MINISTORY XXX
Bijlage bij Nieuwsbrief No.42
TWEE VERHALEN ROND EEN TOREN.
door: drs. W.H. Tiemens
INLEIDING
“Om 3.30 uur gebeurde er iets wonderbaarlijks. De “Luftwaffe” was de gehele dag in toenemende mate actief geweest. Een “Focke-Wulf 190” kwam uit het zuiden over de brug en probeerde de school te bombarderen. De bom kwam op straat neer, maar ontplofte niet. De “Focke-Wulf”trachtte ons machinegeweer te ontwijken en vloog daarbij tegen eën kerktoren op, waardoor de linkervleugel er af werd ge¬rukt en hij te pletter viel op een plein op ongeveer 400 m. afstand. Grote vreugde alom.”
Zo beschrijft Captain Eric Mackay in zijn boekje “WHOA MAHOMET”, de strijd om de Rijnbrug” (uitgave van De Graafschap, Aalten 1947) op pagina 27 het incident, waarbij een Duitse jager zich op 19 september 1944 tegen een van de torens van de St.Walburgis Basiliek bij de noordelijke oprit van de Rijnbrug in Arnhem te pletter vliegt.
Twee dagen daarvoor, in de avond van 17 september, had het 2e Para Bataljon onder bevel van Lt.Colonel Frost, samen met enkele kleinere eenheden de omgeving van de noordelijke oprit van de verkeersbrug in Arnhem bezet. Vanaf dat moment werd er een verbeten strijd gevoerd om dit kleine bruggehoofd tegen de voortdurende Duitse aanvallen te verdedigen.
De rest van de Eerste Britse Airborne Divisie kan door onverwacht sterke Duitse tegenstand de mannen bij de brug niet bereiken. Na de laatste mislukte poging op dinsdag 19 september trekt de divisie zich terug op Oosterbeek.
De druk op de bij de brug strijdende Britten wordt op die 19e september nog ver¬groot door het grote aantal jachtvliegtuigen dat de LUFTWAFFE in de strijd werpt. Diverse ooggetuigen maken in hun verslagen gewag van het optreden van de LUFTWAFFE. Het zal een zware wissel op het moreel van de troepen hebben getrokken. Hoe anders ligt dat bij het incident dat Mackay beschrijft!

Verwoeste gebouwen langs de Eusebiusbuitensingel in Arnhem, westelijk van de oprit van de Rijnbrug, gefotografeerd in 1945. Op de achtergrond de St.Walburgis Basiliek, die tijdens de gevechten zwaar werd beschadigd. Tegen één van de twee torens vloog op 19 september 1944 de Duitse jacht- vlieger Schmidt zich te pletter. De gebouwen van waaruit Captain Mackay dit incident zag gebeuren bevonden zich aan de oostzijde van de oprit. (Foto: collectie auteur).

XXX – 2
Wie was die Duitser, die door tegen de St.Walburgis Basiliek te vliegen voor zo’n spectaculair en welkom rverzetje’ zorgde, waardoor Mackay s mannen van e ‘First Parachute Squadron Engineers’ in enkele gebouwen aan de oostzij e van oprit een ogenblik hun benarde positie vergaten? Over de context van zijn op treden, over hemzelf en over een ‘dubbelganger’ die plotseling uit e uc kwam vallen’ hierna meer.
DE LUFTWAFFE MOET ZICH ERMEE BEMOEIEN
Nadat zij op zondagmiddag 17 september 1944 de op slechts enkele kilometers afstand van de landingsterreinen gelegen Duitse commandobunker aan de Konings¬weg in Schaarsbergen inderhaast, maar ordelijk verlaten had, draait de staf van de Derde Jachtdivisie van de LUFTWAFFE op 18 september alweer op volle toeren in Duisburg-Kaiserberg. Dat was mogelijk omdat daar al een reserve-commandocentrum in gereedheid werd gehouden voor het geval dat het verblijf in Schaarsbergen niet langer verantwoord zou zijn.
De divisie heeft de handen meer dan vol aan de uitvoering van het bevel dat haar op de avond van de 17e september in Duisburg via de radio bereikt: “…om met de ter beschikking staande dagjagers in het Nederlandse operatiegebied vijandelijke transport- en gevechtsformaties te bestrijden. Daarbij dient het zwaartepunt te liggen op de vernietiging van de transportzweefviegtuigen en de transportvlieg¬tuigen en op het gebruik van de boordwapens tegen gelande parachutisten.
DUITSE JACHTVLIEGTUIGEN NAAR ARNHEM
In de nacht van 18 op 19 september geeft de commandant van de Derde Jachtdivisie, ‘Generalmajor’ Walter Grabmann, het bevel voor de inzet van de jagers op de vol¬gende dag. Hij wijst daarin de diverse gevechtsformaties de gebieden toe waarin zij “…ter ondersteuning van de eigen concentrische aanvallen de strijd moeten aanbinden met de vijandelijke luchtmacht en de gelande troepen. De vijand houdt zich hoofdzakelijk schuil in de bossen…” 2)
Uit het rapport dat de Chef Inlichtingen van de Jachtdivisie bij het vallen van de avond over de gebeurtenissen van de 19e september opstelt, blijkt dat de Duitse jagers in groten getale vanaf zeven vliegvelden in Duitsland zijn opgestegen met als opdracht: “Bekampfung feindlicher Luftlandetruppen im Raum Arnheim.” Zo starten er voor de middag 34 toestellen van het type Focke-Wulf 190 (FW 190) richting Arnhem. Een daarvan moet in de omgeving van Hengelo een noodlanding maken. Om 14.45 uur in de middag komen de Messerschmitts (Me-109) massaal in aktie. Er starten er 79 vanaf drie vliegvelden. Aan het eind van de dag zijn er zes van deze toestellen nog niet terug; van één is dan inmiddels bekend dat hij een nood¬landing heeft gemaakt in Oberwiese. De vijf andere jagers, alle behorend tot de eerste ‘Gruppe’ van ‘Jagdgeschwader 76’ (I./JG 76) worden nog vermist.
Ofschoon het avondrapport van de 19e september van de Derde Jachtdivisie meldt dat er geen enkele jager in een luchtgevecht met geallieerde jagers gewikkeld is geweest, lijkt het er toch verdacht veel op dat I./JG 76 het met Mustangs aan de stok heeft gekregen. Dat valt af te leiden uit een ‘nagekomen bericht’ in het avondrapport van de volgende dag. Daar staat in dat ‘Uffz.’ (’Unteroffizier’) Ibold, één van de aanvankelijk vijf vermisten, toch een Mustang heeft weten neer te halen.
Rond vijf uur razen opnieuw 46 Messerschmitts naar Arnhem. Eén van deze 46 maakt op de vliegbasis Dortmund een buiklanding, twee andere worden vermist.
In de loop van de nacht en de daarop volgende dag druppelen de berichten over
vermiste vliegers en vliegtuigen op de thuisbasis van I.JG 76, Störmede binnen
De hierboven reeds genoemde ‘Uffz.’ Ibold blijkt slechts licht gewond té zijn
‘Leutnant’ Reich is zwaar gewond, ‘Uffz.’ Treibmann mankeert niets en ‘Gefreiter
Neumann is op een ander vliegveld geland.
Eén vlieger moet zijn tocht naar Arnhem met de dood bekopen Het is ‘Uffz ‘
Schmidt, de man die onmiddellijk nadat hii gepoogd had met een bom dood on verderf
te zaaien onder de Britten bij de brug, met de vleugel van zijn Me-109 een van de
torenspitsen van de St.Walburgis Basiliek ramt, om vervolgens een paar honderd
meter verder met zijn vliegtuig te pletter te slaan.

