren en gordijnen voor bescherming en warmte lagen. Mijn Moeder haalde de gordijnen eruit, en liet ze drogen. Gelukkig konden we bij de pomp water halen.
Om de beurt hielden we de wacht bij de Jannen. Tenslotte vertrokken de heer en mevrouw Pekelharing. Zij waren een grote steun geweest, een rustig baken in de woelige zee.
Die dag kwam de zoon van onze tuinman Peters langs om te vragen of wij iets van zijn Moeder wisten. Maar wij wisten niet wat er gebeurd was. Later heeft men haar gevonden, gesneuveld in de tuin samen met haar kostganger. Wat een verdriet.
De Duitsers hadden groot respect voor mijn Moeder. Zij deden alles wat ze vroeg. Zo legden ze zeilen op het dak, zodat we eindelijk de kelder wat droger kon-den krijgen.
Het werd steeds rustiger om ons heen. Zuster Dooyer kwam naar mijn Vader kijken, en vertelde dat de mensen langzamerhand wegtrokken. Alleen de families wier huizen nog bewoonbaar waren bleven achter.
Wij begonnen onze kamers wat op te ruimen, dingen te verzamelen, en het huis dicht te maken, wat moeilijk was omdat ons huis nog steeds vol Duitsers was. Mijn ouders waarschuwden mijn zusje en mij dat we altijd met ons tweeën moesten blijven, en als er iets was direct naar hen toe moesten komen.
Op een gegeven moment kwamen enkele buren van de Van Borsselenweg langs. Wat waren we blij dat we elkaar weer zagen. Ze hadden allen heel veel meegemaakt. Vooral de handgranaten die in hun kelders waren gegooid, en die niet waren afgegaan. Ook wonderen gebeurden er. Ze kwamen allen kijken wat er nog over was van hun huizen, en vertrokken weer.
Toen we dinsdagmorgen (3 oktober) wakker werden, was alles stil. Alle Duitsers waren vertrokken. Het huis was leeg. We vertelden het vlug aan de Jannen, die met grote vreugde hun spek opaten.
Het eerste wat we probeerden, was alle luiken voor de ramen te sluiten, en de deuren zoveel mogelijk te repareren, zodat we beneden alles dicht konden doen. Een versplinterde deur konden we niet sluiten, en daardoor kwamen natuurlijk weer onverwacht Duitsers binnen.
Er kwamen vele mensen langs ons huis, ook Dokter Oorthuis, die naar mijn Vader kwam kijken, en ons leerde licht maken, ik geloof met carbid of olie. Mijn Vader ging nu boven slapen in zijn eigen bed. De Jannen mochten even boven komen. Een grote verrassing was dat we ontdekten dat Langejan rood haar had. In alle donkerte van de kelder hadden we dat nooit gezien.
Opeens kwam er iemand met een groot verband om zijn hoofd bij ons binnen.
Het was onze jongste broer Daan, die vermomd uit Zutphen illegaal ons Sperrgebiet was binnengekomen. Wat waren we blij, en wat was het heerlijk om weer een man bij ons te hebben.
Na alle verhalen uitgewisseld te hebben, werd meteen een plan de campagne gemaakt. De versplinterde deur werd gerepareerd. Het dak werd gerestaureerd met pannen van de tuinschuur en het kippenhok. We moesten wel steeds zeer voorzichtig zijn. Uit de Betuwe werden nog steeds (geallieerde) raketten op het kruispunt afgevuurd.
Mijn broer ging nu plannen maken voor de Jannen. Wat moesten we voor ze doen? Oosterbeek was aan het evacueren. Wij zouden ook wel weg moeten. Zij wilden zich niet krijgsgevangen laten nemen. Dus allereerst moesten ze in goede conditie zijn. Ze kregen zo goed mogelijk te eten. In de puinhopen vonden we nog een zij spek. Ze rookten turfmolm en ze lazen Engelse boekjes, die ze verstopten onder hun matras. Iedere avond maakten mijn zusje en ik een praatje met hen als we ze eten brachten.
Mijn Moeder ging samen met de heer Ooms op de fiets naar Mooiland om eten te halen, en naar boerderij ‘De Kabeljauw’ waar we melk konden krijgen.

In de tuin van een van onze gevluchte buren mochten we groente halen. Dokter Oorthuis verdeelde de winkels uit het dorp: hij wees aan wie waar eten mocht halen uit leegstaande panden. Tijdens een van de voedsel toch ten nam mijn broer een geit met een klein bokje mee. Wat was die geitenmelk-waterpap, gekookt op een klein kacheltje heerlijk. We moesten wel eerst Ieren melken.
Vele mensen kwamen langs ons huis op weg naar Ede, waar een opvang van het Rode Kruis was. Mijn Moeder gaf brieven mee voor mijn oudste broer en zuster, die niets van ons wisten.
We hoorden vele verhalen over wat er in Oosterbeek was gebeurd, de vele gevechten, de toestanden in Schoonoord en op de Tafelberg. Bob Tunack, de glazenier die vroeger bij ons gewoond had, sprak lange tijd met mijn Vader. Dit deed mijn Vader heel veel goed. De familie Korporaal kwam water uit de pomp halen. Op een ochtend kwam de heer Ooms niet om naar Mooiland te gaan, en we waren erg ongerust. Bert Kuyk en zijn broer kwamen ons toen vertellen dat de heer Ooms door een granaat was getroffen.4) Hij vertelde dat iedere nacht Engelsen vanuit het Elisabeths Gasthuis over de Rijn gebracht werden. Pas na de oorlog hoorden wij dat de broers Kuyk enkele dagen later gefusilleerd waren.
Dokter Oorthuis heeft ons geweldig geholpen. Ook de Indische zuster kwam steeds langs. Zij had wegens de gevechten niet eerder uit Doorwerth weggekund. Het was daar vreselijk geweest.
Weet iemand hoe zij heette?
Nog steeds kwamen onverwacht Duitsers in ons huis. Op een avond was er grote consternatie. De Jannen liepen door het huis. Plotseling bezoek van twee Duitse officieren met een onderofficier met kaarten. Middeljan vloog de WC in, de twee andere vlogen de kelder in. De ‘kaartenman’ ging op onderzoek in ons huis. Met veel moeite konden we hem uit de kelder houden. Toen hij een grote pan eten op ons kleine kacheltje zag staan, zei mijn zusje dat dat het eten voor de hele week was. Gelukkig liep alles goed af. Op dal moment beseften we niet hoe gevaarlijk onze situatie was. Je moet handelen, en later krijg je de reactie.
Geregeld kwamen dezelfde Duitsers terug. Mijn zusje en ik hadden ze allen namen gegeven, de dronkaard, de mongool, de vloekert, roodoog. Vooral de mon- gool zat achter ons aan, en mijn ouders waarschuwden ons om zeer voorzichtig te zijn.
Er waren zoveel gevaarlijke situaties waarvan we ons helemaal niet bewust waren.
Op een dag kwamen er kerels met rode dasjes aan. Zij wilden ‘die Schwester’ zien. Wij verborgen ons zoveel mogelijk, maar zij kwamen altijd onverwachts in ons huis, meestal door de ramen. Ook twee Hollandse SS-ers, die waren het gevaarlijkst omdat zij Nederlands spraken.
Er kwamen Duitsers die de geit mee namen. Bij de kelder stond steeds een Duitse auto.
Iedere keer weer was er paniek, maar het leek wel of er een beschermengel was. Alles is voor ons uiteindelijk goed afgelopen.

Download ministory

MINISTORY 67
COMMENTAREN EN OVERPEINZINGEN

 

Niet altijd zijn kant en klare verhalen beschikbaar die als Ministory kunnen dienen. De redactionele eisen zijn hoog, en die hebben zozoel met het onderwerp, de historische feiten, het taalgebruik, en de lengte van het verhaal te maken. We hadden niet echt iets op plank liggen dat deze keer in de reeks past. Enkele auteurs hebben werk ingeleverd afzijn in de afrondende fase daarvan, maar hun onderwerp was sim-pelweg nog niet aan de beurt.
Mede omdat we altijd weer blij zijn met kritische en actieve lezers, laten we hieronder drie leden van onze vereniging aan het woord, die respectievelijk reageren op eerdere Ministeries en zelf enige spontaan opborrelende gedachten op het papier hebben gezet. Mochten hun epistels anderen aanzetten om ook iets te verwoorden, dan worden die van harte uitgenodigd zulks te doen.

De 14e Schiffsstamm-Abteilung (II)
door Peter Vrolijk

In de vorige nieuwsbrief werd melding gemaakt van de oprichting van de Werkgroep ‘Westgruppe’. De leden daarvan zijn al geruime tijd bezig informatie te verzamelen over de Divisie Von Tettau. Daarbij wordt ook veel materiaal ontdekt dat niet direct betrekking heeft op het eigenlijke onderzoek, maar desalniettemin vaak zeer interessante informatie bevat. Uit dergelijke bronnen kunnen enige aanvullingen worden gedaan met betrekking tot Ministory No. 62 over de 14e Schiffsstamm-Abteilung geschreven door Helmut Jensen.
Deze Kriegsmarine-afdeling (14.S.SI.A.) was oor-spronkelijk gelegerd in Glückstadt, en kreeg reeds in september 1940 Breda als ‘Standort’. Dus niet pas in 1944, zoals de auteur van de Ministory vermeldt; mogelijk is hij daar toen opgeroepen.
In oktober 1943 werd het 2.S.St.Regiment (opnieuw) gevormd, bestaande uit de S.St.Abteilungen 14,16, 20, 22 en 26. Er was al eerder een 2.S.St.Regiment geweest, waartoe de 14e afdeling behoorde, maar dat was op 4 november 1939 ontbonden. Sinds die tijd viel de Abteilung rechtstreeks onder de ‘Admiral in den Niederlanden’.
Ondanks dat het hoofdkwartier van de 14.S.SLA. te Breda was gevestigd, waren de compagnieën over een groot gedeelte van midden-Nederland verspreid. Met name in de periode na de Geallieerde landing in Normandië (juni 1944), toen veel eenheden uit de kustverdediging werden gehaald en naar het front in Frankrijk en later het zuiden van Nederland werden gestuurd, zijn de compagnieën gebruikt om de gaten in de Duitse verdediging enigszins te dichten. Zo werd een deel van de Abteilung nog op 31 augustus
van dat jaar naar Amsterdam verplaatst. Wanneer het hoofdkwartier zich in Zetten vestigde, is op het moment van schrijven niet bekend, maar vermoede-lijk gebeurde dit pas in september.
De le Compagnie van de 14.S.St.A. zette zich in de middag van 17 september 1944, nadat de geallieerde luchtlandingen waren begonnen, in beweging. Dat gebeurde onder verantwoordelijkheid van het hoofdkwartier van het 15e Leger, waaronder op dat moment de operationele militaire eenheden in de regio vielen. De compagnie vertrok richting Arnhem, om zich te voegen bij de rest van de Abteilung. De sterkte van deze eenheid bedroeg 345 man, waarvan 150 ouder waren dan 50 jaar.
Een dag later werd het onderdeel tegengehouden door de Kampfkommandant van ’s Hertogenbosch, en kreeg de bevelvoerende luitenant de opdracht zijn mannen in stelling te brengen in een inderhaast opgerichte verdedigingslinie, die was gelegen ten oosten van de stad. Zowel op 19 als op 25 september verzocht de Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden (generaal F.C. Christiansen) het 15e Leger dringend om de compagnie vrij te geven, waarschijnlijk met als doel om de eenheid in de regio Betuwe/Oosterbeek (onder bevel van generaal H. von Tettau) in te zetten. Het verzoek bleef echter zonder resultaat. Op 28 september zond de Kampfkommandant van ’s Hertogenbosch de 150 oudere mannen naar Rotterdam, waar zij werden ingezet bij bewakingsdoeleinden in de haven, aangezien zij niet geschikt werden bevonden voor een inzet aan het front.
De le Compagnie heeft dus niet aan de Slag om Arnhem deelgenomen.
Wat betreft de overige onderdelen kan het volgende worden vermeld.
De rest van de Abteilung lag op 17 september in de Betuwe. Het Hoofdkwartier, de 2e ,3e ,4e en 5e Compagnie in (de omgeving van) Zetten, en de 6e Compagnie te Opheusden.
Na de geallieerde luchtlandingen werden de 2e en 3e Compagnie naar de zuidzijde van de Arnhemse ver- keersbrug gezonden. Het Hoofdkwartier zou volgens de Duitse verslagen op 22 september nog steeds in Zetten zijn gesitueerd (volgens de Ministory in Elden). Mocht het eerste het geval zijn geweest, dan moet de staf na de dropping van de Poolse parachutisten bij Driel (een dag eerder) gescheiden zijn geweest van de rest van de afdeling.
De 4e en 5e Compagnie werden zondag de 17e naar Nijmegen gestuurd voor het vormen van een brug-genhoofd op de noordelijke oever van de Waal. Nadat de geallieerden de rivierovergangen bij Nijmegen hadden veroverd, trok de 5e Compagnie met achterlating van het peloton zware wapens zich op Eist terug. De 4e Compagnie en het hiervoor genoemde peloton zware wapens werden als verloren beschouwd, en de commandant van de 4e Cie zou zijn gesneuveld. De eenheden in de Betuwe kwamen nadat de Arnhemse brug in Duitse handen was gevallen (21 september) onder het bevel van de Kampfgruppe Knaust. Over de samenstelling en inzet van deze groep hopen we in de nabije toekomst een artikel, wellicht in de vorm van een Ministory, te publiceren.
De 6e Compagnie werd op 17 september via het Grebbeveer over de Rijn gezet, en werd onder bevel gesteld van de lO.S.St.A. In de dagen daarna trok men op langs de rivier in de richting van Heveadorp, en nam uiteindelijk stelling in de omgeving Westerbouwing – Kasteel Doorwerth, ter voorkoming van mogelijke geallieerde overzetpogingen.
Over de gevechtswaarde van de 14.S.St.A. schreef de chef-staf van de 9e SS Panzer Division (SS-Hauptsturmführer G. Scheffler) op 28 september 1944 het volgende in zijn verslag:
“Schiffs-Stamm Abt 14, Kdr. Fregattenkapitan Hauck, war seit dem 17.9., dem ersten Tag der fdl. Luftlandungen im hiesigen Raum, als Infanterie- Einheit für Abwehr- und Sicherungs-aufgaben ein- gesetzt. Die Abt. verfügt über eine ausreichende Anzahl von Inf. Waffen, (686 Gewehre, 84 Pistolen, 27 M.Pi, 21 le.M.G,. und 5 s.M.G.) sowie über 2 russ. Beute Pak.
FührungsmaBig ist die Abt. für den infanteristischen Einsatz nicht besonders geeignet, da den Offizieren und Unteroffizieren die Schulung und Ausbildung für einen derartigen Einsatz fehll. Die Waffenausbildung der Mannschaften ist ausreichend. Die Kampfgeist ist zufriedenstellend.
Zusammenfassend wird die Abt. für einen Angriffskampf als schlecht, für einen abwehrmaBigen Einsatz als Sperr-Einheit für durchaus geeignet ange- sehen.”
(14 S.St.A., onder commando van fregattenkapitein Hauck, was sinds 17 september, de eerste dag van de vijandelijke luchtlandingen in deze omgeving, als infanterie-eenheid met verdedigings- en beveiligings- taken ingezet. De afdeling beschikt over een voldoende aantal infanteriewapens (686 geweren, 84 pistolen, 27 machinepistolen, 21 lichte mitrailleurs, en vijf zware mitrailleurs) en over twee (veroverde) Russische anti-tankkanonnen. Qua bevelvoering is de afdeling voor een inzet als infanterie niet bepaald geschikt, omdat de officieren en de onderofficieren de training en opleiding voor een dergelijke inzet ontberen. De wapenbeheersing van de manschappen is voldoende. De strijdvaardigheid is bevredigend.
Samenvattend wordt de afdeling voor aanvallende acties als slecht, voor de verdediging (blokkade) als absoluut geschikt beoordeeld.)
De hierboven genoemde naam Hauck komen we overigens ook als Hauth tegen. Onduidelijk is nog welke de juiste is.
De sterkte van de Abteilung bedroeg op 28 september: 11 officieren, 90 onderofficieren en 578 manschappen. Behalve de 14.S.SI.A. werd een groot aantal Kriegsmarine-eenheden ingezet tijdens de Slag om
Arnhem. De lO.S.St.A. is al aangehaald m de M nistorv. De volgende marine-onderdelen waren er N dan ‘niet gedeeltelijk) eveneens bij betrokken. 20SStA, 22.SSt.A„ Marineschützen Battene 250, 1 Flottenstamm Regiment, en nog enkele kleinere onderdelen. Over deze eenheden zoeken we nog nadere gegevens.

Bronnen
Kriegstagebuch (KTB) Admiral in den Niederlanden für die Zeit vom 16. – 30. September 1944;
KTB LXXXVIII Armee Korps, augustus 1944;
‘Betr.: Kampfwert der der Div. unterstellten Marine- Einheiten’, 28 september 1944 (rapport van de 1. Generalstabsoffizier van de 9.SS-Panzer-Di vision ‘Hohenstaufen’);
Tagesbefehl 28.9.44, General Kommando 2.SS Panzer Armee Korps;
‘Die deutsche Kriegsmarine 1939-1945 – Gliederung – Einsatz – Stellenbesetzung’ (verschenen tussen 1956 en 1964, als losbladige uitgave; samenstellers: Walter Lohmann en Hans H. Hildebrand).
* Met dank aan Hans Jehee.

De fatale rit van kapitein Kavanagh (II)
door Hendrik J. Oberink

Het verslag van de heer Philip Reinders (Ministory No. 65, februari 2000) is duidelijk en logisch opge-bouwd, en getuigt van een grondige research.
Waarmee ik wel enige moeite heb, is de naar mijn mening tè positieve waardering voor de uitgevoerde actie. De eindconclusie dat de mannen van het Royal Army Service Corps (RASC) een moedige poging hebben ondernomen om de voorraden voor de divisie te verzamelen, is te mager. Men leest dit wel vaker in publicaties over de Slag om Arnhem; in feite mislukte operaties van Britse zijde worden steevast omschreven als doortastend, moedig en opofferend, terwijl over mogelijke punten van kritiek vaak vergoelijkend wordt gesproken.
Als we proberen aan geschiedschrijving te doen, dan gaat het om een zo goed mogelijke analyse van de verzamelde gegevens. De conclusie over de actie van kapitein Kavanagh zou ook kunnen luiden: ‘een slecht voorbereide en uitgevoerde actie, met als gevolg een nodeloos verlies van mensenlevens’. En daarvoor verdient een officier beslist geen medaille! Een hard oordeel? Helaas ja. Dit ondanks het feit dat kapitein Kavanagh, nadat hij merkte dat alles fout liep, zich opofferde om de aftocht van zijn mannen te dekken.
Laat ik proberen duidelijk te maken wat ik bedoel, door de voorbereiding en de uitvoering van de actie nader te bekijken.

Voorbereiding
Het peloton van kapitein Desmond Kavanagh bevond z.ch op 19 september 1944 bij de eigen compagnies-commandopost RASC onder leiding van luitenant-
kolonel St.J. Packe. Deze was in de nabijheid van het divisiehoofdkwartier, bij Hotel Hartenstein gevestigd. ‘ 6
Dat HQ (Sectie Operatiën en Inlichtingen) was op de hoogte van het feit dat het 10e en het 156e Parabataljon van de 4e Parabrigade de gevechten rond de Johannahoeve zouden afbreken. En dat de Dreyenseweg naar hotel de Leeren Doedel en omgeving in Duitse handen was.
Het 7e Bataljon The King’s Own Scottish Borderers (KOSB) zou ter plekke de aftocht van de 4e Para-brigade dekken. Dat was bekend bij overste Packe, en derhalve ook bij zijn commandopost.
De rond de Lichtenbeek/Klein Warnsborn gedropte voorraden lagen dus in vijandelijk gebied. Overigens, zouden dit de manden en containers kunnen zijn van de foto in Ministory No. 60 van oktober 1995?
Ik kan me niet voorstellen dat kapitein Kavanagh vanuit het divisiehoofdkwartier of van zijn eigen compagniescommandant opdracht/toestemming zou krijgen voor het uitvoeren van de beschreven actie, zonder dat eerst een grondige terreinstudie, ver-kenning, coördinatie en plan voor de uitvoering waren opgesteld.
Het lijkt mij daarom eerder een bij kapitein Kavanagh spontaan opgekomen plan. Op zich wel begrijpelijk, want het moet voor deze jonge 25-jarige officier bevoorrading zeer frustrerend zijn geweest te weten dat de containers en manden die hij bij de diverse divisie-eenheden zou moeten afleveren, in vijandelij-ke handen kwamen. Vandaar dit doldrieste plan, dat eigenlijk geen plan is. Een analyse van de relevante factoren van invloed (opdracht, eigen troepen en mid-delen, vijand, en terrein) heeft niet plaatsgevonden. Een dergelijke beoordeling van de toestand (ook in een kort tijdsbestek uitgevoerd) dient te allen tijde te worden gemaakt; juist om te voorkomen wat helaas is geschied.

Uitvoering
Ook in de uitvoering zijn basisfouten gemaakt’ Hoe is het mogelijk dat men in een colonne met vier tot vijf jeeps/aanhangers op pad gaat vanuit de omgeving van Hotel Hartenstein, en de Duitsers c.q. vijandelijk gebied tegemoet rijdt zonder een voorafgaande verkenning, en coördinatie met eigen troepen ter plekke (bijvoorbeeld met 7th KOSB)?!
Er is tijdens de rit geen verkenner vooruit gestuurd die controleerde of de route veilig was, om in dat geval dan sprongsgewijs de rest van de jeeps te laten aantrekken. Mocht de vijand deze scout uitschakelen, dan is de rest van de colonne gewaarschuwd. Overigens, kapitein Kavanagh had een verkennings- ploeg. Deze reed in de tweede jeep (waarom niet voorop?).
Er werd niet voldoende tussenruimte bewaard. Men reed zo dicht op elkaar, dat toen de eerste jeep weid getroffen, de rest er bovenop knalde!
Bij dit soort acties dient men uit veiligheidsoverwe-gingen toch wel 25 tot 50 meter afstand tussen de voertuigen te bewaren, om bij calamiteiten te kunnen reageren.
De commandant, kapitein Kavanagh, reed voorop, en hij maakte op deze manier een goede kans om als eer-ste te sneuvelen. Een bevelvoerende officier wordt desondanks geacht in een actie zijn manschappen te leiden door vooraan te rijden, maar niet voorop. Toen het misging, dekte de commandant de terugtocht van zijn mannen, waarbij hij inderdaad zijn leven heeft opgeofferd. Wellicht heeft hij op het moment dat alles in de soep liep, zich gerealiseerd dat deze onderneming verkeerd was aangepakt, en wilde hij toen nog redden wat te redden viel. De overlevenden zullen hem hiervoor terecht dankbaar zijn. We zullen nooit meer te weten komen wat op dat moment door zijn hoofd is gegaan.
Zouden de lichamen van de gesneuvelde Britten dezelfde zijn als de stoffelijke resten die G.H. Maassen sr. zag op zondag 24 september 1944 (Ministory No. 35 van augustus 1992)?

Naschrift
Er zijn meer voorbeelden van Britse commandan-ten/officieren die vooropgingen in een actie. Men is het liefst daar ‘where the action is…’ Gezien de Engelse traditie van ‘Regimental spirit’ en ‘Honour’ is dit wel verklaarbaar, maar een en ander heeft ook vaak te veel en te vroeg slachtoffers gekost, en dus een gemis veroorzaakt aan mensen voor een adequate vervolg-commandovoering.
Enkele voorbeelden zijn: de generaals Urquhart en Lathbury, samen op weg naar het bataljon van It.-kol. Frost; (plaatsvervangende) commandanten die om ‘relatief kleine zaken’ op verkenning of onderzoek gingen, zoals de majoors Sherriff en Gough; of kapi-tein Queripel van het 10e Parabataljon bij ‘La Cabine’, en kapitein Kavanagh, die allebei als commandant de aftocht van hun eenheid dekten.
Wellicht is de Britse commandovoering een goed onderwerp voor een Ministory.

Bureau-bespiegelingen
door John Waddy

Voor oude soldaten is het een favoriet tijdverdrijf om de lang geleden meegemaakte veldslagen regelmatig dunnetjes over te doen, dus laten we ons er nog eens keer in verlustigen.
Noot redactie: John Waddy was ten tijde van de Slag om Arnhem als majoor ‘Officer Commanding’ B Company, 156 Para Battalion.
In de afgelopen jaren is veel, te veel, geschreven over de fouten die op hoog militair niveau zijn gemaakt bij de planning van operatie Market Garden. Zoals bij-voorbeeld over het besluit om de verkeersbrug bij Nijmegen niet de hoogste prioriteit toe te kennen als doel voor de 82nd (US) Airborne Division. Of de beslissing om geen landingen van de Britse Airborne Division toe te staan ten zuiden van de Rijn, of dichter bij Arnhem dan vijf tot zes mijl. En het algemene beleid om per dag slechts één ‘lift’ te laten vertrekken. Om wat dit laatste punt betreft helemaal correct te zijn: de United States Army Air Force was niet getraind voor nachtvluchten. De commandant van de Royal Air Force die Arnhem en omgeving in portefeuille had, stelde voor dat zijn meer ervaren bemanningen op 17 september 1944 een tweede vlucht zouden uitvoeren, die dan hoogstwaarschijnlijk in de schemering zou plaatsvinden. Zijn aanbod werd niet aanvaard. Deze extra inzet van vliegtuigen had de hoofdmacht van 4th Para Brigade en de Polish Parachute Brigade, zes bataljons, op de eerste dag in actie kunnen brengen.
Deze fouten, samen met andere belangrijke factoren (zoals het weer, en natuurlijk de snelle reactie van de vijand) zorgden ervoor dat de operatie het grote doel niet bereikte. Hoewel, met een klein beetje geluk zou ook dat nog voor elkaar zijn gekomen.
Echter, bij de planning werden nog meer fouten gemaakt door ons divisiehoofdkwartier die bijdroe-gen aan de hierboven genoemde, grote miskleunen. Zo was daar het gebrek aan onderkenning van het belang van de hoogte van de Westerbouwing en van het Drielse Veer. En de overvoorzichtigheid door het gebruik van de gehele, numeriek sterke, Airlanding Brigade, alleen maar om de landingszones (LZ) voor de tweede lift te beschermen. Ist Para Brigade moest helemaal in d’r eentje de Arnhemse bruggen veroveren, en ook nog eens posities innemen op de belangrijkste aanvoerwegen naar de stad vanuit het noorden. Een van de Airlanding bataljons, met haar extra vervoermiddelen, had dat kunnen doen. Een tweede bataljon van die brigade had de aanval op Arnhem kunnen ondersteunen. De verdediging van de lan-dingszones had overgelaten kunnen worden aan het resterende bataljon, samen met de vele soldaten van de ondersteunende eenheden. En niet te vergeten de 550 zweefvliegtuigpiloten en de 180 soldaten van de Independent Parachute Company (Pathfinders).
Daar staat tegenover dat generaal Urquhart niet veel wist over de Duitse sterkte en posities. Hij maakte zich dan ook zorgen om de snelheid van hun reactie en het sturen van versterkingen; uit ervaring wist hij hoe vlug en krachtig dat zou gebeuren.
Een andere fout in de planning die misschien over het hoofd wordt gezien, was de volgorde bij het landen. De Airlanding Brigade, die de landingszones moest beschermen, kwam het eerst naar beneden (na de Pathfinders) op zone ‘S’ om 13.00 uur. Daarna volgden de divisie-eenheden op LZ ‘Z’. Ist Para Brigade moest zo snel mogelijk de bruggen bezetten, maar zweefde aan haar valschermen pas rond 13.50 uur richting ‘drop zone’ (DZ) ‘X’; het 2nd en 3rd Battalion marcheerden eerst om 15.00 uur af (twee uur en 20 minuten nadat de Pathfinders aan de grond waren gekomen). Het Reconnaissance Squadron, waarvan de taak was om als eerste bij de verkeersbrug te komen door middel van een ‘coup de main’-aanval, landde in twee gedeelten. De jeeps kwamen per glider (LZ ‘Z’) om ca. 13.30 uur, de beoogde inzittenden werden geparachuteerd (rond een half uur later, op DZ ‘X’). Het duurde natuurlijk enige tijd voordat ze elkaar hadden gevonden bij het rendez-vous punt op DZ ‘X’. Om 15.40 uur (drie uur na de Pathfinders) ging de eerste Troop op weg.
Er is wel eens gezegd dat een beter landingsplan er als volgt zou hebben kunnen uitgezien:
• Het Reconnaissance Squadron landt als eerste op LZ ‘L’ (dichter bij het doel) om 13.00 uur, met de bemanningen en de jeeps in zweefvliegtuigen. De eerste troepen zetten zich in beweging na,
misschien al, een half uur;
• Om 13.10 uur wordt Ist Parachute Brigade afge-worpen boven het zuidelijke deel van DZ ‘Z’. Een uur later zijn zij klaar om te vertrekken;
• De Airlanding Brigade landt op LZ S om 13.30 uur. Zij wordt na twintig minuten gevolgd door de divisie-eenheden.
Deze volgorde zou het Reconnaissance Squadron een tijdsvoordeel van meer dan twee uur geven. En de winst voor de Para Brigade zou zo’n 50 minuten bedragen. Deze tijdsverschillen zouden van groot belang zijn in de race naar de bruggen. Voordat het SS-bataljon van Krafft en de voorste patrouilles van de 9.SS-Panzer-Division ‘Hohenstaufen’ hun blokka-des konden opzetten, zouden de geallieerde luchtlan-dingstroepen al gepasseerd zijn.
Op de tweede dag zou 4th Para Brigade op LZ ‘L’ landen in plaats van op DZ ‘Y’, en dat bracht hen veel dichter bij hun uiteindelijke doelen, ten noorden van Arnhem.
Het is ook een punt van discussie of tijdens de eerste lift waardevolle vliegtuigruimte is gebruikt voor het vervoeren van logistieke eenheden die niet meteen essentieel waren. In hun plaats zouden meer ‘bajonetten’, bijvoorbeeld een bataljon van 4th Para Brigade, overgevlogen kunnen zijn.
Interessant is het om te weten dat de 82nd en lOlst US Airborne Divisions op de eerste dag elk drie Parachute Regiments dropten (ieder regiment is bijna een brigade). Het 82c gebruikte slechts 50 gliders, voornamelijk geladen met artillerie; het I01e vervoer-de voor het merendeel transportmiddelen voor hun parachutisteninfanterie, in 70 zweefvliegtuigen Het wordt geheel en al begrijpelijk gevonden dat we nu, met het grote voordeel van achteraf praten, al deze fouten, als het al fouten zijn, wat gemakkelijker kunnen aanvaarden en onderkennen. En we moeten ons ook realiseren dat de oorspronkelijke plannen in een heel kort tijdsbestek en op volle snelheid gemaakt moesten worden. Daarbij had men slechts een vaag idee van hoeveel Duitsers met welke bewapening waar zaten.
De aandachtspunten in dit artikel zijn niet geplaatst met het doel kritiek te leveren op onze commandan-ten en stafofficieren. Ze worden hier naar voren gebracht om te dienen als basis voor een discussie tussen hen die geïnteresseerd zijn in het bestuderen van militaire geschiedenis in het algemeen, en de Slag om Arnhem in het bijzonder. Tegelijkertijd zou het commentaar van nut kunnen zijn voor de huidige lichting soldaten die in de toekomst mogelijk betrokken worden bij het voorbereiden van een luchtlandingsactie, hetzij per parachute of per helikopter. Een dergelijke operatie loopt het risico te mislukken als de ‘airborne force’ met op de juiste plaats op het goede moment in de correcte volgorde aan de grond wordt gezet, teneinde daar de tactische opdracht te kunnen uitvoeren. De commandant van die strijdmacht moet het laatste woord hebben bij de planning van het overvliegen en het landen.
Het aloude spreekwoord gaat nog steeds op: ‘Zij die de lessen van de geschiedenis negeren, zullen opnieuw dezelfde fouten maken’. Wie opent c.q. vervolgt de discussie?

Download ministory

MINISTORY 68
A DUTCH COMMANDO
By commando corporal Tom Italiaander

 

Six months before his death (on 28 March 2000), Tom Italiaander recorded on paper his personal experiences of the Battle of Arnhem at the request of the Airborne Museum ‘Hartenstein’. As one of the 12 Dutch commandos seconded to the lst British Airborne Division he was attached to the lst Airlanding Squadron, Reconnaissance Corps (Recce Sqn). An interview with Italiaander was published in the book ‘Zwevend naar de dood’ by Th. Peelen and A.L.J. van Vliet (1977), which runs more or less parallel with this report. The article lias been reproduced in its original state asfar as possible and, where necessary, has been edited and provided with footnotes by Wybo Boersma.
When, at the end of 1937 1 left IJmuiden on board the ‘Caribia’ (of the German Hapag line) bound for Latin America, where I was to carry out geo-physical research as part of a multi-national firm, I could never have imagined that some seven years later, on 17 September 1944 to be precise, I would be returning to the Netherlands by air in a Horsa glider from an airfield in Lincolnshire, England.

How it began
Towards the end of 1940, while working in the Ecuadorian interior and despite being eligible for military service, 1 was approached by our ambassador in Bogota with a view to my volunteering for the Dutch Legion, which al that time was quartered in Canada. From there it would be leaving for England. Although this meant resigning from the multi-national firm I responded to the call, and at the end of June 1941 joined up with the Irene Brigade at their barracks near Wolverhampton. The general atmosphere there did not match what 1 had envisaged and for which I had sacrificed so much, so, after a few unsuccessful attempts, I managed to obtain a transfer to a British commando unit.
After a period of pretty intensive additional training at Achnacarry in Scotland, No. 2 (Dutch) Troop was formed in August 1942 as part of No. 10 (Inter Allied) Commando. In mid-December 1943 No. 2 (Dutch) Troop was transferred to India, from where it was to take part in the Sumatra landings under the command of Lord Louis Mountbatten. However, the attack on the then Dutch East Indies was cancelled when the necessary landing craft, which were already in the Bitter Lakes in Egypt, were recalled for use in the Normandy landings.
No. 2 (Dutch) Troop then received permission to return to the European theatre of operations, just in time for deployment in operation Market. However, this would not be in a troop formation but as Signals personnel spread throughout the combat units involved, namely the lst British Airborne and the 82nd and lOlst U.S. Airborne Divisions. As one of twelve Dutchmen seconded to the British Division, I was attached to the recce unit.1).

Tom Italiaander as ‘corporal-commando’ in the uniform of No. 2 (Dutch) Troop No. 10 (Inter Allied) Commando, 1944. He is seen here in India, shortly before leaving for Europe.
(Italiaander collection)

Operation Market Garden
A long line of Stirling bombers, each with a Horsa glider attached to it by a tow rope as big round as your fist, was drawn up on the runway when we boarded our allotted machine. 2)
By ‘we’ I mean the two pilots and my two British comrades-in-arms. We made our way to the glider’s tail section where we sat down on the bench seat that was fitted with safety beits. In addition the glider carried two jeeps, heavily laden with arms, ammunition and petrol supplies.
The mug of tea (laced with about 50% rum) that we were offered just before take-off only marginally suppressed the mixed feelings we had about what lay ahead. One by one the dozens of Horsas were towed into the air, where they then formed up and headed for Arnhem.
Although there had been talk of some enemy activity we experienced little trouble thanks to our escorting fighters, who flashed about us continuously. It was an emotional moment when I caught sight of the sun reflected in the waters of inundated Walcheren.
At about 2 pm we arrived over the landing zone at Wolfheze and the pilots cast off from the Stirling. Th is brought an im media te end to the noise caused by the slipstream and we descended in almost dead silence. The pilots managed to get down with only a very modest bump, but not all Glider Pilots were so successful. The aircraft that came down behind us failed to land in time and left ils wings behind among the trees fringing the landing zone before coming to a halt. A Hamilcar glider, used for transporting heavier equipment, braked too hard on landing on the soft ground and turned over onto its back, with disastrous consequences for the pilots who were seated in a cockpit above the load. 3).
Af ter we had unloaded the Horsa and the unit had rendezvoused, the Recce Sqn made an unsuccessful attempt to advance towards Arnhem along a track north of the railway line. German snipers caused the first losses here. I too came under directed German
fire for the first time, something, which caused momentary panic.
Self confidence soon returned when the lessons learned during the thorough commando training were applied. Efforts to eliminate this disruptive element and to recover the victims failed. The Jatter could only be carried out after darkness feil. 4).
Sunday night was spent between the jeeps, close to the burning Institute for the Blind in Wolfheze. Next morning, following the temporary field burial of the dead, the advance was resumed, now along the main road (Wolfhezerweg-Utrechtseweg). This proceeded painfully slowly and little progress was made due to the increased German pressure and the many skirmishes. The second night was spent in the vicinity of a deserted hotel (the Bilderberg?). This again called for great improvisation because we were slill without our kit, which included our sleeping bags. This equipment should have come with the second lift, and although this lift had arrived on Monday afternoon we never saw any sign of our stuff.
On Tuesday the 19th the squadron Consolidated in Oosterbeek in the area of the Hartens tein Hotel. 5). The military situation forced us to take up defensive positions and, despite a number of breakouts attempts, our headquarters remained here until Monday 25 September.
Every day two-man patrols were sent out to the

Monday morning, 18 September ‘1944. On Duitsekampweg in Wolfheze, two residents, Mrs Tjooiik and Maart je van der
Poel, have brought out the national tricolour and share their joy with Dutch commandos Private Jef van der Meer and Corporal Tom Italiaander (right). The photo was taken by Sergeant Dennis Smith of the Army Film and Photographic Unit.
The information comes from the book ‘Blik Omhoog, Volume II by Cor Janse.
(Courtesy Imperial War Museum, London, BLl 1153)

 

forward positions dotted along the perimeter. These posts began to suffer more and more from the attentions of an increasingly brash enemy, often supported by M 88 self-propelled guns.
Most posts possessed radio transmitters whose working left a lot to be desired, probably due to the wooded and built-up surroundings. The patrols also had the job of providing the men at the outposts with alternative codes for their radio communication.
Although the positions were not far from the Hartenstein Hotel as the crow flies, these operations became increasingly tricky and a sort of tightrope walk. Contributory factors here were the metal studded dreadnoughts’ with which the Tommies were shod. Silent movement was therefore impossible, and the noise they created quickly attracted the attention of snipers. The commandos were equipped with SV boots which had heavily- ribbed rubber soles.
One of the patrols I took part in was to a position located in a deserted bakery in Paul Krugerstraat. 7) An outpost manned by two British soldiers had been set up there. They had made the rear of the house very comfortable for themselves and had mounted a Bren gun on a raised table. From here they had a good field of fire to the north through a half bulls-eye window from which the glass had been removed. The shop at the front was very neat and tidy, with a counter at the rear and a dozen or so shiny, cream painted, pot-bellied tins in racks. Their former contents were indicated on the front in large gold letters in a beautiful, copperplate script. Not surprisingly, further inspection revealed not a single scrap of these former contents.
At that moment we couldn’t have imagined that we would nol see our two comrades again. It must have been Wednesday or Thursday when the post didn’t answer its radio call. Although we hoped it was simply a transmitter failure we feared the worst, especially since a fair amount of enemy activity had been observed in that area recently. The patrol that went out as darkness feil found a ruin, but no sign of life.
We had dug in at the edge of an open field with a wood opposite us about hundred melres away. It was not long before the enemy had settled in there and their aimed fire seriously restricted our freedom of movement. However, when the Germans brought up a mortar, our position became untenable due to shrapnel caused by bombs exploding in nearby trees. That night we worked like beavers preparing new, less vulnerable positions and we were able to hold these until Monday 25 September.
The fetching of supplies and contact with headquarters took place during the hours of darkness when we considered ourselves relatively safe. We could then leave our trenches and stretch our legs for a while, and the abandoned positions came in handy as a latrine. But, because of the continuing threat of a breakthrough, one of us had to

Part of o Street map of Oosterbeek daling from around 1939 showing, among other things, Isl Airlanding Squadron Reconnaissance Corps HQ during the period 19-25 September 1944.
(Municipal Archive Renkum collection)

be on the alert at all times, no easy task considering we were in a constant stupor through lack of sleep.
It would have been Friday or Saturday that our morale was at a low point, partly due to the fact that a number of Dakotas had been lost. Their courageous crews had been attempting to parachute much- needed supplies in to us, but alas, most fell outside of the perimeter and into enemy hands. And of course the non-arrival of 2nd Army did nothing to lighten the mood.
A glance over the parapet was met with a salvo of aimed German fire. Normally, it is difficult to pinpoint exactly where fire is coming from, but this time I spotted a flash at the edge of the woods opposite. It was a great boost when I emptied a magazine from my Tommy gun into the offending spot and was ‘rewarded’ with a scream.
In the evening, returning with rations and ammunition collected from battle-damaged jeeps parked near the Hartenstein tennis courts, 1 was surprised by the characteristic ’thump’ of a mortar being fired. Without a second’s thought I dived into a nearby deserted trench. Too late though. As if predestined the bomb landed in the trench with a thud, but failed to explode thanks to the loose soil. It was some time before I was over the fright and before the scattered slips of paper had floated back to earth. 8)
It had gradually dawned on us that this operation now had to be considered a failure, and so it came as a relief when, at 9 pm in the evening of Monday the 25th, we received the order to withdraw. The route was clearly marked with white tape by the Engineers. Holding on to one another in the dark we set off in a southerly direction towards the Rhine, the last obstacle on our way to safer climes. Although it was drizzling and we made very little noise, I nevertheless got the impression that the Germans had got wind of the evacuation because the patrols protecting our flanks were in contact with the enemy on several occasions. When we reached the flood plains we were greeted with mortar attacks. Although frightening, the haphazardly fired shells had little effect on landing because of the sodden ground. More casualties were caused by the explosive shells fired by Oerlikons from the opposite bank downstream.9)
It is terrifying to see tracers coming straight at you; something you never forget.
In spite of these dangers the majority of the squadron managed to reach the south bank thanks to the Engineers from the ground forces. These men ran a continuous shuttle service in their outboard-driven storm boats with a total disregard for death. It also has to be said that the success of the evacuation would have been impossible without the fantastic and uninterrupted artillery barrage from the south. Undoubtedly, this ‘umbrella’ contributed to the fact that the Germans did not overrun the boarding points. A feat of arms that has still not been given its much-deserved attention. I heard later that 1,400 gun barrels were ‘worn out’ during this barrage.
We were met on the south bank and moved on to Nijmegen via a first aid post set up in a farm. The memory of that trip, sitting on the bonnet of a packed jeep, in a wet uniform, slipping and sliding on a virtually impassable road in the rain, has remained with me for a long time.
We wanted to get back to England as quickly as possible, so it came as a disappointment when the three lorries earmarked for the Recce Sqn, or at least what was left of it, for transportation on Wednesday were allotted to the Glider Pilot Regiment at the last min ute.
Next day, some ten kilometres or so outside Nijmegen on the road to Leuven, where we were to spend the night in a convent, we passed the three burnt-out army lorries. In the Belgian town we heard that the Germans had broken through the narrow corridor the previous day, with disastrous consequences for the pilots’ transport which was on the road at the time.
On Friday we flew back to the United Kingdom in Dakotas from an airfield just outside Leuven. Fiere, at the base near Lincoln, we were given a tremendous reception with fanfare, speeches, snacks and suchlike, as if our mission had been a total success.]1)
The majority of the survivors from No. 2 (Dutch) Troop, No. 10 (Inter Allied) Commando took part in the landings on Walcheren in November 1944.

 

NOTES
1) For the other secondments see the publications Korps Commandotroepen 1942-1982′ published by the Commando Foundation in 1982, and ‘Het Korps Commandotroepen 1942- 1997’ (SDU Publishers 1997).
2) Italiaander left from Tarrant Rushton airfield on 17 September 1944 (incidentally in Dorsetshire, roughly 200 miles from Lincoln). The Horsa was towed by a Halifax aircraft. See page 97 of the book which appeared this year, ‘Tugs and Gliders to Arnhem’, written and published by Arie-Jan van Hees.
3′) The Reconnaissance Squadron landed on landing zone ‘Z’. The Hamilcar glider carried a 17-pounder anti-tank gun and a Morris Commercial C 8 towing vehicle.
4) Italiaander was not mentioned in John Fairly’s description of the Recce Sqn’s advance in Iris book. ‘Remember Arnhem” (see pages 41-51). He was probably attached to headquarters.
5) Near the Oranjeweg-Utrechtseweg Crossing, diagonally opposite the Hartenstein Hotel.
6) Self-propelled guns. The type of vehicle referred to is probably the Panzerselbstfahrlafette Ifiir 7,62 cm Pak 36 (r) (Sd.Kfz. 132). ‘Pak’ standsfor Panzerabwehrkanone = anti-tank gun. These belonged to SS-Panzerjager Ausbildungsabteilung 2 that was attached to Kampfgruppe Von Tettau (Westgruppe).
7) Paul Krugerstraat 23 (north west corner with Mariaweg), the Cntm family bakery.
8) The author probably meant to say: ‘Before 1 had sorted everylhing out’.
9) In the darkness it wotdd have been doubtful if the allies could have made out precisely where the enemy fire was coming from. If the type of gun could be identified is also questionable. The author was probably confusing the covcring fire from their own ground troops in the Betuwe with German activities from such places as the Weslerbouwing.
10) Unforlunalely, more Information on this incident is not (yet) known.
11) On 28 September the squadron left for Leuven. Next day they arrived in Lincolnshire.

Not only was the failure of the operation a tremendous disappointment, so too was the failure to meet up again with my parents, something which I had looked forward to with longing for so many years. This reunion would eventually take place on 10 May 1945.

Download ministory

MINISTORY 69
OORLOG OP HET EUSEBIUSPLEIN
door J. van Kuijk

 

Dit is het verhaal van de gepensioneerde adjudant van de Rijkspolitie ƒ. van Kuijk, die als 27-jarige wachtmeester der Marechaussee de strijd om de Rijnbrug meemaakte op het Eusebiusplein in Arnhem. In 1951 zette hij zijn belevenissen op papier op verzoek van de Britse auteur Chester Wilmot, die gegevens verzamelde voor zijn boek ‘The Struggle for Europe’, dat in 1952 zou verschijnen. Uiteindelijk maakte Wilmot wel gebruik van de informatie die Van Kuijk had verstrekt, maar in zijn boek is niets terug te vinden over de persoonlijke belevenissen van de politieman. De schrijver Cornelius Ryan citeert in zijn boek ‘ A Bridge Too Far’ (1974) wel een aantal malen uit het verslag van Van Kuijk.
In deze Ministory is voor het eerst het volledige verslag gepubliceerd 1).

Inleiding
Het Eusebiusplein in Arnhem zoals dat in 1944 westelijk van de Rijnbrug bestond, was langwerpig van vorm. Het lag tussen de Weerdjesstraat aan de westkant, en de Markststraat en de Eusebiusbinnensingel aan de oostkant. Om en nabij dit plein lagen de Sabelspoort, het gebouw van de Rijkswaterstaat, café Willemsen, een handel in bouwmaterialen, en een groot aantal statige oude herenhuizen. In een aantal daarvan waren rijksdiensten ondergebracht, zoals de Rijkspolikliniek (een soort rodekruispost), en andere werden bewoond door burgers, onder wie enkele advocaten en artsen. Zo woonde schuin tegenover ons gebouw dokter Van Niekerk. Ons pand, het Gewestbureau der Marechaussee van de provincies Gelderland en Overijssel, had als adres Eusebiusplein 21.
Op 17 september 1944 waren op dat bureau aanwezig een aantal Nederlandse NSB-officieren, en verder de onderofficier van piket adjudant Vossenberg, de adjudant Goudkamp, en de wachtmeesters Breurkens, Hogenboom en ik 2). Elke wachtmeester had na de normale bureaudienst om beurten telexwacht.
Toen een dag eerder ’s middags vliegtuigen over kwamen, belden we met het bureau van de Gewestelijke Politie President en met het bureau van de gemeentepolitie, beide in de Bovenbeekstraat, om inlichtingen in te winnen over de situatie. De telexiste op het eerstgenoemde bureau, mejuffrouw Riet van de Kroft, met wie we dagelijks contact hadden en die ‘aan de goede kant stond’, wist weinig nieuws te vertellen. Wel hoorden we van haar het gerucht dat het treinverkeer naar Nijmegen om 19.00 uur gestaakt zou worden. De gehuwde wachtmeester Breurkens, die in Nijmegen woonde, vroeg toestemming om te mogen
vertrekken omdat hij bang was anders zijn woon-plaats voor langere tijd niet meer te kunnen bereiken. Na overleg met de officier van piket ging hij naar huis. Verder verliep de dag rustig.

Wachtmeester J. van Kuijk in 1943. (foto via ƒ. van Kuijk)

Zondag 17 september 1944
Op zondagochtend voeren Engelse Typhoon duik-bommenwerpers om ca. 10.30 uur een hevig bombardement uit op doelen in en buiten de stad met zogenaamde ‘raketbommen’.
De toestellen vliegen in een formatie van zes, en bestoken Duitse posities, waaronder de Saksen- Weimarkazerne, de Willemskazerne en het hotel-restaurant Royal. Ook worden het gemeentelijke politiebureau en een Duitse opslagplaats geraakt. De Stadsschouwburg en de Rijnbrug worden beschoten met boordwapens.
De Duitse bewaking van de verkeersbrug is niet groot en bestaat uit oudere manschappen met alleen geweren. Afweergeschut is niet aanwezig; alleen enkele wachthuisjes die worden vernield en in brand geschoten. De soldaten vluchten, en vertonen zich die dag niet meer. Van vijandelijke troepenconcentraties of legering is in de omgeving niets te bespeuren.
hl het begin van de middag vernemen we via de telex van het bureau van de Gewestelijke Politie President dat bij Oosterbeek Britse parachutisten en zweefvliegtuigen zijn geland.
Vereniging Vrienden van het Airborne Museum

Omstreeks 16.00 uur gaan de NSB-officieren, waaronder de le luitenants Heydenrijk, Koenderink en Dijkers (gewezen Rijksveldwachter te Ruinen) naar kolonel Feenstra (oud-kapitein der cavalerie en fervent NSB-er) voor overleg. Twee uur later komt luitenant Koenderink ons vertellen dat ze gaan vertrekken in verband met de gespannen toestand. Hij vraagt of de brug bij Doesburg nog intact is. Ze willen dus vermoedelijk vluchten richting Duitse grens. Bepakt en gezakt vertrekken ze als angsthazen. Later vernemen we dat ze naar Bathmen in Overijssel waren vertrokken, waar de NSB-staf van het gewest werd gevestigd. Nu zijn we dus alleenheersers, en in feite bevrijd van de NSB-ers en Duitsers.
Tegen de avond, om ongeveer 21.00 uur, trekken veel troepen langs ons gebouw. Door de duisternis kunnen we niet zien of het Duitse of Engelse zijn. Dan wordt aan de buitendeur gemorreld, en even later wordt er gebeld. Ik open de deur, en tot mijn verrassing zie ik Engelse soldaten, en ik laat ze binnen. Eerst zijn ze wat wantrouwend, maar als we in het Engels antwoorden, en meer soldaten het gebouw binnenkomen, verandert dat spoedig. Niets geen geschreeuw of bevelen. Alles gebeurt heel stil en zonder geweld. Schijnbaar verwachten ze geen enkele tegenstand, want ze staan net zo rustig alles op te nemen alsof geen Duitsers in de buurt kunnen zijn. Zelfs hun geweer houden ze niet in aanslag. Wijzend op een kaart die ze bij zich hebben, vragen ze mij of dit het hoofdbureau van politie is, hetgeen ik beaam. Met tussenpozen komen steeds meer parachutisten het bureau binnen. Ze vragen alle gegevens over de ligging en de situatie van de voornaamste punten in de stad, en vervolgens gaat een deel zich ingraven aan de overkant van het plein, alles met de grootst mogelijke stilte. Er zijn nu ongeveer tussen de vijftig en zestig man bij ons. Op het pleintje voor de woning van dokter Van Niekerk hebben ze meteen al een mortier-stelling gereed, en bij de hoek van het huis staat een anti- tankkanon, een zogenaamde ‘six-pounder’, licht van constructie 3). De Engelsen halen op de kamers van de NSB-officieren alle portretten van Goering, Himmler, Goebbels en Mussert van de wand. Die willen ze meenemen als souvenir, waar overigens uiteindelijk niets van terecht is gekomen. Een buste van Hitler, die commandant Feenstra op zijn bureau had staan, gooien ze kapot, waarna ze de resten vertrappen.

Maandag 18 september
Tegen de morgen beginnen de gevechten om de brug. De hoekhuizen van de Oude Hofstraat zijn bezet door de Tommies, en er komen geen nieuwe Britse troepen meer aan. Adjudant Goudkamp vertrekt naar huis. Er breken zware gevechten uit. Duitse tanks proberen over de brug van zuid naar noord te komen. Het zijn kolossale voertuigen, die langzaam vooruit gaan. Aan enkele gelukt het, en die verdwijnen in de richting van het Velperplein. De tanks worden door de Engelsen hevig beschoten, maar hun wapens zijn veel te licht. Hun anti-tankgeschut heeft maar een kaliber van 6 cm., zodat daar niet veel mee wordt bereikt 4). We krijgen al spoedig zware treffers aan het gebouw
van de Duitse artillerie en van mitrailleurvuur. In een van de kamers aan de voorkant vinden we een granaat met een kaliber van meer dan 12 cm., die niet ontploft is De hele dag is er een verwoede strijd tussen Duitse tanks en het Engelse geschut en de mortieren. Er begint enig Duits overwicht in de strijd te komen, ’s Avonds wordt het gebouw van de Commissaris van de Koningin op de Markt in brand geschoten, waardoor alle naastliggende panden eveneens afbranden. Ook huizen aan de Eusebiusbinnensingel staan in vlammen. We krijgen het hard te verduren.
De Tommies lopen in en uit het gebouw. Het zijn leuke, hartelijke kerels, die onbevangen goed gehumeurd blijven. Enkele namen die mij zijn bijgebleven zijn soldaat Harry Wood 5) en Captain Killian, een echte vechtjas die zonder helm vocht, en door het vuur ging voor zijn manschappen 6). Ook herinner ik mij Paul en Johnny.
We besluiten in elk geval te blijven, en onze post niet te verlaten. We zijn de Tommies zoveel mogelijk van dienst, en houden ons voornamelijk bezig met het doorgeven van berichten via de telefoon aan verschillende bureaus van politie in de regio, en het observeren van Duitse soldaten in onze omgeving.
Omdat we zelf slechts bewapend zijn met een FN pistool krijgen we de geweren van gewonde soldaten. We worden geregeld opgebeld door collega’s en vrienden, die informeren naar de toestand. Zo gaan we de nacht in.
We leggen contact met de Ondergrondse Strijdkrachten, o.a. met de leiders, die de schuilnamen ‘Piet’ 7) en ‘Wim’ dragen. Ook hebben we regelmatig verbinding met het bureau van de gemeentepolitie, van waaruit we op de hoogte worden gehouden over de toestand elders in de stad.
Maandagnacht zijn ongeveer 50 Tommies in het gebouw, van wie de helft boven, voor en achter in het gebouw de wacht houden. Twee anderen krijgen de opdracht om te patrouilleren in de straten in de omgeving. Ze worden na twee uur afgelost. Op een zeker moment wordt een van hen binnengebracht met een schotwond in een arm.
Van eten komt niet veel terecht. We voeden ons met chocolade en Engelse legerbiscuits. We roken veel, want we kunnen net zoveel sigaretten van de Tommies krijgen als we willen. Ook geven ze ons zeep en blokjes thee.

Dinsdag 19 september
De onderofficier van piket, adjudant Vossenberg, een oudere getrouwde collega, is, nadat hij bijna door een geweerkogel m een schouder is geraakt, tijdens een wat rusttere periode naar huis gegaan. Intussen wordt de toestand steeds hachelijker De Tommies geven nog geen krimp en de strijd golft heen en weer. Soms lijkt hun positie hopeloos, maar ze kunnen de vijand nog op afstand houden.
Tegen de middag zijn de duitsers ons gebouw tot op 30 a 40 meter genaderd, en zitten ze in de tuinen aan de stadskant. Twee van hen in Engelse parachutistenkleding proberen het gebouw te benaderen en de Tommies te misleiden, maar ze worden door scherpschutters neergeknald, en blijven op nog geen 20 meter van ons vandaan liggen. Ook zie ik dat de Duitsers gebruik maken van grote herdershonden, en deze in de richting van de verzetshaarden sturen, vermoedelijk om de juiste positie van de tegenstander te bepalen.
Voor ons gebouw staat een grote boom op het plein. Een dode Duitse soldaat zit er met de rug tegenaan zijn haren wapperend in de wind. Boven is het niet meer veilig, en de meeste Tommies gaan naar de kelder. Wij blijven nog op de bovenverdieping bij de telefoon om contact te houden met de Ondergrondse. We brengen verbindingen tot stand met de parachutisten in Oosterbeek en Nijmegen. Tegen 15.30 uur komen nieuwe Tommies, die vermoedelijk van de hoofdmacht zijn afgesneden, uit de richting Oosterbeek. Ze bereiken ons via de achtertuin van het gebouw, zodat dan ongeveer 70 a 80 man aanwezig zijn.
De telefoon is niet meer bruikbaar. Vanaf 16.00 uur is er ook geen water meer. De Duitsers worden brutaler en kruipen over de markt, maar worden hevig onder vuur genomen.
Duitse tanks staan aan de Rijnkade, en beschieten het gebouw. Tegen de avond worden de gevechten nog feller, en beginnen de huizen aan de achterzijde van ons bureau te branden, evenals die tegenover ons, en op de hoek van de Kadestraat. Alles is hel verlicht, en hiervan profiteren de Duitsers om met vlammenwerpers de huizen schoon te vegen en in brand te steken. Zo wordt menige verzetshaard opgeruimd, en de positie van de Engelsen wordt hierdoor hopeloos. Besproken wordt om hel gebouw te verlaten, en over te steken naar de Hofstraat, waar een andere groep Engelsen zit. Eerst wordt een gewonde door twee kameraden naar buiten gedragen en onder dekking van een witte vlag overgebracht naar de overkant. Door het hevige vuur kunnen we er aan de voorkant van het gebouw niet uit, en daarom besluiten we door de tuin aan de achterkant te gaan. Tegen 21.00 uur lukt dat. Zonder verliezen komen we allen over de muur, en verzamelen we ons onder het dak van de ingang van de handel in bouwmaterialen. Volgens de Britse commandant is dit echter geen goede plaats, en we moeten weer terug naar onze vesting.
Tijdens een vuurpauze komt een Tommie met een schot door een wang en hevig bloedend met een witte vlag naar ons toe. Hij is door de Duitse commandant gestuurd om als parlementariër de Engelsen tot volle-dige overgave te dwingen. Zij willen hiervan echter niets weten.
Na enige tijd ondernemen we een nieuwe poging om ons bureau te verlaten. We klimmen weer over de muur, en gaan het naastgelegen pand binnen. Vandaar steken we over naar het groepje Engelsen in de tuin van dokter Van Niekerk op de hoek van de Hofstraat. Met een tussenruimte van ca. tien meter steken we één voor één rennend het brede plein over, terwijl de Duitsers hevig vuren en niet karig zijn met het gebruik van hun vlammenwerpers. Hoeveel er achtergebleven zijn en zijn gesneuveld, weten we met Met onze Engelse vrienden zijn we dankbaar dat we dit tenminste overleefd hebben.
In de tuin treffen we veel Tommies aan, met stukken geschut en kleine Brencarriers. Meteen worden loop-graven gemaakt achter de muur van de tuin aan de straatkant, en daarin brengen we de nacht door. Van
slapen komt niet veel. We liggen dicht tegen elkaar aan om warm te blijven, want de nachten zijn koud. Sinds zondagmorgen zijn we niet uit de kleren geweest.
We wachten de dageraad af, alles brandt nog fel in de omgeving. De klokken van de half stukgeschoten Eusebiuskerk spelen af en toe door de wind een paar tonen, vleugellam geschoten door zware granaat- treffers. Dit wekt in onze toestand en ondanks alle ellende een onwerkelijk gevoel op, dat niet onder woorden te brengen is.

Woensdag 20 september
Om 6.00 uur zijn de gevechten weer in volle gang. De Duitsers schijnen goed te weten waar de laatste restanten Engelsen zitten. We krijgen van alle kanten mitrailleurvuur, zowel van de brug als van de Rijnkade en de Markt. We kunnen het bij dokter Van Niekerk niet meer volhouden, en gaan achterom naar het nabijgelegen hoofdgebouw van Rijkswaterstaat, bij de oprit van de brug. Hier bevindt zich de commandogroep, alsmede radio- en telefoonverbindingen met de andere Engelse troepen, althans voor zover nog intact. We worden ontboden bij de commandant van de eenheden bij de brug.
In de kelder van het gebouw bevinden zich 66 Duitse krijgsgevangenen en een veertigtal burgers, mannen, vrouwen en kinderen, die allen zijn gevlucht uit de brandende huizen bij de brug.

Een deel van een luchtfoto van het gebied aan de westzijde van de noordelijke oprit van de Arnhemse brug, genomen in de middag van 18 september 1944. Bij ‘1’ de achterzijde van
het Gewestbureau van de Marechaussee aan het Eusebiusplein, en bij ‘2’ het huis van dokter Van Niekerk.
(Foto Courtesey Imperial War Museum, London; MH 2061)

We worden bij de officieren gebracht, twee luitenants en twee kapiteins, met wie we een gesprek hebben over de situatie. Hun positie lijkt volgens hen nog niet echt hopeloos, maar ze zijn er wel van overtuigd dat versterkingen dringend noodzakelijk zijn. Deze blijven echter uit.
Op het binnenplein staan enkele kleine gevechtswagens en een paar Brencarriers. De commandant vraagt onze mening over het transporteren van Duitse krijgsgevangenen via de Rijnkade naar Oosterbeek. Wij raden dit ten sterkste af, omdat de gehele Rijnkade alweer door de vijand is bezet. Verder bespreken we met hen verschillende punten op de kaart.
Er ligt zwaar Duits mortiervuur over het hele gebouw. Tegen 10.00 uur vliegen enkele fonkelnieuwe vijandelijke jagers over de Rijnbrug richting Eist. Met de commandant ga ik een kijkje nemen in de kelders, teneinde vast te stellen of het inderdaad burgers zijn uit de naaste omgeving, hetgeen ik kan beamen. In die kelder zijn ook de gewonde Tommies ondergebracht, en dat is een droevig gezicht.
Ondanks alles blijven de Engelsen optimistisch en vol vertrouwen in het slagen van de poging om door te vechten. Onvergetelijk is de rust en de kalmte waarmee dit alles gebeurt, en ieder zijn taak weet en volbrengt. Dit in schrille tegenstelling tot de Duitsers, die we ook van nabij hebben leren kennen in de afgelopen jaren, vanaf de Meidagen van 1940 toen ze ons land binnen vielen.
Geregeld worden uitvallen vanuit het gebouw onder-nomen, maar we kunnen langzamerhand merken dat de Duitsers bezig zijn een ring om het gebouw te leggen. De Engelse verliezen zijn zeer hoog, maar ze vechten verbitterd door, en het aantal gewonden vermeerderd met het uur.
De avond breekt aan, en het zal voorlopig de laatste zijn die we aan de zijde van onze Engelse vrienden zullen meemaken. Tegen 18.00 uur is het Duitse vuur verschrikkelijk. We tellen veel inslagen van artillerie en mortieren. Een kapitein van de Engelsen wordt vlak bij de hoofdingang van het gebouw doodgeschoten. Een schot gaat dwars door zijn lichaam, van de ene naar de andere schouder.
Om ongeveer 18.30 uur rijden drie Duitse tanks brutaalweg de binnenplaats op, en beginnen verschrikkelijk te schieten. De Engelsen kunnen hen niet verdrijven omdat ze geen zware wapens hebben. De uitgezette posten trekken zich samen, en er wordt beraadslaagd wat nu te doen. Even vermindert het vuur, om daarna weer in alle hevigheid los te barsten. De positie wordt onhoudbaar. Een poging om de tanks op de binnenplaats te verdrijven mislukt. Er wordt verwoed gevochten, maar de Duitse overmacht is veel te groot. Deze beschikt over zware wapens en tanks, terwijl bovendien nog steeds versterkingen worden aangevoerd.
Tegen 19.30 uur zijn allen weer binnen, en is de toestand echt hopeloos. De Engelsen besluiten om met de nog beschikbare mannen een laatste uitvalspoging te ondernemen en door de linies te breken, doch deze poging mislukt. Er wordt besloten om zich over te geven, want het gebouw brandt aan vele kanten, en er blijft geen enkel steunpunt over. De commandant raadt ons aan onze wapens en uniformkleding weg te stoppen, en ons bij de groep burgers in de kelder te voegen. Hij zegt dat dit voor ons de enige manier is om niet in gevangenschap te raken of zelfs te worden doodgeschoten, omdat de Duitsers ons gedurende de afgelopen dagen hebben gezien, en weten dat wij hand- en spandiensten voor de Engelsen hebben verricht.
De gewonden worden onder luid geroep van ‘nicht schiessen, nicht schiessen’ (blijkbaar de enige woor-den Duits die ze kennen) door de gangen gedragen. En weldra zijn de Duitsers in het gebouw, en ontwa-penen de Tommies. Hoewel de gewonden naar buiten worden gebracht, vallen er toch nog enige schoten. Een granaattreffer bij de ingang veroorzaakt veel doden, waar de burgers en wij gewoon over heen moeten stappen. We verlaten samen met de civilisten het gebouw aan de voorkant. Buiten gekomen blijkt alles hel verlicht te zijn. We lopen de glooiing van de brugoprit op, en kijken rechts en links in de lachende en triomfantelijke tronies van het ‘Herrenvolk’, waaraan we nu weer zijn overgeleverd. We worden ondergebracht in de wijk ‘het Broek’ bij de Johan de Witlaan. Daar komen we enigszins bij van de vermoeienissen en emoties van de laatste vier dagen, en rusten we uit op de kale vloer. De volgende morgen worden we met de burgers zonder meer vrij gelaten. We melden ons bij het districtsbureau van de Marechaussee aan de Thomas a Kempislaan. De commandant raadt ons aan zo spoedig mogelijk onder te duiken, omdat we door de Duitsers worden gezocht. We worden verzorgd, en slapen die nacht in de kazerne. Daarna gaan we op 22 september via de Velperweg naar Villa Rozenheuvel in Rozendaal. Dat onderduikadres is voor ons geregeld door hoofd-wachtmeester Carelse uit Arnhem, die bij het onder-grondse verzet zit.
Terwijl we in de loop van de ochtend vertrekken, zien we onze Engelse vrienden als krijgsgevangenen richting Zutphen marcheren, onder strenge bewaking van de Duitsers. We merken enkele Tommies op die gedurende de dagen bij de Rijnbrug bij ons waren, en ongemerkt wisselen we het V-teken.

 

NOTEN
1) Op verzoek van de heer Van Kuijk is zijn verhaal op een aantal plaatsen aangepast en van noten voorzien, naar aanleiding van twee interviews die Robert Voskuil met hem had in juni 2000 en in januari 2001.
2) Ook Hogenboom schreef een verslag dat voor een groot deel parallel loopt met dat van Van Kuijk. Het is vrijwel zeker dat Hogenboom bij de samenstelling gebruik heeft gemaakt van het rapport van Van Kuijk.
3) Dit was een van de six-pounders van B-Troop, Ist Airlanding Anti-Tank Battery
4) Van Kuijk kon blijkbaar niet zien dat, nadat de eerste Duitse pantservoertuigen waren doorgebroken, de Engelsen er wel degelijk in slaagden de rest van de colonne te stoppen en te vernietigen.
Harry Wood was korporaal in de B-compagnie van het 2nd Parachute Battalion
6) Dit was Captain J.E. Killick., commandant van de 89th Parachute Field Security Section.
7) Ir. P.C. Kruijff ( Piet van Arnhem’), leider van het Arnhemse Verzet.

Download ministory

MINISTORY 70
STURMGESCHÜTZ-BRIGADE 280
door Chris van Roekel

 

Iedereen die zich verdiept in hetgeen tijdens de Slag om Arnhem van de gevechtshandelingen op de gevoelige plaat werd vastgelegd, kent ze: de foto’s van de Duitse oorlogsverslaggevers Jacobsen en Wenzel. Daarop zijn zegevierende Duitse S.S.-eenhe- den te zien, gesteund door gepantserde rupsvoertuigen, al of niet met groepen Britse krijgsgevangenen, via Arnhem op weg naar Oosterbeek. Velen denken dat die ’tanks’, z.g. Sturmgeschütze, deel uitmaakten van de 9.SS-Panzer-Division ‘Hohenstaufen’. Dat is een vergissing, want een nadere bestudering van de bemanningen van deze StuGs laat zien dat zij behoorden tot een Wehrmacht-eenheid. De voertuigen en de soldaten maakten deel uit van Sturmgeschülz- Brigade 280, en zij waren tijdelijk aan de Hohen- staufendivisie toegevoegd.
In de verslagen van en over die divisie is bijzonder weinig informatie te vinden over deze eenheid, waarvan ik van mening ben dat juist zij de ommekeer in de Slag om Arnhem teweeg bracht. Zij stuitte immers op dinsdag 19 september 1944 de opmars van de vier Britse bataljons die op weg waren naar het onder commando van Frost bezette noordelijke bruggenhoofd van de Arnhemse verkeersbrug, en dreef hen terug naar Oosterbeek.
Er zijn ook tamelijk veel foto’s van deze voertuigen op de Utrechtseweg, de Weverstraat, de Ploegseweg en de Benedendorpsweg in Oosterbeek, die later in de strijd en na de bevrijding zijn gemaakt.
We kunnen constateren dat de verslaggeving over de beslissende inzet van deze eenheid ruim onder de korenmaat is gebleven, hoewel het voor mij vaststaat dat juist zij het was die op een beslissend tijdstip de Airborne troepen ‘de das om deed’.
Verwarring is er in de Britse rapporten, waarbij steevast gesproken wordt over Duitse tanks, meestal ‘Tigers’. Hel blijkt echter dal de voertuigen, hoewel gepantserd en voorzien van rupsbanden, helemaal geen tanks waren. Het Sturmgeschütz was een stuk gemotoriseerd of gemechaniseerd geschut (in het Engels afgekort tot SP: ‘self-propelled gun’), ontworpen als ondersteuningswapen voor de infanterie. Het had geen draaibare koepel (de loop van het kanon kon alleen omhoog en omlaag), en behoorde niet tot het wapen van de pantsereenheden, maar tot dat van de artillerie. De Wehrmacht-militairen die deze gepantserde kanonnen bemanden, droegen dan ook grijsgroene uniformen; dit in tegenstelling tot de zwarte kleding van de tanksoldaten.
De bedenker van deze Sturmartillerie was de latere veldmaarschalk Erich von Manstein, die reeds als
overste in 1935 een memorandum schreef aan de Duitse legerleiding, waarin hij een lans brak voor gepantserde mobiele artillerie ter directe ondersteu-ning van de infanterie-eenheden.
Toch duurde het omdat de voorstanders daarvan in ongenade vielen bij het Nazi-regime, tot 1940 voordat in bescheiden mate Sturmgeschütze ingezet werden tijdens de Franse veldtocht.
Hier bleek dat de StuGs, zoals ze al spoedig werden genoemd, behalve ter ondersteuning van de infante-rie, een geducht wapen waren tegen vijandelijk tanks. Vooral het lage silhouet verminderde de vijandelijke trefkans, hoewel het ontbreken van een draaibare toren het schootsveld aanzienlijk beperkte. Dit gebrek kon slechts worden gecompenseerd door het gehele voertuig te laten draaien.’
Von Manstein en de later door de Slag om Arnhem bekend geworden veldmaarschalk Walter Model (commandant van de Heersgruppe B) waren echter na verloop van tijd in staal de tegenstanders te over-tuigen van de waarde van dit relatief goedkope wapen, en in het begin van de oorlog werden de volgende specificaties geformuleerd:
• Grote vuurkracht door hel aanbrengen van 75 mm geschut.
• Grote terreinvaardigheid door de plaatsing van het wapen op een door rupsbanden voortbewogen chassis.
• Voldoende bescherming van de bemanning door een flinke bepantsering.
• Een zo laag mogelijk profiel.
Hoewel vele Duitse chassissoorten voldeden aan de voorwaarden, bleek hel onderstel van de Panzer III het best te voldoen/’ Hel nieuwe voertuig kreeg daarom de naam Sturmgeschütz lil (StuG. III).
Gedurende de Tweede Wereldoorlog werden ver-schillende modificaties aangebracht. Toen bleek dat de pantsering van de Russische T 34 tanks te dik was voor het oorspronkelijke 7,5-cm-Sturmkanone 40 L/24, werd dit vervangen door het effectievere 7,5-cm-Sturmkanone 40 L/48 met een langere loop. Deze lange vuurmond, samen met de zware frontbe- pantsering van 50 mm (de StuGs bij Arnhem hadden zelfs een frontpantser van 80 mm), veroorzaakte een minder prettige eigenschap: er ontstond een gewichtsverstoring aan de voorkant, waardoor de manoeuvreerbaarheid in ruw terrein in nadelige zin beïnvloed werd. Hoewel het geschut werd aangedreven door een krachtige 300 pk. 11,8 liter motor van het type Maybach, werd de snelheid door deze eigenschap beperkt, temeer daar de in de loop van de tijd
Vereniging Vrienden van hel Airborne Museum

steeds maar langer wordende loopconstructie bij hel ‘duiken’ in een geaccidenteerd terrein een obstakel bleek te zijn.
Bemand door een chauffeur, een richter en een lader/marconisten voorzien van ongeveer 100 gra-naten, haalde de 22 ton zware StuG. III (de latere types, en ook die bij Arnhem, wogen 23,9 ton) een snelheid van ongeveer 40 km per uur (op de weg), en had een actieradius van 165 km op de weg en 95 km in hel terrein.
Gedurende de oorlog werden verschillende verbete-ringen aangebracht. Het geschut werd meerdere malen aangepast, en de motor onderging diverse wij-zigingen. Ook werd naarmate de tegenstander effec-tievere anti-tankwapens ging gebruiken, de bepantsering verzwaard. Dit resulteerde vanaf 1943 in een nieuwe uitvoering, het type G. In de officiële Duitse legerterminologie werd dat: StuG. III Ausf. G (Sd.Kfz.142/1 = Sonderkraftfahrzeug 142/1), voor-zien van het 7,5 cm Stormkanon 40 L/48.
Een andere variant was het Sturmgeschütz dat was voorzien van een 10,5-cm-Sturmhaubitze 42 L/28 (een, veel kortere, houwitser). Dit type werd niet Sturmgeschütz maar Sturmhaubitze genoemd (StuH.), en was bestemd voor een meer directe infan- lerie-ondersteuning.
Vanaf 1943 werden ter bescherming tegen granaten met een holle lading de z.g. ‘Schürzen’ (5mm dikke schortjes van staalplaat) aan de zijkanten aangebracht als een aanvullende bepantsering. Dit had mede tot gevolg dat hel overwicht aan de voorkant werd gereduceerd. Aan die voorzijde werd als vervanging van de blokvormige kanonsmantel de z.g. ‘Saukopf’ (Zwijnenkop) geïntroduceerd. Door de ronde vorm daarvan ketsten inkomende granaten makkelijker af. Ook werd om kleefbommen te vermijden, de carrosserie voorzien van Zimmerit, een antimagnetische pleisterlaag.’1′
Bestudering van de ‘Arnhemse’ foto’s leert ons dat we hier te maken hebben mei StuGs type G en de StuH. type 42G. Een behoorlijk aantal ervan is voorzien van ‘Schürzen’.

StuG. III type G eerste versie.
(Illustratie uil: ‘Slurmgeschiilze vor!’ van F. Kurowski)

StuG. III type G met Schürzen en Saukopf.
(Illustratie uil: ‘Stunugeschütze vor!’ van F. Kurowski)

StuH. 42G met 105 min houwitser.
(Illustratie uil: ‘Sturmgeschütze vor!’ van F. Kurowski)

In 1943 werden de inmiddels gevormde ‘Abteilungen’ omgezet in ‘Brigaden’. Dit had geen consequenties voor de organieke opbouw van de eenheid. Enkele uitzonderingen daargelaten1′ ressorteerde zij rechtstreeks onder de legerbevelvoering. Een complete brigade telde 45 StuGs, verdeeld over drie batterijen, ieder met 14 StuGs; de resterende drie voertuigen waren ingedeeld bij de staf. Per batterij waren drie secties, ieder met vier voertuigen (de overige twee behoorden tot de staf). Hiervan waren er twee uitge-rust met de StuG. type G, en één met de StuH. 42G. Het geheel stond onder bevel van een majoor; de Batterien werden meestal gecommandeerd door een kapitein.
Verder was bij elke brigade een Infanterie-Begleit- Batterie ingedeeld, bestaande uit twee pelotons Sturmgrenadiere en één peloton Pioniere.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen in totaal ongeveer 100 Sturmgeschülzbrigades in actie, die in het voorjaar van 1944 20.000 geallieerde tanks buiten gevecht zouden hebben gesteld.Vl
In 1943 werd Sturmgeschütz-Abteilung 280 gefor-meerd in de omgeving van Tours in Frankrijk. Op 14 oktober van dat jaar kwam zij onder bevel van kapitein Kurt Kühme die tot 20 februari 1945 bij de eenheid zou blijven.
Op 5 november vertrok zij naar de omgeving van Kiew in de Sovjet-Unie. Zware gevechten met hoge verliezen aan manschappen en materieel in de strenge winter van 1943-1944 volgden. Bij Tarnopol kreeg de inmiddels tot brigade gepromoveerde eenheid voor de eerste keer te maken met de 9.SS-Panzer-Division ‘Hohenstaufen’, waarmee zij optrok om dit strategische knooppunt in handen te krijgen. In april 1944 kostten die pogingen om de omsingeling van de Duitse troepen aldaar te doorbreken een groot deel van de voertuigen. Dit temeer daar door gebrek aan brandstof een aantal StuGs moest worden opgeblazen, teneinde te voorkomen dat ze onbeschadigd in Russische handen zouden vallen.
Uiteindelijk kwam de brigade voor een hergroepering terecht in de buurt van Lemberg (Polen), en daarna werden de restanten naar Denemarken verplaatst teneinde, nadat nieuw materieel was verstrekt, opnieuw te worden getraind en aangevuld met vers personeel. In september 1944 was de eenheid weer op oorlogssterkte, en zou worden ingezet aan het westelijke front in de buurt van het Belgische Aix la Chapelle, in de driehoek Aken-Maastricht-Verviers. Toen echter kwamen de luchtlandingen van operatie Market, en werd zij, toegevoegd aan het 15e Duitse leger, per trein getransporteerd naar de Nederlandse grens, en bij Bocholt uitgeladen. De vuurdoop van zowel vele soldaten als een groot deel van het materieel vond dus plaats in en rond Arnhem, waar zeer zware verliezen aan personeel en materieel werden geleden.
Over wat bij Arnhem gebeurde, vonden wij in de Cornelius Ryan Collectie een ooggetuigenverslagje van de destijds 22-jarige korporaal Wilhelm Rohrbach, die toentertijd tot de 3C Batterij behoorde. Hij vertelt dat zij op 15 september met 40 StuGs per trein vanuit Denemarken naar Bocholt werden gebracht, en dat zij pas op 18 september 1944 op het station van Hamburg te horen kregen dat hun bestemming was veranderd. Een officier had toevallig een radiobericht gehoord waarin gesproken werd over luchtlandingen in Holland; waarschijnlijk was deze officier de enige die wist waar Arnhem lag!
sel, chocolade, sigaretten en bovenal koffie konden bemachtigen.
De korporaal noemt vervolgens het moorddadige vuur van de Britten, en de hoge verliezen die gedu-rende de zeven dagen actie, tezamen met de Panzergrenadiers van de Hohenstaufendivisie, in en bij Arnhem werden geleden. Hij vermeldt dat hetgeen zij in Rusland meegemaakt hadden, niet te vergelijken was met de verbitterde gevechten in Arnhem. Het leek wel of alle Britse projectielen doel troffen, en hij memoreert dat meteen bij het begin van de tocht door Arnhem, richting Oosterbeek zes a zeven StuGs werden uitgeschakeld. Later in het verhaal zegt hij dat zij toen de gevechten hadden opgehouden, nog de beschikking hadden over zeven a acht operationele

Een StuG. III type G lijdt vanaf Onderlangs de Utrechtseweg in Arnhem op, 19 september 1944. Op deze foto is duidelijk de Wehrmacht-bemanning te herkennen. Ook zijn de Zimmerillaag, de Saukopf, en een deel van de Schürzen te zien.
(foto Bundesarchiv, Koblenz)

Rohrbach geeft dan volgens mij een objectief en goed verslag van de wapenstilstand op 24 september, teneinde het vervoer van geallieerde gewonden vanuit de Oosterbeekse Field Ambulances naar de Arnhemse ziekenhuizen te kunnen uitvoeren, en spreekt zijn verwondering uit over de correctheid van beide partijen, vergeleken met zijn Russische ervaringen. Hij beschrijft indringend hoe angstig de grotendeels onervaren bemanningen waren vanwege de Britse methoden de StuGs van achter aan te vallen met hun Piats (draagbare anti-tankwapens), teneinde zo het kwetsbare, licht gepantserde, motor- en brandstofcompartiment te kunnen treffen.
Ook vermeldt hij de opluchting van zijn groep op het moment dat zij hoorden dat 70-tons Königstigers waren gearriveerd™’, en de lol toen zij, evenals de Britten, van rode lichlkogels gebruik maakten bij een bevoorradingsdropping, en aldus blikken met voed-
gemotoriseerde kanonnen.
Deel uitmakend van het LXIVe Legerkorps bleef de brigade tot het einde van de Slag om Arnhem in actie, en werd op 29 september per trein vanuit Apeldoorn in de richting Antwerpen gedirigeerd. Daar werd de eenheid reeds op 30 september ingezet, maar in de periode volgend hierop werd ze langzaam teruggedrongen door troepen van het 1“ Canadese en 2e Britse Leger, tot het gebied ten noorden van de Moerdijk- bruggen.
Zware verliezen noopten hier opnieuw tot reorganisaties en aanvullingen, en op 19 november werd Slurmgeschütz-Brigade 280 teruggetrokken. Vanuit Utrecht vond het transport per trein plaats. In de periode van 24 november 1944 tot 9 februari 1945 vinden we de eenheid terug in de Elzas, in verbitterde gevechten met het le Franse Leger.
Op 14 december 1944 werd de commandant, majoor

September 1944. Een StuH. 42G rijdt de Van Eeghenweg op, vanaf de Weverstraat (voorgrond) in Oosterbeek. Op de hoek ligt hel lichaam van een gesneuvelde Britse militair.
(foto Horst Brink; particuliere collectie)

Kurt Kühme, onderscheiden mei het Ridderkruis (Ritterkreuz zum eisernen Kreuz), o.a. voor zijn inzet bij Arnhem en bij Antwerpen.
Na de gevechten in de Elzas werd de brigade op 15 maart 1945 ingezet in de sector Trier-Saarbrücken, en op 26 april bevond ze zich in de buurt van Swabisch Hall, gewikkeld in wanhopige achterhoedegevechten met Amerikaanse eenheden.
Hierna volgde spoedig de volledige ondergang.
Noten
I Het schootsveld was in zijwaartse richting slechts 12°, en de elevatie -10° tot +20°
II Behalve op het Panzer III chassis, herkenbaar aan zes loop-wielen aan iedere zijde, werden ook Sturmgeschütze gebouwd op het chassis van de Panzer IV (acht loopwielen): de StuG. IV.
III Slechts de commandanten hadden de beschikking overeen zend-/ontvanginstallatie waarmee ze contact konden onder-houden met hei hoofdkwartier; de andere voertuigen konden alleen onderling berichten uitwisselen.
IV In totaal zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog ongeveer 8200 StuGs gebouwd; de meeste bij de Altmarkische Ketten- fabrik (Altkett) te Berlijn – Tegel, de Mühlenbach Industrie AG (MIAG) en de Amme-Werke in Brunswijk.
v Op een lager niveau waren slechts enkele brigades actief,
o.a. bij het Panzerkorps ‘Gross Deutschland’ en bij enkele S.S.-divisies.
Vl Gegevens uit: ‘Sturmgeschütze vor!’ van F. Kurowski.
v” Uit de literatuur blijkt dal bij Arnhem een van de batterij- commandanten, Hauplmann Werner, sneuvelde, en dat aan Obervvachtmeister Josef Mathes van de 3e Batterij postuum hel Ridderkruis (Ritterkreuz zum eisernen Kreuz) werd ver-leend vanwege zijn optreden tijdens de Slag. Hij sneuvelde op 19 september 1944.
Vl” Dit waren de 45 Tiger II tanks van de schwere Panzer- Abteilung 506, waarvan er ongeveer 15 op 24 september in Oosterbeek in actie kwamen.
Geraadpleegde bronnen:
* Kurowski, F. en G. Tornau – Sturmartillerie, die dramatische Geschichte einer Waffengattung, 1939- 1945. Motorbuch Verlag, Stuttgart, 1987.
* Kurowski, F – Sturmgeschütze vor! Fedorowicz Publishing Ine, Winnipeg Manitoba, 1999.
* Fürbringer, H. – 9.SS-Panzer-Division ‘Hohenstaufen’. Editions Helmdal, Bayeux, 1984.
* Een ingevulde vragenlijst door, en de schriftelijke neerslag van een interview met W. Rohrbach, Düsseldorf, 1967 (Cornelius Ryan Collection, Ohio University, USA).
** Marcel Zwarts (Alkmaar) en Peter Vrolijk (Rotterdam).