XXX – 3
Verschillende mensen die na de Slag
of uit gingen hebben het wrak
Arnhemmer W.Teerink.
juist gebombardeerde Huis
een goed heenkomen dacht te hebben gevonden”
zich: “Het vliegtuig, het was een kleintje,’
toen aan het einde van de noordelijke oprit
de neus in de richting van de Westervoortsedijk en
vernield
om Arnhem over de verkeersbrug de stad in
in het voorbijgaan zien liggen. Eén van hen is de
In de namiddag van 2 oktober 1944 trok hij vanuit het zo-
, waar hij als bewoner van Arnhem-Zuid na de slag
naar Arnhem-Noord. Hij herinnert
lag
van
Eigenlijk zag het ding er niet eens zo
op de rand van de vijver die er de brug lag. Het toestel lag met en een vleugel stak in het water, uit. ”

 

Fliegerleutnant Johann Ransmayer, die niet omkwam door de botsing met een van de torens van de St.Walburgis Basiliek in Arnhem, maar die op 20 sep¬tember 1944 in zijn FW 190 ergens tussen Nijmegen en Eindhoven door Duits luchtdoelgeschut werd neergeschoten. (Foto: collectie auteur).
EEN ONVERWACHTE TWEEDE
Tijdens het onderzoek in het Arnhemse Gemeentearchief over het Duitse jacht¬vliegtuig dat op 19 september tegen de kerktoren was gevlogen, kwam dankzij de hulp van de archivaris, drs.P.R.A.van Iddekinge, uit het secretarie-archief een brief te voorschijn, die op dit geval betrekking scheen te hebben.
In de brief, uit 1946, deed een Oostenrijkse ‘Pfarrer’ namens de familie na¬vraag naar de juiste plaats waar ’Fliegerleutnant’ Johann Rannsmayer (de juiste spelling bleek later Ransmayer te zijn), geboren op 24 augustus 1920 in Langen- lebarn, begraven lag.
Als bijzonderheid schrijft de Oostenrijkse zielszorger, Ignaz Hofbauer genaamd, dat Ransmayer op 20 september 1944 om negen uur ’s morgens met zijn vliegtuig tegen een kerktoren in Arnhem zou zijn gebotst en daarop in de Rijn zou zijn gestort. “Hij zou ook nog uit het vliegtuig gesprongen kunnen zijn, omdat er een valscherm is gezien”. De brief, gedateerd 10 september 1946, is gericht aan het ’Pfarramt Arnheim’. Of hij ooit in handen van een Arnhemse pastoor of dominee is gekomen, valt niet meer na te gaan. Zeker is wel dat de brief op zeker moment bij de burgemeester terecht kwam, die hem doorstuurde naar de Lucht¬beschermingsdienst (LBD). Dit is niet zo vreemd als het op het eerste oog lijkt,