Download ministory

MINISTORY 71
HUSKY’S BOVEN ARNHEM
door Philip Reinders

 

Op 4 September 1944 kwamen W/C (Wing Commander) J.A. Sproule en F/Lt (Flight Lieutenant) E. Joynt uit Canada aan op het vliegveld Blake Hill Farm (Engeland). Ze hadden de taak gekregen het besluit uit te voeren om het eerste Canadese Overzeese Transport Squadron op te richten. Het zou worden uitgerust met vliegtuigen van het type Douglas DC-3 (‘Dakota’), die door de Amerikanen C- 47 Sky train werden genoemd. Het onderdeel (437 Squadron Royal Canadian Air Force) zou uit drie Flights (A, B en C) bestaan.
In de week daarna, om precies te zijn op 15 September, arriveerden de eerste negen crews, elk bestaande uit vier personen: piloot, co-piloot, radio- telegrafist en navigator. 48 Uur later nam het squadron deel aan zijn eerste aktie, ‘Market Garden’. Het was (dus) het jongste squadron dat deel nam aan deze operatie.

In het midden W/C J.A. Sproule, rechts Sqn Ldr C. McVeigh, en links de squadron-mascotte: de hond Brevet. Hel ernstige gerucht ging dal het beest bang was voor katten.
(foto 31 mei 1945; collectie Philip Reinders)

Blake Hill Farm lag op ongeveer negen kilometer van het plaatsje Swindon in het graafschap Wiltshire, en was operationeel sinds maart 1944. Op deze basis was ook 233 Squadron RAF (Royal Air Force) gelegerd. Het personeel van het nieuwe squadron kwam van verschillende eenheden. Sommigen waren ex-instruc- teurs en ervaren piloten, een aantal van hen was zelfs actief geweest tijdens gevechtsacties boven Europa, en anderen hadden in Canada transport- en vlieger- varing opgedaan. De gemiddelde leeftijd was dezelfde als van andere vliegtuigbemanningen, en de radio- telegrafisten en de navigatoren waren de ‘broekies’.
Het motto en het logo van het squadron werden gekozen na de Slag om Arnhem. Op 29 September 1944 kwam F/Lt V.A. Baker van het Public Relations HQ RCAF (Royal Canadian Air Force) langs bij het squadron. Het was zijn idee om de naam ‘Husky’ te adopteren, daar dit hondenras bekend stond om zijn werklust als sledehond. En dat werk was nou net wat het squadron eigenlijk vertegenwoordigde. Het motto was in eerste instantie: ‘Anything, Anywhere, Anytime’ (‘Alles, Overal en Altijd’), maar de instantie die over de squadron-namen besliste, vond dat te lang, en bracht het terug naar het Latijnse ‘Omnia Passim’ (‘Alles en Overal’).
F/Lt. Baker ging aan het werk, en bijna een jaar later, op 27 September 1945, werd hel uiteindelijke logo gepresenteerd aan de commandant van het squadron, W/C Sproule. Aan de buitenzijde toont het het welbekende ‘maple ieaf” boomblad, de Koningskroon (van de Britse koning George VI), de kop van een Husky, en het motto. Het squadron werd ‘geadopteerd’ door de Hudson Bay Company. Als dank daarvoor kregen de vliegtuigen de namen van plaatsen waar de firma was gevestigd, zoals Fort Rae, Fort Ross en Fort Churchill.
Het identificatienummer van het squadron was Z 2, en dat werd links en rechts achter op de romp aangebracht. De leltercodes waarmee elk vliegtuig binnen het squadron afzonderlijk werd aangeduid, werden vaak op de neus van het toestel aangebracht. Soms echter zaten deze letters aan beide zijden van de cockpit. De leltercodes begonnen met een D, een O, of een N. Men verschilde van andere eenheden, want die hadden namelijk geen dergelijke codes.
En dan was er ook nog het serienummer (van de vliegtuigfabriek) dat voor elk toestel uniek was, en er altijd aan verbonden bleef. Zoals bijvoorbeeld KG-563 (zie hierna). Zo’n nummer wordt met name in de Roll of Honour gebruikt om een exacte identificatie van het vliegtuig mogelijk te maken.
Operatie Market Garden was de vuurdoop van het squadron en de meeste bemanningsleden.
Op zondag 17 september 1944 gingen tussen 10.00 en 10.15 uur de eerste 14 vliegtuigen, met daarachter even zoveel gliders, onder bevel van W/C Sproule op weg naar Arnhem; twee toestellen vlogen vanaf Down Ampney, de rest van Blake Hill Farm. In totaal vervoerden zij 146 manschappen, 16 fietsen, 10 motorfietsen, zeven jeeps, acht trailers, twee handkarren, vier buggy’s (opvouwbare karretjes) en drie radiosets. De mannen en hun uitrusting behoorden tot het 7th Battalion The King’s Own Scoltish Borderers, Ist Battalion The Border Regiment en HQ (hoofdkwar-tier) Ist Airlanding Brigade. De te volgen route was Hatfield – Aldeburg – Schouwen Duivenland – ’s Hertogenbosch (ten zuiden van) – Arnhem – Wolfheze.
De KG-563 van F/O (Flying Officer) G.R. Warrington kreeg problemen met zijn brandstofsysteem, waardoor de twee motoren stil vielen. Beide toestellen verloren al gauw hoogte, en de piloot van het zweefvliegtuig probeerde snelheid te maken. Het sleeptouw raakte echter verstrikt in het neuswiel, en hij verzocht Warrington het toestel los te koppelen. De glider maakte vervolgens een geslaagde noodlanding op het vliegveld van Martlesham Heath. Warrington landde om 13.18 uur op Down Ampney.
De eerste dag van de operatie doorstond het squadron verder goed. Er werden geen vijandelijke vliegtuigen gesignaleerd, en er was wat sporadisch afweergeschut nabij de kust en het landingsterrein. Alle overige 13 Dakota’s koppelden hun gliders zonder problemen af boven het beoogde gebied (Landing Zone S), en keerden veilig terug naar hun thuisbasis.
De volgende dag vlogen zes toestellen naar Arnhem. De andere bleven aan de grond om de vliegtuigen, maar met name de bemanningen, rust te gunnen. De route was dezelfde, maar in de buurt van ’s Hertogenbosch, Wageningen, Rhenen en Renkum was meer Duits afweergeschut. Dat was eveneens het
geval nabij het afwerpgebied, maar daar werden ook nu geen vijandelijke vliegtuigen gesignaleerd.
De zes vliegtuigen bereikten LZ S, en gooiden de gliders los. Die vervoerden in totaal 21 manschappen (van het Royal Army Service Corps, de 2nd Airlanding Anti-Tank Battery en het Ist Bn The Border Regiment), vier handkarren, één trailer, twee jeeps, één machinegeweer en vier 6-ponder anti-tank- kanonnen.
De KG-422 van F/O J.A. Delahunt liep lichte schade op van geweer- en afweergeschut; een granaat ont-plofte net achter de brandstoftanks.
De 19de werd niet op Arnhem gevlogen; wel brachten vijf vliegtuigen voorraden, benzine, post en personen naar België, en werden spullen en passagiers mee teruggenomen naar Engeland. De KG-589 van F/O J.M. Brynes moest om 13.05 uur in België een noodlanding maken. Toen er problemen met de motoren waren, zette hij die af, en maakt een geslaagde buiklanding in een veld met tabaksplanten. Brynes en zijn bemanning keerden de 20ste terug op Blake Hill Farm.
Op woensdag 20 september vlogen twee Dakota’s voorraden naar Brussel; beide toestellen keerden de volgende dag terug.
De 21ste gingen tien vliegtuigen op weg naar Arnhem. Het werd een zwarte dag voor het squadron; het verloor vier toestellen. Er waren vijandelijke

Dakota’s van 437 Squadron RCAF in de vlucht, 1944/1945.
(foto via W.H. Porler; collectie Philip Reinders)

jageis in de omgeving van Eindhoven, en veel afweergeschut op en om de dropzones. De volgende vliegtuigen keerden niet terug.
De KG-3b7 van F/Lt R.W. Alexander werd door Duitse toestellen neergeschoten, en maakte een crash- landing nabij Son. De piloot en zijn co-piloot, F/O W.S. McLintock, kwamen hierbij om het leven. Ze weiden als onbekend begraven, en werden pas in 1996 geïdentificeerd. Ook sneuvelden drie van de vier Aii Despatchers; zij waren de mannen die de manden en containers uit de Dakota moesten duwen. De navigator, F/Sgt (Flight Sergeant) A. McHugh, raakte gewond, en kwam in een ziekenhuis terecht; telegrafist F/O J. Rechenuc keerde terug naar Blake Hill Farm.
De KG-489 van F/O C.H. Cressman werd om onge-veer 17.30 uur eveneens door Duitse jagers neerge-schoten, en crashte nabij Eerschot (St. Oedenrode), De gehele bemanning en de vier Air Despatchers kwamen hierbij om het leven. Cressman werd als onbekend begraven naast het wrak; zijn identiteit werd pas in 1996 vastgesteld.
Het toestel van P/O (Pilot Officer) R.A. Kenny (FZ- 656) werd geraakt door afweergeschut, en maakte een geslaagde buiklanding bij Turnhout (België). De bemanning overleefde deze manoeuvre, maar belandde in Duits gebied, en werd krijgsgevangen gemaakt. De FZ-694 van F/O W.F. Chambers werd geraakt door afweergeschut, en moest met motorproblemen uitwijken naar vliegveld B.56 bij Brussel.
F/O G.P. Hagerman maakte in zijn KG-376 twee runs _boven.de dropzone (DZ V, Warnsborn) om zijn manden te lossen. Nadat dit gebeurd was, werden ze op de terugweg nabij het gehucht Keldonk, in de omgeving van Erp (gemeente Veghel), aangevallen door zes jagers. Het toestel vloog in brand en raakte stuurloos, en hierop besloot de bemanning het vliegtuig te verlaten. De co-piloot, F/Sgt J.C. Hackett, en de navigator, F/O M.S.R. Mahon, kwamen om het leven. Hun lichamen zijn nooit gevonden, dus ze zagen waarschijnlijk geen kans meer om het vliegtuig, dat neerkwam bij Keldonk, op tijd te verlaten. Hagerman en WOff (Warrant Officer) J.P. De Champlain landden veilig aan hun parachute.
De KG-427 van F/Sgt J.W. Lane liep lichte schade op toen ze door een Duits jachtvliegtuig, een Focke Wulf (FW 190), werden aangevallen. De KG-410 van F/O È.Q. Semple wist aan twee van die toestellen te ontsnappen door in de wolken te duiken.
Er werden door het squadron 112 manden afgewor-pen boven de dropzone.
Vrijdag 22 september vlogen vijf Dakota’s van Blake Hill Farm naar vliegveld B.56 (Brussel) met brandstof en voorraden. Één toestel nam twee vermiste bemanningsleden mee terug, en ook werden tien gewonden van andere eenheden mee teruggenomen. Deze werden naar Down Ampney gebracht. De andere kisten vlogen leeg terug.
De 23ste was de laatste dag voor het squadron wat betreft het vliegen naar Arnhem met voorraden. Deze dag vertrokken de meeste vliegtuigen, 15 in totaal.

Dakota FZ-656, die op 21 september 1944 noodlandde bij Turnhout.
(foto collectie Philip Reinders)

Er kwamen er echter maar 14 aan boven Arnhem, want de FZ-692 van F/O C.N. Roy had problemen bij de start, en bleef aan de grond.
Van de totaal 212 manden werden er 195 gedropt. Er werden geen vijandelijke vliegtuigen gesignaleerd, maar de helft van de Dakota’s zat vol kogelgaten, wat duidde op veel geweervuur van de grond. De KG-501 van F/Lt RJ. Roach nam negen manden mee terug, die van de rollerbaan in het toestel waren gevallen toen hij plotseling moest uitwijken voor vallende manden die gedropt werden uit de voor hem vliegende Dakota’s.
De KG-395 van F/O V.J. Dale had op de terugweg ook nog manden bij zich (acht stuks), omdat deze bleven steken, en niet konden worden uitgegooid.
Weer ging een vliegtuig verloren; de KG-305 van F/O W.R. Pagct werd tijdens het aanvliegen op de dropzone geraakt door afweergeschut, en explodeerde in de lucht. Hij vervoerde landmijnen en munitie die waarschijnlijk ontploften toen ze werden geraakt door de Flak.
Flet vliegtuig crashte ten zuidwesten van Driel. Alle bemanningsleden alsmede de vier despatchers kwa-men om het leven.
De FZ-669 van F/O Bob Purkis was een van de 16 die deze dag naar Arnhem vlogen. Op de 17de had hij een glider gesleept, en nu moest hij voorraden droppen. ‘Onze bemanning had weinig te maken met het laden en het droppen van de manden, dit werd gedaan door mannen van het Royal Army Service Corps, die hiervoor waren opgeleid. Zij duwden de manden over de rollers naar buiten. Onze taak was het laag (600 feet) en langzaam aan te vliegen op de dropzone.
Tijdens de briefing was ons gezegd op deze hoogte aan te vliegen. Ook werden we gewaarschuwd voor de vele Flak en het geweervuur. De enige persoon die in de Dakota beschermd was door een pantserplaat was de piloot, in dit geval ik zelf.
Gezien de aard van de operatie konden we kiezen uit een borstparachute, die men op het laatste moment kon vastklippen, of een Flakvest. Ik koos een borstparachute, de rest van de bemanning nam een Flakvest (anti-schervenvest).
Ik vroeg mij af waarom een kilometer of zes vóór de afwerpzone mijn 2de piloot Paul Kowel zich losmaakte uit zijn harnas, en opstond. Ik kon zien dat ons een aardig warm onthaal stond te wachten boven de dropzone: een brandend vliegtuig en veel lichtspoor- munitie.
Paul (28), de enige van onze crew die getrouwd was, stelde zijn prioriteiten. Met veel moeite pakte hij een van de zware Flakvesten op, legde dit op zijn stoel, en ging er bovenop zitten. Hij gespte zich weer vast in zijn harnas, en mompelde: ‘Ik zal het spul maar zo gebruiken waar het het meeste van nut kan zijn.’ Jammer genoeg was dit de enige humor die we beleefden tijdens de acht dagen van Operatie Market Garden.
Boven het afwerpgebied aangekomen, barstte de hel los. Een van de despatchers had zijn veiligheidshar- nas niet om, werd met een mand mee naar buiten gesleurd, en viel te pletter. Even daarvoor zag ik links van mij dat Bill Pagets vliegtuig werd geraakt, en explodeerde. De lichtspoorkogels van het afweergeschut vlogen voor de neus langs. Ik had respect voor de P-47 Thunderbolts die links en rechts tussen ons doordoken om de Flak-posities te beschieten.
Nadat we onze laatste manden hadden gedropt, zag ik voor het eerst een Messerschmitt Me-262. Ik kreeg hier kippevel van, en ik begon te klimmen om in de veiligheid van de wolken te komen. We bleven daarin tot we de Britse kustlijn weer hadden bereikt/
Al met al verloor het squadron 12 man, een groot verlies voor een eenheid die net was opgericht.
De zware verliezen van de afgelopen dagen werden ‘beloond’ met een aantal onderscheidingen. W/C Sproule ontving de (Nederlandse) Bronzen Leeuw; het Distinguished Flying Cross werd toegekend aan F/L Blythe en F/O Hagerman; de Distinguished Flying Medal aan F/Sgt McHugh (KG-387); en F/O Rechenuc (KG-387) werd Mentioned in Despatches.
Na ‘Arnhem’ hield het squadron zich bezig met hel vervoer van voorraden van en naar het vasteland. Een voorbeeld van het vele werk wat zij deden: op een dag vervoerden ze 1140 jerrycans met brandstof. Men maakte lange uren, en het grondpersoneel verrichtte veel werk om de vliegtuigen in de lucht te houden. In de maand oktober vervoerde men 2316 passagiers, en bracht men 645 gewonden terug naar Engeland. Op 24 oktober 1944 vloog F/Sgt. D.N. Schneider met zijn bemanning en een ‘WAAF’ (een lid van de Women’s Auxiliary Air Force) vanuit Antwerpen terug naar Blake Hill Farm. Ze zijn echter nooit aangekomen, en zijn sindsdien vermist.
De volgende aktie waar het squdron bij werd betrokken, was de Rijn-crossing op 21 Maart 1945. 26 Vliegtuigen namen deel: 24 Dakota’s sleepten Horsa- zweefvliegtuigen, met daarin 230 officieren en manschappen van de Royal Ulster Rifles, samen met 13 jeeps en trailers, zes jeeps en 6-ponder anti-tankka- nonnen, twee trailers, twee handkarren, twee motorfietsen en vier fietsen.
De operatie verliep succesvol, en er werden geen verliezen geleden. De 26ste van die maand keerde men terug naar Engeland, en ging weer verder met het ‘gewone’ werk van bevoorrading.
In april werd begonnen met het vervoeren van geal
lieerde ex-krijgsgevangenen. Het hoogtepunt was op 17 en 18 april; men transporteerde er toen 681, en tevens 76 gewonden, twee ‘gewone’ passagiers, 205.000 pond brandstof en 80.000 pond munitie.
Op 7 mei 1945 verliet de RCAF-eenheid Blake Hill

De verkeerstoren op vliegveld Blake Hill Farm, 1944/1945.
(foto collectie Philip Reinders)

Farm, en vertrok naar Nivells in België. Andere squadrons die hoofdzakelijk een defensieve taak hadden, werden ontbonden, maar het 437e niet. Men bleef ex-krijgsgevangenen van verschillende nationaliteiten vervoeren. Op 10 mei vloog Squadron Leader (Sqn Ldr) C. McVeigh naar Olso om de Duitse vredesafge- vaardigden naar Schotland te vliegen.
In juni werden de Dakota’s naar Melsbroek (België) overgeplaatst. Een detachement vertrok naar Oslo, en in augustus ging een ander detachement naar Odiham (Engeland).
In september 1945, een jaar na de oprichting van het squadron, droeg W/C Sproule het commando over aan W/C A.R. Holmes.
Men vertrok naar Evere, waar ze tot half november bleven. Toen verliet men België om naar Odiham (graafschap Hampshire) te gaan. Ook het Oslo-deta- chement keerde terug. Men bleef zich bezig houden met het transport van vracht en passagiers.
In mei 1946 werden deze activiteiten gestaakt, en twee weken later keerde men terug naar Canada, waar in juni van dat jaar het 437e Transport Squadron werd opgeheven.
Op 1 oktober 1961 werd het squadron heropgericht, en het opereert tot op de dag van vandaag vanaf RCAF Station Trenton.

Download ministory

MINISTORY 72
HANS ERTL, KRIEGSBERICHTER
door Bob Gerritsen

In het dagblad de Gelderlander van zaterdag 28 oktober 2000 stond een kort bericht dat Hans Ertl op 23 oktober was overleden. Wie was Hans Ertl, en waarom is het antwoord op die vraag voor de leden van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum interessant om te weten?
Ertl maakte tijdens de Tweede Wereldoorlog deel uit van een Duitse eenheid van oorlogsverslaggevers. In de jaren dertig werkte hij al als cameraman mee aan diverse propagandafilms voor het Derde Rijk. In 1935 was hij een van de filmers ten behoeve van een documentaire over het Duitse leger: ‘Tag der Freiheit – Unsere Wehrmacht’. Hel jaar daarop, tijdens de Olympische Spelen in Berlijn, werkte hij voor Leni Riefenstahl, die van Hitler de opdracht gekregen had om daarover een film te maken. Deze documentaire wordt ook nu nog als een van de meesterstukken van de propagandafilm gezien. In een interview met Reuters (13 april 1999) vertelde Ertl:
‘Leni was een kleine vrouw, die een grote hoed droeg, en charmant gekleed was. Ze ging naar Hitler toe, en gaf hem een kus, terwijl de menigte juichte. Hermann Göring gaf Hitler een kleine spiegel, en veegde de lippenstift van zijn gezicht. Ik heb dit alles toen gefilmd, maar werd direct belaagd door de SS, die de film in beslag wilde nemen. Leni Riefenstahl heeft dit kunnen voorkomen.’
In 1939 trof Ertl met zijn medewerker Robert Dahlmeier voorbereidingen voor een film die hij in Zuid-Amerika zou gaan opnemen. De ‘Deutsche Filmgesellschaft’ in Berlijn zou voor de financiering zorgen van deze expeditie. De Chileense partner zou de benodigde deviezen beschikbaar stellen, en tevens voor de figuranten zorgen. Maar het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verhinderde dat. Ertl en Dahlmeier moesten zich melden om hun diensttijd te vervullen. Na eerst een militaire opleiding gevolgd te hebben, werden zij op 1 januari 1940 ingedeeld bij de ‘Propaganda-Ersatz-Kompanie Potsdam’. Hun eerste overplaatsing was naar het ‘Infanterie-Nachrichten- regiment 501’ dat in Trier gelegerd was. Deze uit 40 man bestaande eenheid telde o.a. chauffeurs, technici en soldaten, en zou later een ‘Propaganda- Kompanie’ vormen.
Op 10 mei 1940 gingen Ertl en Dahlmeier op weg naar Echternach bij de Duits-Luxemburgse grens, waar zij de aanval op België en Frankrijk zouden filmen. Samen trokken ze achter de Duitse troepen aan, en maakten opnamen van de verovering van Frankrijk.

Hans Ertl in Libië, 1941.
(Foto uit ‘Hans Ertl als Kriegsberichter, 1939-1945’)

Nadat ze in juni de aanval op Duinkerken hadden vastgelegd, vertrokken ze naar Parijs om daar de intocht van de Duitse troepen te filmen. Het Ministerie van Propaganda had besloten om een documentaire te laten maken met de veelzeggende titel ‘Overwinning in het westen’. Het idee was om een pijl, die de Duitse troepen moest voorstellen, over een kaart van Nederland, België en Frankrijk te laten gaan, en bij de plaatsnamen filmopnamen van de gevechtshandelingen te laten zien. Aangezien de filmers in die tijd nog dim gezaaid waren, ontbraken van belangrijke militaire acties bewegende beelden. Omdat ook geen films van de tegenstanders buitgemaakt waren, moesten deze alsnog gemaakt worden.
Ertl en enkele andere filmers en geluidsmensen werden naar de Maginotlinie gestuurd om in de bunkers opnamen te maken. De Franse soldaten die hier oorspronkelijk gevochten hadden, werden uit de krijgsgevangenkampen gehaald, en moesten de gevechten nog eens voor de documentaire overdoen. Daarna gingen de filmers naar het fort Eben Emael, bij de Nederlands-Belgische grens. Oberfeldwebel Bord- steffen van het Sturmpionier-Bataillon Mikosch beschreef hoe hij met rubber boten met zijn eenheid het fort veroverde. Hij was speciaal door zijn commandant voor deze filmopnamen naar Eben Emael gestuurd. Direct hierna, op 30 juli, ontving Hans Ertl het Ijzeren Kruis II voor de opnamen die hij tijdens de veldtocht in Frankrijk gemaakt had.
De documentaire was in januari 1941 klaar, en de commandant van de propaganda troepen, Oberst Von Wedel, arrangeerde een voorstelling voor Hitler. Ertl schrijft hierover in zijn boek ‘Hans Ertl als Kriegsberichter, 1939 -1945’:

‘Op 20 januari werd de film in de bioscoopruimte in de Rijksdag in het bijzijn van alle makers vertoond. Hitler begroette ons vriendelijk, en vroeg ons waar we vandaan kwamen, en wat ons aandeel in de film was. Hij was zeer enthousiast over de film omdat hij zich herkende in zijn ervaringen in de Eerste Wereldoorlog.’

Op 8 maart 1941 werden Hans Ertl en de fotograaf Eric Borchert met een geheimzinnige order naar een vliegveld gebracht, en van hieruit vlogen zij naar Rome. De volgende dag ging de reis naar Sicilië, en in een konvooi van 12 transport-vliegtuigen naar Afrika. De opdracht was om de krijgsverrichtingen in het noorden van dat werelddeel te filmen. Nadat de transportvliegtuigen op een vliegveld bij Tripoli waren geland, werden beide mannen naar hotel ‘Huanda’ gebracht. In de hal herkende Erwin Rommel hem, en de volgende dag moest hij direct mee om filmopnamen te maken. Hij kende de veldmaarschalk van filmvoorstellingen waar zijn documentaires vertoond werden. Hans Ertl heeft vervolgens veel van Rommels successen in Afrika gefilmd.
In november 1941 kwam het bericht dat Ertl zich in Berlijn moest melden. Daar aangekomen kreeg hij van zijn nieuwe chef, eerste luitenant Swatlo-Gesterding, in het hoofdkwartier van het Oberkommando der Wehrmacht / Wehrmachtpropaganda V (OKW/ W.Pr.V) te horen dat hel beeld dat in de journaals van Erwin Rommel gecreëerd was, niet voldeed aan de wensen van het hoofd van generale staf, Franz Halder. Deze had een intrige tegen Rommel opgezet, omdat hij vond dat de daden van de generaals in de veldtocht in Rusland onderbelicht werden. Dus werd Hans Ertl als een soort strafoverplaatsing naar dal land gestuurd.
De cameramensen van een propaganda-eenheid werkten met de standaard verstrekte Arriflex film-camera, die door batterijen aangedreven werd. Ertl gebruikte liever zijn eigen toestel, een Bell & Howell – Typ Eyemo, dal een veermechanisme had. Het voordeel van deze camera was dat hij niet steeds de batterijen moest meeslepen. Deze hingen aan de riem, en bleven hangen aan takken of draad bij het onder vuur naar voren kruipen. Omdat de accu s ook niet altijd dicht waren, werden broeken en achterwerken vaak door accuzuur aangevreten. Dit heeft Ertl meerdere keren aan het propaganda-hoofdkwartier laten weten, maar de verantwoordelijke heren waren hier niet gevoelig voor.
Na op verschillende fronten in Rusland gefilmd te hebben, ging hij in oktober 1943 op verlof naar zijn familie in München. Hier liep hij een verwonding aan zijn nek op bij een geallieerd bombardement. Tol februari 1944 verbleef hij in een ziekenhuis, en in maart van dat jaar kreeg hij bevel om zich te melden bij het hoofdkwartier van de ‘Heeresgruppe B’, die in Frankrijk gelegerd was.
In dat land heeft Ertl vele bezoeken van generaals aan het hoofdkwartier van Rommel (toen commandant van de Heeresgruppe B) vastgelegd, maar ook de visites die de veldmaarschalk bracht aan de Atlantik Wall.
Toen op 6 juni 1944 de geallieerde invasie in Normandië begon, was er volop te filmen. Het front breidde zich langzaam maar zeker naar het noorden uit Op 10 september van dat jaar kwam Ertl in Nederland aan. Zijn groep, die o.a. bestond uit de journalisten eerste luitenant (Siemens von Podewils en luitenant Hans Gert von Esebeck, geluidsman Heini Glieman, fotograaf sergeant Fred Rieder, hun chauffeur Vandenhövel, en de fotograaf/assistent sergeant Roberl Dahlmeier, had de intrek genomen in een boerderij in Arcen, Limburg, waar ze een kleine werkkamer hadden.
Vijf dagen later kregen ze opdracht om zich in de buurt van de staf van het hoofdkwartier van veld-maarschalk Walter Model te vestigen. Die (inmiddels commandant van de Heeresgruppe B) had zijn intrek genomen in hotel ‘de Tafelberg’ in Ooslerbeek. De propaganda-eenheid vond noordwestelijk van Wolfheze (aan de Duitsekampweg) onderdak in een grote schuur van een boerderij. Ertl beschrijft het in zijn eerder genoemde boek als volgt:

‘Ikzelf vond 100 meter hiervandaan, richting Wolfheze, in een kleine villa onderkomen, waar ik van een vriendelijk onderwijzersechtpaar op de eerste verdieping een nette kamer met balkon kreeg. Van hieruit liep een trap naar de groente-tuin, en zodoende kon ik het huis in en uit gaan zonder de eigenaar te storen.’ (waarschijnlijk was dit het huis aan de Duitsekampweg waar het echt-paar Van Delden woonde. -BG-)

Op de ochtend van 17 september 1944 was er veel activiteit in de lucht. Dit was de voorbereiding op de geallieerde luchtlandingen die gingen plaatsvinden. In Wolfheze werden woonhuizen, het psychiatrische ziekenhuis en hol blindeninstituut door Amerikaanse bommen geraakt. Een paar uur daarna kwamen de sleep toestellen met de zweefvliegtuigen, en vervol-gens de Da kola’s met parachutisten.

De adem stokte me in de keel bij het zien van al die vliegtuigen. Uit de nog geopende deuren hin-gen de bekende witte lijnen, en aan de hemel zweefden soldaten aan donker gekleurde para-chutes. Terwijl ze naar beneden kwamen, gooiden ze granaten die op de grond explodeerden.

Vijandelijke parachutisten”, schreeuwde ik tegen mijn mensen, “weg wezen voor het te laat is”. Ik rende zo snel ik kon terug naar het huis, waar ik op de eerste verdieping mijn handcamera, de Bell & Howell, en de rest van mijn spullen had liggen. Tei wijl ik met mijn vuisten op de voordeur bonkte en riep “open doen”, zag ik onze volgepakte VW voorbij snellen. Ik rende nu om de hoek van het huis om via de groentetuin het balkon te bereiken. Daar stonden op tien meter afstand drie vijandelijke parachutisten voor me. Twee waren bezig zich van hun parachute te bevrijden, maar de derde zag mij en richtte zijn machinepistool op mij. Ik sloot de ogen, stak mijn handen in de lucht, en wachtte op de dodelijke schoten, maar ze kwamen niet! Slechts een klik was te horen en een vloek. Ik deed mijn ogen open, en zag dat de man aan zijn wapen stond te klungelen. Het wapen weigerde!
Ik ging snel de hoek van het huis om, en schuin tegenover de straat over. De filmwagen raasde aan mij voorbij, het camouflagenet achter zich aan slepend.’
Ertl kon kruipend door een sloot langs de kant van de weg, bij de afslag aan het einde van de Duitse- kampweg in Wolfheze komen.
‘Voorzichtig bestudeerde ik de afslag in de rich-ting van Oosterbeek. Het was haast niet te gelo-ven, er kwam gemoedelijk een Duitse auto aange-reden. Ik rende in het midden van de weg de auto tegemoet, en zwaaide met beide armen om hem tot stoppen te dwingen. Hij stopte vlak voor mij, en naast de chauffeur zat een wat oudere overste, en achterin een kapitein. Ik schreeuwde tegen ze dat ze direct om moesten omkeren, en mij naar de commandopost van veldmaarschalk Model moesten brengen. “Vijandelijke parachutisten, nog geen 300 meter voor ons”. “Tot uw orders, luitenant Ertl”, sprak de overste grinnikend. Hij gaf zijn chauffeur opdracht om direct om te keren, en hij stelde zich voor als overste Blume van het OKW/W.Pr.V. Hij was met zijn stafofficier op een inspectietocht, en beide heren wilden voordat ze naar Berlijn gingen een kleine propaganda-een- heid bezoeken. Op het hoofdkwartier van Model hadden ze mijn adres gekregen.’
(De beide voorgaande citaten zijn afkomstig uil ‘Hans Ertl als Kriegsberichter, 1939-1945’)
Ertl wist naar Oosterbeek te komen, en meldde zich bij veldmaarschalk Model. Deze hoorde zijn verslag met belangstelling aan. Toen Ertl buiten kwam, besprak hij met overste Blume de situatie, en ze besloten om naar Solingen te gaan. Hier was nog steeds de rest van de eenheid, die onderhoud aan voertuigen en apparatuur moest verrichten. De volgende dag inspecteerde overste Blume de propaganda-eenheid, en gaf uitleg over wat de vorige dag gebeurd was. Op de ochtend van dinsdag 19 september vertrok de hele eenheid richting Arnhem. In hel hoofdkwartier van veldmaarschalk Model in Terborg hoorden ze alle informatie over de luchtlandingen en wat er nog te verwachten was. De inlichtingenofficier bij hel hoofdkwartier, kapitein Lang, vertelde dat om 16.00 uur een bevoorradingsvlucht verwacht werd, die in de buurt van Wolfheze voorraden zou afwerpen, en dus ver-trokken Robert Dahlmeier, Heini Glieman en Max
Reichelt de fotograaf, met de filmgeluidswagen, en Hans Ertl, Fred Rieder en Vandenhövel met de ‘Kübelwagen’. Met een grote boog reden ze ten noorden om Arnhem heen, en bereikten ze de weg naar Ede, de Amsterdamseweg. Hier werd juist zwaar afweergeschut in stelling gebracht. De filmgeluidswagen met Dahlmeier en Glieman bleef in de buurt staan, zodat met de grote camera eventueel synchroon met geluid gefilmd kon worden.
Ertl (in zijn boek): ‘Samen met Fred Rieder en mijn chauffeur reden wij naar het opgegeven afwerp- terrein ten noorden van Wolfheze. Rond om de landbouwgronden waren grenadieren van de SS en een mengelmoes van allerlei eenheden in de bospaden en in de bosrand geplaatst in afwachting van de vliegtuigen.’

September 1944. Een brandend zweefvliegtuig op landings- zone ‘S’.
(Foto: Fred Rieder; collectie Gemeentearchief Arnhem)

Aangezien het nog een uur zou duren voordat de bevoorradingsvlucht arriveerde, probeerde Ertl nog een keer naar het huis op de Duitsekampweg te gaan. Hij wilde zijn eigen camera, de Bell & Howell, ophalen. De woning was wel door artillerievuur beschadigd, maar hij stond er nog, en het echtpaar was ongedeerd. Zij vertelden hem dat SS-soldaten die op zoek waren naar Engelsen, zijn spullen hadden meegenomen.
Toen de bevoorradingsvlucht arriveerde, kon hij nog net op tijd met zijn auto bij een bosrand komen. Vanaf de motorkap filmde hij met zijn Arriflex camera de vliegtuigen die de voorraden afwierpen. Rondom hem heen schoten soldaten van de Rijksarbeidsdienst met machinegeweren op de toestellen. Nadat ze een filmcassette verwisseld hadden, renden Ertl en Vandenhövel naar een vierlingmitrailleur die ze filmden.
Hierna vertrokken ze in westelijke richting, om nog opnamen te maken van de zweefvliegtuigen die eerder al geland waren. Tussen de toestellen vonden zij een jeep, en nadat chauffeur Vandenhövel er wat aan gesleuteld had, konden ze deze meenemen naar hun hoofdkwartier in Terborg.
In de ochtend van de 20e september kwam kapitein Lang vertellen dat in de middag de landingen van de Poolse parachutisten bij Driel zouden plaatsvinden. Er werd besloten dat de filmwagen met Dahlmeier, Glieman, Reichelt en een schrijvende journalist naar de brug in Arnhem zou gaan om daar reportages te maken, en Ertl en Rieder met chauffeur Vandenhövel zouden de landing van de Polen vastleggen. Via een omweg kwamen ze op de noordoever van de Rijn in de buurt van de veerweg naar de Drielse pont aan. Flier waren artilleristen luchtafweer- en andere kanonnen in stelling aan het brengen om de Polen te beschieten.
Via Max Reichelt had Ertl gehoord dat zijn Bell & Howell camera en zijn spullen bij SS-Sturm- bannführer Sepp Krafft waren afgegeven. Krafft was de commandant van een SS-eenheid die in het gebied bij Wolfheze gelegerd was.
Omdat om 16.00 uur de Polen niet kwamen, gingen Rieder en Ertl op zoek naar het hoofdkwartier van Krafft. Na een ‘onvriendelijke’ bejegening door de SS-er kon hij zich melden bij het hoofd van de SS-oorlogsfotografen. Daar wachtte hem opnieuw een teleurstelling. Na onbeschoft door een SS-Obersturm- führer te woord gestaan te zijn, kreeg hij alleen zijn lege filmkoffer mee; de SS beschouwde zijn camera’s, de Bell & Howell en zijn Leica fotocamera, als oorlogsbuit. Bij terugkomst in Terborg kreeg Ertl van kapitein Lang te horen dat zijn verzoek tot overplaatsing was gehonoreerd, hij moest naar Italië.
De volgende dag trok de ploeg er weer op uil om filmbeelden te maken van de landing van de Polen. Na wat opnamen aan de westkant van de perimeter gemaakt te hebben, kwam Ertl weer op de standplaats aan waar hij een dag eerder ook zijn camera opgebouwd had. Hij plaatste zijn Arriflex op een statief, en gebruikte een 300mm-teleobjectief. Tegen vijven begon de landing bij Driel. De vliegtuigen kwamen recht op hem af.
Op 22 september 1944 was de oorlog voor Ertl, Rieder en Dahlmeier in Nederland voorbij. Na de nodige voorbereidingen vertrokken ze naar Italië. Midden oktober kwamen ze na wat omzwervingen bij het Gardameer aan om een documentaire te maken over de bouw van de ‘Alpenvesting’. In dit gebied heeft hij verschillende filmopdrachten uitgevoerd. Toen het einde van de oorlog naderde, probeerden de drie mannen naar Duitsland terug te keren, wat na enige moeilijkheden lukte.
Hans Ertl bleef na de oorlog actief in de filmbranche. Hij deed verschillende uitvindingen op het gebied van lucht- en onderwatercamera’s. Door de firma Siemens werd hij in 1950 naar Bolivia gestuurd om negatieven op grote hoogte te testen op bestendigheid en houdbaarheid. Hij kocht daar een afgelegen landgoed, dat hij de naam ‘La Dolorida’ gaf.
In 1953 heeft hij nog een film gemaakt, Nanga Parbat. Hij deed zowel de regie als het camerawerk. De film
gaat over een expeditie onder leiding van Dr. Karl Herligkoffer naar de top van de Nanga Parbat in het Himalaya-gebergte. Daarnaast heeft hij samen met zijn dochter Monika door heel Bolivia gereisd. Tijdens deze reizen hebben ze o.a. foto’s gemaakt van de Sirione-stam, die waarschijnlijk nu niet meer bestaat. De laatste jaren van zijn leven heeft Hans Ertl aan zijn veestapel en zijn landgoed besteed De oude Leica fotocamera en de Bell & Howell filmcamera had hij toen al weggegeven, en alle banden met zijn oude beroep had hij verbroken.
Was Hans Ertl een nazi? In het eerder genoemde interview met een verslaggever van het persbureau Reuters zei hij hier zelf over.

‘Ik heb nooit de Nazi-idealen gedeeld, en ik heb ook nooit wat tegen de joden gehad, zeker niets tegen de joodse vrouwen. Mijn verbinding tot de Nazi-bonzen en de partij was via mijn werk en niet door mijn politieke geloof.’

Over Duitsland en Bolivia zei hij;
‘Ze hebben in Duitsland zo veel dingen van mij weggenomen dat ik daar nooit meer wil wonen. Hier in Bolivia was ik altijd vrij zonder problemen. Ik wil hier blijven tot aan mijn dood. Ik wil begraven worden op een heuvel op mijn landgoed tussen twee pijnbomen.’
Hans Ertl is op 23 oktober 2000 overleden.
Filmografie
1932-1933: SOS Eisberg. Regie: Dr. Arnold Fanck; makers o.a. Leni Riefenstahl, Ernst Udet, Sepp Rist; Camera: Ernst Schneeberger u. Richard Angst; Protektor: Knud Rasmussen; tevens waren ook aanwezig de leden van de expeditie Alfred Wegeners Groenland-Expedition Dr. Loewe, Dr. Sorge, M. Kraus en. Franz Kelbl; de alpinisten waren: David Zogg, Fritz Steuri, Hans Ertl;
1934: Der ewige Traum (cameraman);
1935: Der Damon des Himalaya (cameraman);
1935: Tag der Freiheit – Unsere Wehrmacht (cameraman);
1936: Olympia (hoofdcameraman);
1938: Olympia, 2. Teil – Fest der Schönheit (hoofd-cameraman);
1938: Liebesbriefe aus dem Engadin. Regie: Luis Trenker (cameraman);
1939: Ein Robinson. Regie: Arnold Fanck in Zu ida meri ka (ca meraman);
1953: Nanga Parbat 1953 (leider, draaiboekauteur en cameraman);
195x: VorstoB nach Paititi;
1958: Hito Hito. Samen met zijn dochter Monika.
Bronnen
– Ertl, H; ‘Hans Ertl als Kriegsberichter, 1939-1945’, Steiger Verlag, Innsbruck, 1985;
– Reuters; Interview, 13 april 1999, Reuters Limited;
– De Gelderlander; 28 oktober 2000;
– Süddeutsche Zeitung, 9 november 2000.

Download ministory

Ministory 73
IN DE VOETSPOREN VAN LOUIS HAGEN
Door Ruurd Kok

Inleiding
Dit verhaal begint eigenlijk op 7 november 1998 bij De Slegte in Leiden. Daar ontdek ik het boekje Arnhem Lift, het in 1945 anoniem gepubliceerde dagboek van een zweefvliegtuigpiloot. Het trekt mijn aandacht omdat het handelt over de Slag om Arnhem, die mijn moeder als twaalfjarig meisje in Arnhem heeft meegemaakt. Door haar verhalen voel ik een persoonlijke betrokkenheid bij de Slag, hoe vreemd dat ook klinkt voor een kind van de naoorlogse generatie dat bovendien nooit in Arnhem heeft gewoond. Met het boekje op zak ga ik vanuit Leiden naar Oosterbeek, om te zien of ik de beschreven plekken kan terugvinden. Het is het begin van een lange speurtocht. Arnhem Lift was een van de eerste boeken over de Slag die ik kocht. Inmiddels staat een behoorlijke rij Arnhem-literatuur in mijn kast, waaronder vijf verschillende uitgaven van Arnhem Lift. Hoe meer ik me erin verdiep, hoe meer vragen er boven komen. Wie was Louis Plagen, de auteur van het boekje? Klopt het wat hij beschrijft? Hoe is het boekje tot stand gekomen? Hagen leefde nog, dus zou ik hem eens persoonlijk de vragen kunnen stellen, waarop ik in zijn boekje geen antwoord kan vinden. Toen ik in mei 2001 hoorde dat Hagen eind 2000 was overleden, kwam dat dan ook als een schok. Ik had hem nog graag eens willen ontmoeten in zijn woonplaats Londen.
Arnhem Lift is namelijk niet zomaar een van de vele uitgaven in de aanhoudende stroom publikaties over de Slag om Arnhem. Het boekje verscheen in januari 1945 al in druk en is daarmee voor zover bekend het eerste in boekvorm verschenen ooggetuigeverslag van de strijd. Behalve door de vroege uitgave valt Hagens verhaal ook op door de persoonlijke en zeer gedetailleerde beschrijving van zijn ervaringen. Doel van deze Ministory is in de eerste plaats te bekijken of de beschreven gevechtshandelingen kunnen worden gelokaliseerd. Hiermee kan ook de betrouwbaarheid van de beschrijvingen worden bepaald. In de tweede plaats tracht ik de betekenis van Hagens verslag te bepalen aan de hand van een vergelijking met andere.

Inleiding
Dit verhaal begint eigenlijk op 7 november 1998 bij De Slegte in Leiden. Daar ontdek ik het boekje Arnhem Lift, het in 1945 anoniem gepubliceerde dagboek van een zweefvliegtuigpiloot. Het trekt mijn aandacht omdat het handelt over de Slag om Arnhem, die mijn moeder als twaalfjarig meisje in Arnhem heeft meegemaakt. Door haar verhalen voel ik een persoonlijke betrokkenheid bij de Slag, hoe vreemd dat ook klinkt voor een kind van de naoorlogse generatie dat bovendien nooit in Arnhem heeft gewoond. Met het boekje op zak ga ik vanuit Leiden naar Oosterbeek, om te zien of ik de beschreven plekken kan terugvinden. Het is het begin van een lange speurtocht. Arnhem Lift was een van de eerste boeken over de Slag die ik kocht. Inmiddels staat een behoorlijke rij Arnhem-literatuur in mijn kast, waaronder vijf verschillende uitgaven van Arnhem Lift. Hoe meer ik me erin verdiep, hoe meer vragen er boven komen. Wie was Louis Plagen, de auteur van het boekje? Klopt het wat hij beschrijft? Hoe is het boekje tot stand gekomen? Hagen leefde nog, dus zou ik hem eens persoonlijk de vragen kunnen stellen, waarop ik in zijn boekje geen antwoord kan vinden. Toen ik in mei 2001 hoorde dat Hagen eind 2000 was overleden, kwam dat dan ook als een schok. Ik had hem nog graag eens willen ontmoeten in zijn woonplaats Londen.
Arnhem Lift is namelijk niet zomaar een van de vele uitgaven in de aanhoudende stroom publikaties over de Slag om Arnhem. Het boekje verscheen in januari 1945 al in druk en is daarmee voor zover bekend het eerste in boekvorm verschenen ooggetuigeverslag van de strijd. Behalve door de vroege uitgave valt Hagens verhaal ook op door de persoonlijke en zeer gedetailleerde beschrijving van zijn ervaringen. Doel van deze Ministory is in de eerste plaats te bekijken of de beschreven gevechtshandelingen kunnen worden gelokaliseerd. Hiermee kan ook de betrouwbaarheid van de beschrijvingen worden bepaald. In de tweede plaats tracht ik de betekenis van Hagens verslag te bepalen aan de hand van een vergelijking met andere.

Biografie 1)
Louis Edmund Hagen wordt op 30 mei 1916 geboren in Potsdam (Duitsland) als tweede zoon van een bankiersfamilie uit een intellectueel joods milieu. 2) Zijn ouders verkeren met de Berlijnse beau-monde en zijn onder anderen bevriend met die van prins
Bernhard. 3) Zijn vader was als marine-officier onderscheiden in de Eerste Wereldoorlog. De familie heeft een tuinman, een kinderjuffrouw, een kok en een privé boksring waar Louis zelf ook bokst. De vijf kinderen uit het gezin krijgen een vrije opvoeding. Louis wordt altijd ‘Büdi’ genoemd, verkleinwoord van ‘Brüderlein’, broertje. Hij gaat in Potsdam naar een privé-school en naar de middelbare school, waar hij naar eigen zeggen de domkop is (Hagen 1951, p. 289).
Het gezin maakt de opkomst van de nazi’s zeer bewust mee. Louis komt begin 1934 terecht in het concentratiekamp Schloss Lichtenburg bij Torgau 4), omdat hij op een ansichtkaart aan zijn zus Nina een grap had gemaakt over Hitlers bruinhemden, leden van de SA (Sturm Abteilung). De vader van zijn schoolvriend Claus Fuhrmann, partijlid en rechter, weet hem na zes weken vrij te krijgen. Zijn vier jaar oudere broer Karl Viclor vlucht in 1934 het land uit en twee jaar later vertrekt Louis naar Engeland. Uiteindelijk verlaten alle kinderen Duitsland. De ouders blijven achter en vluchten pas in 1941 via de Trans-Siberische spoorlijn naar Japan en daarvandaan naar Amerika.

 Louis Hagen.
(portret op de achterkaft van Indian Route March)

Na verschillende baantjes te hebben gehad, meldt Hagen zich aan als vrijwilliger voor het leger. Aanvankelijk wordt hij met andere joodse vluchtelingen ingedeeld bij het Pioneer Corps, maar eind 1943 wordt hij toegelaten tot het Glider Pilot Regiment, dat in februari 1942 was gevormd. Alle soldaten van Duitse en Oostenrijkse komaf moeten Engelse namen aannemen om problemen te voor-komen bij een eventuele gevangenneming en Hagen noemt zich Lewis Haig. 5) Na zijn opleiding tot glider pilot wordt hij als co-piloot ingezet bij de Slag om Arnhem, zijn eerste gevechtsactie. 6) Na de slag wordt hij onderscheiden met de Military Medal (MM). 7)
Eind 1944 wordt Hagen naar India gezonden. 8) Nadat hij zes maanden heeft doorgebracht in een legerkamp, volgt een intensief trainingsprogramma. De piloten moeten luchtlandingstroepen van het 14th Army vliegen, maar Japan capituleert voordat ze in actie komen. Na de oorlog werkt hij nog een tijd voor Phoenix, een legerkrant voor de troepen in Zuid-Oost Azië. Hij reist door heel India en wordt daarna uitgezonden naar Birma, Maleisië, Singapore en Siam (nu Thailand). In Indo-China (nu Vietnam) interviewt hij als eerste Westerse journalist FIo Chi Minh. Zijn artikelen over India zijn gebundeld in Indian Route March, waarin hij een beeld geeft van het soldaten¬leven en vooral een zeer gedetailleerde en kritische beschrijving van India, variërend van de stinkende vuilnisbelten van Calcutta en de religieuze festivals tot de geneeskunde en het onafliankelijkheids- vraagstuk. In februari 1946 komt Hagen na veertien maanden terug in Engeland.
Uit nieuwsgierigheid naar het gevallen Derde Rijk keert Hagen zo snel mogelijk na de oorlog terug naar Duitsland. Hij werkt in Berlijn als journalist voor de Sunday Express en voor de tijdschriften John Buil en Country Life. Enkele daarvoor geschreven artikelen gebruikt hij voor zijn boek Follow my Leader, waaraan hij twee jaar heeft gewerkt. Het verschijnt in 1951 en is opgedragen aan zijn gesneuvelde broer Karl Victor. 9) In dit boek beschrijft Hagen het leven in Nazi- Duitsland aan de hand van ervaringen van negen gewone Duitsers. De vier nazi’s, drie niet-nazi’s en twee anti-nazi’s die hij interviewt, zijn allen bekenden van hem. Ook uit enkele boeken die Hagen later heeft vertaald en/of bewerkt, blijkt zijn belangstelling voor Duitsland onder het nazi-regime. Zoals de biografie van Hitlers propaganda-minister Joseph Goebbels (1953) en de memoires van Walter Schellenberg, in de oorlog hoofd van de Buitenlandse Politieke Inlichtingendienst van de Sicherheitsdienst (1956). Verder heeft hij een roman vertaald (1953), een verslag gepubliceerd van een reis door Zuid-Amerika (1958) en een studie gedaan naar spionage in Duitsland tijdens de Koude Oorlog (1968), waarvoor hij twee jaar in München heeft gewoond.
Hagen trouwt in 1950 met de Noorse kunstschilder Anne Mie en krijgt twee dochters: Siri en Caroline. Het gezin woont afwisselend in Londen en in Noorwegen. In 1950 richt hij Primrose Film Productions op, waarmee hij 25 kinderfilms produceert. Hagen is na de oorlog twee keer in Arnhem terug geweest. De eerste keer in 1948 om zijn verloofde de plaatsen te laten zien waar hij heeft gevochten en in 1994 bij de vijftigste herdenking van de Slag om Arnhem. 10) In een artikel vertelt hij, dat hij eigenlijk niet van plan was naar de herdenking te komen: ‘But the idea of parading with hundreds of old veterans like myself wearing rows of medals and red berets did not appeal to me’ (Hagen 1995).1]) Zijn uitgever heeft hem uiteindelijk overgehaald te gaan om de heruitgave van Arnhem Lift te promoten. Louis Hagen overlijdt op 17 augustus 2000 op 84-jarige leeftijd en wordt begraven in Asker bij Oslo. 12) Zijn ongepubliceerde autobiografie wordt mogelijk door zijn weduwe in eigen beheer uitgegeven.

Arnhem Lift: het boek
Hagen beschrijft van dag tot dag zijn ervaringen in de twaalf dagen tussen zijn vertrek uit Engeland en de terugkeer op zijn vliegbasis. Tussen de bespreking van de oorlogshandelingen neemt hij ook enkele overdenkingen op. Nergens uit Arnhem Lift blijkt dat Louis Hagen een dagboek bijhield of aantekeningen maakte. Het kan echter niet worden uitgesloten, want onder de persoonlijke spullen die hij kwijt raakt bij het overzwemmen van de Rijn bevinden zich zijn schrijfbenodigdheden en vulpen. Na terugkomst vat Hagen het idee op zijn ervaringen op papier te zetten, omdat hij er moe van wordt elke keer hetzelfde verhaal te vertellen. Aangespoord door zijn vriendin Dido Milroy schrijft hij het binnen twee weken. Hij legt het verhaal ter goedkeuring voor aan zijn commandant, Lieutenant-Colonel lain Murray, die razend wordt: ‘No Britisher would ever have let his comrades down by writing stuff like this. It Iets down the whole regiment!’ (1993, p. 114). Zonder dat Hagen ervan weet, stuurt zijn vriendin haar exemplaar aan de War Office, dat toestemming geeft voor publikatie. In januari 1945 verschijnt bij Pilot Press 13) in Londen de eerste druk van Arnhem Lift, waarin Hagen om veiligheidsredenen anoniem blijft. u) Hagen zit dan in India en leest in de legerkrant Phoenix dat zijn verhaal is uitgegeven. De tweede en de derde druk volgen respectievelijk in februari en maart en het boekje is in december toe aan de zesde druk.15) Het is net als Indian Route March opgedragen aan zijn vriendin Dido Milroy. Vooralsnog is het onduidelijk wie de ‘C.M.’ is die de inleiding heeft geschreven. Hagen begint zijn verslag met de opmerking: Teder, die met mij in Arnhem heeft gevochten, zou dit verhaal hebben kunnen schrijven. Het mijne is voor de vrienden en verwanten van hen, die niet terugkeerden.’
In Indian Route March vertelt Hagen hoe zijn schrijverschap ter sprake komt op een feest in de residentie van de gouverneur. De dames zijn ‘dressed to kill’ en vijf van hen zijn de eerste blanke vrouwen die de soldaten sinds weken zien. ‘Binnen vijf minuten zag ik me door concurrentie gedwongen om met mijn medaille te gaan zwaaien en te vertellen dat ik een boek had geschreven’, bekent Hagen met enige schroom (p. 27). Dit had succes: hij werd voorgesteld als Sgt. Hagen, M.M., famous author’ en voegt eraan toe ’that was O.K. by me/ Dat hij in India minstens één exemplaar van zijn boek had, blijkt uit zijn beschrijving van een afspraak met een van de dames. Als Hagen haar boudoir binnenkomt, ligt ze languit op een sofa ’terwijl ze deed alsof ze mijn boek las’ en zegt ‘Schat, je bent inderdaad een dappere jongen, toch?’ (p. 29). Dit zijn (vooralsnog) de enige bekende verwijzingen naar zijn schrijver-schap tijdens de oorlog.
De eerste Nederlandse vertaling van fragmenten van Hagens verhaal verschijnt in maart of april 1945 in 7 Venster op de vrije wereld, een uitgave van de ‘Amerikaansche, Engelsche en Nederlandsche Voorlichtingsdiensten.’ 16) Dezelfde tekst wordt in 1946 vrijwel geheel opgenomen in Nederland in den oorlog. De Renkumse Koerier plaatst een eigen vertaling van het hele verhaal anoniem onder de titel Zweefvlucht naar Arnhem. 17) Het verschijnt in 43 delen als feuilleton van 2 oktober 1945 tot en met 20 april 1946. 18) In januari of februari 1946 wordt de eerste Nederlandse vertaling in boekvorm uitgegeven door De Koepel in Nijmegen, onder de titel Ik vocht om Arnhem. 19) Bij dezelfde uitgeverij verschijnt een jaar later een uitgave met stills uit de film Theirs is the Glory. 20) Ook de landelijke pers besteedt aandacht aan Hagens verhaal. Onder de kop ‘Het Epos van Arnhem/De slag om de bruggen/Een “Red Devil” doet zijn verhaal’ plaatst De Waarheid op 14 september 1946 een samenvatting van zijn dagboek, overigens zonder de auteur te noemen. 21) Arnhem Lift is verschenen in negen talen, behalve in het Engels en Nederlands onder andere ook in het Frans (1945), Italiaans (1946), Tsjechisch (1947) en Noors (1989).
Op last van de War Office zijn in de eerste Engelse uitgave vrijwel alle passages weggelaten waaruit de Duitse nationaliteit van de auteur zou kunnen worden afgeleid, zoals de opmerking dat Hagen in een concentratiekamp heeft gezeten. De passages waaruit blijkt dat Hagen Duits spreekt, zijn overigens wel gehandhaafd. De censuur blijkt echter verder te gaan: ook kritische opmerkingen van Hagen over de opleiding en over de organisatie van de evacuatie zijn in de eerste uitgaven weggelaten. Verder ontbreken enkele minder positieve passages over Hagen als persoon, zoals de opmerking van een makker over zijn pyjama en Hagens beschrijving van de paniek die hem bevangt bij de evacuatie. Daarnaast zijn er duidelijke verschillen tussen de Engelse tekst en de eerste Nederlandse vertaling. Afgezien van onvolledige of onjuiste vertalingen lijken in de Nederlandse uitgave bepaalde delen bewust te zijn weggelaten, zoals een opmerking over joden-vervolging. De uitroep ‘Trust the Dutch!’ als reactie op het vinden van ingemaakt voedsel in de kelders, werd kennelijk als te schamper ervaren en heeft de Nederlandse vertaling evenmin gehaald. Vreemd genoeg zijn wel de opmerkingen overgenomen over de vele NSB’ers in Oosterbeek en over Nederlandse sluipschutters in burger, die de Britten beschieten. De eerste volledige Engelse uitgave dateert van 1952. De eerste volledige, nieuwe Nederlandse vertaling is in 1974 verschenen bij de dertigste herdenking van de Slag. In 1993 is een Engelse heruitgave uitgegeven, die
is voorzien van een inleiding door Hagen en is aangevuld met de ervaringen van de Duitse majoor Winrich Behr, die tijdens de Slag om Arnhem adjudant was van veldmaarschalk Walter Model, commandant van de Heeresgruppe B. Deze uitgave is niet in het Nederlands verschenen.
Hagens commandant tijdens de Slag om Arnhem, lain Murray, vond het verhaal zoals gezegd een schande, waarschijnlijk vanwege de negatieve uitlatingen over het leger. Dit geldt in ieder geval niet voor Jimmy Plant, een van zijn strijdmakkers die voorkomt in Arnhem Lift. Anders had Plant nooit de titel ervan opgeschreven in het gastenboek van mevrouw Kremer, toen hij op 4 september 1945 terug was in Oosterbeek. In de Engelse pers verschenen lovende besprekingen van het boekje. De achterkaft van Indian Route March vermeldt althans: ‘He became an author almost by accident but his unforced gift for descriptive writing, as unusual as it is refreshing, gained him a tremendous ovation from the reviewers.’ Over de ontvangst van het boek in de Nederlandse pers kan niets worden gezegd, omdat (nog) geen besprekingen bekend zijn. In een typoscript is de overste b.d. Th. A. Boeree zeer kritisch over Arnhem Lift. Hij schrijft hierin: ‘Zelden heb ik zo’n slecht en oppervlakkig boek gezien.’ Zijn kritiek betreft in de eerste plaats de opmerking van Hagen, dat in Nederland geen Ondergrondse heeft bestaan. In de tweede plaats meent Boeree dat Hagen deserteert wanneer hij op 19 september 1944 in de chaos bij Wolfheze op eigen initiatief naar de Rijn trekt. Deze opmerkingen slaan vooral op Plagen zelf en geven geen oordeel over zijn boek

Twee verschillende uitgaven van Arnhem Lift.
(foto: Ruurd Kok)

In de voetsporen van Louis Hagen
In de eerste Engelse uitgave van Hagens boek ontbreekt niet alleen zijn eigen naam, maar ook die van officieren. Zij worden aangeduid als Kapitein Z of Luitenant X en kunnen in de meeste gevallen worden geïdentificeerd. Soldaten worden wel bij name genoemd, meestal alleen met voornaam en soms ook
3

met achternaam. In de Nederlandse vertaling wordt wel Hagens naam vermeld, maar niet die van de officieren. Hagen noemt in zijn verhaal nauwelijks legereenheden, afgezien van het Reconnaissance Squadron (vertaald als ‘Luchtverkenning’) en de K.O.S.B. (King’s Own Scottish Borderers). In het verhaal ontbreken ook namen van terreinen, straten of huizen en komen alleen plaatsnamen voor, zoals Wolfheze en Oosterbeek. Het ontbreken van aanduidingen van personen, eenheden en plaatsen maakt het zeer moeilijk om de ervaringen van Hagen direct te plaatsen. In de heruitgave van 1993 is slechts een deel van deze gegevens aangevuld. Aan de hand van andere bronnen en literatuur over de Slag om Arnhem kunnen de beschreven ervaringen worden gereconstrueerd.
Sergeant Louis Hagen (22 Flight, D Squadron, lst Wing, The Glider Pilot Regiment) vertrekt op maandag 18 september 1944 met een van de eerste toestellen vanaf het vliegveld Keevil, ten oosten van Bath (County Avon). 22) Hij vliegt als tweede piloot van Staff-Sgt. R.A. – Mac – Wheldon op een Horsa- zweefvliegtuig met aan boord drie parachutisten van 156 Battalion (4th Brigade, The Parachute Regiment) en een jeep en trailer vol benzine. Na de geslaagde landing op landingszone X (LZ-X) ten westen van de Jonkershoeve rijden ze met hun jeep naar het station Wolfheze, dat het verzamelpunt is voor de zweefvliegtuigpiloten. Ze worden enthousiast ontvangen in de nabijgelegen Stichting Wolflieze (een inrichting voor psychiatrische patiënten), ondanks het geallieerde bombardement van de vorige dag. Aangezien Hagen zich verstaanbaar kan maken, treedt hij op als tolk. 23) In de verwarring die hier heerst, wordt hij plotseling toegejuicht als prins Bernhard. Het misverstand kon waarschijnlijk ontstaan, doordat voortdurend naar de prins werd geïnformeerd en Hagen het Nederlands niet goed begreep.
Tegen de avond verschijnen de officieren van hun Flight en krijgen de piloten opdracht langs de Johannahoeveweg ten noorden van het spoor richting Arnhem te trekken. Ze vormen de achterhoede van de opmars van 156 Battalion. De opmars stagneert, terwijl uil de richting van de stad toenemend vuur is te horen. De voorhoede is langs de Dreyenseweg op tegenstand gestuit (Middlebrook 1994, p. 252). Tegen twee uur ’s nachts krijgen ze opdracht terug te keren. Na de helft van de afgelegde afstand terug te hebben gelopen, graven ze zich in langs de spoorlijn. Dinsdagochtend tegen 10 uur worden ze aangevallen door ongeveer vijftien Duitse jachtvliegtuigen. Hierna krijgen ze bevel een bos en heuvels te zuiveren. Deze aanval is in de literatuur bekend geworden als de actie bij de Dreyenseweg en heeft als doel de hoger gelegen gronden van de Lichtenbeek te veroveren. De aanval wordt afgeslagen door eenheden van de 9. SS-Panzer-Division ‘Hohenstaufen’, die stellingen hebben betrokken langs de genoemde weg als deel van de zogenaamde Sperrlinie Spindler. Hagen maakt deel uit van een groep van dertig piloten van D Squadron, die is toegevoegd aan A Company van 156 Battalion (Middlebrook 1994, p. 255). Die
compagnie voert de hoofdaanval uit over de Dreyenseweg. Twee officieren van 22 Flight, Captain I.C. Muir en Lieutenant S.R. Smith, bevinden zich m het midden van de formatie en Hagen is de buitenste man op de linkerflank. De groep glider pilots wordt beschoten vanuit een vooruitgeschoven Duitse mitrailleurstelling en de beide officieren raken gewond, van wie Smith dodelijk.
De mitrailleurstelling bevindt zich op de oostelijke helling van een dal aan de westzijde van de Dreyenseweg. In zijn eentje bestormt Hagen die positie en gaat op twintig meter afstand in dekking. De Duitsers weten dat hij er zit, maar durven hun stelling niet te verlaten. Hij hoort hun geruzie een tijdje aan en beseft hoe slecht het moreel is. Als hij probeert terug te keren naar de Britten, wordt hij van beide kanten beschoten. Minstens twee soldaten zien hem terug komen uit de richting van de Duitse stelling ‘shouting some gibberish about where Jerry was’ zoals een van hen beschrijft (Middlebrook 1994, p. 259). Hagen brengt verslag uit aan een officier van 156 Battalion en neemt daarna stelling in aan een bosrand. Hij is net bezig thee te zetten, als tegen vier uur op Johannahoeve (LZ-L) de eerste gliders landen met materiaal voor de le Poolse Onafhankelijke Parachutistenbrigade. Direct breekt het Duitse afweergeschut los: ‘Er was maar één woord voor: hulpeloos en ik geloof dat dit woord nimmer op vreselijker wijze gedemonstreerd werd’ (1946, p. 23). Omdat de Britse troepen omsingeld dreigen te raken, krijgen ze bevel terug te trekken naar Wolflieze. In de chaos die daar op de spoorwegovergang heerst, besluit Hagen op eigen initiatief richting de Rijn te lopen om veilig te zijn voor de Duitsers. Hij realiseert zich dat het niet juist is wat hij doet, De groep bestaat uit twintig man, grotendeels van zijn eigen Flight. Behalve zijn makker Dodd keert de rest onderweg terug naar Wolflieze en Hagen heeft hen niet meer leruggezien. In de schemering worden de twee opgepikt door jeeps van A Troop van het Reconnaissance Squadron (Fairley 1978, p. 107), waarschijnlijk langs de Wolfhezerweg. Tegen donker bereiken ze het hoofdkwartier van die verkenningseenheid aan de westzijde van de Oranjeweg tegenover hotel Hartenstein, waarin inmiddels het hoofdkwartier van de luchtlandings-divisie is ondergebracht. Ze brengen de nacht door in een loopgraaf bij het hoofdkwartier van het Reconnaissance Squadron.
Om 6.30 uur woensdagochtend gaan Hagen en Dodd met mannen van het Reconnaissance Squadron op patrouille richting Dreyensebrug bij het station Oosterbeek-Hoog (Fairley 1978, pp. 111-114; ook Hibbert 1962 p. 136). Ze maken deel uit van 3 Section van A Troop (Lieutenant Graham Wadsworth) die langs de oostkant van de Stationsweg optrekt door de bossen van het landgoed Dennenkamp. Op de Stationsweg stuiten ze op een Duits gemotoriseerd kanon dat met infanterie van de Dreyenseweg af komt. ‘Een schietende tank, die al maar nader komt, is het vreselijkste ding, dat je je kunt voorstellen en ik geloof dat ik nooit weer zo bang ben geweest als in die ogenblikken. Ik geloof dat een tank juist daardoor zo’n vervaarlijk wapen is’ (1946, p. 26).
Een deel van de patrouille weet per jeep te ontkomen, maar Hagen en Dodd blijven in het bos achter. Ze proberen te ontkomen en verstoppen zich in een mestkuil achter een van de huizen in de noordoosthoek van het kruispunt Stationsweg/Utrechtseweg. Nadat ze in het struikgewas een paar uur een beschieting hebben afgewacht, weet een Britse patrouille ze te bereiken en brengt ze terug richting het hoofdkwartier van de glider pilots. Onderweg vindt in het bos een vuurgevecht plaats met een groep Duitsers bij een ommuurd huis, waarschijnlijk het landhuis Dennenkamp. Hagen meldt zich op Hartenstein bij hel hoofdkwartier van het Glider Pilot Regiment en vindt uiteindelijk zes man van zijn eigen Flight.

Stationsweg 18 in 1941.
(collectiefamilie Th. Ykeina)

Na een zware mortieraanval op Hartenstein meldt Hagen zich donderdagochtend als vrijwilliger voor een patrouille, die huizen en tuinen moet zuiveren in een huizenblok tegenover Hartenstein. Nadat ze enkele Duitsers hebben verdreven, krijgen ze opdracht huizen langs de Stationsweg te bezetten. Deze weg vormt dan de oostelijke grens van de inmiddels gevormde perimeter. Hier blijven ze tot de terugtocht over de Rijn op maandagnacht. In eerste instantie bezetten ze alleen de hoekhuizen aan de Utrechtseweg en aan de Paul Krugerstraat. Hagens groep bezet het huis op de noord westhoek van het kruispunt met de Utrechtseweg. De bevelvoerend officier is Captain James Ogilvie (‘kapitein Z’), een stevige Schot met een indrukwekkende snor, die altijd in kilt is. Behalve Ogilvie bestaat de groep uit vijf officieren en vijftig zweefvliegtuigpiloten. De piloten hebben de woningen nauwelijks betrokken of ze worden beschoten vanuit het bos aan de overzijde van de Stationsweg. Ze besluiten elk tweede huis te bezetten, barricaderen de ramen met meubilair en leggen verbindingsloopgraven aan tussen de huizen, zodat ze zich ongezien kunnen verplaatsen. Hagen brengt de nacht door in het hoekhuis aan de Utrechtseweg.
Op vrijdagochtend arriveren versterkingen, die een deel van de huizen overnemen van de glider pilots. De piloten bezetten de zes huizen van de Paul Krugerstraat naar beneden en Ogilvie vestigt zijn hoofdkwartier in het derde huis van boven (Stationsweg 14/16). Hagen blijft het merendeel van de tijd in het huis Stationsweg 18, het tweede huis vanaf de hoek. 25) Enkele huizen worden bezet door Poolse soldaten. 26) Taalproblemen zorgen geregeld voor gevaarlijke situaties, wanneer de Britten langs de Poolse huizen moeten. In de loop van de vrijdagochtend maken de glider pilots voor het eerst kennis met een Duits gemotoriseerd kanon dat de Stationsweg afkomt. Dit wordt een elke ochtend terugkerend ritueel dat deel uitmaakt van zware aanvallen op de perimeter, de zogenaamde morning hate. Samen met Lieutenant K.F. Strathem (‘luitenant X’) brengt Hagen op zolder een Piat (anti-tank wapen) in stelling. Door een gat in het dak kunnen ze het kanon telkens ongezien onder vuur nemen. Ondanks een materieel overwicht durven de Duitsers geen directe aanval te doen op de Britten. In gevechtspauzes verschijnen ambulances om gewonden op te halen en verbeteren de glider pilots hun stellingen. Op deze momenten wordt in de huizen aan de Stationsweg ook opgeruimd en wordt eten verzameld uil de kelders. Plagen gaat samen met Sgt. Stan Graham alle kelders langs en het is zeer waarschijnlijk tijdens deze tocht dat hij ook het huis aandoet van de familie Kremer, Stationsweg 8.
De toen elfjarige zoon Sander beschrijft later het angstige moment dat Hagen als eerste op zijn vader afstapt en vraagt ‘Sprechen Sie deutsch?’ (Middlebrook 1994, p. 368). 27) Zijn zusje Ans zet grote ogen op als ze voor het eerst mannen in kilt ziet. Hun moeder maakt foto’s van de soldaten en laat ze haar gastenboek tekenen; zij vertelt hierover: ‘De latere schrijver van het bekende “Arnhem Lift” (dat speciaal over deze omgeving handelt) was ook dadelijk bereid aan dit verzoek te voldoen, evenals Sgt Graham, die in z’n boek genoemd wordt. Tegelijkertijd nam ik de gelegenheid te baat een kiek van hen te nemen, terwijl hun kameraden in de vlakbij zijnde loopgraven de Duitschers bevochten’ (Kremer-Kingma 1946, p. 115). Mevrouw Kremer heeft twee foto’s gemaakt van een groep van negen soldaten voor haar huis. Plagen staat achter de meest linker soldaat die het gastenboek en de pen in de hand heeft. 28) Hagen schrijft in dit boek: ‘I do hope & beleave that the mess we made of the your lovely house was worth while + good luck for a happier future’ en ondertekent met Lewis Haig (in: Kremer-Kingma 1946).29) Plet is opvallend dat Plagen zelf met geen woord rept over de eerste ontmoeting met de vader of over het maken van de foto’s.
Onder het avondeten wordt Hagen bij Ogilvie geroepen met de vraag of hij op patrouille wil gaan. Captain Ogilvie heeft van Brigadier Plackett en Lieutenant-Colonel Murray opdracht gekregen uit te zoeken waar de Duitsers hun materiaal verzamelen en of de huizen langs de Paul Krugerstraat in Duitse handen zijn.30) Hagen gaat die nacht twee keer met Graham op patrouille en ontdekt de plaats waar de Duitsers ’s nachts hun materieel en troepen terug¬
5

trekken. Het is een groot open terrein dat bij een landhuis lijkt te horen. Hij beschrijft twee reusachtige eiken met een bankje rond de stam en een heuvel. Deze plek moet worden gezocht in het huizenblok Stationsweg/Mariaweg/Paul Krugerstraat, maar is (nog) niet getraceerd. 31) Zaterdagochtend brengt Hagen op Hartenstein verslag uit aan Hackett, die het bevel voert over het oostelijk deel van de perimeter. Hij maakt de brigadier nijdig door met zijn vieze vinger op een stafkaart te wijzen. Hagen adviseert hem desgevraagd artilleriebeschietingen uit te voeren achter het bos van de Dennekamp, omdat het materieel daarvandaan lijkt te komen en het ontdekte strong-point zelf te dicht bij de Britse posities is. 32) Zaterdagnacht gaat Hagen nog een keer naar Hartenstein op zoek naar munitie.
De zondag verloopt redelijk rustig na de gebruikelijke ochtendaanvallen, waarbij Hagen aan zijn hand gewond raakt. Bij een aanval in de avondschemering werpt Hagen al zijn handgranaten naar binnen in het buurhuis op de hoek van de Paul Krugerstraat, waarbij zijn makkers op het nippertje aan de dood ontsnappen. Zondagnacht meldt Hagen zich weer met Ogilvie op Hartenstein om hun positie door te geven. Maandagmiddag krijgen de soldaten te horen dat ze zich de komende nacht moeten terugtrekken over de Rijn. Voor hun deel van de perimeter is het moment van vertrek vastgesteld op kwart over tien. Via Hartenstein volgen ze de westelijke route, langs de Kneppelhoutweg. Hagen blijft tijdens de hele tocht bij Ogilvie, die gewond is aan zijn arm. In de regen bereiken ze de Rijnoever, waar ze met een steeds groter wordende groep wachten om te worden overgezet. De situatie is wanhopig: ze worden beschoten en er is geen boot te zien. Hagen besluit samen met de kapitein over te zwemmen. Hij gooit halverwege in paniek al zijn spullen weg, maar bereikt veilig de overkant. Daar ontdekt hij dat hij Ogilvie is kwijtgeraakt. Pas in Engeland hoort Plagen dat hij is verdronken, waarschijnlijk omdat zijn kilt zich vol water zoog (Middlebrook 1994, p. 435).
Met een ambulance wordt Hagen naar Nijmegen gebracht, waar de manschappen weer op krachten kunnen komen. Op donderdagochtend vertrekt hij per konvooi naar Leuven en wordt op vrijdag daarvandaan naar Engeland gevlogen. In de avond van vrijdag 29 september 1944 is Hagen terug op het vliegveld Keevil na twaalf dagen te zijn weggeweest. De hutten zijn nog precies zoals de piloten ze hebben achtergelaten en met vier man kijken ze naar de achttien lege bedden. Terugdenkend aan de zeven dagen in Oosterbeek eindigt Hagen zijn verhaal met de woorden: ‘Ineens drong het tot me door, dat ik nu een zuiver beeld had van mezelf. Deze zeven dagen hadden me zeven jaren ervaring en zelfvertrouwen gegeven. Ik wist nu wie ik was … toen viel ik in slaap’ (1946, p. 96).

De persoon Louis Hagen
Door de beschrijvingen leren we Louis Hagen als persoon kennen en ontstaat een beeld hoe hij de strijd
heeft ervaren. Uiteraard is dit beeld vrijwel geheel gebaseerd op zijn eigen woorden Overigens blijkt uit verschillende passages, dat hij niet aarzelde om ook zijn zwakheden en mindere kanten aan het papier toe te vertrouwen. Slechts één passage toont hoe anderen hem zien Op Hartenstein komt Hagen een soldaat tegen over wie hij vertelt: ‘mij schold hij steeds uit voor ‘oud wijf’ en ‘juffrouw Hagen’, omdat ik ’s nachts in pyjama sliep en nooit vloekte (1974, p. 89, ook Hibbert 1962, p. 187) / ‘calling me ‘la-di-da’ and ‘Miss Hagen’ because I wore pyjamas and did not swear’ (1993, p. 52). Dit wijst erop dat Hagen zijn goede opvoeding zelfs in het leger niet verloochende.
Louis Hagen komt naar voren als iemand die snel actie onderneemt zonder daarvan eerst de consequenties te overzien. Lijdzaam de situatie afwachten ligt niet in zijn aard. Zo vertelt hij bijvoorbeeld dat hij tijdens een patrouille ongeduldig wordt over de trage voortgang (1946, p. 32). Hij schrijft over zichzelf dat hij als schooljongen al graag uitdagingen aanging (’taking dares’, 1993, p. 5). Door deze eigenschap lijkt hij verschillende keren degene te zijn die het initiatief neemt. Zo besluit hij bij de terugtocht op dinsdag 19 september 1944 bijvoorbeeld om niet in Wolfheze te wachten, maar richting de Rijn te lopen. Ook neemt hij het initiatief bij het organiseren van de versterking van de huizen aan de Stationsweg. Bij de evacuatie is hij opnieuw degene die het uitzichtloze van de situatie inziet en besluit over te zwemmen. Dat zijn ondoordachte initiatieven soms tot roekeloos gedrag leiden, blijkt bijvoorbeeld wanneer hij in z’n eentje een Duitse stelling bestormt: ‘En ik zwoer, dat, wanneer ik nog ooit uit deze hachelijke situatie zou worden verlost, ik nooit van mijn leven weer zo vervloekt stom zou doen’ (1946, p. 19). Wanneer hij enkele dagen later aan de Stationsweg handgranaten bij een huis naar binnen gooit en het blijkt dat zijn eigen kameraden daar zitten, verzucht hij daarentegen: ‘Nooit van mijn leven ben ik zó dankbaar geweest, dat ik een domkop was’ (1946, p. 75). Hagen had z’n granaten namelijk te snel gegooid, zodat z’n makkers ze nog naar buiten konden gooien en zo aan de dood ontsnapten.
Hagen lijkt zichzelf niet als een denker te beschouwen. In Follow my Leader interviewt hij zijn vroegere schoolvriend Claus Fuhrmann, de slimste van de klas, die hem – de domkop – hielp bij de lessen, terwijl hij Claus als bodyguard beschermde (p. 289)’ Het zelf gekozen beeld van de domkop lijkt echter moeilijk te rijmen met het feit dat hij in zijn boeken niet alleen beschrijvingen geeft van gebeurtenissen, maar ook beschouwingen opneemt. Uit Indian Route Mnrch blijken duidelijk zijn brede belangstelling en observatievermogen. In Follow my Leader probeert hij voor zichzelf de vraag te beantwoorden hoe het Derde Rijk heeft kunnen gebeuren. Ook in Oosterbeek gaat hij op onderzoek uit. Hij doorzoekt twee huizen van NSB’ers en rapporteert hierover op zaterdag aan Wolters, de Nederlandse inlichtingenofficier op Hartenstein.
Uit verschillende passages blijkt hoe Hagen omging met het feit dat hij als Duitser tegen Duitsers vocht.