XXX – 4
omdat deze instantie in Arnhem na de oorlog nauw betrokken was bij het bergen van Duitse gesneuvelden.
Op 15 oktober 1946 laat de LBD de burgemeester weten dat de naam Ransmayer in Arnhem niet bekend is. Vervolgens stelt de burgemeester de ’Pfarrer Hofbauer daarvan op 30 december 1946 in kennis. 4)
ALSNOG RECHTGEZET
Dat er iets niet klopt, is meteen al duidelijk, want Ransmayer sneuvelde op 20 september, de dag nè het ‘St.Walburgis incident’, waarvan de toedracht hier¬boven is weergegeven. En behalve de dag klopt ook het tijdstip niet. Wie hebben het wat betreft datum en uur nu bij het rechte eind, de ’Pfarrer’ en de familie van de onfortuinlijke vlieger (20 september) of de Britten (19 september)? Uit onderzoek van Duitse dokumenten blijkt dat de Britten gelijk hadden.
Uit de dokumenten komen de volgende feiten naar voren: de FW 190 van Ransmayer steeg op 20 september 1944 om 8.50 uur (volgens Ransmayers logboek 07.55 uur, maar dat moet een vergissing zijn) met nog negen andere toestellen van de vierde ‘Gruppe’ van ‘Jagdgeschwader 54’ op van het Duitse vliegveld Plantlünne. Hun opdracht luidde: Het verlenen van steun aan de grondtroepen in de omgeving van Eindhoven, waarbij de nadruk lag op de wegen Eindhoven-Grave en Grave-Veghel 5). Uit het rapport van ‘Major’ Wolfgang Spathe, de ‘Kommodore’ van IV.JG. 54 die tevens de leiding had van de gevechtsaktie, blijkt dat inderdaad aanvallen zijn gedaan op tankwagens, troepenconcentraties en vrachtwagens aan weerszijde van de wegen waarlangs de geallieerde troepen richting Nijmegen oprukten. ®). Voorts werden aanvallen uitgevoerd op het station van Nijmegen en op gelande zweef¬vliegtuigen ten zuidwesten van Nijmegen, (in de praktijk lag het zwaartepunt van deze aktie dus meer bij Nijmegen dan bij Eindhoven).
Tijdens deze missie werd het toestel van Ransmayer door Duits luchtafweergeschut om 09.45 naar beneden geschoten 7). Zo viel Johann Ransmayer voor zijn ‘Führer’, Volk en Vaderland.
In de periode van 9 februari 1942 tot 20 september 1944 voerde deze Oostenrijker 640 vluchten uit, waaronder 406 gevechtsvluchten. Tot het moment dat hij onver¬wachts door eigen ‘FLAK’ werd neergeschoten, had hij 37 overwinningen op zijn naam gebracht 8). Het was een weinig eervol einde voor de ervaren jachtvlieger ‘Leutnant’ Johann Ransmayer.
Dit is wel een heel ander verhaal dan dat van het ‘St.Walburgis incident’, dat de familie is voorgeschoteld. Was het voor de betreffende autoriteiten te pijn¬lijk om te bekennen dat Johann Ransmayer per vergissing door eigen troepen was neergeschoten? Het antwoord op deze vraag zal wel nooit meer te geven zijn.
De informatie waarom ’Pfarrer’ Ignaz hofbauer in 1946 vroeg, is kortgeleden alsnog aan het ’R.K.Pfarramt’ te Langenlebarn verstrekt. De familie is, ruim 46 jaar na het gebeurde, dus uiteindelijk op de hoogte van de ware toedracht. Maar uitsluitsel over het graf van ‘Leutnant’ Ransmayer kan helaas thans ook nog niet worden gegeven. Zijn graf is, evenals dat van ‘Unteroffizier’ Schmidt, tot op de dag van vandaag onbekend gebleven.
NOTEN
1) De Derde Jachtdivisie beschikte op 20 september 1944 over het formidabele aantal van 312 dagjagers (228 Me-109’s en 84 FW 190’s), waarvan er 233 startklaar waren. De bewering dat de LUFTWAFFE op dat moment al verslagen was is – ofschoon de Geallieerden wel regelmatig een luchtoverwicht wisten te vestigen – dus bepaald bezijden de waarheid.
2) De letterlijke tekst van het bevel is bewaard gebleven in het Bundesarchiv/ Militararchiv, Freiburg, BRD.
3) Zie 2)
4) Archief Gemeentesecretarie Arnhem, serie 1940-1949, inv. nr. 852
5) Aktennotiz 20.9.1944, Kriegstagebuch I. Jagdkorps
6) la-Meldung dd. 20.9.1944 van 3.Jagddivision aan I.Jagdkorps
7) Abendmeldung vom 20.9.1944 van 3.Jagddivision.
8) Volgens gegevens van een nicht van Johann Ransmayer, Petra Spannbruckner te Langenlebarn in Oostenrijk.

Download ministory

MINISTORY X
De GESCHIEDENIS VAN DE 17-PONDER KANONNEN IN HET PARK HARTENSTEIN. II.
In deze Mini-Story komt de 17-ponder aan de beurt die rechts van de ingang van het Museum bij de SHERMAN-tank staat.
Deze 17-ponder werd in 1945 teruggevonden in de laan van de Sonnenberg, dus op enige honderden meters afstand van de huidige opstelling. Het stuk wees naar het westen en stond in 1945 nog op precies dezelfde plaats waar het in 1944 zijn laatste duel met een Duitse tank had uitgevochten. Deze “tegenstander”, een door de Duitsers gebruikte Franse RENAULT-tank, stond ongeveer 150 meter verderop in de laan. Ik herinner mij de situatie nog heel goed, aangezien ik kort na de oorlog een regelmatige bezoeker van Huize de Sonnenberg was. Niet vanwege het statige herenhuis of het grasveld eromheen, dat door het mijnengevaar en het feit dat er een afschuwelijke stank hing van een kennelijk niet begraven dode, niet toeganke-lijk was, maar omdat er in september 1944 tussen het huis en het koetshuis een container met staven trotyl was neergekomen. Deze container, of beter gezegd de inhoud ervan, was het doel van onze tochten. Onze tochten, want deze macabere omgeving werkte zo beklemmend op onze jongens-branie dat we er niet alleen heen durfden.
Waarom dan deze escapades? De reden was eenvoudig. Ik was in die tijd de trotse bezitter van een stoommachine die ik gevonden had op een van de eindeloze vuilnis-belten die toen het Oosterbeekse straatbeeld sierden. Deze vuilnisbelten smeulden dag in dag uit, vooral de halfvergane kapokmatrassen. Wij, kleine jongetjes, wakker¬den die fikkies van tijd tot tijd nog eens aan door er handjesvol kruit uit mortier- bommen in te gooien! De gevonden stoommachine liep echter niet op kruit maar op trotyl. De stoomfluit gilde de hele buurt bij elkaar en de zuigerstang ging als een razende rond. Een lastige bijkomstigheid was echter dat deze uitgelezen vorm van brandstof de levensduur van “het machien” aanmerkelijk verkortte en het wonder der techniek kon slechts worden gadegeslagen door af en toe om de hoek van het huis te kijken! Het einde van het apparaat zal U duidelijk zijn. We waren van de knal niet erg onder de indruk – één knal meer of minder, daar lette onze Oosterbeekse gemeenschap in die tijd niet op.

Links: De door de Duitsers gebruikte RENAULT-tank op de Sonnenberglaan. De tank was van het type “Char B”. Deze buitgemaakte tanks waren door de Duitsers ontdaan van het oorspronkelijke 75 mm kanon. Daarvoor kwam een vlammenwerper in de plaats. Het 47 mm kanon in de koepel bleef gehandhaafd. Rechts: George Anthony Hurdman op de plaats waar destijds het 17-ponder kanon stond opgesteld. De Duitse tank stond net achter de schaduwstreep verderop in de laan.

Voorzien van een van de talloze kleine jute zakjes, die in de containers dienst hadden gedaan als stootkussen, bezochten we onze container met “brandstof” en meestal vereerden we “en passant” de RENAULT-tank en zijn voormalige opponentonze 17-ponder, ook met een bezoek. Ik herinner mij daarbij nog drie dingen: de eerder genoemde afschuwelijke stank uit dat gevaarlijke grasveld, een prachtige koperen plaat aan de zijkant van de tank en het feit dat mijn vriend mij net op tijd waarschuwde voor een HAWKINS-mijn. Deze mijn lag geniepig onder het rechter-been van het affuit van het kanon, waarvan ik net af wilde springen. Dus eigenlijk hebt U dit stukje aan mijn vriend te danken!
Tot zover mijn ervaringen in deze griezelige contreien. Samen met de Westerbouwing vond ik de Sonnenberg wel het meest angstaanjagend, mede omdat daar bij een be-paalde windrichting een zogenaamde “Aeolusharp” verderop in de bossen een klaaglijk geluid produceerde, hetgeen mij koude rillingen bezorgde.
Wat er zich in de Sonnenberglaan had afgespeeld in september 1944 was tot voor kort een raadsel. Een van onze Britse leden, de heer George Anthony Hurdman, reageerde echter op ons verzoek om informatie te geven over bij Arnhem gebruikte 17-ponder kanonnen en van zijn hand is het volgende verslag:
“Het bewuste kanon, waarbij ik als Gunner hoorde, was kanon no.1 van de X-Troop, 2e (Oban) Airlanding Anti-Tank Battery R.A. (2e Luchtlandings Anti-Tank Afdeling). Nadat we op maandag 18 september met de 2e lift op LZ”X” geland waren, namen we verschillende stellingen in ten noorden van de spoorlijn Arnhem-Ede. Toen we vanuit de lucht door machinegeweren onder vuur waren genomen, trokken we met onze 17-ponder terug langs de spoorlijn via een tunnel, onder bevel van kapitein P.Barron, terwijl de anderen over de spoorlijn gingen, waar zij onder zwaar vuur kwamen.
We trokken door Wolfheze naar de perimeter in Oosterbeek en onze laatste stelling was in een laan met bomen (de Sonnenberglaan, v.R.). Aan het eind van de laan lag een Duitse tank op de loer en ik werd in mijn rechterhand gewond door granaat¬scherven. De tank reed het bos uit de laan op en onze bemanning plaatste een vol¬treffer waardoor hij tot stilstand kwam. Onze sergeant Gee beval ons voor alle zekerheid hem er nog een voor zijn raap te geven.
Voordat we ons aan het eind van de slag over de Rijn terugtrokken werd ik in de verbandpost behandeld. Toen begroeven we de munitie en het sluitstuk en lieten de olie uit de terugloopcylinder lopen.
In september 1945 kwam ik terug om mee te doen aan de film “Theirs is the Glory” en bij die gelegenheid vond ik het kanon op dezelfde plaats waar het voor het laatst geschoten had, maar de wielen waren er afgehaald. De Duitse tank stond ook nog op dezelfde plaats waar hij in september 1944 was uitgeschakeld en binnen¬in zagen we niets dan as”.
Tot zover het verslag van de heer Hurdman. Verder onderzoek leverde nog de onder-staande gegevens op.
Oban is een plaats aan de westkust van Schotland. Hier werd de 2e Airlanding Anti- Tank Battery geformeerd. Een Engelse “Battery” staat gelijk aan een Nederlandse “Afdeling” en het Engelse woord “Troop” staat voor “Batterij” in het Nederlands. Een Troop had de beschikking over vier kanonnen. De X-Troop stond onder bevel van luitenant A.Paulland.
Voor het vertrek uit Engeland wisselde Gunner Hurdman zijn plaats bij de 17-ponder in de HAMILCAR-glider met de plaats van luitenant Paulland in een HORSA. Op die manier kon de batterij-commandant direkt na de landing zijn kanon no.1 in stelling brengen. Later voegde Gunner Hurdman zich op het verzamelpunt bij het landings-terrein weer bij de bemanning van het stuk.
Met de “tunnel” wordt de duiker onder de spoorlijn tussen Oosterbeek en Wolfheze bedoeld.
De namen van de stuksbemanning waren: Sgt.Nobby Gee, Bdr.John Mills, Gnr. Bob Williams, Gnr.George Hurdman, Gnr.Bill Bambridge, Gnr.Tom Kemp, Gnr.Smudger Smith, en Gnr./driver Tom Henny. Behalve Smith, die gewond krijgsgevangen werd gemaakt, gelukte het de gehele bemanning na de slag over de Rijn te ontkomen.
Kapitein Barron was opvolgend afdelings-commandant. Deze officier heeft zich bijzonder verdienstelijk gemaakt tijdens de gevechten en wordt verschillende malen door Brigadier Hackett genoemd in het verslag over de 4e Para Brigade. Tijdens de gevechten bij de Sonnenberg raakte kapitein Barron vermist en nadien heeft niemand meer iets over deze dappere officier gehoord. Zijn naam staat vermeld op het Groesbeek Memorial met als datum van vermissing 26 september 1944.
C.van Roekel

Download ministory

MINISTORY IX
Verslag van de lotgevallen van het 6e peloton S Compagnie van het le Parabataljon.
Door: kapitein Richard Bingley
Ik had het voorrecht het bevel te voeren over het 6e peloton van de S Compagnie, le Bataljon van het Parachute Regiment. Degenen van ons die het jaar daarvoor gewond waren geraakt tijdens de luchtlandingsoperatie op Sicilië, waren weer terug en het peloton was weer op volle sterkte. We waren goed getrained en het moreel was hoog. Helaas zouden 12 man bij Arnhem sneuvelen en zouden er 18 gewond raken in wat een nogal ongelijke slag zou blijken tegen Duitsers die alle troeven in handen, hadden.
In de vroege ochtend van zondag 17 september 1944 ging het peloton aan boord van twee C 47 Dakota’s op het vliegveld van Folkenham in Lincolnshire. We hadden een weinig schokkende vlucht naar Nederland, waarbij we beschermd werden door een enorm aantal Engelse en Amerikaanse jagers.
Om één uur in de middag sprong het rode licht boven de deur op groen en landde het peloton behouden bij Wolfheze. Eenmaal ontdaan van het parachute-harnas verzamelden wij ons bij de groene rookpotten van het le Bataljon en vormden we een verdedigings¬linie rond de bossen van Wolfheze. Binnen een half uur zagen we het 2e Bataljon op¬trekken langs de zuidelijke route naar Arnhem en het 3e Bataljon langs de middelste, maar ons bataljon bleef in afwachting van orders ter plaatse. Tweeënhalf uur later kwam het bevel en trokken we in noordelijke richting over de spoorlijn bij Wolfheze met de R Compagnie aan de spits. Bij het oversteken van de spoorbaan werden we door zware machinegeweren en mortieren van de Duitsers onder vuur genomen. Daarna trok het bataljon ongeveer 3 km. in de richting van de weg Ede-Arnhem, waar we Duitse tanks tegenkwamen. Het bataljon was genoodzaakt in zuidelijke richting het bos in te gaan, wat met onze zware uitrusting maar moeilijk ging. Toen het donker werd stopten we. Om elf uur werd een zware Duitse aanval op R Compagnie ingezet, waar¬door deze ernstige verliezen leed. Het hoofdkwartier stuurde de plaatsvervangend bataljonscommandant op onderzoek uit, maar deze sneuvelde, toen zijn voertuig opge¬blazen werd. Een tweede officier volgde, maar hem trof hetzelfde lot.