Enkele glider pilots en soldaten van de 21st Independent Parachute Company, achter het pand Stationsweg S te Oosterbeek, 22 september 1944; Hagen staat linksachter,
half verscholen achter de man met het gastenboek in de hand.

(foto mw. A.L.A. Kremer-Kingma; collectie Ans Kremer)

Deze ontbreken in de uitgaven waarin zijn Duitse nationaliteit niet bekend mocht worden gemaakt. Bij de aanval op de Dreyenseweg probeert hij geestdriftig te worden en de vijand te haten. Hij realiseert zich dat hem dat wellicht makkelijker afgaat dan de anderen. Hij hoeft in zijn herinnering maar het beeld op te roepen van de vernedering van een joodse klasgenoot en van een katholieke geestelijke in het concentratiekamp Torgau. Hierdoor voelt hij zich in staat het op te nemen tegen alles wat Duits is. Wanneer Hagen bij die aanval voor het Duitse mitrailleurnest in dekking ligt te luisteren, gruwt hij van het Duits dat hij hoort snauwen. Dat geen sprake is van blinde haat tegen zijn landgenoten blijkt wanneer hij tijdens een gevechtspauze aan de Stationsweg de oorlog overdenkt: ‘Persoonlijk verfoeide ik de oorlog en ik moest telkens aan de vrienden en familieleden van de gesneuvelde terugdenken. Ik ken de Duitsers maar al te goed en ik heb hen de gemeenste en meest bestiale dingen zien uithalen. Ik weet dat er miljoenen joden en andere politieke tegenstanders werden uitgemoord, maar ik vind het niet prettig zelf een ander levend wezen pijn te doen of te doden. Maar als ze me dwingen te vechten wordt het iets anders en dan ga ik er helemaal

in op, dan denk ik niet na over de gevolgen die mijn daden hebben’ (1974, pp. 65-66). 33)
Behalve deze overdenkingen vertrouwt Hagen ook zijn angsten en andere emoties aan het papier toe. Openhartig beschrijft hij zijn ontzetting over het Duitse luchtafweergeschut waarin de Poolse gliders terecht komen en de angst die hij voelt voor het gemotoriseerde kanon. Zo beschrijft hij ook de misselijkmakende paniek die zich van hem meester maakt, wanneer hij bij de evacuatie wordt aangeklampt door gewonden die bang zijn te worden achtergelaten. Juist deze angst blijkt de drijfveer te zijn voor zijn acties aan de Stationsweg, waarvoor hij de Military Medal heeft gekregen. 34) Wanneer Hagen bij een bezoek aan Hartenstein de vermoeide soldaten in de loopgraven ziet, realiseert hij zich dat dit eigenlijk de ware helden zijn van de Slag om Arnhem. Zijn eigen handelen relativerend denkt hij: ‘Het was wel erg moedig om je vrijwillig te melden voor een patrouille door vijandelijk gebied of om sleutel¬posities aan het front te verdedigen, maar ik weet heel goed dat ik me die donderdag niet vrijwillig opgaf uit louter moed of haat tegen de Duitsers en ook niet uit een zeker gevoel van plichtsbetrachting. Dat deed ik uit angst door het voortdurende bombardement mijn zelfbeheersing te verliezen’ (1974, p. 88).
Doordat Hagen ook eerlijk zijn stommiteiten en zwakheden beschrijft, lijkt er geen reden te zijn om aan te nemen dat hij zichzelf in Arnhem Lift beter voordoet dan hij in werkelijkheid is. De soms onwaarschijnlijke voorvallen waarin hij verzeild raakt, lijken verklaard te kunnen worden uit zijn ongeduld en soms ook uit roekeloosheid.

Betrouwbaarheid
Hagen heeft het hele verhaal uit zijn herinnering moeten opschrijven. Dit betekent dat de betrouwbaarheid ervan kan zijn beperkt door de selectieve werking van het geheugen. Aangezien het verhaal direct na terugkomst in Engeland op papier is gezel, mag worden aangenomen dat deze vertekeningen minimaal zijn. Aan de andere kant zou Hagen het verhaal bewust kunnen hebben aangepast, bijvoorbeeld om de leesbaarheid te vergroten of om zijn eigen rol te benadrukken. Het is daarom zaak om de nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van zijn beschrijvingen te onderzoeken.
De nauwkeurigheid van zijn beschrijvingen blijkt al uit het feit dat het merendeel van Hagens ervaringen letterlijk is na te lopen. Hij geeft nauwkeurige beschrijvingen van locaties, te beginnen met het uitzicht op het landingsterrein tijdens de landing. Zo is het dal langs de Dreyenseweg, waar hij de Duitse mitrailleurstelling bestormt, bijvoorbeeld terug te vinden aan de hand van zijn beschrijvingen en luchtfoto’s uit die dagen. 35) Dat de soldaten zich tijdens de strijd vaak niet bewust moeten zijn geweest van de plaats, blijkt bijvoorbeeld uit de opmerking dat hij woensdagmiddag uiteindelijk Oosterbeek bereikt, terwijl hij daar al lang is. Vreemd genoeg gaat het fout wanneer hij afstanden vermeldt. Zo schrijft hij dat de kruising Stationsweg/Utrechtseweg op vier mijl (ruim 6400 m) ten oosten van Hartenstein ligt, terwijl het in werkelijkheid ongeveer 350 m is. Bij de evacuatie noemt hij eveneens een afstand van vier mijl tot de Rijn, terwijl het vanaf Hartenstein hooguit 1500 m naar de rivier is. Slechts enkele plaatsen uit Arnhem Lift zijn nog niet gelokaliseerd, waaronder de nauwkeurig beschreven heuvel bij de Stationsweg waar de Duitsers ’s nachts hun troepen en materieel terugtrekken. Ook de identiteit van een groot aantal genoemde personen kan uit de context worden afgeleid, zoals van Ogilvie, Strathern, Hackett en Wolters. In de heruitgave van 1993 zijn enkele van deze namen toegevoegd. Ook niet bij name vermelde personen kunnen soms met enige moeite worden geïdentificeerd. 36)
Dat de beschreven plaatsen en personen kloppen, wil nog niet zeggen dat de beschreven handelingen ook werkelijk zo zijn gebeurd. Terecht kan ook de vraag worden gesteld of Hagen de beschreven acties allemaal zelf heeft meegemaakt. Een aantal van zijn ervaringen maakt in eerste instantie zelfs een zeer onwaarschijnlijke indruk, met name zijn solo-acties. De meeste hiervan kunnen echter uit andere bronnen worden bevestigd, zoals die bij de Dreyenseweg, het oppikken door het Reconnaissance Squadron en de patrouille op woensdagochtend. De ervaringen van Hagen aan de Stationsweg kunnen worden vergeleken met getuigenissen van andere glider pilots uit de straat. Les Frater zat bijvoorbeeld in het hoekhuis en beschrijft hoe een sergeant overstuur is, nadat hij handgranaten in het huis van z’n eigen makkers heeft geworpen (Chatterton 1982, pp. 200- 201). Deze sergeant is Hagen en dit bevestigt de door hem genoemde stommiteit (1993, pp. 69-70). 37) Slechts enkele passages kunnen (vooralsnog) niet worden geverifieerd, zoals het mooie verhaal dat Hagen in Wolfheze wordt aangezien voor prins Bernhard. Hiervoor is nog geen enkele aanwijzing gevonden. 38) Omgekeerd zijn gebeurtenissen bekend waarbij Hagen was betrokken, maar waarover hij met geen woord rept, zoals de ontmoeting met de familie Kremer aan de Stationsweg.
Uit andere bronnen blijkt, dat er vergissingen in Hagens verslag zijn geslopen. Dit kan ook haast niet anders, gezien de hectiek van de gebeurtenissen en het feit dat het verhaal achteraf is geschreven. Hagen meldt bijvoorbeeld dat ze op vrijdagochtend versterking kregen van de Polen, terwijl deze pas op zondagochtend op de Stationsweg arriveerden. Ook uit vergelijking met andere getuigenissen blijkt, dat er verschillen zijn. Zo kan het ook haast niet kloppen dat Hagen maandagochtend 25 september als rustig beschrijft (1945, p. 79), terwijl Frater in het huis ernaast op diezelfde morgen zware aanvallen meldt (Chatterton 1982, p. 201). Ook de zaterdagochtend was volgens Hagen rustig, terwijl diverse andere verslagen het tegenovergestelde vermelden voor dit deel van de perimeter. Verder vertelt Hagens makker Vic Wade, dat Hagen maandagmiddag met twee kapiteins van Hartenstein terugkomt met informatie over de evacuatie (Chatterton 1982, p. 203). Hagen
beschrijft zelf hoe ze die maandag lang in het ongewisse bleven, nadat Ogilvie met een andere kapitein naar het divisiehoofdkwartier was geweest (1945, p. 79). Het is overigens nog maar de vraag welke van de genoemde verslagen de juiste weergave biedt. De vergissing van een tijdstip is begrijpelijk, zeker gezien het feit dat Hagen uit zijn herinnering schreef. Overigens kunnen andere door hem genoemde tijdstippen wel worden bevestigd. Dergelijke vergissingen lijken de betrouwbaarheid van Hagens verhaal dan ook niet aan te tasten. Concluderend kan worden gesteld dat plaatsen en handelingen zeer nauwkeurig zijn beschreven, maar dat het tijdstip waarop de handelingen zich hebben afgespeeld, niet altijd klopt.
De voordracht voor de Military Medal lijkt ook een bevestiging te vormen voor enkele beschreven handelingen. Deze voordracht luidt:

14623981 Sergeant Lewis Flaig. ‘Through the action at Arnhem, 19lh to 25lh September 1944, Sergeant Flaig showed outstanding leadership and example to the men. He volunteered continuously for patrolling and after hard fighting each day carried ammunition through enemy fire during the hours of darkness. Inspite of being injured whilst firing a bren gun he refused to leave his post. At all times he was a fine example by his complete disregard for his personnel safety. He instilled great confidence to the other ranks and was in large measure responsible for keeping the enemy away from the positions held’ (Cummings zj, p. 144).

De patrouilles en het ophalen van munitie worden inderdaad door Hagen zelf beschreven. De genoemde verwonding stelde volgens hem zelf overigens niet veel voor: een ader in zijn hand was door een splinter geraakt (1945, p. 72). Flierdoor ontstaat de indruk dat Ogilvie, die Hagen heeft voorgedragen, de feiten misschien iets te positief heeft weergegeven. Een rol speelt hierbij mogelijk de bijzondere band tussen Hagen en Ogilvie, die op meerdere plaatsen uit Arnhem Lift blijkt.

Betekenis
Tot slot de vraag naar het belang van Arnhem Lift. De grootste betekenis ervan ligt ongetwijfeld in het feit dat dit boekje een groot publiek het eerste realistisch beeld gaf van de strijd. Dit geldt voor het Engelse lezerspubliek en vooral voor de burgers van Oosterbeek die zich midden in het strijdtoneel bevonden. Door de publikatie als feuilleton in De Renkumse Koerier bereikte Hagens verhaal bovendien een grote groep lezers. De betekenis ervan zou echter nooit zo groot zijn geweest, wanneer Hagen niet een zeer duidelijk en vooral herkenbaar beeld had geschetst van vertrouwde plaatsen in Oosterbeek en omgeving.
Daarnaast is Arnhem Lift door de persoonlijke beschrijvingen een waardevol ego-document, dat inzicht geeft in het functioneren van de schrijver tijdens de gevechtshandelingen. Uit het boek blijkt duidelijk wat Hagen als soldaat bewogen heeft de dingen te doen, die hij heeft gedaan. Angst blijkt zijn grootste drijfveer. De beschreven reacties en emoties zijn weliswaar zeer persoonlijk, maar parallellen ervoor zijn te vinden in verslagen van andere soldaten. Een mooi voorbeeld is Hagens onverwachte reactie in de benarde situatie voor het Duitse mitrailleurnest bij de Dreyenseweg: ‘Ik vroeg me zelf af, of ik nu niet moest bidden, hetgeen ieder ander in mijn hopeloze positie zou gedaan hebben. Maar ik kon niet in de vereiste stemming raken en keek toe, om me zelf te kalmeren, hoe een kolonie mieren ongestoord voortging met haar drukke, systematische bezigheden’ (1946, p. 20).
Ook soldaat James Sims (2nd Para Battalion) bestudeert mieren wanneer hij in dekking ligt (Sims 1978, p. 64), de Poolse oorlogscorrespondent Marek Swiecicki observeert twee wormen waarmee hij zijn loopgraaf deelt (Swiecicki 1945, p. 33) en Ll. Harry Roberts (Royal Electrical and Mechanical Engineers) ligt gewond op de grond ‘studying the beautiful woodgrain on the rifle butt and breathing in the faint smell of oil, as if it was an aphrodisiac’ (Roberts 1999, p. 27). De bestudering van kleine dingen lijkt even de aandacht af te kunnen leiden van het oorlogsgeweld om hen heen. Hiermee lijkt een stukje van de psyche van de soldaat te zijn blootgelegd. Ook andere reacties van Hagen blijken zeer herkenbaar, zoals het opladen voor een aanval door de vijand te haten, de patrouille als afleiding en de tank die meer angst inboezemt dan vliegtuigen. Arnhem Lift blijkt hiermee een waardevol document voor de studie naar bevindingen van de individuele soldaat. Bijzonder is bovendien, dat het is geschreven door een Duitser die tegen zijn landgenoten vocht.
Aangezien Hagens beschrijvingen over het algemeen nauwkeurig en betrouwbaar blijken te zijn, kan ook worden bekeken welke betekenis Arnhem Lift heeft voor onze kennis over de Slag om Arnhem. Deze beperkt zich uiteraard tot de plekken, ervaringen en gesprekken waarover Hagen schrijft. Het boek geelt bijvoorbeeld een duidelijk beeld van het goede moreel onder de Britse troepen in tegenstelling tot dat van de Duitsers. Dit blijkt niet alleen uit beschreven observaties, maar ook uit verschillende gesprekken die Hagen voert met gewonde of krijgsgevangen Duitsers. Het boek geeft echter ook een kritische kijk op de opleiding van de glider pilots en van hun optreden. Het feit dat Hagen herhaalde malen initiatief kon nemen, wijst op het ontbreken van leiderschap en initiatief. Dit vormt een bevestiging van het vaker gesignaleerde gebrek aan initiatie! bij Britse (onder)officieren (Gulmans 1995, p. 158). Dit zal waarschijnlijk de voornaamste reden zijn geweest voor het vernietigende oordeel van Hagens commandant Murray. Arnhem Lift geeft ook inzicht in de organisatie van de Britse verdediging in de noordoosthoek van de perimeter en van e organisatie van de Duitse aanvallen daarop. Zo was de ligging van het door Hagen ontdekte Duitse strong-point een nog onbekend gegeven
Deze gegevens zijn achterhaald dooi een nauwkeurige studie van de tekst en door vergelijking
met andere bronnen. Vooral de acties van Hagen die nog niet aan de hand van andere bronnen zijn getoetst, zijn het waard om nader te worden onderzocht. Juist die handelingen zouden nieuwe informatie kunnen opleveren. Deze potentie van Arnhem Lift lijkt nog door weinig auteurs te zijn onderkend. 39) Hibberts The Batlle of Arnhem (1962) is voor zover bekend het enige boek dat Hagen uitgebreid citeert. 40) Eén opmerking roept een belangwekkende vraag op, die de Slag om Arnhem overstijgt. Hoe kon Hagen in september 1944 al weten dat ‘er miljoenen joden en andere politieke tegenstanders werden uitgemoord’ (1974, p. 65). Hij heeft in 1934 weliswaar zelf in een concentratiekamp gezeten, maar dit verklaart niet dat hij op de hoogte is van de massale vernietiging waartoe in 1942 op de Wannsee-konferenz werd besloten.
Louis Hagen was een van de vele soldaten die bij Arnhem hebben gevochten en hij is ook een van de velen die daarover hebben geschreven. Alhoewel hij toen niet heeft kunnen weten dat hij de eerste was in een lange rij, relativeert hij zijn verhaal met de opmerking dat iedereen die in Arnhem heeft gevochten een dergelijk verhaal verteld zou kunnen hebben. Zonder andere schrijvende veteranen te kort te willen doen, blijkt het toch juist Hagens heldere en beschrijvende pen die Arnhem Lift zo bijzonder maakt.

uiteindelijk zes man van zijn eigen Flight.
Deze Ministory kon ik alleen schrijven door de bereid¬willige medewerking van een groot aantal mensen. Vier personen wil ik graag in het bijzonder noemen. Allereerst de twee dames die me in hun persoonlijk verleden lieten graven: Anne Mie, de weduwe van Louis Hagen en Ans Kremer, die hem als klein meisje al heeft ontmoet. Verder de twee heren die ik voortdurend heb mogen lastig vallen: mijn gids in de wereld van Arnhem-vorsers Geert Maassen (Gemeentearchief Renkum) en glider-expert Luuk Buist (Oosterbeek), die nog door hem te publiceren gegevens beschikbaar stelde. Daarnaast gaat mijn hartelijke dank uit naar: de heer C.J. van Eden (Giesbeek), David Fontijn (Leiden), Aad Groeneweg (Airborne Museum), Hans Houterman (Middelburg), Cor Janse (Rheden), Okko Luursema (Arnhem), Philip Remders (Rheden), Chris van Roekel (Oosterbeek), Martin Sugarman (AJEX, Londen), Hans Timmerman (Gelders Documentatie Centrum, Arnhem), Robert Voskuil (Oosterbeek), Peter Vrolijk (Rotterdam), de familie Th. Ykema .(Oosterbeek), leden van de Zoekgroep en alle bibliothecarissen en archiefmedewerkers die mijn vele vragen hebben beantwoord.
Aanvullingen en reacties zijn welkom en kunnen worden gericht aan de redactie van de Nieuwsbrief.
Llitgaven/bewerkingen/vertalingen van Arnhem Lift
[Hagen, Louis] (January, 1945). Arnhem Lift, Diary of a Glider Pilot. London: Pilot Press.
9

Hagen, Louis (1945). Arnhem. Journal d’ un pilote de planeur. Tr. de 1’anglais par Claire-Eliane Engel. Neuchatel-Paris: Attinger.
Hagen, Louis (1945). Arnhem Lift, Diary of a Glider Pi lot. New York/Toronto: Farrar & Rinehart.
‘Glider Pilot’ (1945). Zweefvlucht naar Arnhem, ’t Venster op de wereld 2, pp.114-128 [samenvatting].
[Hagen, Louis] Zweefvlucht naar Arnhem [feuilleton in De Renkumse Koerier van 2 oktober 1945 tot en met 20 april 1946].
[Hagen, Louis] (1946). Zweefvlucht naar Arnhem. In Roos van Bergen (Red.), Nederland in den oorlog. Historisch Document met reproducties van officieele stukken, deel 15 en 16. Utrecht: Bruna [samenvatting].
Hagen, Louis E. (1946). Ik vocht om Arnhem, Dagboek van een zweefvliegtuig-piloot. Nijmegen: De Koepel.
Hagen, Luis E. (1946). Discesa su Arnhem. Trad, di E. Billour. Firenze: La Nuova Italia (Document! della crisi europea; 2).
Hagen, Louis E. (1947). Ik vocht om Arnhem, Dagboek van een zweefvliegtuig-piloot. Nijmegen: De Koepel [met foto’s uit de film Theirs is the Glory].
Hagen, Louis E. (1947). Osm dni v Arnhemu; Denik pilota kluzdku. Praha: Na?e vojsko.
Hagen, Louis (1952). Arnhem Lift. London: Brown & Watson (Digit books).
Hagen, Louis (1953). Arnhem Lift. London: Hammond & Hammond. Illustrated by Joseph Deliss; with a forew. by Sir Frederick A.M. Browning.
Hagen, Louis E. Tegen wil en dank gered na zwemtocht over rivier. Arnhemse Courant, 16 september 1964 [fragment uit Arnhem Lift].
Hagen, Louis (1974). Luchtbrug naar Arnhem. Hoorn: Westfriesland. Met een voorwoord van Sir Frederick A.M. Browning. Illustraties van Joseph Deliss.
Hagen, Louis (1974/1977). Arnhem Lift. London: Futura. With a forew. by Sir Frederick A.M. Browning.
Hagen, Louis (1975). The Arnhem Lift. New York: Pinnacle Books. With a forew. by Sir Frederick A.M. Browning.
Hagen, Louis (1977). Arnhem Lift. London: Severn House. With a forew. by Sir Frederick A.M. Browning (deze uitgave is eerder gepubliceerd als London: Hammond 1953)
Hagen, Louis (1989). Arnhem dagbok 1944. Oslo: Faktum forlag (illustrert av Joseph Deliss, oversatt av Nils Reming).
Hagen, Louis (1993). Arnhem Lift – and the German Version. A Fighting Glider Pilot Remeinbers. London: Leo Cooper (ook editie van Book Club Associates).
Andere publikaties van Louis Hagen
(1946). hidian Route March. London: Pilot Press.
(1948). Aux Indes, eet autre monde (Indian Route March).
Trad, par S. de la Baume. Paris: Flachette.
(1951). Follow my Leader. London: Wingate.
(1965). The Mark of the Stvaslika. New York: Bantam (heruitgave van Follow my Leader).
(1968). The Secret Warfor Europe. A Dossier of Espionage. London: MacDonald.
(1969). Geschaft ist Geschrift: 9 Deutsche unter Hitler. Hamburg: Merlin. (Follow my Leader)
(1969). Der heimliche Krieg auf deutschen Boden: Seit 1945. Düsseldorf-Wien: Econ (The Secret War for Europe).
(1990). Der Bestsellerparagraph lm Urheberrecht. Baden- Baden: Nomos.
(1995). The Visitors’ Book. Soldier 51/7, pp. 20-21.
(1999). 50 jahre Deutschland: das deutsch-deutsclie Geschichtsbuch von Bild. München: Econ.
Publikaties vertaald en/of bewerkt door Louis Hagen
Peltzer, F. (1953). Maloja Wind. A Novel of Wind, of Weather, and of Flight. London: Hammond & Hammond. Vertaald door Louis Hagen. Oorspronkelijke titel, Malojawind; ein Roman vom Wind, vom Wetter und vom Fliegen. Köln: Volker. 1950.
Plivier, Th. (1954). Berlin. Wien: Desch.
Trilogie met Moskau en Slalingrad, Vertaald door Louis Hagen
Ebermayer, E. & H.O. Meissner (1956). Evil genius. The story of Joseph Goebbels. London: Panther. Oorspronkelijke titel Gefiihrlin des Teufels, Flamburg: Hoffman & Campe, 1952; vertaald en bewerkt door Louis Hagen; eerste Engelse uitgave: Wingate 1953.
Schellenberg, W. (1956). The Schellenberg Memoirs. London: Deutsch. Vertaald en bewerkt door Louis Hagen.
Boeldeke, A. & Louis Hagen (1958). With Graciela to the Head-Hunters. London: Barrie.
Overige bronnen
geraadpleegde archieven
– Airborne Museum ‘Hartenstein’, Oosterbeek
– Gelders Documentatie Centrum (Bibliotheek Arnhem), Arnhem
– Gemeentearchief Renkum, Oosterbeek
– Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam
literatuur
Boeree, Th. A. (z.j.). Aan de spoorwegovergang te Wolfheze (typoscript in Documentatiecollectie Gemeentearchief Renkum, dossier GR 6-2-4; origineel in Collectie Boeree, Gemeentearchief Arnhem).
Chatterton, G. (1982). The Wmgs ofPegasus. Nashville: Battery Press.
Cummings, C. [1988]. Arnhem Sacrifice. A miscellany of Information about personnel and units involved in the Baltle of Arnhem 17″‘ to 26,h September 1944. Northampton: Nimbus.
Fairley, J. (1978). Remeinber Arnhem. The Story of the Ist Airborne Reconnaissance Squadron at Arnhem. Aldershot: Pegasus Journal.
Gulmans, J.J. (1995). Operatie Market Garden. In Ch. Klep & B. Schoenmaker (Red.). De bevrijding van Nederland 1944-1945. Oorlog op de flank, pp. 107-160.’s Gravenhage: Sdu.
Hibbert, Chr. (1962). The Baltic of Arnhem. London- Batsford.
Janse, C. (1996). Blik Omhoog 1940-1945: Wolfheze en de Zuid-Veluwe in oorlogstijd. Boek II (september 1944). Zp [Rheden, eigen uitgave].
Kist, ]. & A. Korthals Altes (1977). Opmars naar Nunspeet. Balans van de literatuur over de Slag bij Arnhem. Intermediair 13.25, pp. 9-15.
Kremer, A.W. (1984). Herinneringen aan september 1944. (typoscript).
Kremer-Kingma, A.L.A. (1946). De Stationsweg in de vuurlinie. In Anoniem (Red.), Niet tevergeefs. Oosterbeek ’s burgers temidden van den strijd der Airbornes September 1944. pp. 113-119. Arnhem: Van Loghum.
McFadyean, M. (2000). Louis Hagen. Wartime torture failed to dim his Creative lust for life. The Guardian, 22 september 2000, p. 22.
Middlebrook, M. (1994). Arnhem 1944. The airborne battle, 17-26 september. London: Viking.
Miller, V. (1994). Nothing is Impossible. A Glider Pilot’s story of Sicily, Arnhem and the Rhine Crossing. Staplehurst: Spellmount.
Roberts, H. (1999). Capture at Arnhem. A diary of disaster & survival. Gloucestershire: Windrush.
Sims, James (1978). Bruggehoofd Arnhem. Haarlem: Fibula-Van Dishoeck.
Swiecicki, Marek (1945). Wilh the Red Devils al Arnhem. London: MaxLove.
The Eagle Volume 9.. No. 8, april 2001.
Urquhart, R.E. (1958/1960). Arnhem. London: Pan Books.
Voskuil, R.P.G.A. & G. Maassen (1994). Beelden van burgers. Foto’s en films van de Slag om Arnhem, september 1944 (Expositie van 8 september t/m 27 oktober 1994 in het gemeentehuis te Oosterbeek).
Wijnen, H. van (1994). Sprong in de afgrond, Arnhem geofferd aan de ambities van Montgomery. z.p.: Balans.
Noten
1) De persoonlijke informatie is afkomstig uit het overlijdensbericht in The Guardian (McFadyean 2000)., de heruitgave van 1993 en uit de inleidingen bij de interviews in Follow my Leader. Gegevens over zijn militaire loopbaan kunnen ook worden afgeleid uil Arnhem Lift en Indian Route March.
2) Middlebrook citeert Sander Kremer, die ten onrechte vertelt dat Hagen van Oostenrijkse komaf is (Middlebrook 1994, p. 368).
3) Van Wijnen 1994, Hoofdstuk IV, noot 1. Hagen heeft de prins in 1994 nog bezocht (zie Hagen 1995).
4) In Saksen-Anhall aan de Elbe, op ruim 100 km ten zuiden van Berlijn.
5) ‘The army thought it a great name because of the famous First World War general – and my friends because of the even more famous whisky’ (1993, p. 12).
6) Van Wijnen meldt ten onrechte dat Hagen als tolk behoorde tot de eerste verkenningslroepen die op de Ginkelse Heide landden (Van Wijnen 1994, p. 33). Gezien zijn bewoordingen lijkt Van Wijnen deze gegevens te hebben ontleend aan Urquharts beschrijving van de 21st

Independent Parachute Company van Boy Wilson (Urquhart 1958, p. 40; zie ook Middlebrook 1994, p. 33). De verwarring kan mogelijk zijn ontstaan, doordat Hagen in september 1944 samen met leden van deze eenheid is gefotografeerd door de Oosterbeekse mevrouw A.L.A. Kremer-Kingma.
7) De Military Medal wordt toegekend aan onderofficieren en lager personeel voor heldhaftigheid in grondoperaties en staat daarmee gelijk aan het Military Cross voor officieren. Deze onderscheiding kan niet postuum worden gegeven (Cummings zj, p. 105). Van de 28 glider pilots die voor Arnhem zijn voorgedragen, hebben vier uiteindelijk de onderscheiding ontvangen (gegevens Luuk Buist, Oosterbeek).
8) Hagen vermoedt dat de commandant van het Glider Pilot Regiment, Lt.-Col. lain Murray, hem naar India heeft gestuurd vanwege het schrijven van Arnhem Lift (1993, p. 114).
9) Karl Victor was een ‘former officer of the American O.S.S. [Office of Strategie Services, Amerikaanse Militaire Inlichtingendienst] who was killed on the Berlin air lift’ (opdracht Follow my Leader).
10) Zie het verslag hiervan in Nieuwsbrief van de Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, No. 56, november 1994, p. 6.
u) Een typoscript van dit artikel bevindt zich in het archief van het Airborne Museum ‘Hartenstein’, in het dossier over het G-squadron.
12) The Eagle, het tijdschrift van de Glider Pilot Regimental Association, van april 2001 vermeldt onder het kopje ‘Deceased’ niet meer dan: ‘L Hagen MM, London late 2000.’
13) De eerste titels van Pilot Press dateren uil de jaren 1928- 1930. Nadat er jaren niets is uitgegeven, verschijnen in 1940 veertien litels over de oorlog. Een bijzondere relatie met de War Office ligt voor de hand, gezien het feit dat de uitgever met toestemming van dat departement The Home Guard Training Manual publiceert (bron: website The British Library).
14) In het voorwoord wordt enkel gesproken van ‘goede redenen’, die in de Nederlandse vertaling worden aangeduid als veiligheidsredenen, omdat het nog volop oorlog was toen Hagen begon te schrijven.
15) De oplage per druk is niet bekend.
16) 7 Venster werd in Londen uitgegeven en is alleen in 1945 verschenen. In deze vertaling is overigens een fout gemaakt met de data: het begint op maandag 17 in plaats van maandag 18 september 1944. Met dank aan Flans Houterman (Middelburg) voor de ‘dateringen’ van 7 Venster.
17) Deze vertaling is voorzien van toevoegingen over straatnamen en andere opmerkingen en moet zijn gemaakt door iemand die de situatie in Oosterbeek goed kent.
18) De krant kondigt op 13 november 1945 aan ‘dat na plaatsing van ons feuilleton, deze in brochurevorm zal worden overgedrukt.’ Liet is niet bekend of de aangekondigde brochure daadwerkelijk is verschenen.
19) Fragmenten van deze vertaling staan onder de titel ‘Tegen wil en dank gered na zwemtocht over rivier’ in de Arnhemse Courant van 16 september 1964 in een serie korte verhalen uit oorlogsliteratuur. De maand van uitgave van Ik vocht om Arnhem is gebaseerd op een exemplaar waarin stond geschreven ‘februari 1946’ (met dank aan Okko Luursema, Arnhem).
20) Volgens het overlijdensbericht uit The Guardian vormde Arnhem Lift de basis voor Theirs is the Glory (1946); dit is echter niet herkenbaar in de film (met dank aan Robert Voskuil, Oosterbeek).
21) Deze tekst is niet ontleend aan andere Nederlandse vertalingen. De samenvatting is slordig: zo worden de dagen door elkaar gehaald, Vic heet ineens David en het verhaal eindigt op maandag 2 oktober in plaats van op vrijdag 29 september 1944. Opmerkelijk genoeg bevat deze versie gegevens die noch in Arnhem Lift staan, noch in andere mij bekende Nederlandse vertalingen. Meest bijzonder is de opmerking naar aanleiding van Hagens nachtelijke patrouille: ‘Hun hoofdkwartier ligt anderhalve kilometer verderop, bij het Bovenover.’ Bovenover is een straat in Arnhem op 4 km ten oosten van de Stationsweg; op 1,5 km ten oosten van de Stationsweg ligt het spoorviaduct in de Schelmseweg, maar dat wordt niet Bovenover genoemd.
22) Met dank aan Luuk Buist (Oosterbeek) voor de ligging van Keevil. Hagen heeft het zelf overigens over ‘when I got back to Whitechapel’ (1945, p. 16).
23) Als Duitser begreep Hagen Nederlands, maar sprak het zelf niet, zoals Ans Kremer bevestigt. De betreffende passages zijn onjuist vertaald in de Nederlandse uitgaven: ‘Soon the blokes found out that I could talk to the civilians (…)’ met: ‘De jongens merkten al gauw, dat ik met die mensen in hun taal kon spreken’ (1946, p. 15; wel correct: 1974,p. 21) en ‘(…) probably due to my imperfect knowledge of their language (…)’ met: ‘(…) wellicht te wijten aan mijn gebroken Nederlands’ (1946, p. 15).
24) Ogilvie staat in kilt op een vaak gepubliceerde foto over een jeep gebogen met de rug naar de camera, bijvoorbeeld in Cornelius Ryan’s A Bridge too far (1974) tussen de pagina’s 332 en 333; ook in Janse 1996, p. 646.
25) Hagen zat dus niet in het hoekhuis zoals vaak wordt gedacht. Stationsweg 18 werd in de oorlog bewoond door de familie Van Eden. De zoon herinnert zich dat Ogilvie in hun huis gewond in de geblindeerde achterkamer lag. De heer Van Eden is twintig jaar op zoek geweest naar soldaten die bij hem in huis hebben gezeten. Uiteindelijk heeft hij in The Pegasus Magazine een oproep geplaatst. Na twee jaar reageerde Les Frater hierop, die in het hoekhuis zat. Deze Frater wordt in Middlebrook genoemd (p. 355 en 357; in Chatterton 1982 ten onrechte als Les Foster aangeduid, p. 200-201). De heer Van Eden had in september 2001 nog contact met Les Frater. Met dank aan de heer C.J. van Eden (Giesbeek) en aan de huidige bewoners van het pand, de familie Th. Ykema.
26) Hagen suggereert dat ze op vrijdagochtend al versterking krijgen van Polen die ’s nachts de Rijn zijn overgestoken. Dit klopt niet, aangezien de Polen pas op zondagochtend aan de Stationsweg arriveerden. Ook de ontmoetingen met Poolse soldaten op zaterdag moeten dus op een later tijdstip hebben plaatsgevonden (met dank aan Geert Maassen, Oosterbeek).
27) Wanneer Ans Kremer in 1984 haar herinneringen op papier zet, vertelt ze dat de soldaat die haar vader aansprak korporaal J.P. Rodley was. Deze John Peter Rodley, 21sl Independent Parachute Company, was ook een Duitse jood en zijn echte naam was Flans Rosenfeld. In Hagens verslag van zijn bezoek in 1994 zegt Ans over dit voorval dat ze er zeker van was, dal het Hagen was toen ze zijn stem weer hoorde;'(…) and I agreed it had to be me’ (blagen 1995).
28) De foto’s zijn beschreven voor de expositie Beelden van Burgers (1994), cat.nr. 146 en 147; ook in Middlebrook 1994, afbeelding 17. Toen Hagen in 1994 deze foto’s kreeg te zien, meende hij pertinent zichzelf niet te herkennen (mededeling Ans Kremer, Oosterbeek).
29) Over het moment dat de Duitsers na de terugtocht van de Britten in haar huis komen, schrijft mevrouw Kremer: ‘Hierop achtte ik het geraden, vóór zij een onderzoek
instelden, de door onze Engelsche vrienden geschreven bladen uil mijn gastenboek te lichten, ze helaas impulsief te verscheuren en ze te verbergen in den oven van de centrale verwarming. (Eenige maanden later kon ik ze daar weer uithalen en zoo goed moogelijk aan elkaar plakken)’ (Kremer-Kingma 1946, p. 119). Dit gastenboek is nog steeds in het bezit van Sander Kremer (Renkum).
30) Letterlijk staat er: uit te zoeken of ’the houses at the end of our streel opposite the top corner house were occupied by Germans’ (1945, p. 45).
31) Hierbij zou kunnen worden gedacht aan het terrein bij het huis Klein Dennenkamp, aan de noordzijde van de Joubertweg (met dank aan Luuk Buist, Oosterbeek).
32) Vooralsnog zijn er geen geallieerde artilleriebeschietingen in verband te brengen met dit advies van Hagen, ook al merkt hij op dat ze in de loop van zaterdagnacht ondersteuning kregen van de artillerie van over de rivier (Hagen 1945, p. 55); de vraag is ook hoe hij dit kon weten (met dank aan Peter Vrolijk, Rotterdam).
33) Hagen 1945, p. 39; deze zin is weggelaten in de eerste Nederlandse vertaling.
34) Hagen is voorgedragen door Ogilvie ‘who had sent a radio message from the HQ at Oosterbeek recommending me for the award’ (1993, p. 113).
35) Het door Hagen beschreven stuk bos is getraceerd aan de hand van luchtfoto’s (USAF, 17 september 1944, nrs. 212-1 en 213-1; collectie Cor Janse; nr. 213-1 deels afgebeeld in Janse 1996, p. 446). In dit bosperceel is ook het lichaam van Lt. S.R. Smith (D Squadron) gevonden die bij deze aanval sneuvelde (geallieerde coördinaten 699/798). De Zoekgroep heeft hier in augustus 2001 veel Britse patroonhulzen gevonden.
36) Zo kan waarschijnlijk majoor Boy Wilson, de commandant van de 21sl Independent Parachute Company, worden herkend in de officier die de glider pilots bij de evacuatie terugstuurt, omdat zijn groep regelrecht op een Spandau was gelopen en hij dacht de enige overlevende te zijn (Urquharl 1958, p- 180; Hagen 1945, p. 83).
37) De door Hagen als ‘miracleman’ aangeduide zweefvliegtuigpiloot met hoofdwond wordt ook door Frater genoemd (Middlebrook 1994, p. 356 en Chatterton 1982, pp. 199-201).
38) Cor Janse heeft voor Blik Omhoog veel personeelsleden van de stichting geïnterviewd, maar kent geen getuigenissen die dit verhaal kunnen bevestigen. Hagen beschrijft een ontmoeting met de ‘matron’, wat in de Nederlandse vertalingen is aangeduid als ‘directrice’; de stichting kende echter geen vrouwelijke directeur. ‘Matron’ kan echter ook worden vertaald als ‘hoofd van de huishouding’ en slaat dan waarschijnlijk op de huismeesteres, Mej. Tj. Veilenga (geboren 27 april 1890 en overleden omstreeks 1987; met dank aan Cor Janse, Rheden).
39) In hun tussentijdse balans van dertig jaar Arnhem- Jiteratuur (1977) noemen Kist en Korthals Alles Arnhem Lift in één adem met de eveneens in 1945 verschenen With the Red Devils at Arnhem en Bloedende Betuwe en oordelen dat het ‘met de droge naald geëtste understatements zijn’ (Kist & Korthals 1977, p. 15).
40) Hibbert neemt overigens op vele plaatsen letterlijk teksten van Plagen over zonder hem te citeren, zoals bijvoorbeeld passages over de burgers in de kelders en de collaborateur in het buurhuis (Hibbert 1962, pp. 176-178). Hagen is met geïnterviewd door Ryan en Middlebrook.

Louis Edmund Hagen wordt op 30 mei 1916 geboren in Potsdam (Duitsland) als tweede zoon van een bankiersfamilie uit een intellectueel joods milieu. 2) Zijn ouders verkeren met de Berlijnse beau-monde en zijn onder anderen bevriend met die van prins
Bernhard. 3) Zijn vader was als marine-officier onderscheiden in de Eerste Wereldoorlog. De familie heeft een tuinman, een kinderjuffrouw, een kok en een privé boksring waar Louis zelf ook bokst. De vijf kinderen uit het gezin krijgen een vrije opvoeding. Louis wordt altijd ‘Büdi’ genoemd, verkleinwoord van ‘Brüderlein’, broertje. Hij gaat in Potsdam naar een privé-school en naar de middelbare school, waar hij naar eigen zeggen de domkop is (Hagen 1951, p. 289).
Het gezin maakt de opkomst van de nazi’s zeer bewust mee. Louis komt begin 1934 terecht in het concentratiekamp Schloss Lichtenburg bij Torgau 4), omdat hij op een ansichtkaart aan zijn zus Nina een grap had gemaakt over Hitlers bruinhemden, leden van de SA (Sturm Abteilung). De vader van zijn schoolvriend Claus Fuhrmann, partijlid en rechter, weet hem na zes weken vrij te krijgen. Zijn vier jaar oudere broer Karl Viclor vlucht in 1934 het land uit en twee jaar later vertrekt Louis naar Engeland. Uiteindelijk verlaten alle kinderen Duitsland. De ouders blijven achter en vluchten pas in 1941 via de Trans-Siberische spoorlijn naar Japan en daarvandaan naar Amerika.