Het 6e peloton, S Compagnie, le Parabataljon, september 1944

Kapitein Richard Bingley

Bij het aanbreken van de dag vormde de S Compagnie de voorhoede en mijn peloton liep als compagniesreserve achteraan. Om twintig over vijf kwamen we in volstrekte duisternis uit het bos tevoorschijn en liepen we via een kruispunt in de richting van Oosterbeek. Aan beide kanten van de weg lag bouwland, aan de linkerzijde op-lopend, met bovenop een huis. Het land aan de rechterkant was plat. Plotseling werd de compagnie beschoten door zware mitrailleurs, mortieren en een tank. Mijn compagniescommandant beval mij langs de linkerflank met de vijand af te rekenen. Dat deed ik en twintig minuten later trokken de Duitsers zich terug, na de bemanning van twee machinegeweren te hebben verloren. In mijn peloton sneuvelden vier man en raakten er drie gewond, terwijl de verliezen van de compagnie ongeveer veertig bedroegen. Een triest begin, daar wij nog vele kilometers van ons doel, de brug in Arnhem, verwijderd waren.
De commandant van het 7e peloton was gewond en velen van zijn peloton waren buiten gevecht gesteld, dus ging zijn 7e peloton in mijn 6e op.
Die hele dag probeerden wij langs allerlei omwegen ons een weg te banen tussen de Duitse tankopstellingen en eindelijk arriveerden we bij de gevangenis in Arnhem, waar de sporen van hevige gevechten door het 3e Bataljon duidelijk zichtbaar waren. Per ongeluk kwam het bataljon op het terrein van het St.Elisabeths Ziekenhuis, waar een vertoornde commandant van de medische troepen ons wegstuurde. Er lagen een paar honderd gewonden in het ziekenhuis en onze aanwezigheid had een Duitse beschieting kunnen veroorzaken. Met veel excuses beloofden we weg te gaan maar dat was gemak¬kelijker gezegd dan gedaan, omdat de Duitsers een vuurlinie van artillerie en ma¬chinegeweren langs de weg hadden gelegd. Onder dekking van rook liet ik mijn pelotonssergeant met enkele jongens twee straten oversteken om 100 meter van het Rijn¬hotel een verdedigingslinie te vormen. Het bleek een moeilijke operatie en we raakten tussen andere compagnieën. Het kostte twee uur om mijn combinatie van het 6e en 7e peloton weer bij elkaar te krijgen.

Om ongeveer acht uur ’s avonds kreeg ik bezoek van de kolonel en mijn compagnies-commandant. De kolonel zei: “Luitenant Bingley, ga zo snel als U kunt met Uw peloton en zoveel mogelijk munitie in drie Brengun-carriers naar de jongens bij de brug !” Daar kwam de eerste Brengun-carrier aan, maar toen we er naartoe liepen om de munitie in te laden vloog het rotding door een voltreffer van een 88 mm. kanon de lucht in en hetzelfde gebeurde met de tweede carrier. En de kolonel zei: “Ik waag mijn derde en laatste carrier er niet aan, dan zullen we maar lopen”. De adjudant zei toen: “Bingley, neem een paar man mee en zoek in de tuinen in de buurt naar manschappen die zoek zijn !” In het daarop volgende uur kwam ik met zo’n twaalf man van het le Bataljon terug, Bij de tweede reis verzamelde ik er veertien en de adjudant zei: “Er is nog net tijd om er nog een paar binnen te halen voordat we vertrekken.” Toen zij dat hoorden vroegen mijn twee begeleidende manschappen of zij konden blij¬ven om hun geweer schoon te maken, wat ik toestond. Toen ik vlak bij het Rijnhotel was besefte ik hoe stom ik was geweest om er alleen op uit te gaan. Tegelijk rook ik gevaar en opende het vuur met mijn Sten op het moment waarop een Duitse soldaat uit het portiek van het vierde huis vanaf het Rijnhotel sprong en met de kolf van zijn geweer de Sten uit mijn hand sloeg met een klap die zowel de Sten als mijn hand raakte. Nu was dit de hand waarvan een jaar geleden een Italiaanse kogel vier midden- handsbeentjes had doorboord, wat het niet gemakkelijker maakte. Gelukkig had het salvo uit mijn Sten hem ernstig gewond, maar er verliepen nog wel wat onaangename momenten voordat ik hem met mijn seinpistool kon doodschieten. Onmiddellijk daarna ging ik terug en meldde mij bij de adjudant. Vervolgens begaf ik mij naar mijn com¬pagnie en mijn peloton.
In de vroege ochtend van de volgende dag (19 september) ging het restant van het bataljon met mijn compagnie voorop langs de weg die evenwijdig aan de rivier loopt, waarbij wij onderweg Duitse scherpschutters en machinegeweren opruimden. Na ongeveer 500 meter werd mijn voortreffelijke pelotonssergeant die naast mij liep door een scherpschutter gedood. Ik wilde hulp bieden maar werd toen in mijn enkel geraakt. Toen besloot de kolonel van deze weg naar boven te gaan om via de middelste weg op te marcheren. T Compagnie veegde dan ook het gebied voor zich schoon en verdreef Duitse SS-ers uit een groot wit huis van drie verdiepingen. Daarna voegde S Compagnie zich bij hen.

Luchtfoto van de omgeving van het Rijnhotel in Arnhem, 19 september 1944.
1) De Rijn. 2) Het St.Elisabeths Gasthuis. 3) Het Rijnhotel. 4) Bovenover, 5) Onderlangs. Brandende huizen tegenover het Gemeente Museum verspreiden rookwolken, die delen van Bovenover en Onderlangs versluieren.

Het was ónmogelijk om over straat te gaan en daarom moesten we om van het.ene huis in het andere te komen telkens een gat in de muur maken. Dit werd.zo’n twintig keer gedaan tot we bij het laatste huis van de rij kwamen, waar het krioelde van de Duitse tanks en kanonnen, die regelrecht op onze huizen schoten.
Na enige tijd werden wij overweldigd, terwijl wij ons doel in zicht hadden, maar er nog een kilometer vandaan waren. Drie dagen om twaalf kilometer af te leggen met vrijwel honderd percent verliezen ! Het was een bittere pil.
Toen ik acht maanden later uit het krijgsgevangenkamp in Engeland terug kwam, had ik de droeve plicht om de naaste familie van mijn twaalf manschappen die gesneuveld waren te bezoeken en ik vond dit een zware opgave.
Voordat ik gedemobiliseerd werd ging ik een paar maanden het ziekenhuis in.
Ik had steeds gehoopt dat de vijf man van mijn peloton, wier moedig gedrag ik onder de aandacht van de autoriteiten had gebracht, enigerlei onderscheiding zouden ont-vangen, maar dit mocht niet zo zijn.
Enige namen. De kolonel: Colonel Dobie, de adjudant: Gapt.Grove, de compagnies-commandant: Major Stark, de commandant van het 7e peloton: Lt.Felton.

NASCHRIFT
Voor veel Oosterbekers is Richard (Dick) Bingley geen onbekende en een graag geziene figuur, die zelden ontbreekt bij de herdenkingen tijdens de septemberdagen. Een officier die zeer gewaardeerd wordt door zijn “jongens”. Wij vinden het een bijzon-dere eer dat deze veteraan zijn belevenissen uit de Slag om Arnhem op zijn bescheiden manier aan ons beschikbaar stelde, temeer daar er zo weinig bekend is over de chao¬tische toestand waarin het le, 3e en He Parabataljon en het 2e Bataljon South Staf¬fords verzeild raakten bij hun wanhopige poging zich bij de groep op de Rijnbrug te voegen.
Wie is Dick Bingley ? Onderstaande, in telegramstijl weergegeven lijst, geeft een indruk van zijn respectabele militaire loopbaan.
1938: Dienst genomen in het territoriale leger, Mitrailleurbataljon Middlesex Regt. Januari 194-0: sergeant bij het Britse expeditieleger in Frankrijk.
27 mei 194-0: gewond door een mortiergranaat en via België geëvacueerd.
Oktober 1940: na ontslag uit het hospitaal dienst genomen bij de nieuw opgerichte 2e Commando Eenheid. Voltooide zijn parachutisten-opleiding. Ging over naar 11 SAS (Special Air Service). Hieruit werd later het le Parabataljon geformeerd.
Sergeant bij de T Compagnie. Oktober 1942: officiersopleiding in Aldershot.
1 april 1943: als 2e luitenant in de S Compagnie gesprongen boven Sicilië.
14 juli 1943: tweede verwonding aan zijn hand bij de verovering van twee bunkers op de Primosole brug op Sicilië.
1 oktober 1943: bevorderd tot le luitenant – tijdelijk kapitein.
Tweede operatie aan de rechterhand; tijdens revalidatie commandant opleidings- compagnie bij de Parachute Training School op Ringway bij Manchester.
I april 1944: weer in aktieve dienst als luitenant bij de S Compagnie.
17 september 1944: geland bij Wolfheze. Op 19 september gewond aan linker enkel en rechterhand. Krijgsgevangen gemaakt.
II april 1945: bevrijd en enige maanden opgenomen in een Engels ziekenhuis.
12 augustus 1946: gedemobiliseerd.
In 1949 weer in het leger; opleiding tot inlichtingenofficier.
November 1951: aangesteld als plaatsvervangend compagniescommandant in de B Compagnie, Welsh Regiment bij de Britse Gemenebestdivisie in Korea, met de rang van kapitein.
23 juni 1952: bij een aanval op een door Chinezen bezette heuvel door diverse kogels getroffen en zijn linker oog verloren. Slaagde er niettemin in de heuvel vier uur vast te houden en het beoogde doel, het maken van een gevangene, te verwezenlijken. Rest ons nog te vermelden dat Dick Bingley het eerste “lid voor het leven” van onze Vereniging is en bovendien een stuwende kracht achter B.L.E.S.M.A., waarvoor Uw aandacht wordt gevraagd elders in deze Nieuwsbrief en in het voorwoord van onze voor- zitter (C.v.R.).

Download ministory

MINISTORY VIII
DE GESCHIEDENIS VAN DE 17-PONDER KANONNEN IN HET PARK HARTENSTEIN. I.
Ze staan er bijna net zo lang als ons Museum in Huize “Hartenstein” is gehuisvest. Sinds 1945 zijn ze verschillende keren verplaatst: van hun laatste stelling naar de plaats waar nu het Oosterbeekse Airborne Monument is, toen naar Kasteel Doorwerth en sinds enige jaren bij ons Airborne Museum.
Als “grote” kleine man van 12 jaar “speelde” ik en met mij mijn generatie-genoten “kanonnetje”en ik vraag mij af hoeveel kinderhanden vergeefs getracht hebben beweging te krijgen in de zware, verroeste onderdelen van deze stoere 17-ponders. Hoeveel over-moedige jongetjes zullen, net als ik destijds, met een lange buis en een zware hamer getracht hebben de grote kardoeshuls uit de loop van één van deze kanonnen te slaan ? En hoeveel van deze jongetjes, nu volwassenen, hebben tijdens dit (vergeefse) werk gedacht: “Ik zou wel eens willen weten wat er met je gebeurd is ‘groot kanon’. Je hebt het, gezien je lidtekens, niet altijd even gemakkelijk gehad”.
Kanonnen kunnen maar in beperkte mate verslag geven over de gebeurtenissen en het aantal mensen dat dit wèl kan wordt steeds kleiner. Voor mij is het steeds een uit-daging geweest de geschiedenis te achterhalen van deze zwijgende getuigen van een verwoede strijd tegen een overmachtige vijand.