Louis Hagen.
(portret op de achterkaft van Indian Route March)
Vereniging Vrienden van het Airborne Museum

Na verschillende baantjes te hebben gehad, meldt Hagen zich aan als vrijwilliger voor het leger. Aanvankelijk wordt hij met andere joodse vluchtelingen ingedeeld bij het Pioneer Corps, maar eind 1943 wordt hij toegelaten tot het Glider Pilot Regiment, dat in februari 1942 was gevormd. Alle soldaten van Duitse en Oostenrijkse komaf moeten Engelse namen aannemen om problemen te voor-komen bij een eventuele gevangenneming en Hagen noemt zich Lewis Haig. 5) Na zijn opleiding tot glider pilot wordt hij als co-piloot ingezet bij de Slag om Arnhem, zijn eerste gevechtsactie. 6) Na de slag wordt hij onderscheiden met de Military Medal (MM). 7)
Eind 1944 wordt Hagen naar India gezonden. 8) Nadat hij zes maanden heeft doorgebracht in een legerkamp, volgt een intensief trainingsprogramma. De piloten moeten luchtlandingstroepen van het 14th Army vliegen, maar Japan capituleert voordat ze in actie komen. Na de oorlog werkt hij nog een tijd voor Phoenix, een legerkrant voor de troepen in Zuid-Oost Azië. Hij reist door heel India en wordt daarna uitgezonden naar Birma, Maleisië, Singapore en Siam (nu Thailand). In Indo-China (nu Vietnam) interviewt hij als eerste Westerse journalist FIo Chi Minh. Zijn artikelen over India zijn gebundeld in Indian Route March, waarin hij een beeld geeft van het soldaten¬leven en vooral een zeer gedetailleerde en kritische beschrijving van India, variërend van de stinkende vuilnisbelten van Calcutta en de religieuze festivals tot de geneeskunde en het onafliankelijkheids- vraagstuk. In februari 1946 komt Hagen na veertien maanden terug in Engeland.
Uit nieuwsgierigheid naar het gevallen Derde Rijk keert Hagen zo snel mogelijk na de oorlog terug naar Duitsland. Hij werkt in Berlijn als journalist voor de Sunday Express en voor de tijdschriften John Buil en Country Life. Enkele daarvoor geschreven artikelen gebruikt hij voor zijn boek Follow my Leader, waaraan hij twee jaar heeft gewerkt. Het verschijnt in 1951 en is opgedragen aan zijn gesneuvelde broer Karl Victor. 9) In dit boek beschrijft Hagen het leven in Nazi- Duitsland aan de hand van ervaringen van negen gewone Duitsers. De vier nazi’s, drie niet-nazi’s en twee anti-nazi’s die hij interviewt, zijn allen bekenden van hem. Ook uit enkele boeken die Hagen later heeft vertaald en/of bewerkt, blijkt zijn belangstelling voor Duitsland onder het nazi-regime. Zoals de biografie van Hitlers propaganda-minister Joseph Goebbels (1953) en de memoires van Walter Schellenberg, in de oorlog hoofd van de Buitenlandse Politieke Inlichtingendienst van de Sicherheitsdienst (1956). Verder heeft hij een roman vertaald (1953), een verslag gepubliceerd van een reis door Zuid-Amerika (1958) en een studie gedaan naar spionage in Duitsland tijdens de Koude Oorlog (1968), waarvoor hij twee jaar in München heeft gewoond.
Hagen trouwt in 1950 met de Noorse kunstschilder Anne Mie en krijgt twee dochters: Siri en Caroline. Het gezin woont afwisselend in Londen en in Noorwegen. In 1950 richt hij Primrose Film Productions op, waarmee hij 25 kinderfilms produceert. Hagen is na de oorlog twee keer in Arnhem terug geweest. De eerste keer in 1948 om zijn verloofde de plaatsen te laten zien waar hij heeft gevochten en in 1994 bij de vijftigste herdenking van de Slag om Arnhem. 10) In een artikel vertelt hij, dat hij eigenlijk niet van plan was naar de herdenking te komen: ‘But the idea of parading with hundreds of old veterans like myself wearing rows of medals and red berets did not appeal to me’ (Hagen 1995).1]) Zijn uitgever heeft hem uiteindelijk overgehaald te gaan om de heruitgave van Arnhem Lift te promoten. Louis Hagen overlijdt op 17 augustus 2000 op 84-jarige leeftijd en wordt begraven in Asker bij Oslo. 12) Zijn ongepubliceerde autobiografie wordt mogelijk door zijn weduwe in eigen beheer uitgegeven.
Arnhem Lift: het boek
Hagen beschrijft van dag tot dag zijn ervaringen in de twaalf dagen tussen zijn vertrek uit Engeland en de terugkeer op zijn vliegbasis. Tussen de bespreking van de oorlogshandelingen neemt hij ook enkele overdenkingen op. Nergens uit Arnhem Lift blijkt dat Louis Hagen een dagboek bijhield of aantekeningen maakte. Het kan echter niet worden uitgesloten, want onder de persoonlijke spullen die hij kwijt raakt bij het overzwemmen van de Rijn bevinden zich zijn schrijfbenodigdheden en vulpen. Na terugkomst vat Hagen het idee op zijn ervaringen op papier te zetten, omdat hij er moe van wordt elke keer hetzelfde verhaal te vertellen. Aangespoord door zijn vriendin Dido Milroy schrijft hij het binnen twee weken. Hij legt het verhaal ter goedkeuring voor aan zijn commandant, Lieutenant-Colonel lain Murray, die razend wordt: ‘No Britisher would ever have let his comrades down by writing stuff like this. It Iets down the whole regiment!’ (1993, p. 114). Zonder dat Hagen ervan weet, stuurt zijn vriendin haar exemplaar aan de War Office, dat toestemming geeft voor publikatie. In januari 1945 verschijnt bij Pilot Press 13) in Londen de eerste druk van Arnhem Lift, waarin Hagen om veiligheidsredenen anoniem blijft. u) Hagen zit dan in India en leest in de legerkrant Phoenix dat zijn verhaal is uitgegeven. De tweede en de derde druk volgen respectievelijk in februari en maart en het boekje is in december toe aan de zesde druk.15) Het is net als Indian Route March opgedragen aan zijn vriendin Dido Milroy. Vooralsnog is het onduidelijk wie de ‘C.M.’ is die de inleiding heeft geschreven. Hagen begint zijn verslag met de opmerking: Teder, die met mij in Arnhem heeft gevochten, zou dit verhaal hebben kunnen schrijven. Het mijne is voor de vrienden en verwanten van hen, die niet terugkeerden.’
In Indian Route March vertelt Hagen hoe zijn schrijverschap ter sprake komt op een feest in de residentie van de gouverneur. De dames zijn ‘dressed to kill’ en vijf van hen zijn de eerste blanke vrouwen die de soldaten sinds weken zien. ‘Binnen vijf minuten zag ik me door concurrentie gedwongen om met mijn medaille te gaan zwaaien en te vertellen dat ik een boek had geschreven’, bekent Hagen met enige schroom (p. 27). Dit had succes: hij werd voorgesteld als Sgt. Hagen, M.M., famous author’ en voegt eraan
2

toe ’that was O.K. by me/ Dat hij in India minstens één exemplaar van zijn boek had, blijkt uit zijn beschrijving van een afspraak met een van de dames. Als Hagen haar boudoir binnenkomt, ligt ze languit op een sofa ’terwijl ze deed alsof ze mijn boek las’ en zegt ‘Schat, je bent inderdaad een dappere jongen, toch?’ (p. 29). Dit zijn (vooralsnog) de enige bekende verwijzingen naar zijn schrijver-schap tijdens de oorlog.
De eerste Nederlandse vertaling van fragmenten van Hagens verhaal verschijnt in maart of april 1945 in 7 Venster op de vrije wereld, een uitgave van de ‘Amerikaansche, Engelsche en Nederlandsche Voorlichtingsdiensten.’ 16) Dezelfde tekst wordt in 1946 vrijwel geheel opgenomen in Nederland in den oorlog. De Renkumse Koerier plaatst een eigen vertaling van het hele verhaal anoniem onder de titel Zweefvlucht naar Arnhem. 17) Het verschijnt in 43 delen als feuilleton van 2 oktober 1945 tot en met 20 april 1946. 18) In januari of februari 1946 wordt de eerste Nederlandse vertaling in boekvorm uitgegeven door De Koepel in Nijmegen, onder de titel Ik vocht om Arnhem. 19) Bij dezelfde uitgeverij verschijnt een jaar later een uitgave met stills uit de film Theirs is the Glory. 20) Ook de landelijke pers besteedt aandacht aan Hagens verhaal. Onder de kop ‘Het Epos van Arnhem/De slag om de bruggen/Een “Red Devil” doet zijn verhaal’ plaatst De Waarheid op 14 september 1946 een samenvatting van zijn dagboek, overigens zonder de auteur te noemen. 21) Arnhem Lift is verschenen in negen talen, behalve in het Engels en Nederlands onder andere ook in het Frans (1945), Italiaans (1946), Tsjechisch (1947) en Noors (1989).
Op last van de War Office zijn in de eerste Engelse uitgave vrijwel alle passages weggelaten waaruit de Duitse nationaliteit van de auteur zou kunnen worden afgeleid, zoals de opmerking dat Hagen in een concentratiekamp heeft gezeten. De passages waaruit blijkt dat Hagen Duits spreekt, zijn overigens wel gehandhaafd. De censuur blijkt echter verder te gaan: ook kritische opmerkingen van Hagen over de opleiding en over de organisatie van de evacuatie zijn in de eerste uitgaven weggelaten. Verder ontbreken enkele minder positieve passages over Hagen als persoon, zoals de opmerking van een makker over zijn pyjama en Hagens beschrijving van de paniek die hem bevangt bij de evacuatie. Daarnaast zijn er duidelijke verschillen tussen de Engelse tekst en de eerste Nederlandse vertaling. Afgezien van onvolledige of onjuiste vertalingen lijken in de Nederlandse uitgave bepaalde delen bewust te zijn weggelaten, zoals een opmerking over joden-vervolging. De uitroep ‘Trust the Dutch!’ als reactie op het vinden van ingemaakt voedsel in de kelders, werd kennelijk als te schamper ervaren en heeft de Nederlandse vertaling evenmin gehaald. Vreemd genoeg zijn wel de opmerkingen overgenomen over de vele NSB’ers in Oosterbeek en over Nederlandse sluipschutters in burger, die de Britten beschieten. De eerste volledige Engelse uitgave dateert van 1952. De eerste volledige, nieuwe Nederlandse vertaling is in 1974 verschenen bij de dertigste herdenking van de Slag. In 1993 is een Engelse heruitgave uitgegeven, die
is voorzien van een inleiding door Hagen en is aangevuld met de ervaringen van de Duitse majoor Winrich Behr, die tijdens de Slag om Arnhem adjudant was van veldmaarschalk Walter Model, commandant van de Heeresgruppe B. Deze uitgave is niet in het Nederlands verschenen.
Hagens commandant tijdens de Slag om Arnhem, lain Murray, vond het verhaal zoals gezegd een schande, waarschijnlijk vanwege de negatieve uitlatingen over het leger. Dit geldt in ieder geval niet voor Jimmy Plant, een van zijn strijdmakkers die voorkomt in Arnhem Lift. Anders had Plant nooit de titel ervan opgeschreven in het gastenboek van mevrouw Kremer, toen hij op 4 september 1945 terug was in Oosterbeek. In de Engelse pers verschenen lovende besprekingen van het boekje. De achterkaft van Indian Route March vermeldt althans: ‘He became an author almost by accident but his unforced gift for descriptive writing, as unusual as it is refreshing, gained him a tremendous ovation from the reviewers.’ Over de ontvangst van het boek in de Nederlandse pers kan niets worden gezegd, omdat (nog) geen besprekingen bekend zijn. In een typoscript is de overste b.d. Th. A. Boeree zeer kritisch over Arnhem Lift. Hij schrijft hierin: ‘Zelden heb ik zo’n slecht en oppervlakkig boek gezien.’ Zijn kritiek betreft in de eerste plaats de opmerking van Hagen, dat in Nederland geen Ondergrondse heeft bestaan. In de tweede plaats meent Boeree dat Hagen deserteert wanneer hij op 19 september 1944 in de chaos bij Wolfheze op eigen initiatief naar de Rijn trekt. Deze opmerkingen slaan vooral op Plagen zelf en geven geen oordeel over zijn boek

Twee verschillende uitgaven van Arnhem Lift.
(foto: Ruurd Kok)
In de voetsporen van Louis Hagen
In de eerste Engelse uitgave van Hagens boek ontbreekt niet alleen zijn eigen naam, maar ook die van officieren. Zij worden aangeduid als Kapitein Z of Luitenant X en kunnen in de meeste gevallen worden geïdentificeerd. Soldaten worden wel bij name genoemd, meestal alleen met voornaam en soms ook
3

met achternaam. In de Nederlandse vertaling wordt wel Hagens naam vermeld, maar niet die van de officieren. Hagen noemt in zijn verhaal nauwelijks legereenheden, afgezien van het Reconnaissance Squadron (vertaald als ‘Luchtverkenning’) en de K.O.S.B. (King’s Own Scottish Borderers). In het verhaal ontbreken ook namen van terreinen, straten of huizen en komen alleen plaatsnamen voor, zoals Wolfheze en Oosterbeek. Het ontbreken van aanduidingen van personen, eenheden en plaatsen maakt het zeer moeilijk om de ervaringen van Hagen direct te plaatsen. In de heruitgave van 1993 is slechts een deel van deze gegevens aangevuld. Aan de hand van andere bronnen en literatuur over de Slag om Arnhem kunnen de beschreven ervaringen worden gereconstrueerd.
Sergeant Louis Hagen (22 Flight, D Squadron, lst Wing, The Glider Pilot Regiment) vertrekt op maandag 18 september 1944 met een van de eerste toestellen vanaf het vliegveld Keevil, ten oosten van Bath (County Avon). 22) Hij vliegt als tweede piloot van Staff-Sgt. R.A. – Mac – Wheldon op een Horsa- zweefvliegtuig met aan boord drie parachutisten van 156 Battalion (4th Brigade, The Parachute Regiment) en een jeep en trailer vol benzine. Na de geslaagde landing op landingszone X (LZ-X) ten westen van de Jonkershoeve rijden ze met hun jeep naar het station Wolfheze, dat het verzamelpunt is voor de zweefvliegtuigpiloten. Ze worden enthousiast ontvangen in de nabijgelegen Stichting Wolflieze (een inrichting voor psychiatrische patiënten), ondanks het geallieerde bombardement van de vorige dag. Aangezien Hagen zich verstaanbaar kan maken, treedt hij op als tolk. 23) In de verwarring die hier heerst, wordt hij plotseling toegejuicht als prins Bernhard. Het misverstand kon waarschijnlijk ontstaan, doordat voortdurend naar de prins werd geïnformeerd en Hagen het Nederlands niet goed begreep.
Tegen de avond verschijnen de officieren van hun Flight en krijgen de piloten opdracht langs de Johannahoeveweg ten noorden van het spoor richting Arnhem te trekken. Ze vormen de achterhoede van de opmars van 156 Battalion. De opmars stagneert, terwijl uil de richting van de stad toenemend vuur is te horen. De voorhoede is langs de Dreyenseweg op tegenstand gestuit (Middlebrook 1994, p. 252). Tegen twee uur ’s nachts krijgen ze opdracht terug te keren. Na de helft van de afgelegde afstand terug te hebben gelopen, graven ze zich in langs de spoorlijn. Dinsdagochtend tegen 10 uur worden ze aangevallen door ongeveer vijftien Duitse jachtvliegtuigen. Hierna krijgen ze bevel een bos en heuvels te zuiveren. Deze aanval is in de literatuur bekend geworden als de actie bij de Dreyenseweg en heeft als doel de hoger gelegen gronden van de Lichtenbeek te veroveren. De aanval wordt afgeslagen door eenheden van de 9. SS-Panzer-Division ‘Hohenstaufen’, die stellingen hebben betrokken langs de genoemde weg als deel van de zogenaamde Sperrlinie Spindler. Hagen maakt deel uit van een groep van dertig piloten van D Squadron, die is toegevoegd aan A Company van 156 Battalion (Middlebrook 1994, p. 255). Die
compagnie voert de hoofdaanval uit over de Dreyenseweg. Twee officieren van 22 Flight, Captain I.C. Muir en Lieutenant S.R. Smith, bevinden zich m het midden van de formatie en Hagen is de buitenste man op de linkerflank. De groep glider pilots wordt beschoten vanuit een vooruitgeschoven Duitse mitrailleurstelling en de beide officieren raken gewond, van wie Smith dodelijk.
De mitrailleurstelling bevindt zich op de oostelijke helling van een dal aan de westzijde van de Dreyenseweg. In zijn eentje bestormt Hagen die positie en gaat op twintig meter afstand in dekking. De Duitsers weten dat hij er zit, maar durven hun stelling niet te verlaten. Hij hoort hun geruzie een tijdje aan en beseft hoe slecht het moreel is. Als hij probeert terug te keren naar de Britten, wordt hij van beide kanten beschoten. Minstens twee soldaten zien hem terug komen uit de richting van de Duitse stelling ‘shouting some gibberish about where Jerry was’ zoals een van hen beschrijft (Middlebrook 1994, p. 259). Hagen brengt verslag uit aan een officier van 156 Battalion en neemt daarna stelling in aan een bosrand. Hij is net bezig thee te zetten, als tegen vier uur op Johannahoeve (LZ-L) de eerste gliders landen met materiaal voor de le Poolse Onafhankelijke Parachutistenbrigade. Direct breekt het Duitse afweergeschut los: ‘Er was maar één woord voor: hulpeloos en ik geloof dat dit woord nimmer op vreselijker wijze gedemonstreerd werd’ (1946, p. 23). Omdat de Britse troepen omsingeld dreigen te raken, krijgen ze bevel terug te trekken naar Wolflieze. In de chaos die daar op de spoorwegovergang heerst, besluit Hagen op eigen initiatief richting de Rijn te lopen om veilig te zijn voor de Duitsers. Hij realiseert zich dat het niet juist is wat hij doet, De groep bestaat uit twintig man, grotendeels van zijn eigen Flight. Behalve zijn makker Dodd keert de rest onderweg terug naar Wolflieze en Hagen heeft hen niet meer leruggezien. In de schemering worden de twee opgepikt door jeeps van A Troop van het Reconnaissance Squadron (Fairley 1978, p. 107), waarschijnlijk langs de Wolfhezerweg. Tegen donker bereiken ze het hoofdkwartier van die verkenningseenheid aan de westzijde van de Oranjeweg tegenover hotel Hartenstein, waarin inmiddels het hoofdkwartier van de luchtlandings-divisie is ondergebracht. Ze brengen de nacht door in een loopgraaf bij het hoofdkwartier van het Reconnaissance Squadron.
Om 6.30 uur woensdagochtend gaan Hagen en Dodd met mannen van het Reconnaissance Squadron op patrouille richting Dreyensebrug bij het station Oosterbeek-Hoog (Fairley 1978, pp. 111-114; ook Hibbert 1962 p. 136). Ze maken deel uit van 3 Section van A Troop (Lieutenant Graham Wadsworth) die langs de oostkant van de Stationsweg optrekt door de bossen van het landgoed Dennenkamp. Op de Stationsweg stuiten ze op een Duits gemotoriseerd kanon dat met infanterie van de Dreyenseweg af komt. ‘Een schietende tank, die al maar nader komt, is het vreselijkste ding, dat je je kunt voorstellen en ik geloof dat ik nooit weer zo bang ben geweest als in die ogenblikken. Ik geloof dat een tank juist daardoor
4

zo’n vervaarlijk wapen is’ (1946, p. 26). Een deel van de patrouille weet per jeep te ontkomen, maar Hagen en Dodd blijven in het bos achter. Ze proberen te ontkomen en verstoppen zich in een mestkuil achter een van de huizen in de noordoosthoek van het kruispunt Stationsweg/Utrechtseweg. Nadat ze in het struikgewas een paar uur een beschieting hebben afgewacht, weet een Britse patrouille ze te bereiken en brengt ze terug richting het hoofdkwartier van de glider pilots. Onderweg vindt in het bos een vuurgevecht plaats met een groep Duitsers bij een ommuurd huis, waarschijnlijk het landhuis Dennenkamp. Hagen meldt zich op Hartenstein bij hel hoofdkwartier van het Glider Pilot Regiment en vindt uiteindelijk zes man van zijn eigen Flight.

Stationsweg 18 in 1941.
(collectiefamilie Th. Ykeina)
Na een zware mortieraanval op Hartenstein meldt Hagen zich donderdagochtend als vrijwilliger voor een patrouille, die huizen en tuinen moet zuiveren in een huizenblok tegenover Hartenstein. Nadat ze enkele Duitsers hebben verdreven, krijgen ze opdracht huizen langs de Stationsweg te bezetten. Deze weg vormt dan de oostelijke grens van de inmiddels gevormde perimeter. Hier blijven ze tot de terugtocht over de Rijn op maandagnacht. In eerste instantie bezetten ze alleen de hoekhuizen aan de Utrechtseweg en aan de Paul Krugerstraat. Hagens groep bezet het huis op de noord westhoek van het kruispunt met de Utrechtseweg. De bevelvoerend officier is Captain James Ogilvie (‘kapitein Z’), een stevige Schot met een indrukwekkende snor, die altijd in kilt is. Behalve Ogilvie bestaat de groep uit vijf officieren en vijftig zweefvliegtuigpiloten. De piloten hebben de woningen nauwelijks betrokken of ze worden beschoten vanuit het bos aan de overzijde van de Stationsweg. Ze besluiten elk tweede huis te bezetten, barricaderen de ramen met meubilair en leggen verbindingsloopgraven aan tussen de huizen, zodat ze zich ongezien kunnen verplaatsen. Hagen brengt de nacht door in het hoekhuis aan de Utrechtseweg.
Op vrijdagochtend arriveren versterkingen, die een deel van de huizen overnemen van de glider pilots. De piloten bezetten de zes huizen van de Paul Krugerstraat naar beneden en Ogilvie vestigt zijn hoofdkwartier in het derde huis van boven (Stationsweg 14/16). Hagen blijft het merendeel van de tijd in het huis Stationsweg 18, het tweede huis vanaf de hoek. 25) Enkele huizen worden bezet door Poolse soldaten. 26) Taalproblemen zorgen geregeld voor gevaarlijke situaties, wanneer de Britten langs de Poolse huizen moeten. In de loop van de vrijdagochtend maken de glider pilots voor het eerst kennis met een Duits gemotoriseerd kanon dat de Stationsweg afkomt. Dit wordt een elke ochtend terugkerend ritueel dat deel uitmaakt van zware aanvallen op de perimeter, de zogenaamde morning hate. Samen met Lieutenant K.F. Strathem (‘luitenant X’) brengt Hagen op zolder een Piat (anti-tank wapen) in stelling. Door een gat in het dak kunnen ze het kanon telkens ongezien onder vuur nemen. Ondanks een materieel overwicht durven de Duitsers geen directe aanval te doen op de Britten. In gevechtspauzes verschijnen ambulances om gewonden op te halen en verbeteren de glider pilots hun stellingen. Op deze momenten wordt in de huizen aan de Stationsweg ook opgeruimd en wordt eten verzameld uil de kelders. Plagen gaat samen met Sgt. Stan Graham alle kelders langs en het is zeer waarschijnlijk tijdens deze tocht dat hij ook het huis aandoet van de familie Kremer, Stationsweg 8.
De toen elfjarige zoon Sander beschrijft later het angstige moment dat Hagen als eerste op zijn vader afstapt en vraagt ‘Sprechen Sie deutsch?’ (Middlebrook 1994, p. 368). 27) Zijn zusje Ans zet grote ogen op als ze voor het eerst mannen in kilt ziet. Hun moeder maakt foto’s van de soldaten en laat ze haar gastenboek tekenen; zij vertelt hierover: ‘De latere schrijver van het bekende “Arnhem Lift” (dat speciaal over deze omgeving handelt) was ook dadelijk bereid aan dit verzoek te voldoen, evenals Sgt Graham, die in z’n boek genoemd wordt. Tegelijkertijd nam ik de gelegenheid te baat een kiek van hen te nemen, terwijl hun kameraden in de vlakbij zijnde loopgraven de Duitschers bevochten’ (Kremer-Kingma 1946, p. 115). Mevrouw Kremer heeft twee foto’s gemaakt van een groep van negen soldaten voor haar huis. Plagen staat achter de meest linker soldaat die het gastenboek en de pen in de hand heeft. 28) Hagen schrijft in dit boek: ‘I do hope & beleave that the mess we made of the your lovely house was worth while + good luck for a happier future’ en ondertekent met Lewis Haig (in: Kremer-Kingma 1946).29) Plet is opvallend dat Plagen zelf met geen woord rept over de eerste ontmoeting met de vader of over het maken van de foto’s.
Onder het avondeten wordt Hagen bij Ogilvie geroepen met de vraag of hij op patrouille wil gaan. Captain Ogilvie heeft van Brigadier Plackett en Lieutenant-Colonel Murray opdracht gekregen uit te zoeken waar de Duitsers hun materiaal verzamelen en of de huizen langs de Paul Krugerstraat in Duitse handen zijn.30) Hagen gaat die nacht twee keer met Graham op patrouille en ontdekt de plaats waar de Duitsers ’s nachts hun materieel en troepen terug¬
5

trekken. Het is een groot open terrein dat bij een landhuis lijkt te horen. Hij beschrijft twee reusachtige eiken met een bankje rond de stam en een heuvel. Deze plek moet worden gezocht in het huizenblok Stationsweg/Mariaweg/Paul Krugerstraat, maar is (nog) niet getraceerd. 31) Zaterdagochtend brengt Hagen op Hartenstein verslag uit aan Hackett, die het bevel voert over het oostelijk deel van de perimeter. Hij maakt de brigadier nijdig door met zijn vieze vinger op een stafkaart te wijzen. Hagen adviseert hem desgevraagd artilleriebeschietingen uit te voeren achter het bos van de Dennekamp, omdat het materieel daarvandaan lijkt te komen en het ontdekte strong-point zelf te dicht bij de Britse posities is. 32) Zaterdagnacht gaat Hagen nog een keer naar Hartenstein op zoek naar munitie.
De zondag verloopt redelijk rustig na de gebruikelijke ochtendaanvallen, waarbij Hagen aan zijn hand gewond raakt. Bij een aanval in de avondschemering werpt Hagen al zijn handgranaten naar binnen in het buurhuis op de hoek van de Paul Krugerstraat, waarbij zijn makkers op het nippertje aan de dood ontsnappen. Zondagnacht meldt Hagen zich weer met Ogilvie op Hartenstein om hun positie door te geven. Maandagmiddag krijgen de soldaten te horen dat ze zich de komende nacht moeten terugtrekken over de Rijn. Voor hun deel van de perimeter is het moment van vertrek vastgesteld op kwart over tien. Via Hartenstein volgen ze de westelijke route, langs de Kneppelhoutweg. Hagen blijft tijdens de hele tocht bij Ogilvie, die gewond is aan zijn arm. In de regen bereiken ze de Rijnoever, waar ze met een steeds groter wordende groep wachten om te worden overgezet. De situatie is wanhopig: ze worden beschoten en er is geen boot te zien. Hagen besluit samen met de kapitein over te zwemmen. Hij gooit halverwege in paniek al zijn spullen weg, maar bereikt veilig de overkant. Daar ontdekt hij dat hij Ogilvie is kwijtgeraakt. Pas in Engeland hoort Plagen dat hij is verdronken, waarschijnlijk omdat zijn kilt zich vol water zoog (Middlebrook 1994, p. 435).
Met een ambulance wordt Hagen naar Nijmegen gebracht, waar de manschappen weer op krachten kunnen komen. Op donderdagochtend vertrekt hij per konvooi naar Leuven en wordt op vrijdag daarvandaan naar Engeland gevlogen. In de avond van vrijdag 29 september 1944 is Hagen terug op het vliegveld Keevil na twaalf dagen te zijn weggeweest. De hutten zijn nog precies zoals de piloten ze hebben achtergelaten en met vier man kijken ze naar de achttien lege bedden. Terugdenkend aan de zeven dagen in Oosterbeek eindigt Hagen zijn verhaal met de woorden: ‘Ineens drong het tot me door, dat ik nu een zuiver beeld had van mezelf. Deze zeven dagen hadden me zeven jaren ervaring en zelfvertrouwen gegeven. Ik wist nu wie ik was … toen viel ik in slaap’ (1946, p. 96).
De persoon Louis Hagen
Door de beschrijvingen leren we Louis Hagen als persoon kennen en ontstaat een beeld hoe hij de strijd
heeft ervaren. Uiteraard is dit beeld vrijwel geheel gebaseerd op zijn eigen woorden Overigens blijkt uit verschillende passages, dat hij niet aarzelde om ook zijn zwakheden en mindere kanten aan het papier toe te vertrouwen. Slechts één passage toont hoe anderen hem zien Op Hartenstein komt Hagen een soldaat tegen over wie hij vertelt: ‘mij schold hij steeds uit voor ‘oud wijf’ en ‘juffrouw Hagen’, omdat ik ’s nachts in pyjama sliep en nooit vloekte (1974, p. 89, ook Hibbert 1962, p. 187) / ‘calling me ‘la-di-da’ and ‘Miss Hagen’ because I wore pyjamas and did not swear’ (1993, p. 52). Dit wijst erop dat Hagen zijn goede opvoeding zelfs in het leger niet verloochende.
Louis Hagen komt naar voren als iemand die snel actie onderneemt zonder daarvan eerst de consequenties te overzien. Lijdzaam de situatie afwachten ligt niet in zijn aard. Zo vertelt hij bijvoorbeeld dat hij tijdens een patrouille ongeduldig wordt over de trage voortgang (1946, p. 32). Hij schrijft over zichzelf dat hij als schooljongen al graag uitdagingen aanging (’taking dares’, 1993, p. 5). Door deze eigenschap lijkt hij verschillende keren degene te zijn die het initiatief neemt. Zo besluit hij bij de terugtocht op dinsdag 19 september 1944 bijvoorbeeld om niet in Wolfheze te wachten, maar richting de Rijn te lopen. Ook neemt hij het initiatief bij het organiseren van de versterking van de huizen aan de Stationsweg. Bij de evacuatie is hij opnieuw degene die het uitzichtloze van de situatie inziet en besluit over te zwemmen. Dat zijn ondoordachte initiatieven soms tot roekeloos gedrag leiden, blijkt bijvoorbeeld wanneer hij in z’n eentje een Duitse stelling bestormt: ‘En ik zwoer, dat, wanneer ik nog ooit uit deze hachelijke situatie zou worden verlost, ik nooit van mijn leven weer zo vervloekt stom zou doen’ (1946, p. 19). Wanneer hij enkele dagen later aan de Stationsweg handgranaten bij een huis naar binnen gooit en het blijkt dat zijn eigen kameraden daar zitten, verzucht hij daarentegen: ‘Nooit van mijn leven ben ik zó dankbaar geweest, dat ik een domkop was’ (1946, p. 75). Hagen had z’n granaten namelijk te snel gegooid, zodat z’n makkers ze nog naar buiten konden gooien en zo aan de dood ontsnapten.
Hagen lijkt zichzelf niet als een denker te beschouwen. In Follow my Leader interviewt hij zijn vroegere schoolvriend Claus Fuhrmann, de slimste van de klas, die hem – de domkop – hielp bij de lessen, terwijl hij Claus als bodyguard beschermde (p. 289)’ Het zelf gekozen beeld van de domkop lijkt echter moeilijk te rijmen met het feit dat hij in zijn boeken niet alleen beschrijvingen geeft van gebeurtenissen, maar ook beschouwingen opneemt. Uit Indian Route Mnrch blijken duidelijk zijn brede belangstelling en observatievermogen. In Follow my Leader probeert hij voor zichzelf de vraag te beantwoorden hoe het Derde Rijk heeft kunnen gebeuren. Ook in Oosterbeek gaat hij op onderzoek uit. Hij doorzoekt twee huizen van NSB’ers en rapporteert hierover op zaterdag aan Wolters, de Nederlandse inlichtingenofficier op Hartenstein.
Uit verschillende passages blijkt hoe Hagen omging met het feit dat hij als Duitser tegen Duitsers vocht.

Enkele glider pilots en soldaten van de 21st Independent Parachute Company, achter het pand Stationsweg S te Oosterbeek, 22 september 1944; Hagen staat linksachter, half verscholen achter de man met het gastenboek in de hand.
(foto mw. A.L.A. Kremer-Kingma; collectie Ans Kremer)
Deze ontbreken in de uitgaven waarin zijn Duitse nationaliteit niet bekend mocht worden gemaakt. Bij de aanval op de Dreyenseweg probeert hij geestdriftig te worden en de vijand te haten. Hij realiseert zich dat hem dat wellicht makkelijker afgaat dan de anderen. Hij hoeft in zijn herinnering maar het beeld op te roepen van de vernedering van een joodse klasgenoot en van een katholieke geestelijke in het concentratiekamp Torgau. Hierdoor voelt hij zich in staat het op te nemen tegen alles wat Duits is. Wanneer Hagen bij die aanval voor het Duitse mitrailleurnest in dekking ligt te luisteren, gruwt hij van het Duits dat hij hoort snauwen. Dat geen sprake is van blinde haat tegen zijn landgenoten blijkt wanneer hij tijdens een gevechtspauze aan de Stationsweg de oorlog overdenkt: ‘Persoonlijk verfoeide ik de oorlog en ik moest telkens aan de vrienden en familieleden van de gesneuvelde terugdenken. Ik ken de Duitsers maar al te goed en ik heb hen de gemeenste en meest bestiale dingen zien uithalen. Ik weet dat er miljoenen joden en andere politieke tegenstanders werden uitgemoord, maar ik vind het niet prettig zelf een ander levend wezen pijn te doen of te doden. Maar als ze me dwingen te vechten wordt het iets anders en dan ga ik er helemaal

in op, dan denk ik niet na over de gevolgen die mijn daden hebben’ (1974, pp. 65-66). 33)
Behalve deze overdenkingen vertrouwt Hagen ook zijn angsten en andere emoties aan het papier toe. Openhartig beschrijft hij zijn ontzetting over het Duitse luchtafweergeschut waarin de Poolse gliders terecht komen en de angst die hij voelt voor het gemotoriseerde kanon. Zo beschrijft hij ook de misselijkmakende paniek die zich van hem meester maakt, wanneer hij bij de evacuatie wordt aangeklampt door gewonden die bang zijn te worden achtergelaten. Juist deze angst blijkt de drijfveer te zijn voor zijn acties aan de Stationsweg, waarvoor hij de Military Medal heeft gekregen. 34) Wanneer Hagen bij een bezoek aan Hartenstein de vermoeide soldaten in de loopgraven ziet, realiseert hij zich dat dit eigenlijk de ware helden zijn van de Slag om Arnhem. Zijn eigen handelen relativerend denkt hij: ‘Het was wel erg moedig om je vrijwillig te melden voor een patrouille door vijandelijk gebied of om sleutel¬posities aan het front te verdedigen, maar ik weet heel goed dat ik me die donderdag niet vrijwillig opgaf uit louter moed of haat tegen de Duitsers en ook niet uit een zeker gevoel van plichtsbetrachting. Dat deed ik uit angst door het voortdurende bombardement mijn zelfbeheersing te verliezen’ (1974, p. 88).
Doordat Hagen ook eerlijk zijn stommiteiten en zwakheden beschrijft, lijkt er geen reden te zijn om aan te nemen dat hij zichzelf in Arnhem Lift beter voordoet dan hij in werkelijkheid is. De soms onwaarschijnlijke voorvallen waarin hij verzeild raakt, lijken verklaard te kunnen worden uit zijn ongeduld en soms ook uit roekeloosheid.
Betrouwbaarheid
Hagen heeft het hele verhaal uit zijn herinnering moeten opschrijven. Dit betekent dat de betrouwbaarheid ervan kan zijn beperkt door de selectieve werking van het geheugen. Aangezien het verhaal direct na terugkomst in Engeland op papier is gezel, mag worden aangenomen dat deze vertekeningen minimaal zijn. Aan de andere kant zou Hagen het verhaal bewust kunnen hebben aangepast, bijvoorbeeld om de leesbaarheid te vergroten of om zijn eigen rol te benadrukken. Het is daarom zaak om de nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van zijn beschrijvingen te onderzoeken.
De nauwkeurigheid van zijn beschrijvingen blijkt al uit het feit dat het merendeel van Hagens ervaringen letterlijk is na te lopen. Hij geeft nauwkeurige beschrijvingen van locaties, te beginnen met het uitzicht op het landingsterrein tijdens de landing. Zo is het dal langs de Dreyenseweg, waar hij de Duitse mitrailleurstelling bestormt, bijvoorbeeld terug te vinden aan de hand van zijn beschrijvingen en luchtfoto’s uit die dagen. 35) Dat de soldaten zich tijdens de strijd vaak niet bewust moeten zijn geweest van de plaats, blijkt bijvoorbeeld uit de opmerking dat hij woensdagmiddag uiteindelijk Oosterbeek bereikt, terwijl hij daar al lang is. Vreemd genoeg gaat het fout
7

wanneer hij afstanden vermeldt. Zo schrijft hij dat de kruising Stationsweg/Utrechtseweg op vier mijl (ruim 6400 m) ten oosten van Hartenstein ligt, terwijl het in werkelijkheid ongeveer 350 m is. Bij de evacuatie noemt hij eveneens een afstand van vier mijl tot de Rijn, terwijl het vanaf Hartenstein hooguit 1500 m naar de rivier is. Slechts enkele plaatsen uit Arnhem Lift zijn nog niet gelokaliseerd, waaronder de nauwkeurig beschreven heuvel bij de Stationsweg waar de Duitsers ’s nachts hun troepen en materieel terugtrekken. Ook de identiteit van een groot aantal genoemde personen kan uit de context worden afgeleid, zoals van Ogilvie, Strathern, Hackett en Wolters. In de heruitgave van 1993 zijn enkele van deze namen toegevoegd. Ook niet bij name vermelde personen kunnen soms met enige moeite worden geïdentificeerd. 36)
Dat de beschreven plaatsen en personen kloppen, wil nog niet zeggen dat de beschreven handelingen ook werkelijk zo zijn gebeurd. Terecht kan ook de vraag worden gesteld of Hagen de beschreven acties allemaal zelf heeft meegemaakt. Een aantal van zijn ervaringen maakt in eerste instantie zelfs een zeer onwaarschijnlijke indruk, met name zijn solo-acties. De meeste hiervan kunnen echter uit andere bronnen worden bevestigd, zoals die bij de Dreyenseweg, het oppikken door het Reconnaissance Squadron en de patrouille op woensdagochtend. De ervaringen van Hagen aan de Stationsweg kunnen worden vergeleken met getuigenissen van andere glider pilots uit de straat. Les Frater zat bijvoorbeeld in het hoekhuis en beschrijft hoe een sergeant overstuur is, nadat hij handgranaten in het huis van z’n eigen makkers heeft geworpen (Chatterton 1982, pp. 200- 201). Deze sergeant is Hagen en dit bevestigt de door hem genoemde stommiteit (1993, pp. 69-70). 37) Slechts enkele passages kunnen (vooralsnog) niet worden geverifieerd, zoals het mooie verhaal dat Hagen in Wolfheze wordt aangezien voor prins Bernhard. Hiervoor is nog geen enkele aanwijzing gevonden. 38) Omgekeerd zijn gebeurtenissen bekend waarbij Hagen was betrokken, maar waarover hij met geen woord rept, zoals de ontmoeting met de familie Kremer aan de Stationsweg.
Uit andere bronnen blijkt, dat er vergissingen in Hagens verslag zijn geslopen. Dit kan ook haast niet anders, gezien de hectiek van de gebeurtenissen en het feit dat het verhaal achteraf is geschreven. Hagen meldt bijvoorbeeld dat ze op vrijdagochtend versterking kregen van de Polen, terwijl deze pas op zondagochtend op de Stationsweg arriveerden. Ook uit vergelijking met andere getuigenissen blijkt, dat er verschillen zijn. Zo kan het ook haast niet kloppen dat Hagen maandagochtend 25 september als rustig beschrijft (1945, p. 79), terwijl Frater in het huis ernaast op diezelfde morgen zware aanvallen meldt (Chatterton 1982, p. 201). Ook de zaterdagochtend was volgens Hagen rustig, terwijl diverse andere verslagen het tegenovergestelde vermelden voor dit deel van de perimeter. Verder vertelt Hagens makker Vic Wade, dat Hagen maandagmiddag met twee kapiteins van Hartenstein terugkomt met informatie over de evacuatie (Chatterton 1982, p. 203). Hagen
beschrijft zelf hoe ze die maandag lang in het ongewisse bleven, nadat Ogilvie met een andere kapitein naar het divisiehoofdkwartier was geweest (1945, p. 79). Het is overigens nog maar de vraag welke van de genoemde verslagen de juiste weergave biedt. De vergissing van een tijdstip is begrijpelijk, zeker gezien het feit dat Hagen uit zijn herinnering schreef. Overigens kunnen andere door hem genoemde tijdstippen wel worden bevestigd. Dergelijke vergissingen lijken de betrouwbaarheid van Hagens verhaal dan ook niet aan te tasten. Concluderend kan worden gesteld dat plaatsen en handelingen zeer nauwkeurig zijn beschreven, maar dat het tijdstip waarop de handelingen zich hebben afgespeeld, niet altijd klopt.
De voordracht voor de Military Medal lijkt ook een bevestiging te vormen voor enkele beschreven handelingen. Deze voordracht luidt:
14623981 Sergeant Lewis Flaig. ‘Through the action at Arnhem, 19lh to 25lh September 1944, Sergeant Flaig showed outstanding leadership and example to the men. He volunteered continuously for patrolling and after hard fighting each day carried ammunition through enemy fire during the hours of darkness. Inspite of being injured whilst firing a bren gun he refused to leave his post. At all times he was a fine example by his complete disregard for his personnel safety. He instilled great confidence to the other ranks and was in large measure responsible for keeping the enemy away from the positions held’ (Cummings zj, p. 144).
De patrouilles en het ophalen van munitie worden inderdaad door Hagen zelf beschreven. De genoemde verwonding stelde volgens hem zelf overigens niet veel voor: een ader in zijn hand was door een splinter geraakt (1945, p. 72). Flierdoor ontstaat de indruk dat Ogilvie, die Hagen heeft voorgedragen, de feiten misschien iets te positief heeft weergegeven. Een rol speelt hierbij mogelijk de bijzondere band tussen Hagen en Ogilvie, die op meerdere plaatsen uit Arnhem Lift blijkt.
Betekenis
Tot slot de vraag naar het belang van Arnhem Lift. De grootste betekenis ervan ligt ongetwijfeld in het feit dat dit boekje een groot publiek het eerste realistisch beeld gaf van de strijd. Dit geldt voor het Engelse lezerspubliek en vooral voor de burgers van Oosterbeek die zich midden in het strijdtoneel bevonden. Door de publikatie als feuilleton in De Renkumse Koerier bereikte Hagens verhaal bovendien een grote groep lezers. De betekenis ervan zou echter nooit zo groot zijn geweest, wanneer Hagen niet een zeer duidelijk en vooral herkenbaar beeld had geschetst van vertrouwde plaatsen in Oosterbeek en omgeving.
Daarnaast is Arnhem Lift door de persoonlijke beschrijvingen een waardevol ego-document, dat inzicht geeft in het functioneren van de schrijver tijdens de gevechtshandelingen. Uit het boek blijkt

duidelijk wat Hagen als soldaat bewogen heeft de dingen te doen, die hij heeft gedaan. Angst blijkt zijn grootste drijfveer. De beschreven reacties en emoties zijn weliswaar zeer persoonlijk, maar parallellen ervoor zijn te vinden in verslagen van andere soldaten. Een mooi voorbeeld is Hagens onverwachte reactie in de benarde situatie voor het Duitse mitrailleurnest bij de Dreyenseweg: ‘Ik vroeg me zelf af, of ik nu niet moest bidden, hetgeen ieder ander in mijn hopeloze positie zou gedaan hebben. Maar ik kon niet in de vereiste stemming raken en keek toe, om me zelf te kalmeren, hoe een kolonie mieren ongestoord voortging met haar drukke, systematische bezigheden’ (1946, p. 20).
Ook soldaat James Sims (2nd Para Battalion) bestudeert mieren wanneer hij in dekking ligt (Sims 1978, p. 64), de Poolse oorlogscorrespondent Marek Swiecicki observeert twee wormen waarmee hij zijn loopgraaf deelt (Swiecicki 1945, p. 33) en Ll. Harry Roberts (Royal Electrical and Mechanical Engineers) ligt gewond op de grond ‘studying the beautiful woodgrain on the rifle butt and breathing in the faint smell of oil, as if it was an aphrodisiac’ (Roberts 1999, p. 27). De bestudering van kleine dingen lijkt even de aandacht af te kunnen leiden van het oorlogsgeweld om hen heen. Hiermee lijkt een stukje van de psyche van de soldaat te zijn blootgelegd. Ook andere reacties van Hagen blijken zeer herkenbaar, zoals het opladen voor een aanval door de vijand te haten, de patrouille als afleiding en de tank die meer angst inboezemt dan vliegtuigen. Arnhem Lift blijkt hiermee een waardevol document voor de studie naar bevindingen van de individuele soldaat. Bijzonder is bovendien, dat het is geschreven door een Duitser die tegen zijn landgenoten vocht.
Aangezien Hagens beschrijvingen over het algemeen nauwkeurig en betrouwbaar blijken te zijn, kan ook worden bekeken welke betekenis Arnhem Lift heeft voor onze kennis over de Slag om Arnhem. Deze beperkt zich uiteraard tot de plekken, ervaringen en gesprekken waarover Hagen schrijft. Het boek geelt bijvoorbeeld een duidelijk beeld van het goede moreel onder de Britse troepen in tegenstelling tot dat van de Duitsers. Dit blijkt niet alleen uit beschreven observaties, maar ook uit verschillende gesprekken die Hagen voert met gewonde of krijgsgevangen Duitsers. Het boek geeft echter ook een kritische kijk op de opleiding van de glider pilots en van hun optreden. Het feit dat Hagen herhaalde malen initiatief kon nemen, wijst op het ontbreken van leiderschap en initiatief. Dit vormt een bevestiging van het vaker gesignaleerde gebrek aan initiatie! bij Britse (onder)officieren (Gulmans 1995, p. 158). Dit zal waarschijnlijk de voornaamste reden zijn geweest voor het vernietigende oordeel van Hagens commandant Murray. Arnhem Lift geeft ook inzicht in de organisatie van de Britse verdediging in de noordoosthoek van de perimeter en van e organisatie van de Duitse aanvallen daarop. Zo was de ligging van het door Hagen ontdekte Duitse strong-point een nog onbekend gegeven
Deze gegevens zijn achterhaald dooi een nauwkeurige studie van de tekst en door vergelijking
met andere bronnen. Vooral de acties van Hagen die nog niet aan de hand van andere bronnen zijn getoetst, zijn het waard om nader te worden onderzocht. Juist die handelingen zouden nieuwe informatie kunnen opleveren. Deze potentie van Arnhem Lift lijkt nog door weinig auteurs te zijn onderkend. 39) Hibberts The Batlle of Arnhem (1962) is voor zover bekend het enige boek dat Hagen uitgebreid citeert. 40) Eén opmerking roept een belangwekkende vraag op, die de Slag om Arnhem overstijgt. Hoe kon Hagen in september 1944 al weten dat ‘er miljoenen joden en andere politieke tegenstanders werden uitgemoord’ (1974, p. 65). Hij heeft in 1934 weliswaar zelf in een concentratiekamp gezeten, maar dit verklaart niet dat hij op de hoogte is van de massale vernietiging waartoe in 1942 op de Wannsee-konferenz werd besloten.
Louis Hagen was een van de vele soldaten die bij Arnhem hebben gevochten en hij is ook een van de velen die daarover hebben geschreven. Alhoewel hij toen niet heeft kunnen weten dat hij de eerste was in een lange rij, relativeert hij zijn verhaal met de opmerking dat iedereen die in Arnhem heeft gevochten een dergelijk verhaal verteld zou kunnen hebben. Zonder andere schrijvende veteranen te kort te willen doen, blijkt het toch juist Hagens heldere en beschrijvende pen die Arnhem Lift zo bijzonder maakt.

Woord van dank
Deze Ministory kon ik alleen schrijven door de bereid¬willige medewerking van een groot aantal mensen. Vier personen wil ik graag in het bijzonder noemen. Allereerst de twee dames die me in hun persoonlijk verleden lieten graven: Anne Mie, de weduwe van Louis Hagen en Ans Kremer, die hem als klein meisje al heeft ontmoet. Verder de twee heren die ik voortdurend heb mogen lastig vallen: mijn gids in de wereld van Arnhem-vorsers Geert Maassen (Gemeentearchief Renkum) en glider-expert Luuk Buist (Oosterbeek), die nog door hem te publiceren gegevens beschikbaar stelde. Daarnaast gaat mijn hartelijke dank uit naar: de heer C.J. van Eden (Giesbeek), David Fontijn (Leiden), Aad Groeneweg (Airborne Museum), Hans Houterman (Middelburg), Cor Janse (Rheden), Okko Luursema (Arnhem), Philip Remders (Rheden), Chris van Roekel (Oosterbeek), Martin Sugarman (AJEX, Londen), Hans Timmerman (Gelders Documentatie Centrum, Arnhem), Robert Voskuil (Oosterbeek), Peter Vrolijk (Rotterdam), de familie Th. Ykema .(Oosterbeek), leden van de Zoekgroep en alle bibliothecarissen en archiefmedewerkers die mijn vele vragen hebben beantwoord.
Aanvullingen en reacties zijn welkom en kunnen worden gericht aan de redactie van de Nieuwsbrief.
Llitgaven/bewerkingen/vertalingen van Arnhem Lift
[Hagen, Louis] (January, 1945). Arnhem Lift, Diary of a Glider Pilot. London: Pilot Press.
9

Hagen, Louis (1945). Arnhem. Journal d’ un pilote de planeur. Tr. de 1’anglais par Claire-Eliane Engel. Neuchatel-Paris: Attinger.
Hagen, Louis (1945). Arnhem Lift, Diary of a Glider Pi lot. New York/Toronto: Farrar & Rinehart.
‘Glider Pilot’ (1945). Zweefvlucht naar Arnhem, ’t Venster op de wereld 2, pp.114-128 [samenvatting].
[Hagen, Louis] Zweefvlucht naar Arnhem [feuilleton in De Renkumse Koerier van 2 oktober 1945 tot en met 20 april 1946].
[Hagen, Louis] (1946). Zweefvlucht naar Arnhem. In Roos van Bergen (Red.), Nederland in den oorlog. Historisch Document met reproducties van officieele stukken, deel 15 en 16. Utrecht: Bruna [samenvatting].
Hagen, Louis E. (1946). Ik vocht om Arnhem, Dagboek van een zweefvliegtuig-piloot. Nijmegen: De Koepel.
Hagen, Luis E. (1946). Discesa su Arnhem. Trad, di E. Billour. Firenze: La Nuova Italia (Document! della crisi europea; 2).
Hagen, Louis E. (1947). Ik vocht om Arnhem, Dagboek van een zweefvliegtuig-piloot. Nijmegen: De Koepel [met foto’s uit de film Theirs is the Glory].
Hagen, Louis E. (1947). Osm dni v Arnhemu; Denik pilota kluzdku. Praha: Na?e vojsko.
Hagen, Louis (1952). Arnhem Lift. London: Brown & Watson (Digit books).
Hagen, Louis (1953). Arnhem Lift. London: Hammond & Hammond. Illustrated by Joseph Deliss; with a forew. by Sir Frederick A.M. Browning.
Hagen, Louis E. Tegen wil en dank gered na zwemtocht over rivier. Arnhemse Courant, 16 september 1964 [fragment uit Arnhem Lift].
Hagen, Louis (1974). Luchtbrug naar Arnhem. Hoorn: Westfriesland. Met een voorwoord van Sir Frederick A.M. Browning. Illustraties van Joseph Deliss.
Hagen, Louis (1974/1977). Arnhem Lift. London: Futura. With a forew. by Sir Frederick A.M. Browning.
Hagen, Louis (1975). The Arnhem Lift. New York: Pinnacle Books. With a forew. by Sir Frederick A.M. Browning.
Hagen, Louis (1977). Arnhem Lift. London: Severn House. With a forew. by Sir Frederick A.M. Browning (deze uitgave is eerder gepubliceerd als London: Hammond 1953)
Hagen, Louis (1989). Arnhem dagbok 1944. Oslo: Faktum forlag (illustrert av Joseph Deliss, oversatt av Nils Reming).
Hagen, Louis (1993). Arnhem Lift – and the German Version. A Fighting Glider Pilot Remeinbers. London: Leo Cooper (ook editie van Book Club Associates).
Andere publikaties van Louis Hagen
(1946). hidian Route March. London: Pilot Press.
(1948). Aux Indes, eet autre monde (Indian Route March).
Trad, par S. de la Baume. Paris: Flachette.
(1951). Follow my Leader. London: Wingate.
(1965). The Mark of the Stvaslika. New York: Bantam (heruitgave van Follow my Leader).
(1968). The Secret Warfor Europe. A Dossier of Espionage. London: MacDonald.
(1969). Geschaft ist Geschrift: 9 Deutsche unter Hitler. Hamburg: Merlin. (Follow my Leader)
(1969). Der heimliche Krieg auf deutschen Boden: Seit 1945. Düsseldorf-Wien: Econ (The Secret War for Europe).
(1990). Der Bestsellerparagraph lm Urheberrecht. Baden- Baden: Nomos.
(1995). The Visitors’ Book. Soldier 51/7, pp. 20-21.
(1999). 50 jahre Deutschland: das deutsch-deutsclie Geschichtsbuch von Bild. München: Econ.
Publikaties vertaald en/of bewerkt door Louis Hagen
Peltzer, F. (1953). Maloja Wind. A Novel of Wind, of Weather, and of Flight. London: Hammond & Hammond. Vertaald door Louis Hagen. Oorspronkelijke titel, Malojawind; ein Roman vom Wind, vom Wetter und vom Fliegen. Köln: Volker. 1950.
Plivier, Th. (1954). Berlin. Wien: Desch.
Trilogie met Moskau en Slalingrad, Vertaald door Louis Hagen
Ebermayer, E. & H.O. Meissner (1956). Evil genius. The story of Joseph Goebbels. London: Panther. Oorspronkelijke titel Gefiihrlin des Teufels, Flamburg: Hoffman & Campe, 1952; vertaald en bewerkt door Louis Hagen; eerste Engelse uitgave: Wingate 1953.
Schellenberg, W. (1956). The Schellenberg Memoirs. London: Deutsch. Vertaald en bewerkt door Louis Hagen.
Boeldeke, A. & Louis Hagen (1958). With Graciela to the Head-Hunters. London: Barrie.

Overige bronnen
geraadpleegde archieven
– Airborne Museum ‘Hartenstein’, Oosterbeek
– Gelders Documentatie Centrum (Bibliotheek Arnhem), Arnhem
– Gemeentearchief Renkum, Oosterbeek
– Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam
literatuur
Boeree, Th. A. (z.j.). Aan de spoorwegovergang te Wolfheze (typoscript in Documentatiecollectie Gemeentearchief Renkum, dossier GR 6-2-4; origineel in Collectie Boeree, Gemeentearchief Arnhem).
Chatterton, G. (1982). The Wmgs ofPegasus. Nashville: Battery Press.
Cummings, C. [1988]. Arnhem Sacrifice. A miscellany of Information about personnel and units involved in the Baltle of Arnhem 17″‘ to 26,h September 1944. Northampton: Nimbus.
Fairley, J. (1978). Remeinber Arnhem. The Story of the Ist Airborne Reconnaissance Squadron at Arnhem. Aldershot: Pegasus Journal.
Gulmans, J.J. (1995). Operatie Market Garden. In Ch. Klep & B. Schoenmaker (Red.). De bevrijding van Nederland 1944-1945. Oorlog op de flank, pp. 107-
10

160.’s Gravenhage: Sdu.
Hibbert, Chr. (1962). The Baltic of Arnhem. London- Batsford.
Janse, C. (1996). Blik Omhoog 1940-1945: Wolfheze en de Zuid-Veluwe in oorlogstijd. Boek II (september 1944). Zp [Rheden, eigen uitgave].
Kist, ]. & A. Korthals Altes (1977). Opmars naar Nunspeet. Balans van de literatuur over de Slag bij Arnhem. Intermediair 13.25, pp. 9-15.
Kremer, A.W. (1984). Herinneringen aan september 1944. (typoscript).
Kremer-Kingma, A.L.A. (1946). De Stationsweg in de vuurlinie. In Anoniem (Red.), Niet tevergeefs. Oosterbeek ’s burgers temidden van den strijd der Airbornes September 1944. pp. 113-119. Arnhem: Van Loghum.
McFadyean, M. (2000). Louis Hagen. Wartime torture failed to dim his Creative lust for life. The Guardian, 22 september 2000, p. 22.
Middlebrook, M. (1994). Arnhem 1944. The airborne battle, 17-26 september. London: Viking.
Miller, V. (1994). Nothing is Impossible. A Glider Pilot’s story of Sicily, Arnhem and the Rhine Crossing. Staplehurst: Spellmount.
Roberts, H. (1999). Capture at Arnhem. A diary of disaster & survival. Gloucestershire: Windrush.
Sims, James (1978). Bruggehoofd Arnhem. Haarlem: Fibula-Van Dishoeck.
Swiecicki, Marek (1945). Wilh the Red Devils al Arnhem. London: MaxLove.
The Eagle Volume 9.. No. 8, april 2001.
Urquhart, R.E. (1958/1960). Arnhem. London: Pan Books.
Voskuil, R.P.G.A. & G. Maassen (1994). Beelden van burgers. Foto’s en films van de Slag om Arnhem, september 1944 (Expositie van 8 september t/m 27 oktober 1994 in het gemeentehuis te Oosterbeek).
Wijnen, H. van (1994). Sprong in de afgrond, Arnhem geofferd aan de ambities van Montgomery. z.p.: Balans.
Noten
’) De persoonlijke informatie is afkomstig uit het overlijdensbericht in The Guardian (McFadyean 2000)., de heruitgave van 1993 en uit de inleidingen bij de interviews in Follow my Leader. Gegevens over zijn militaire loopbaan kunnen ook worden afgeleid uil Arnhem Lift en Indian Route March.
2) Middlebrook citeert Sander Kremer, die ten onrechte vertelt dat Hagen van Oostenrijkse komaf is (Middlebrook 1994, p. 368).
3) Van Wijnen 1994, Hoofdstuk IV, noot 1. Hagen heeft de prins in 1994 nog bezocht (zie Hagen 1995).
4) In Saksen-Anhall aan de Elbe, op ruim 100 km ten zuiden van Berlijn.
5) ‘The army thought it a great name because of the famous First World War general – and my friends because of the even more famous whisky’ (1993, p. 12).
6) Van Wijnen meldt ten onrechte dat Hagen als tolk behoorde tot de eerste verkenningslroepen die op de Ginkelse Heide landden (Van Wijnen 1994, p. 33). Gezien zijn bewoordingen lijkt Van Wijnen deze gegevens te hebben ontleend aan Urquharts beschrijving van de 21st

Independent Parachute Company van Boy Wilson (Urquhart 1958, p. 40; zie ook Middlebrook 1994, p. 33). De verwarring kan mogelijk zijn ontstaan, doordat Hagen in september 1944 samen met leden van deze eenheid is gefotografeerd door de Oosterbeekse mevrouw A.L.A. Kremer-Kingma.
7) De Military Medal wordt toegekend aan onderofficieren en lager personeel voor heldhaftigheid in grondoperaties en staat daarmee gelijk aan het Military Cross voor officieren. Deze onderscheiding kan niet postuum worden gegeven (Cummings zj, p. 105). Van de 28 glider pilots die voor Arnhem zijn voorgedragen, hebben vier uiteindelijk de onderscheiding ontvangen (gegevens Luuk Buist, Oosterbeek).
8) Hagen vermoedt dat de commandant van het Glider Pilot Regiment, Lt.-Col. lain Murray, hem naar India heeft gestuurd vanwege het schrijven van Arnhem Lift (1993, p. 114).
9) Karl Victor was een ‘former officer of the American O.S.S. [Office of Strategie Services, Amerikaanse Militaire Inlichtingendienst] who was killed on the Berlin air lift’ (opdracht Follow my Leader).
10) Zie het verslag hiervan in Nieuwsbrief van de Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, No. 56, november 1994, p. 6.
u) Een typoscript van dit artikel bevindt zich in het archief van het Airborne Museum ‘Hartenstein’, in het dossier over het G-squadron.
12) The Eagle, het tijdschrift van de Glider Pilot Regimental Association, van april 2001 vermeldt onder het kopje ‘Deceased’ niet meer dan: ‘L Hagen MM, London late 2000.’
13) De eerste titels van Pilot Press dateren uil de jaren 1928- 1930. Nadat er jaren niets is uitgegeven, verschijnen in 1940 veertien litels over de oorlog. Een bijzondere relatie met de War Office ligt voor de hand, gezien het feit dat de uitgever met toestemming van dat departement The Home Guard Training Manual publiceert (bron: website The British Library).
14) In het voorwoord wordt enkel gesproken van ‘goede redenen’, die in de Nederlandse vertaling worden aangeduid als veiligheidsredenen, omdat het nog volop oorlog was toen Hagen begon te schrijven.
15) De oplage per druk is niet bekend.
16) 7 Venster werd in Londen uitgegeven en is alleen in 1945 verschenen. In deze vertaling is overigens een fout gemaakt met de data: het begint op maandag 17 in plaats van maandag 18 september 1944. Met dank aan Flans Houterman (Middelburg) voor de ‘dateringen’ van 7 Venster.
17) Deze vertaling is voorzien van toevoegingen over straatnamen en andere opmerkingen en moet zijn gemaakt door iemand die de situatie in Oosterbeek goed kent.
18) De krant kondigt op 13 november 1945 aan ‘dat na plaatsing van ons feuilleton, deze in brochurevorm zal worden overgedrukt.’ Liet is niet bekend of de aangekondigde brochure daadwerkelijk is verschenen.
19) Fragmenten van deze vertaling staan onder de titel ‘Tegen wil en dank gered na zwemtocht over rivier’ in de Arnhemse Courant van 16 september 1964 in een serie korte verhalen uit oorlogsliteratuur. De maand van uitgave van Ik vocht om Arnhem is gebaseerd op een exemplaar waarin stond geschreven ‘februari 1946’ (met dank aan Okko Luursema, Arnhem).
20) Volgens het overlijdensbericht uit The Guardian vormde Arnhem Lift de basis voor Theirs is the Glory (1946); dit is echter niet herkenbaar in de film (met dank aan Robert Voskuil, Oosterbeek).
11

21) Deze tekst is niet ontleend aan andere Nederlandse vertalingen. De samenvatting is slordig: zo worden de dagen door elkaar gehaald, Vic heet ineens David en het verhaal eindigt op maandag 2 oktober in plaats van op vrijdag 29 september 1944. Opmerkelijk genoeg bevat deze versie gegevens die noch in Arnhem Lift staan, noch in andere mij bekende Nederlandse vertalingen. Meest bijzonder is de opmerking naar aanleiding van Hagens nachtelijke patrouille: ‘Hun hoofdkwartier ligt anderhalve kilometer verderop, bij het Bovenover.’ Bovenover is een straat in Arnhem op 4 km ten oosten van de Stationsweg; op 1,5 km ten oosten van de Stationsweg ligt het spoorviaduct in de Schelmseweg, maar dat wordt niet Bovenover genoemd.
22) Met dank aan Luuk Buist (Oosterbeek) voor de ligging van Keevil. Hagen heeft het zelf overigens over ‘when I got back to Whitechapel’ (1945, p. 16).
23) Als Duitser begreep Hagen Nederlands, maar sprak het zelf niet, zoals Ans Kremer bevestigt. De betreffende passages zijn onjuist vertaald in de Nederlandse uitgaven: ‘Soon the blokes found out that I could talk to the civilians (…)’ met: ‘De jongens merkten al gauw, dat ik met die mensen in hun taal kon spreken’ (1946, p. 15; wel correct: 1974,p. 21) en ‘(…) probably due to my imperfect knowledge of their language (…)’ met: ‘(…) wellicht te wijten aan mijn gebroken Nederlands’ (1946, p. 15).
24) Ogilvie staat in kilt op een vaak gepubliceerde foto over een jeep gebogen met de rug naar de camera, bijvoorbeeld in Cornelius Ryan’s A Bridge too far (1974) tussen de pagina’s 332 en 333; ook in Janse 1996, p. 646.
25) Hagen zat dus niet in het hoekhuis zoals vaak wordt gedacht. Stationsweg 18 werd in de oorlog bewoond door de familie Van Eden. De zoon herinnert zich dat Ogilvie in hun huis gewond in de geblindeerde achterkamer lag. De heer Van Eden is twintig jaar op zoek geweest naar soldaten die bij hem in huis hebben gezeten. Uiteindelijk heeft hij in The Pegasus Magazine een oproep geplaatst. Na twee jaar reageerde Les Frater hierop, die in het hoekhuis zat. Deze Frater wordt in Middlebrook genoemd (p. 355 en 357; in Chatterton 1982 ten onrechte als Les Foster aangeduid, p. 200-201). De heer Van Eden had in september 2001 nog contact met Les Frater. Met dank aan de heer C.J. van Eden (Giesbeek) en aan de huidige bewoners van het pand, de familie Th. Ykema.
26) Hagen suggereert dat ze op vrijdagochtend al versterking krijgen van Polen die ’s nachts de Rijn zijn overgestoken. Dit klopt niet, aangezien de Polen pas op zondagochtend aan de Stationsweg arriveerden. Ook de ontmoetingen met Poolse soldaten op zaterdag moeten dus op een later tijdstip hebben plaatsgevonden (met dank aan Geert Maassen, Oosterbeek).
27) Wanneer Ans Kremer in 1984 haar herinneringen op papier zet, vertelt ze dat de soldaat die haar vader aansprak korporaal J.P. Rodley was. Deze John Peter Rodley, 21sl Independent Parachute Company, was ook een Duitse jood en zijn echte naam was Flans Rosenfeld. In Hagens verslag van zijn bezoek in 1994 zegt Ans over dit voorval dat ze er zeker van was, dal het Hagen was toen ze zijn stem weer hoorde;'(…) and I agreed it had to be me’ (blagen 1995).
28) De foto’s zijn beschreven voor de expositie Beelden van Burgers (1994), cat.nr. 146 en 147; ook in Middlebrook 1994, afbeelding 17. Toen Hagen in 1994 deze foto’s kreeg te zien, meende hij pertinent zichzelf niet te herkennen (mededeling Ans Kremer, Oosterbeek).
29) Over het moment dat de Duitsers na de terugtocht van de Britten in haar huis komen, schrijft mevrouw Kremer: ‘Hierop achtte ik het geraden, vóór zij een onderzoek
instelden, de door onze Engelsche vrienden geschreven bladen uil mijn gastenboek te lichten, ze helaas impulsief te verscheuren en ze te verbergen in den oven van de centrale verwarming. (Eenige maanden later kon ik ze daar weer uithalen en zoo goed moogelijk aan elkaar plakken)’ (Kremer-Kingma 1946, p. 119). Dit gastenboek is nog steeds in het bezit van Sander Kremer (Renkum).
30) Letterlijk staat er: uit te zoeken of ’the houses at the end of our streel opposite the top corner house were occupied by Germans’ (1945, p. 45).
31) Hierbij zou kunnen worden gedacht aan het terrein bij het huis Klein Dennenkamp, aan de noordzijde van de Joubertweg (met dank aan Luuk Buist, Oosterbeek).
32) Vooralsnog zijn er geen geallieerde artilleriebeschietingen in verband te brengen met dit advies van Hagen, ook al merkt hij op dat ze in de loop van zaterdagnacht ondersteuning kregen van de artillerie van over de rivier (Hagen 1945, p. 55); de vraag is ook hoe hij dit kon weten (met dank aan Peter Vrolijk, Rotterdam).
33) Hagen 1945, p. 39; deze zin is weggelaten in de eerste Nederlandse vertaling.
34) Hagen is voorgedragen door Ogilvie ‘who had sent a radio message from the HQ at Oosterbeek recommending me for the award’ (1993, p. 113).
35) Het door Hagen beschreven stuk bos is getraceerd aan de hand van luchtfoto’s (USAF, 17 september 1944, nrs. 212-1 en 213-1; collectie Cor Janse; nr. 213-1 deels afgebeeld in Janse 1996, p. 446). In dit bosperceel is ook het lichaam van Lt. S.R. Smith (D Squadron) gevonden die bij deze aanval sneuvelde (geallieerde coördinaten 699/798). De Zoekgroep heeft hier in augustus 2001 veel Britse patroonhulzen gevonden.
36) Zo kan waarschijnlijk majoor Boy Wilson, de commandant van de 21sl Independent Parachute Company, worden herkend in de officier die de glider pilots bij de evacuatie terugstuurt, omdat zijn groep regelrecht op een Spandau was gelopen en hij dacht de enige overlevende te zijn (Urquharl 1958, p- 180; Hagen 1945, p. 83).
37) De door Hagen als ‘miracleman’ aangeduide zweefvliegtuigpiloot met hoofdwond wordt ook door Frater genoemd (Middlebrook 1994, p. 356 en Chatterton 1982, pp. 199-201).
38) Cor Janse heeft voor Blik Omhoog veel personeelsleden van de stichting geïnterviewd, maar kent geen getuigenissen die dit verhaal kunnen bevestigen. Hagen beschrijft een ontmoeting met de ‘matron’, wat in de Nederlandse vertalingen is aangeduid als ‘directrice’; de stichting kende echter geen vrouwelijke directeur. ‘Matron’ kan echter ook worden vertaald als ‘hoofd van de huishouding’ en slaat dan waarschijnlijk op de huismeesteres, Mej. Tj. Veilenga (geboren 27 april 1890 en overleden omstreeks 1987; met dank aan Cor Janse, Rheden).
39) In hun tussentijdse balans van dertig jaar Arnhem- Jiteratuur (1977) noemen Kist en Korthals Alles Arnhem Lift in één adem met de eveneens in 1945 verschenen With the Red Devils at Arnhem en Bloedende Betuwe en oordelen dat het ‘met de droge naald geëtste understatements zijn’ (Kist & Korthals 1977, p. 15).
40) Hibbert neemt overigens op vele plaatsen letterlijk teksten van Plagen over zonder hem te citeren, zoals bijvoorbeeld passages over de burgers in de kelders en de collaborateur in het buurhuis (Hibbert 1962, pp. 176-178). Hagen is met geïnterviewd door Ryan en Middlebrook.

Download ministory

MINISTORY
TED BACHENHEIMER: DE VERGETEN PARATROOPER
door Frank van Lunteren

Inleiding
Als geschreven wordt over de rol van het verzet in Nijmegen tijdens Operatie Market Garden duikt altijd de naam Jan van Hooff op, die in verband wordt gebracht met het onschadelijk maken van de Duitse explosieven onder de Waalbrug. Maar dat een Amerikaanse paratroeper met de Nijmeegse ondergrondse samenwerkte, en later een ontsnappingsroute voor Britse Airbornes hielp opzetten, is minder bekend.
In oktober 2000 kwam ik tijdens surfen op het internet op de website van de 82ste (US) Airborne Divisie terecht, en liet een berichtje achter met betrekking tot het interviewen van veteranen, en met mijn naam en e-mailadres. Een paar maanden later, op 17 mei 2001, kreeg ik een e-mail van James McNamara Jr. uit de Verenigde Staten. Hij vroeg me of ik misschien iets af wist van Ted Bachenheimer, een parachutist van de 82ste Divisie, die in oktober 1944 als vermist werd opgegeven en spoorloos verdween. Zijn vader, James McNamara Sr., had met Ted Bachenheimer in dezelfde eenheid gediend, en had tot zijn dood in 1989 gezocht naar wat met hem was gebeurd, maar nooit de antwoorden op zijn vragen gevonden, Waar was hij verdwenen en hoe kwam hij om het leven?

Hier volgt het verhaal van een vergeten paratroeper.

Jeugd
Theodore ‘Ted’ H. Bachenheimer was een Duitser van joodse komaf, en werd op 23 april 1923 in Braunschweig, Duitsland, geboren. Zijn broer Klaus was drie jaar jonger. Vader Wilhelm was componist en dirigent, moeder Katharina speelde toneel in verschillende theaters.
Zij vluchtten met hun gezin in het begin van de dertiger jaren via Praag naar Wenen, toen de NSDAP (nationaal-socialistische arbeiderspartij) in Duitsland opkwam, en de haat tegen joden openlijker werd. In 1934 ging het gezin Bachenheimer in Cherbourg (Frankrijk) aan boord van het SS Majestic, met als bestemming de Verenigde Staten.
Ze naturaliseerden zich tot Amerikaan, en gingen al snel in Hollywood wonen.
Ted groeide op in de theaterwereld, en het was dan ook niet zo vreemd dat hij toneel ging studeren, in Los Angeles. Het had er alles van weg dat Ted Bachenheimer in het voetspoor van zijn ouders zou treden. Dienstneming in het Amerikaanse Leger
Kort nadat hij was begonnen met zijn studie, viel Japan de Amerikaanse vlootbasis Pearl Harbor aan, op 7 december 1941, en Ted meldde zich begin 1942

Soldaat T klas Ted Bachenheimer, Fort Bragg (USA), begin 1942.
(Foto via Etliel Betry, Bachenheimers weduwe)

aan als vrijwilliger voor het Amerikaanse Leger. Hij was toen 19 jaar oud. Zijn legernummer was 19063269. Er werden toen ook vrijwilligers gevraagd voor een nieuw soort van oorlogvoeren: de paratroepen. Dat leek Bachenheimer wel wat, en hij gaf zich op voor de 82ste Airborne Divisie. Na een zware selectie en training werd hij ingedeeld bij de Hoofdkwartier Compagnie van het lsle Bataljon, 504de Parachutisten Infanterie Regiment. In april 1943 scheepte de divisie zich in, en vertrok naar Noord-Afrika.

Sicilië, Salerno en Anzio
Als onderdeel van Operatie ‘Husky’ werd de 82ste US Airborne Divisie op 11 juli van dat jaar in het zuiden van Sicilië gedropt, maar die eerste gevechtssprong verliep niet goed. De para’s kwamen mijlen van hun droppingszones (DZ) neer, sommigen zelfs tientallen kilometers achter de vijandelijke linies, zo ook Bachenheimer. Hij werd gevangengenomen, en naar een Duitse commandopost afgevoerd om te worden ondervraagd. Daar was men in de onjuiste veronderstelling dat Bachenheimer hen toch niet kon verstaan. Niets was minder waar. Bachenheimer slaagde er later die nacht, van 11 op 12 juli 1943, in te ontsnappen door van de verwarring gebruik te maken die was ontstaan door de luchtlandingen. Hij bereikte de eigen linies met waardevolle informatie over vijandelijke eenheden en plannen.
Oud-korporaal Fred Baldino, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in de A Compagnie van het 504de Parachutisten Regiment diende en Bachenheimer persoonlijk kende, weet zich te herinneren dat Ted veel gevechtspatrouilles ver achter de vijandelijke linies uitvoerde en bijna altijd met gevangenen terugkwam. Zijn kennis van de Duitse taal was daarbij erg behulpzaam, en hij werd ook ingezet voor het ondervragen van krijgsgevangenen.
In juni 1944 werd Bachenheimer onderscheiden met de Silver Star voor zijn werk bij Anzio (Italië) als verkenner. Hij werd voor deze onderscheiding voorgedragen door generaal-majoor Mike O’Daniel van de 3de Amerikaanse Infanterie Divisie, die van 22 januari 1944 tot april van dat jaar naast het 504de Parachutisten Regiment in het bruggenhoofd van Anzio had gevochten. Het regiment had in die periode veel samen gewerkt met de divisie, vooral als hel ging om gevechtspatrouilles achter de Duitse linies. Na Anzio stond Bachenheimer bekend als ‘master scout’. Hij was een legendarisch figuur binnen het 504de Regiment geworden.

Operatie Market Garden
Drie maanden later, op zondag 17 september 1944, landde Bachenheimer met hel 504de Regiment op DZ- Oboe bij Overasselt, en maakte de volgende dag contact met een Nijmeegse verzetsgroep onder leiding van ingenieur P.J. Verlee. De dagen daarna ging Ted Bachenheimer op verkenning uit, en hield zijn superieuren van de 82sle Airborne Divisie op de hoogte van de vijandelijke posities en troepenbewegingen. Samen met twee verzetsmensen verjaagde hij op dinsdag
19 september een groep Duitse soldaten uit het Centraal Station van Nijmegen, zonder op versterking te wachten.
Bachenheimer voegde zich net op tijd weer bij het 504de Regiment om aan de Waaloversteek deel te nemen Deze aanval over de rivier werd op 20 september 1944 uitgevoerd door het gehele regiment. Het doel was om de noordelijke opritten van de spoorbrug en de verkeersbrug bij Nijmegen te veroveren, en zo het Britse 30s,e Legerkorps de mogelijkheid te bieden om de opmars naar de belegerde Britse lste Airborne Divisie in en rondom Arnhem voort te zetten.
De volgende dagen voerde Bachenheimers leger’ verkenningen uit voor de geallieerden rondom Nijmegen. Het ‘leger bestond uit de kleine verzetsgroep (oorspronkelijk zo’n 20 personen) van ingenieur Verlee, twee van Bachenheimers kameraden, de soldaten eerste klas Willard Strunk en Bill Zeiler, en nog enkele inwoners van Nijmegen die zich na 17 september 1944 hadden aangesloten. Bachenheimer verplaatste de thuisbasis van zijn groep van de Transformatorenfabriek Willem Smit naar een school aan de Groenestraat, eveneens in Nijmegen.
Voor zijn inzet in september 1944 werd hij voorgedragen voor promotie tot luitenant. Op de toekenning daarvan moest nog worden gewacht; pas eind oktober 1944 zou deze promotie officieel worden toegekend.

Planning van Operatie Windmill
Na het begin van Operatie Market Garden op 17 september 1944, werd het inlichtingenwerk de meest belangrijke taak van het Nederlandse verzet. Alle verzetsgroepen in Nederland maakten toen deel uit van een groot overkoepelend orgaan: de Binnenlandse Strijdkrachten, onder bevel van Prins Bernhard. Ook in de Betuwe was dit het geval. Leo Lamers, destijds een 22-jarige ondergedoken student (uit Leiden) en actief in het verzet, werkte vanaf eind augustus 1944 bij Fekko Ebbens, een fruitteler in Tiel, met wie hij al eerder had samengewerkt. De taak van Lamers bestond hoofdzakelijk uit het organiseren, coördineren en financieren van de verzetsactiviteiten. Ook zoigde hij voor blanco persoonsbewijzen voor district 9 van het verzet (Betuwe en Bommelerwaard), waar Ebbens en Lamers bij hoorden. Hoofd van dit district was Jo van Zanten ’)
Kort na de 26sle september kreeg Ebbens via Van Zanten en Jo van Koeverden (verzetsnaam: Jo de Jager) te maken met Britse parachutisten van de ls,e Britse Airborne Divisie, die op de Veluwe waren ondergedoken: Zij hadden na het einde van de Slag om Arnhem aan Duitse krijgsgevangenschap weten te ^nappen, en waren opgevangen door de Nederlandse ondergrondse
Ook verzetsmensen die met een bijzondere opdracht probeerden het bevrijde zuiden te bereiken werden bij hem gebracht. Zijn huis werd gebruikt als een doorgangshuis voor geallieerde militaire die via mevrouw Kok (verzetsnaam ‘Moeke’) in Maurik of via de rivier de L.ek bij Amerongen (Piet dc Springer uit Amerongen) naar Ebbens gebracht werden,en van hem uit naar een crossingsplaats bij Tiel. Deze acties werden gecoördineerd door ‘Captain King’, een Belgische officier van de Britse Special Air Service, die in de omgeving van Ede zat.
Vanuit Tiel staken Nederlanders van de KP (Knokploegen, een ondergrondse organisatie) ’s nachts de rivier de Waal over, soms met één of twee geallieerde piloten of Britse Airbornes. Leo Lamers had deze ‘evaders’ naar het huis van Ebbens gebracht of daar vandaan naar de crossingsplaats.
Majoor Airey Neave van de Brits/Amerikaanse inlichtingendienst IS9 2), een onderdeel van de Britse geheime dienst MI9 3) (Escape and evasion), kwam hierdoor op het idee om een Britse officier vanuit bevrijd gebied de Waal over te zenden. Deze moest dan in samenwerking met het Nederlandse verzet de crossingsroute uitwerken tot een heuse ontsnappings- lijn: ‘Riverline’. De codenaam voor deze zeer geheime operatie was ‘Windmill’. De majoor vroeg aan zijn superieur in Brussel, luitenant-kolonel Jimmy Langley, toestemming om een Britse officier naar Tiel te sturen.
Langley ging akkoord op de voorwaarde dat de officier die majoor Neave wilde inzetten, te allen tijde zijn uniform zou dragen. Vrijwilliger voor deze missie was kapitein Peter A.D. Baker, net als Neave lid van de IS9. Hij was 23 jaar oud, en zag zichzelf als een geheim agent, hoewel hij daar nooit een opleiding voor had gehad. Zijn codenaam voor deze missie zou ‘Harrier’ zijn. Hij stond bekend als een avonturier met zeer fantasierijke ideeën. Zo wilde hij half augustus
1944 in burger naar Parijs gaan, daar contact maken met het Franse verzet, en een artikel over zijn activiteiten schrijven voor een Amerikaanse krant.