Enige algemene gegevens.
Het 17-ponder anti-tankkanon was het beste anti-tank wapen dat de le Airborne Divisie had. Helaas waren het gewicht en de omvang van dit geschut zo groot dat ze slechts in de Hamilcar glider konden worden vervoerd. Bovendien was er een speciale vrachtauto, de Morris 3OCWT, nodig voor de tractie en het vervoer van bemanning en munitie.
De bemanning bestond uit een sergeant(wachtmeester)-stukscommandant, een korporaal, 5 kanonniers en een chauffeur/kanonnier, In totaal zijn er voor de le Britse Airborne Divisie 16 vanuit Engeland overgevlogen. Hiervan zijn er 11 in actie geweest tijdens de gevechten. Twee zijn bij de le lift onherstelbaar beschadigd op het landingsterrein; één is in de Noordzee verdwenen en twee zijn bij crashlandingen in West Nederland in Duitse handen gevallen.
De beschikbare hoeveelheid munitie per vuurmond bedroeg slechts een honderdtal pant- serdoorborende granaten, waarbij inbegrepen de 24- (!) granaten die bij de supply- droppings in Britse handen vielen.
De lengte van de granaat is ongeveer 25 cm; de lengte van de kardoeshuls bedraagt 60 cm. Het kaliber is 3 inch of 76 mm. Men schoot onder een kleine elevatie, d.w.z. een lage baan van het projectiel, waarvan de aanvangssnelheid ongeveer 1000 meter per seconde bedroeg. (Verdere technische gegevens volgen in de volgende ministory over 17-ponders).

Het 17-ponder anti-tankkanon bij de Oude Kerk in Oosterbeek, voorjaar 1945 • Sergeant-gliderpilot Hubert Harry Rathband.(foto van zijn krijgsgevangenen- kaart).

Het 17-ponder kanon links (westelijk) van de museumingang
Dit stuk werd in 1945 aangetroffen naast de Oude Kerk aan de Benedendorpsweg in Ooster¬beek, en wel aan de straatkant, De Morris-truck stond voor het huis van de familie Ter Horst naast de kerk en was zwaar beschadigd door mortiervuur. Slechts twee namen van militairen die bij deze 17-ponder zijn geweest hebben we kunnen achterhalen: de bat¬te rij commandant, luitenant Casey en de gliderpilot Sergeant H.H.Rathband uit Oxford, onze belangrijkste inlichtingenbron. Dus niemand van de organieke stuksbemanning is bekend. Sergeant Rathband was de piloot die op zondag 17 september de enorme Hamilcar glider behouden aan de grond zette westelijk van de psychiatrische inrichting in Wolfheze. Hij en zijn tweede piloot bleven, zoals vaker gebeurde, bij het kanon en namen als extra bemanning deel aan de acties. Zijn verslaggeving is bijzonder gedetailleerd. “De eerste opdracht van luitenant Casey welke ons in Wolfheze werd verstrekt luidde dat we op moesten rukken naar Arnhem en de strijd moesten aanbinden met een vaartuig dat voorzien was van luchtdoelgeschut”.( Dit is waarschijnlijk de Duitse luchtdoel- artillerie welke bij de steenfabriek tegenover Onderlangs stond opgesteld, v.R. ).
“In het voetspoor van Frost passeerden we met de 17-ponder Oosterbeek Laag en bereikten in de avond van 17 september de Utrechtseweg in de buurt van het Rijnhotel. Op maandag 18 september moesten we weer terug richting Oosterbeek en werd stelling gekozen op het kruispunt Benedendorpsweg-Veerweg. Van hieruit bestreken we de Westerbouwing en de Oude Oosterbeekse Weg. Vervolgens trokken we met het kanon weer in oostelijke richting en namen we stelling bij de gasfabriek. Dit bleek een ongunstige positie en daarom verplaatsten we ons opnieuw, ditmaal naar onze laatste stelling in de boomgaard ten zuiden van de Oude Kerk.Vanuit deze positie vochten we duels uit met Duitse pantser¬voertuigen en namen we de vijand die zich trachtte te verschansen in de trein, die zich op de noordelijke oprit van de spoorbrug bevond, onder vuur. Bij de eerste vijan¬delijke treffer verloren we ongeveer de helft Van de bemanning en toen de truck met reserve-munitie door mortiervuur werd getroffen, werd onze positie in de ogen van Luitenant Casey hopeloos en gaf hij bevel het kanon onklaar te maken en te verlaten. Dit alles vond plaats tijdens de dropping van de Poolse Brigade, dus op 21 september. Met hulp van een Sergeant-Majoor, waarschijnlijk van de South Staffords, werd het stuk weer klaar gemaakt voor actie, waarbij het tussen twee bomen werd vastgebonden. We namen het op tegen een Duits pantservoertuig dat om de hoek (bij Garage Klaassen, v.R.) zichtbaar werd en juist toen wij met een treffer deze aanval tot staan brachten, weiden wij zelf voor de tweede keer geraakt”.
Bij deze treffer moet het terugloopmechanisme van het kanon zijn vastgelopen, zodat het niet meer “in batterij kon lopen”, Daardoor bleef de huls muurvast in de kamer achter, en daar zit hij nog tot op de dag van vandaag. (Tip voor eventuele hulzen- verzamelaar: de niet meer aanwezige druk in de terugloopcylinder, waarmee de huls eruit geworpen had moeten worden, bedroeg ca. 42 atmosfeer !).
Sergeant Rathband, zijn 2e piloot en een lid van de stuksbemanning sloten zich aan bij de Lonsdalegroep en hielpen bij de verdediging van de Perimeter tot het eind van de slag. Op 26 september werden ze in een van de huizen oostelijk van de kerk krijgs-gevangen gemaakt. c.van Roekel
(Met dank aan oud-adjudant J.Ritmeester voor zijn technische adviezen.)