Bachenheimers laatste missie
In de nacht van 11 op 12 oktober 1944 werd Baker bij Tiel de Waal overgezet. Van verhalen over deze oversteek bestaan verschillende versies. Luitenant-kolonel Langley en majoor Neave schreven na de oorlog in hun boeken dat Baker werd vergezeld door Bachenheimer. Volgens kapitein Baker, in een artikel in het Amerikaanse veteranentijdschrift V.F.W. Magazine van februari 1961, kwam deze pas een dag later aan. Leo Lamers herinnerde zich 54 jaar na dato: ‘Ted Bachenheimer en Peter Baker zijn nagenoeg tezelfder tijd bij Ebbens gekomen, wellicht Baker één of twee dagen eerder. Hun taak was onder meer om in samenwerking met het verzet ‘pinpoints’ op te geven van locaties van Duitse troepen (363ste Volksgrenadier Divisie), munitiedepots, etc., en verder om mee te werken aan de Crossing van de ontkomen manschappen van de Britse luchtlandingstroepen.
Omdat ik redelijk Engels sprak, had ik een taak als verbindingsman tussen Captain King 4) en Heaps / Baker / Bachenheimer. 5) Daarvoor en voor berichten uit Utrecht had ik regelmatig contact met Piet de Springer, een gedropte marconist, die in Amerongen zat, en die ik op een afgesproken plek op de dijk ontmoette. (……..) In Ebbens’ huis was een telefoonver-

Operation Pegasus I
Een deel van de Betuwe, met aangegeven de routes van ‘Windmill’ en ‘Pegasus I’. (Kaart getekend door Frank van Lanteren, naar een voorbeeld uit een schoolatlas, 2002)

binding, direct of indirect, dat weet ik niet meer, naaide P.G.E.M. 6) in Nijmegen. Een lijn die, dacht ik, in handen was van de ÓD-Tiel.7) Ebbens’ huis werd ook gebruikt als opslagplaats voor wapens en munitie. ( ) Baker noemde zich tegenover Captain King, in zijn via mij overgebrachte berichten, ‘Windmill’, hetgeen bij King aanvankelijk tot geïrriteerde reacties leidde; waarschijnlijk kwam dat door Bakers wat pedante manier van formuleren.’])
Tegelijk met Baker en Bachenheimer zou een andere groep van de 1S9 o.l.v. majoor Neave en majoor Hugh Fraser van de SAS, meer naar het oosten, vanuit een jachthut in het Land van Maas en Waal (in de buurt van Wamel), een andere ontsnappingslijn opzetten: Operatie Pegasus. Het doel was om de Britse airbornes via route ‘R’ (Pegasus) en route ‘W’ (Windmill) te evacueren.
Neave realiseerde zich dat Operatie Pegasus, een grote ontsnapping van ruim honderd ondergedoken Airbornes over de Rijn, best wel eens zou kunnen mislukken, en maar één keer een kans van slagen had, De lijn die Baker en Bachenheimer zouden opzetten moest echter een permanente ontsnappingsroute wor-den. De Amerikaan en de Brit negeerden tijdens hun verblijf in Tiel het bevel van Langley om te allen tijde hun uniform te dragen. Daarnaast voerde Ebbens nog veel meer verzetsactiveiten uit dan de samenwerking met het geallieerde duo. Hij bood rond diezelfde tijd eveneens tijdelijk onderdak aan onderduikers, zo ook aan drie joden. Lamers zei daar later over:
‘Al dat verschillende verzetswerk bij elkaar op één adres was wellicht teveel van hel goede. Ik heb daarover wel met Ebbens gesproken, namelijk over de wenselijke spreiding van risico’s. Hij gaf me op zichzelf wel gelijk, maar toch meende hij die risico’s te moeten aanvaarden. Ik heb altijd de indruk gehad dat het intensieve gebruik van zijn villa voor al dat veelzijdige verzetswerk met de daaraan verbonden risico’s, een van de hoofdoorzaken is geweest van de overval van de Duitsers.’])
Inderdaad hadden de plaatselijke Duitse autoriteiten argwaan gekregen en besloten om een Nederlander in Duitse dienst, Johannes Dolron, een onderduikadres te laten vragen en zich voor te doen als deserteur. De truc slaagde, en na een kleine twee weken sloop Dolron weg en stelde de Duitse Ortskommandant op de hoogte: hij berichtte dat Ebbens banden met het verzet had. De Duitsers besloten hem te arresteren, en de datum voor de arrestatie zou 16 oktober 1944 zijn.

Het wapentransport
In de vroege avond van 16 oktober verlieten Leo Lamers en collega verzetsman Anlon van ’t Hart (‘Brinkman’) het huis van Fekko Ebbens, en gingen naar een afgesproken plek aan de Waal, niet ver van Tiel, om deel te nemen aan een wapentransport van-uit het bevrijde zuiden. Enkele andere verzetsmensen hadden de wapens opgehaald aan de zuidelijke oever, en Lamers en zijn metgezel hadden de taak om hen naar het huis van Ebbens te loodsen, waar de wapens zouden worden opgeslagen. Het transport liep goed totdat ze vlak bij de villa van Ebbens kwamen en ze gezien werden door een Duitse soldaat. Lamers herinnerde zich hier van:
‘Achteraf gezien behoorde deze militair waarschijnlijk tot een patrouille die betrokken was bij de overval bij Ebbens. Gezien onze bewapening kon deze militair niets doen, en men heeft hem laten gaan, vermoedelijk vanwege de gevolgen die het liquideren zou hebben gehad voor Ebbens en diens huis. Het was gewoonte bij de Duitsers om de huizen in de buurt waarvan een ’terreuractie’ was gepleegd, in brand te steken en de bewoners te arresteren en vaak zelfs dood te schieten. Ik weet niet zeker of dit het motief was om de Duitser te sparen, en ik heb er toen noch later naar gevraagd.
Toen ik dan ook volgens afspraak Ebbens zou waarschuwen met het V-teken op het raam als wij er waren, brulde een mof op dat moment ‘Wer da?!’, en werd er meteen een serie kogels op Brinkman en mij afgeschoten. Ik kon al kruipend de boomgaard bereiken en me weer bij het groepje voegen.’ ’)
Een Duitse soldaat raakte zwaar gewond in een kort vuurgevecht met de verzetsgroep. De groep besloot dat het beter was om de wapens elders op te bergen, en liep door de berm naar Maurik waar ze uit elkaar gingen.
Op 18 oktober ‘s nachts stak een Nederlandse koerier vanaf de noordelijke oever de Waal over en berichtte aan majoor Neave dat Baker en Bachenheimer waren gearresteerd en dat de Duitsers hen hadden doodgeschoten. Hij ging weer naar Tiel en keerde de volgende nacht terug met het bericht dat Baker en Bachenheimer niet dood waren, maar op 17 oktober ondervraagd waren door de Duitsers in een schoolgebouw in Tiel. Ook hadden de Duitsers hun uniformen gevonden, dus er was reden om aan te nemen dat ze als krijgsgevangenen zouden worden beschouwd. Majoor Neave besloot in overleg met luitenant- kolonel Langley in Brussel om het werk aan Operatie Windmill onmiddellijk stop te zetten en alles op route ‘R’ in te zetten. Lui tenant-kolonel David Dobie, een van de Britse Airbornes die vanaf de Veluwe de Rijn was overgezet op 15 oktober, en die nu een plan uit-werkte met Neave en majoor Fraser, was woedend over deze tegenslag. Hij besloot om Operatie Pegasus (gepland op 21 oktober) uit veiligheidsoverwegingen vierentwintig uur uit te stellen.
Wat was er precies gebeurd?

De Duitse overval op Ebbens’ boerderij
Laten we teruggaan naar 16 oktober 1944. Kapitein Peter Baker vertelde later in een interview over deze dag:
‘Op 16 oktober kwamen opdrachten binnen van het verzet om een bevoorradingstrein te laten ontsporen, een spoorwegwissel op te blazen, en wapens en munitie van over de Waal binnen te brengen. De hoeveelheid aan opdrachten kon niet langer onopgemerkt blijven door de Duitsers.
Ted en ik gingen naar onze kamer die nacht, en ik herinner me dat we over Californië praatten, over zijn woonplaats daar. Hij liet me foto’s zien van zijn vrouw en zijn huis, en zei dat hij binnen een maand zou worden bevorderd tot luitenant/ s)
Op 16 oktober 1944 om 23.30 uur ’s avonds werd bescheiden op de voordeur van Ebbens’ boerderij geklopt. Omdat een zending wapens werd verwacht die avond, was er geen argwaan en werd de deur open gedaan. Een groep Duitsers stond voor de deur en vroeg of ze binnen even hun wegenkaart mochten bekijken. Ebbens stemde toe, omdat wel vaker Duitsers naar de weg vroegen doordat zijn boerderij bij een wegkruising stond. Toen de Duitsers binnen- liepen, lieten ze plotseling hun wegenkaarten vallen waaronder ze hun pistolen in de aanslag hadden. Fekko Ebbens en zijn vrouw, als ook alle andere aan-wezige personen in de boerderij (onder wie Baker en Bachenlieimer), werden gearresteerd. Op hetzelfde ogenblik kwam de zending wapens aan, en er ontstond een kort vuurgevecht, waarbij een Duitse soldaat zwaar gewond raakte, en de verzetsleden zich moesten terugtrekken.
Lamers: ‘Ik acht het zeker niet uitgesloten dat er al of niet van expliciet verraad sprake is geweest, maar ik geloof nog steeds dat de veel omvattende en verschillende vormen van verzet, met de daarbij behorende eigensoortige risico’s, de uiteindelijke oorzaak of aanleiding is geweest. Het is de Wehrmacht geweest die optrad en aanvankelijk de zaak behandelde. ( ) Zij
waren verrast door de aanwezigheid van de geallieerde officieren, Ted Bachenlieimer en Peter Baker, die de (lijdelijke) rang van majoor respectievelijk kapitein hadden. (Bachenheimer was – nog soldaat le klas, maar gaf zich voor verzetsleden altijd uit als majoor – F.v.L.)
Ik ben blij dat ik hen vóór mijn vertrek met Brinkman naar de Waal, geadviseerd heb hun uniformen ’s nachts openlijk naast hun bed te hangen, omdat ze bij een eventuele inval van de Duitsers dan als militair zouden worden behandeld. Helaas heeft dat Ted Bachenheimer uiteindelijk niet geholpen.’])
Alle aanwezigen werden overgebracht naar het nabij gelegen Leusden, waar ze werden ondervraagd. Van Zanten, de verzetsleider van de plaatselijke verzetsgroep waar Ebbens en Lamers bij hoorden, en die op het moment van de overval in de boerderij van Ebbens aanwezig was, wist zich met een hoop bluf vrij te praten door te beweren dat hij een buurman was die toevallig een bezoek bracht aan Ebbens. Hij en de vrouw van Ebbens werden vrijgelaten. Fekko Ebbens zelf nam alle schuld op zich, en Baker en Bachenheimer werden de volgende dag, 17 oktober 1944, naar het interneringskamp in Amersfoort gebracht. Het verzet probeerde Fekko Ebbens te redden door hem met een grote som geld vrij te kopen, maar de Duitsers gingen hier niet op in: op 14 november 1944 werd hij met vier andere verzetsleden gefusilleerd in Renswoude.
Enkele dagen nadat ze naar Amersfoort waren gebracht, vertrokken Baker en Bachenheimer in een gevangenentrein naar Duitsland, met bestemming het krijgsgevangenkamp Stalag X1B in Fallingbostel. Ze werden ieder in een andere wagon ingedeeld. De trein reed langzaam, en Bachenlieimer besloot te ontsnappen. Drie Britse Airbornes van de 1ste Britse Airborne Divisie die in zijn wagon zaten, waren eveneens van plan er vandoor te gaan. Bachenheimer slaagde erin de schroeven uit een houten frame van een raam te draaien en het venster te verwijderen, waarna hij en de drie Airbornes van de trein sprongen. Kort nadat

ze de trein succesvol hadden verlaten, splitste het groepje zich op. Bachenheimer besloot alleen verder te gaan, waarschijnlijk in de hoop om contact op te nemen met het Nederlandse verzet en terug te keren naar de eigen linies.
Peter Baker zag geen kans om te ontsnappen, en bracht de rest van de oorlog in Stalag XIB door. Hij werd onderscheiden met het Military Cross voor zijn werk met het Nederlandse verzet, en overleed in 1966.
In de nacht van 22 op 23 oktober 1944 werd een plan van It.-kol. Dobie, de Amerikaanse luitenant-kolonel Robert Strayer (van het 506de Parachutisten Regiment, 101ste Airborne Divisie), en de majoors Fraser, Neave en Digby Tatham-Warter, die in Renkum zat, uitgevoerd. De laatstgenoemde was commandant van de ‘A’ Compagnie van het 2de Parachutisten Bataljon; hij ontsnapte op 21 september uit het St. Elisabeths Gasthuis, samen met zijn plaatsvervangende commandant, kapitein Tony Frank. De 101sle Airborne Divisie had inmiddels stelling genomen in het desbetreffende deel van de Betuwe.
Het plan had de codenaam ‘Operatie Pegasus’ (bij de 21sle Britse Legergroep, waaronder alle geallieerde troepen in Nederland vielen, bekend als ‘Operatie Tokay’). Canadese geniesoldaten voeren in bootjes met een groep soldaten van de Easy Company, 506dc Parachutisten Regiment, de Rijn over, en op de noordelijke oever zetten de Amerikanen een klein brug-genhoofd op. Met rode lichtspoorkogels die vanaf het zuiden werden afgevuurd, werd de weg voor de 138 Britse en Nederlandse deelnemers aan deze ont- snappingsoperatie gemarkeerd, en al snel maakte deze groep contact met Easy Company. In drie overtochten werden ze allemaal naar de zuidelijke oever geroeid, waar ze hartelijk ontvangen werden door de overige Amerikanen van het 2de Bataljon van het 506de Regiment. De Britten waren eindelijk ontsnapt uit bezet gebied.

Bachenheimer dood aangetroffen
Op 23 oktober 1944 om 9.15 uur ontving Johannes Huurman, hoofd van de Luchtbeschermingseenheid in het dorp Oldebroek, nabij ’t Harde, het bericht dat de plaatselijke Duitse legereenheid het lijk van een Amerikaanse officier had gevonden aan de Eperweg. Het bleek dat het slachtoffer twee dodelijke schotwonden had: één in de nek en één in het achterhoofd. Het lijk was gekleed in het uniform van een luitenant van de United States Army Air Force (USAAF) en daarom werd aangenomen dat het om een Amerikaanse piloot ging.
Volgens een aantal onofficiële bronnen, Huurman spreekt in zijn rapport (vernield in een artikel van Baldino; zie onder ‘Literatuur’) van ‘een Obergefreiter van de Wehrmacht en enkele burgers’, zou hij zijn omgekomen na een kort vuurgevecht. Er bestaan ook geruchten dat Bachenheimer uit een Duitse vrachtwagen was gesprongen en door zijn bewakers werd gedood. Er is echter niemand die dit kan bevestigen, omdat iedereen het van horen zeggen heeft. Er zijn tot nu toe geen feiten bekend die deze geruchten kunnen aantonen. Bachenheimer werd begraven op de Algemene Begraafplaats in Oldebroek, nadat men door middel van zijn uniform van de USAAF en zijn identiteits- plaatje had vastgesteld dat het om luitenant Ted Bachenheimer, legernummer 19063269, ging. De Amerikaan was officieel nog geen luitenant, maar had vermoedelijk een vervalst, door IS9 meegegeven, plaatje bij zich. In 1946 werd het lijk overgebracht naar de U.S. Military Cemetery in Neuville-en-Condroz, zo’n 17 kilometer ten westen van Luik. In april 1949 werd Bachenheimers lichaam op verzoek van zijn familie naar de Verenigde Staten overgebracht en herbegraven op de Joodse Begraafplaats ‘Beth Olam’ in Hollywood, waar zijn ouders woonden. Zijn vrouw Ethel hertrouwde in 1950, en woont nog steeds in Hollywood.
Ted Bachenheimer kreeg in januari 1952 postuum de Nederlandse onderscheiding het Bronzen Kruis toegekend voor het verjagen van de Duitsers van het Centraal Station in Nijmegen op 19 september 1944. In Fort Bragg, nog altijd de thuisbasis van de 82sle Airborne Divisie, is een straat naar hem vernoemd.

NOTEN
Interview van Victor Laurentius met Leo Lamers op 8 juli 1998, Collectie Victor Laurentius.
2) Intelligence School 9 WEA (IS9 Western European Area) was een Anglo-Amerikaanse organisatie. Deze tak van de inlichtingendienst werd op 20 januari 1944 opgericht. De IS9 bestond uit 14 Britse officieren en 26 onderofficieren en man-schappen. De Amerikanen leverden het zelfde aantal. De totale sterkte van de IS9 was dus 80 man.
De Britse luitenant-kolonel Jimmy Langley werd de eerste commandant, samen met de Amerikaanse luitenant-kolonel Richard R, Nelson. Ze stonden onder direct bevel van de geallieerde opperbevelhebber in Europa, generaal Dwight Eisenhower. De taak van de eenheid was om in direct contact te staan met de vechtende onderdelen, en op die wijze telkens op de hoogte te zijn van elke gebeurtenis aan het front. Deze informatie werd vervolgens doorgegeven aan het Supreme Headquarters Allied Expeditionary Force (SHAEF), het gezamenlijke hoofdkwartier van de geallieerden in Europa.
3) De MI9 is een onderdeel van de Britse inlichtingendienst dat zich bezig houdt met het helpen ontsnappen van gevan-gengenomen Britse militairen, piloten en zeelieden.
4) Captain King schreef in 1946 een boek over zijn oorlogs-belevenissen. Hoewel hij al zijn activiteiten en contacten gedurende zijn verblijf in Nederland in 1944 uitvoerig en gedetailleerd beschrijft, maakt hij geen enkele keer melding van Baker en Bachenheimer, en rept hij met geen woord van Operatie Windmill. De echte naam van ‘Captain King’ was Gilbert-Sadi Kirschen; hij was een Belgische kapitein van de SAS (Special Air Service, de Britse commando’s). Zijn boek is getiteld: Zes vrienden komen hedenavond.
5) Leo Heaps bereidde in de Betuwe Operatie Pegasus voor. Heaps was een Canadese luitenant, toegevoegd aan het T Parachutisten Bataljon van It.-kol. Dobie (lc Britse
Parachutisten Brigade). Hij werd op 26 september 1944 in de regio Arnhem door de Duitsers gevangengenomen, ontsnapte begin oktober, en ging voor 1S9 (majoor Neave) werken. Het voorbereiden van Pegasus deed hij in of vlak bij de linies van de 10Tlf US Airborne Divisie. Lamers noemt het drietal ‘Heaps / Bachenheimer / Baker’, omdat men onderling met elkaar contact hield.
6) Provinciale Geldersche Electriciteits Maatschappij.
7) Orde Dienst, een ondergrondse organisatie.
8) In een artikel over Bachenheimer in het Amerikaanse ve-teranenblad V.F.W, Magazine, februari 1961.
BRONNEN
Literatuur
Bevrijdingsmuseum Groesbeek; De Waalcrossing. Groesbeek, 1992.
03 Bevrijdingsmuseum Groesbeek; Roll of Honour of the 82nd Airborne Division in WWII. Groesbeek, 1997.
03 Carter, Ross; Those Devils in Baggy Pants. New York, 1951.
03 Foot, M.D.R. & Langley, J.M.; MI9: Escape and Evasion ‘1939-1945. London, 1979.
Groot, Norbert A. de; Als sterren van de hemel. Nijmegen, 1977.
O Heaps, Leo; De gans is gevlogen. Bussum, 1976.
03 Jong, Dr. Lou de; Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 10b. Den Haag, 1981.
03 Langley, J.M.; Fight another day. London, 1974.
03 Lipmann Kessel, A.W. & St. John, John; Surgeon at Arms. London, 1958.
03 Neave, Airey; Saturday at MI9. London, 1969.
03 Pogue, W. Forrest; Saga of the AU American. Washington, 1976.
03 Roekel, Chris van; The Torn Horizon. Oosterbeek, 2001.
• Artikel van Bill Francois (The Legendary Paratroeper) in V.F.W. Magazine, Februari 1961.
• Artikel van Fred Baldino (Odyssey of the Pfc – Private first class – ‘General’!) over Ted Bachenheimer in hel Amerikaanse Airborneblad ‘The Quarlerly’, augustus 2001.
® New York Times van 24 september 1944.
Personen
Fred Baldino, Burbank (Californië, Verenigde Staten);
Austin Brearton, Bradford (Engeland);
lan Chart, Salcombe (Engeland);
Niall Cherry, Warton (Engeland);
Jan Hey, Hengelo;
Victor Laurentius, Den Haag;
James McNamara Jr., Clinton (Massachusetts, Verenigde Staten);
Bob Peatling, Wimborne Minster (Engeland);
Hans Timmerman (Gelders Documentatie Centrum), Arnhem;
Geert Maassen (Gemeentearchief Renkum).
6

Download ministory

Ministory
OORLOGSAVONTUREN VAN EEN ARNHEMSE SCHOOLJONGEN
door Robert Voskuil

Inleiding
In 1974 verscheen Cornelius Ryans bestseller ‘A Bridge Too Far’. De basis voor dit boek werd gevormd door honderden interviews met mensen die operatie Market Garden van nabij hadden meegemaakt. Door ruimtegebrek konden uiteindelijk niet alle voor deze publicatie verzamelde verhalen worden gebruikt. Een daarvan was een interview dat de auteur van deze ministory in 1972 maakte met de heer C. Bolderman, die in september 1944 als 14-jarige Arnhemse school-jongen een aantal bizarre avonturen beleefde.
Een toevallige ontmoeting in mei van dit jaar met kolonel J.C.L. Bolderman, de zoon van de hoofdrol¬speler in dit verhaal, vormde de aanleiding om het oorspronkelijke interview, dertig jaar nadat het was gemaakt, uit het archief op te diepen en het alsnog te publiceren 1).


Van Kees Bolderman is geen jeugdfoto beschikbaar en daarom plaatsen we een portret uit 1950. Hij is dan 20 jaar, en korporaal der 1e Klasse bij de Koninklijke Landmacht in Indonesië.
(foto via J.C.L. Bolderman)

Cornelis (Kees) Bolderman
In september 1944 woont Cornelis Bolderman, 14 jaar, met zijn vader, moeder, de 12-jarige broer Jan en het 2-jarig broertje Jaap aan de Van Pallandstraat 50 in Arnhem. Kees, zoals hij wordt genoemd, zit dan in de tweede klas van de HBS op het Willemsplein in de Gelderse hoofd stad. In die tijd heeft hij alleen ’s mor¬gens school, ’s Middags wordt het gebouw gebruikt door leerlingen van andere middelbare scholen die door de Duitsers zijn gevorderd. In de tijd die Kees niet op school hoeft door te brengen, zwerft hij vaak door de stad om te kijken naar allerlei militaire activi¬teiten van de Duitse bezetter.

Dinsdag 5 september 1944
Het gerucht gaat dat de Canadezen, Engelsen en Amerikanen bij hun opmars door België snel naar het noorden doorstoten, en dat Nederland elk ogenblik bevrijd kan worden.
Kees Bolderman staat op deze ‘Dolle Dinsdag’ bij de Rijnbrug te kijken naar de enorme colonnes Duitse voertuigen, waaronder tanks, die vanuit de Betuwe Arnhem binnenrijden. Op elke wagen zitten één of twee Duitsers op het spatbord, met de voeten op de bumper en met hel geweer in de aanslag.. Ze speuren de lucht af naar geallieerde vliegtuigen. De voertui¬gen zien er verwaarloosd uit. Ook met volgepakte fietsen rijdt men in deze eindeloze rij in de richting van Duitsland.
Nadat hij bij de brug is uitgekeken, wandelt Kees via het Velperplein en het Willemsplein naar het Nieuweplein. De meeste Duitse wagens rijden onder de Zypse Poort door, richting Apeldoorn. Ze rijden vrij hard, en Kees ziel dat de tanks met hun rupsban¬den diepe afdrukken in het asfalt achterlaten, en dat op andere plaatsen de straatstenen zijn gebroken. Hij verbaast zich over de enorme omvang en het gewicht van deze gepantserde voertuigen.
In hel plantsoen bij Hotel Haarhuis, tegenover het Arnhemse spoorwegstation, staan vier Duitse tanks. Nieuwsgierig loopt Kees overal tussendoor om alles goed te kunnen bekijken. Op de rupsvoertuigen kun je duidelijk de sporen zien van zware gevechten, want de bepantsering vertoont overal beschadigingen. In het plantsoen hebben de Duitsers een gat gegraven waarin ze papieren gooien die ze in brand steken. Overal dwarrelen verkoolde stukjes papier door de lucht. De militairen bij de tanks zien er vermoeid en haveloos uit. Kees probeert te weten te komen bij welk onderdeel deze pantservoertuigen horen, want er staan geen herkenningstekens op. De Duitsers beschouwen Kees waarschijnlijk als een hinderlijke kwajongen, want ze zijn niet erg toeschietelijk. Toch laat een van de soldaten, als Kees vraagt waar zijn eenheid bijhoort, zich ontvallen ‘Hohenstaufen’. ’s Avonds vertrekken ook deze pantservoertuigen richting Apeldoorn.

Zondag 17 september
Het gezin Bolderman is ’s ochtends net van plan om naar de kerk te gaan als om half tien het sein ‘Luchtalarm’ klinkt. Zoals gewoonlijk bij een lucht-aanval klimmen Kees en zijn broer Jan onmiddellijk op het platte dak van het huis om te kijken wat er gebeurt.

Een uitsnede uit een vooroorlogse plattegrond van Arnhem. In dit deel van de stad speelt hef merendeel van het verhaal zich af.
(collectie R. Voskuil)

Ze schrijven dan alles wat ze zien, zoals het aantal vliegtuigen dat overkomt, en de doelen die worden gebombardeerd (vaak was dat vliegveld Doelen), met potlood op de dakgoot. Dit doen ze al sinds 1941, en de goot is langzamerhand een volgeschreven logboek geworden.
Om kwart over tien gaat weer de sirene, en om elf uur klinkt opnieuw het luchtalarm. In de lucht is echter nog niets te zien. Pas om half twaalf zien ze de eerste vliegtuigen komen. Het zijn jachtbommenwerpers van het type Typhoon, die met raketten de binnenstad bestoken. Vanaf het dak zien ze dat o.a. doelen bij het Willemsplein worden getroffen. Ze vergeten echter deze keer om alles wat ze zien op de dakgoot te note¬ren, omdat korte tijd later de lucht in het zuidwesten wordt verduisterd door een groot aantal vliegtuigen. Kort daarop zien ze in westelijke richting boven de bossen grote aantallen parachutes naar beneden komen: witte, groene en rode. Sommige vallen pijlsnel naar beneden, wanneer ze niet open gaan.
Gefascineerd turen ze om beurten door de verrekijker. Toch voelt Kees geen echte emotie. Hij is opgegroeid in oorlogstijd, en het doet hem weinig meer, Alleen heeft hij het gevoel: ‘Eindelijk zijn daar de Engelsen!’. Beide broers blijven meer dan een uur op het dak staan kijken.
Na het avondeten glipt Kees, ondanks waarschuwin¬gen van zijn vader, de deur uit, en gaat alleen op onderzoek uit. Door de vrijwel verlaten straten loopt hij in de richting Oosterbeek. Hier en daar staan groepjes mensen druk met elkaar te pralen. Heel in de verte hoort hij onderbroken geweer- en mitrailleur- vuur. Bij de KEMA (Utrechtseweg) besluit hij terug te keren omdat er toch niets bijzonders is te beleven. Hel is dan ongeveer half zeven ’s avonds.

Maandagmorgen 18 september
De volgende ochtend is Kees vroeg wakker. Om half tien gaal hij er weer vandoor. Hij ontmoet een vriend, en samen lopen ze verder via de Rozenstraat, richting rangeerterrein van de spoorwegen. Plotseling wordt er geschoten. De twee jongens laten zich plat op de
grond vallen achter een laag muurtje. Boven hun hoofd horen ze de kogels inslaan. Van de plaats waar ze liggen kunnen ze precies de Brouwerijweg inkij¬ken. Daar zien ze dicht tegen de huizen een Duitse patrouille van zeven man in ganzenpas aankomen. Ze zijn behangen met patroonbanden. Eén draagt een Spandau mitrailleur, en de anderen zijn bewapend met een Sturmgeweer of een Mauser. Bij de hoek van de Brouwerijweg en de Noordelijke Parallelweg blij¬ven ze staan. De voorste man kijkt om de hoek naar het lager liggende rangeerterrein. Snel steekt hij over naar hel struikgewas bij het hek langs het talud. Uit de richting Lombok, de wijk aan de zuidkant van het rangeerterrein, beginnen de Engelsen te schieten. De mannen van de patrouille schieten terug richting Lombok. Onder dekking van eikaars vuur steken ze één voor één het rangeerterrein over. Snel graven ze een ondiepe schuttersput langs het hek aan de over¬kant. Over en weer wordt geschoten. Dan wordt de eerste Duitser getroffen. Hij geeft een gil, staat halfop, en valt achterover, terwijl zijn wapen uit zijn handen valt. Binnen een korte tijd sneuvelen er drie. De over-gebleven vier hollen, in de richting van de Oranjebrug, die de Noordelijke Parallelweg verbindt met de Oranjestraat.
Na ongeveer een half uur te hebben liggen kijken, besluiten Kees en zijn vriend er achter aan te gaan. Links over de brug zien ze drie dode Duitse soldaten. Een van hen is van het talud afgerold. Ze kunnen niet goed zien of hel de drie man zijn die behoorden bij de patrouille die ze kort daarvoor hadden bekeken. Ze slaan links af, en lopen de Zuidelijke Parallelweg af in de richting van de Zwarte Weg, aan de westkant van het St. Elisabeths Gasthuis. Onderweg worden ze aan¬geroepen door een oude vrouw, die haar huis niet meer in durft omdat er, naar haar zeggen, binnen zul¬ke griezelige dingen liggen. De twee jongen gaan het huis binnen, en zien een hoop rommel, waaronder twee Duitse Panzerfausten en een geweer. Ze dragen die naar buiten, en leggen ze onder een boom. Als ze verder lopen wordt er plotseling hevig gescho¬len. Ze duiken een groen poortje in tussen de Zwarte Weg en de Oranjestraat. Een ogenblik later wordt het poortje opengemaakt en komt er een Engelsman bin¬nen. Het is de eerste Engelse soldaat die ze zien. Als hij de twee jongens ziet, steekt hij zijn hand op maar zegt niets. Geïnteresseerd liggen de jongens op hun buik naar hem te kijken. Hij heeft een camouflagejas aan, en op zijn hoofd draagt hij een rode baret met een parachutistenwing. Hij zet de deur van het poortje op een kier, en gaat op zijn hurken zitten, met zijn Stengun in zijn hand. In de verte horen ze soldaten¬laarzen klossen op de straatstenen. Het geluid komt steeds dichterbij. Voorzichtig doet de parachutist het poortje dicht, en wacht tot de Duitsers voorbij zijn. Dan maakt hij het poortje weer open, en holt gebukt de straat over. De jongens horen een salvo uit een machinepistool, gevolgd door gegil en geschreeuw. Als Kees en zijn vriend voorzichtig het poortje uitlo¬pen zien ze op straat vier dode Duitsers. De Britse parachutist is spoorloos, De vier dode Duitsers liggen in allerlei groteske houdingen op straat. Van een van hen is de helm van zijn hoofd gerold.
De jongens besluiten om naar huis terug te gaan. Wanneer Kees thuiskomt vragen zijn ouders waar hij geweest is, maar hij geeft een ontwijkend antwoord. Zijn ouders kunnen beter niet weten wat voor risico’s hij heeft gelopen.

Dinsdag 19 september
In de loop van de dinsdag gaat Kees opnieuw op stap, op zoek naar avontuur en iets eetbaars voor zijn broertje Jaap. Hij gaat de voetbrug over het rangeer¬terrein over (de Diaconessenbrug), en loopt de Brugstraat af. Op de westhoek van de Brugstraat en de Utrechtsestraat ziet hij de eerste dode Engelsman. Hij heeft rood haar en blauwe ogen. Hij ligt op zijn rug met zijn linkerbeen hoog opgetrokken. Zijn mond staat half open. Hij heeft geen wapen bij zich. Dan ziet Kees tien meter verderop nog een dode parachutist liggen, en aan de overkant nog één.
Kees loopt naar het huis van fotograaf Gazcndam dat aan de Utrechtsestraat tegenover de Brugstraat staat, en dat uitzicht heeft op Onderlangs. De zoon is alleen thuis. Hij geeft Kees vier blikjes gecondenseerde melk en een zakje suikerklontjes. In het huis is het een enor¬me rommel. Waarschijnlijk hebben soldaten het huis gebruikt om Onderlangs onder vuur te nemen. Waar Kees bij is pakt de zoon een stoffer en gooit die naar een spiegel, die rinkelend aan scherven valt, waarbij hij uitroept ‘alles gaat toch kapot!’ Na dit voorval brengt Kees zijn buit snel naar huis.
Woensdag 20 september
Samen met een aantal vrienden probeert Kees in de binnenstad te komen. Overal woeden branden, vooral in de buurt van de Weerdjesstraat. Ze vinden een bak¬fiets, waarop ze een grote witte vlag zetten. Zelf dra¬gen ze parachutistenhelmen die ze langs de weg heb¬ben gevonden en waarover ze witte lappen hebben gespannen. Met de bakfiets rijden ze de Weverstraat in. Daar worden ze door de Duitsers teruggestuurd. In de Jansstraat worden ze aangeroepen door de eige¬naar van een sigarenzaak. Hij vraagt of ze willen hel¬pen met het in veiligheid brengen van zijn winkel¬
voorraad. Met hun bakfiets rijden ze de hele voorraad naar de Sonsbeekweg. Dan gaan ze weer terug naar de binnenstad, waar ze de rest van de dag mensen helpen met evacueren. Hier en daar zien ze Arnhemmers winkels plunderen. Zelf weten ze aan wat levensmiddelen te komen, die ze aan het eind van de dag mee naar huis nemen en in de buurt uitdelen.

Het vaantje dat Kees Bolderman op 21 september 1944 van een Duitse tank afhaalde, ligt nu in het Airborne Museum in Oosterbeek. Tot welke eenheid behoorde dit panservoer- tuig?
(Foto Roland Boekhorst)

Donderdag 21 september
Op donderdag gaat Kees opnieuw op pad. Hij komt terecht bij het Gemeentemuseum aan de Utrechtsestraat. Hij ziet dat daar vreselijk gevochten is, want overal liggen de lijken van gesneuvelde Britse en Duitse soldaten, zowel op de straat als op de hel¬lingen tussen de Utrechtsestraat en Onderlangs. Op een bepaald moment ziet hij hoe een Duitse tank dwars over het lijk van een Duitse soldaat rijdt, die tegenover hel Gemeentemuseum in de bocht van de weg ligt.
In de tuin van het museum ziet Kees vier Duitsers die zitten te kaarten, tenminste dat lijkt zo. Als hij dichter¬bij komt ziet hij dal ze dood zijn. Ze moeten tijdens het kaartspelen zijn doodgeschoten. Ze hebben de kaar¬ten nog in de hand. Ze zitten er tegen een boom geleund of liggen voorover. Ze zitten daar in zo’n natuurlijke houding dal Kees nauwelijks gelooft dat ze zijn gesneuveld.
Verderop ziet Kees Duitse soldaten vanaf Bovenover als tijdverdrijf op koeien schieten die beneden, aan de overkant van de Rijn, in het weiland staan Één voor één zakken de beesten door de polen en vallen om. Wanneer Engelse jachtvliegtuigen overkomen, rich¬ten de Duitsers hun geweren omhoog, en schieten op de toestellen. Ze vliegen zo laag dat Kees de licht- spoorkogels in de romp ziet verdwijnen.
Aan de oostkant van het Gemeentemuseum loopt Kees via een pad naar beneden. De helling ligt bezaaid met lijken van gesneuvelde Britten. In een opwelling besluit Kees te proberen een wapen te pak¬ken te krijgen.
Als hij een zijpaadje inloopt, ziet hij een gesneuvelde korporaal en een sergeant. De sergeant ligt op zijn zij, met zijn arm over een gesloten revolverholster. Kees kijkt om zich heen, en ziet dat er niemand in de buurt is. Hij gaat op zijn knieën zitten, en overwint zijn weerzin om voor het eerst in zijn leven een dode aan te raken. Hij tilt de stijve arm van de man voorzichtig van het holster af, en haalt de revolver, een Smith & Wesson, eruit. Het revolverkoord snijdt hij door. Hij haalt zijn overhemd uit zijn korte broek, en steekt de revolver tussen zijn broekriem. Dan doet hij zijn over¬hemd er weer overheen. Vervolgens pakt hij een vloeistofkompas uit een tasje dat aan de koppel van de soldaat zit.
Bij de korporaal ligt een Stengun Mark V. Voorzichtig pakt Kees het wapen op, en probeert het magazijn er uit te trekken, wat hem niet gelukt. Hij is zo druk bezig dat hij alles om zich heen vergeet. Hij wordt tot de werkelijkheid teruggebracht door een schreeuw van een Duitser, die een tiental meters hoger op de helling staat. Kees beseft dat de Duitser de Stengun niet kan zien door het op de helling aanwezige struik¬gewas. Snel laat hij het wapen vallen en klimt rustig, met de revolver onder zijn overhemd, naar boven. Hij krijgt een geweldige scheldpartij van de Duitse sol-daat over zich heen, en een enorme trap onder zijn achterwerk. Snel maakt hij zich uit de voeten en loopt het Nachtegaalspad in. Achter het PGEM-gebouw ziet hij de eerste Engelse krijgsgevangenen. Het zijn er ongeveer 35. Ze kijken bedrukt, maar zien er goed uil. en roken een sigaret. Ze zijn blootshoofds; sommigen hebben een verband om hun hoofd. Hij passeert ze, en loopt vervolgens over de voetgangersbrug boven aan de Bergstraat. Dan slaat hij links af.
Op de hoek onder aan de Beaulieustraat staat een Duitse tank met de loop gedraaid richting Lombok. Er naast staat een Duitse soldaat zich te scheren. De scheerspiegel heeft hij op een richel van het voertuig gezet. Op de tank zitten twee antennes, waarvan één met een vaantje. Achterop ligt een koppel met een pis¬tool. Zonder dat de zich scherende soldaat het in de gaten heeft, weet Kees de koppel met het pistool in een snelle beweging van de tank te pakken, en ver¬dwijnt hij richting Frombergstraat. Al lopend haalt hij het Luger pistool uit de holster, en steekt hem naast de Smith & Wesson onder zijn overhemd. De koppel met de pistooltas gooit hij over een hek. Thuisgekomen loopt hij achterom het huis binnen, en bergt zijn buit op onder een losse plank in de vloer van de zolder. Een half uur later is hij weer buiten. Hij loopt terug naar de tank bij de Beaulieustraat. Wanneer hij er zeker van is dat niemand kijkt, grijpt hij de onderkant van een van de antennes, en buigt hem zo ver naar beneden dat hij het vaantje er af kan halen. Ook dit oorlogssouvenir wordt meegenomen naar huize Bolderman.

Donderdag 21 / Vrijdag 22 september
In de avond van donderdag 21 september gaat Kees samen met een wat oudere jongen opnieuw op pad. Zonder dat ze worden aangehouden weten ze de Schipbrug bij het Roermondsplein te bereiken. Overmoedig besluiten ze de Rijn over te zwemmen in de hoop aan de zuidkant van de rivier Britse troepen tegen te komen. Ze binden hun kleren in een pakje op hun hoofd, en laten zich in het water glijden, dat kou¬der is dan ze verwachten. Al zwemmend en drijvend zakken ze de rivier af tot voorbij de steenfabriek bij
Meinerswijk. Wanneer Kees op een zeker moment zijn knie op een zeer pijnlijke manier tegen een basalt¬blok stoot, besluiten ze hun kleren weer aan te doen, en verder te lopen langs de zuidoever, in de richting van de spoorbrug. De oudere jongen stelt voor zich op te geven bij het Engelse leger, en Kees volgt nieuws¬gierig. In de buurt van de spoorbrug zien ze een geal¬lieerde militair, die hun aanroept, maar die ze niet kunnen verstaan omdat ze de taal niet herkennen 2). Verderop zit er nog één in een schuttersput. De mili¬tair maakt hen duidelijk dat ze daar weg moeten omdat het te gevaarlijk is. Ze besluiten even voorbij de spoorbrug weer naar de noordoever te zwemmen. Vandaar lopen ze via de uiterwaarden en de bossen terug naar huis, waar Kees in de nacht aankomt. Via de regenpijp weet hij ongezien in zijn slaapkamer te komen. Wanneer hij de volgende ochtend door zijn ouders wordt ondervraagd waar hij de vorige avond is geweest, weet hij ze met een smoes te overtuigen dat hij niets bijzonders heeft gedaan! De rest van die vrijdag houdt hij zich rustig.

Zaterdag 23 september
Kees besluit om in het geheim zijn Smith & Wesson revolver en de Luger uit te proberen. Hij zet zes dikke boeken van Kari May achter elkaar, en probeert dwars door die rij heen te schieten. De kogels blijven echter steken in het vierde boek. Wanneer zijn moeder bezorgd vraagt wat dat lawaai boven betekent, roept hij naar beneden dat hij wat heeft laten vallen.

Zondag 24 september 1944
Zondagmorgen besluit hel gezin Bolderman Arnhem te verlaten, en te vertrekken naar familie in Veenendaal. Kees duwt de kinderwagen met daarin zijn tweejarig broertje en een voorraad levensmidde-len. Ze lopen via de Amsterdamseweg de stad uit. De weg is vol met vluchtende burgers. Voorbij het res¬taurant De Leeren Doedel gaat de weg omhoog. Bovenaan, tegenover het huis Schweizer Höhe, ziet Kees bij kilometerpaal 6 zes of zeven gesneuvelde Britse soldaten. Ter hoogte van de kruising met het tracé van de snelweg E36 schieten Typhoon jacht-vliegtuigen op Duitse luchtafweerstellingen. Vanaf Ede kunnen ze verder mee met een boerenkar naar hun evacuatiebeslemming.

NOTEN
1) Kees Bolderman werd na de oorlog beroepsonderofficier bij de Koninklijke Luchtmacht. Hij overleed op 19 februari 2000 in Bergum (Friesland). Zijn zoon, kolonel J.C.L. Bolderman, werd in mei 2002 benoemd lol commandant van het Koninklijk Tehuis voor oud-Militairen en Museum ‘Bronbeek’ in Arnhem.
2) Dit moeten Poolse parachutisten zijn geweest, die kort tevoren waren afgesprongen op de velden zuidoosteliik van Driel.

Download ministory