Achtereenvolgende posities van het 17-ponder kanon in Oosterbeek

Download ministory

MINI-STORY VII

De Militaire Begraafplaats in Oosterbeek wordt veelal aangeduid als het “Airborne Cemetery”. Wie over dit stukje Britse grond langs de rijen witte stenen wandelt, zal het opvallen dat er niet alleen militairen van de Eerste Britse Airborne Divisie begraven zijn.
In 19^5 begon de “Graves Concentration Unit” met de overbrenging van de gesneuvelden vanuit de talloze veldgraven in de omgeving naar deze prachtige plek. Men vond ze in bermen, tuinen, weiden en bossen in vaak inderhaast door kameraden of burgers gedol¬ven graven in de gemeenten Renkum, Arnhem en Ede. Ook de vele gewonden die in Apel- doornse ziekenhuizen bezweken kregen in Oosterbeek hun laatste rustplaats.
De Unit volstond niet met het gevechtsgebied ten noorden van de Rijn, maar bracht ook honderden gesneuvelden uit de Betuwe over, met name uit Eist, Heteren en Valburg, die voor het merendeel behoorden tot de 43e en 50e Britse Infanterie Divisies en van de Guards Pantser Divisie. Ook treffen we er de graven aan van ruim dertig Britten, die in april 1945 omkwamen bij de bevrijding van de Zuidelijke Veluwezoom.
Zoals uit onderstaande tabel blijkt, zijn er 1179 graven voor leden van de Eerste Britse Airborne Divisie (inclusief de Polen), 427 graven voor leden van de grond-troepen (inclusief twee Canadese militairen van de genie, die, toen het restant van de Britse Airborne Divisie over de Rijn terugtrok, met hun boten van onschatbare waarde geweest zijn), alsmede 141 graven voor leden van de Royal Air Force. Van de laatste categorie behoorden er 29 eigenlijk niet tot de R.A.F. omdat het meevliegende “despatchers” waren, belast met het droppen van voorraden.
Majoor Edward F. Coke in het linkse vak 21, rij C, graf 20, is een broer van majoor John S. Coke in vak 23, rij B, graf 17. Edward sneuvelde op 27 september 1944 in de buurtschap Boskant bij St.Oedenrode en werd, in Oosterbeek herbegraven op verzoek van zijn ouders. John kwam om op de Hindekamp bij Ede op 18 november 1944 tijdens de mislukte ontsnappingspoging “Pegasus II”.
Aan de rechterkant in plot 18 treffen we de broers Claude en Thomas Gronert aan, beiden al op de eerste dag van de actie, 17 september 1944, als leden van het Eerste Para Bataljon omgekomen bij de brug in Arnhem.
Voorin rechts bij de heg staat een steen apart. Zoals uit de inscriptie blijkt, betreft het hier geen graf- maar een gedenksteen voor majoor Thomas Everard Mont- gomery van het Border Regiment,

Twee veldgraven langs de Utrechtseweg bij “De Dennenkamp” in Oosterbeek. (foto: J.Leusden, Zwolle).

die gevangen genomen werd en in een lazaret in Lingen/Ems (in Duitsland, ten oosten van Coevorden) aan opgelopen hoofdverwon¬dingen overleed. Hij werd op het Evangelische kerkhof in Lingen begraven, samen met enkele andere paratroepers. In 1946 werden zijn stoffelijke resten echter niet aangetroffen. Onderzoek ter plaatse heeft ons uitgewezen dat de grafregistratie ordelijk heeft plaats gehad, zodat het een raadsel blijft waarom men de plaats van het graf niet meer heeft kunnen bepalen.
Een nogal verbreid misverstand is dat in Oosterbeek alle gesneuvelden van de Eerste Britse Airborne Divisie zijn herbegraven. Ook denkt men wel.eens dat er bij Amerongen, Wijk bij Duurstede en Lopik ook parachutisten en gliders zijn neergekomen “want daar zijn ook graven van Airborne soldaten”. Beide misverstan¬den worden hieronder verklaart.
De eerste slachtoffers van wat de geschiedenis in zou gaan als “de Slag om Arnhem”, vielen op 1? september al in Engeland bij Paulton. Daar verongelukte een Horsa- glider van de basis Keevil, waarbij de twee piloten en 21 Airbornes omkwamen.
Op het vasteland kwamen in België en Nederland verschillende Dakota’s en Stirlings neer, alsmede een aantal zweefvliegtuigen. Vooral tijdens de bevoorrading van de troepen schoten de Duitsers veel toestellen neer, die ofwel rond Oosterbeek of in de Betuwe en Brabant terecht kwamen. De RAF-mensen, de Para’s, de inzittenden van de gliders en de despatchers die hierbij omkwamen, zijn meestal vlak in de buurt ter aarde besteld.
De tijdens de gevechten in en om Arnhem gesneuvelden zijn, op enkele uitzonderingen na, wèl in 19^5 en 1946 naar het Airborne Cemetery overgebracht.
De derde groep bestaat uit gewonden die elders bezweken, dan wel door Duits in¬grijpen omkwamen. Allen die in Apeldoorn zijn overleden zijn wèl in Oosterbeek te vinden, die uit Utrecht, Lochem en Enschede echter niet. Tot de laatstgenoemde categorie behoren bijvoorbeeld de zeven Airbornes, die in Brummen door de SS in koelen bloede werden vermoord op 23 september en die begraven werden in Enschede, alsmede twee officieren van het 3e en het 156e Para Bataljon, die op 10 oktober in Vorden gefusilleerd en begraven werden.
De vierde groep omvat talrijke militairen die op 25 en 26 september tijdens de terugtocht over de Rijn omkwamen door Duits vuur of verdronken, toen zij trachtten zwemmend de veilige zuidoever de bereiken. Tot half november 1944 spoelden zij aan en we .vinden hun graven thans nog in plaatsen als Rhenen, Amerongen, Maurik, Schalkwijk, Vianen, Vreeswijk, Amersfoort, Wijk bij Duurstede en Lopik.
Dan zijn er tientallen, die in Duitsland omkwamen tengevolge van bij Arnhem opgelopen verwondingen of bezweken aan geforceerde marsen van kamp naar kamp. De tabel op pagina 8 geeft een overzicht vai al deze graven buiten Oosterbeek.
Een trieste zaak blijft het grote aantal onbekend gebleven soldaten, die in Oosterbeek hun graven hebben. Een menselijke tragedie gaat achter deze naamloze grafstenen schuil, waarmee we telkens weer geconfronteerd worden wanneer familie¬leden of makkers van nog steeds vermiste soldaten hun vragen stellen. Diverse instanties en privé-personen houden zich met dit probleem bezig, waardoor de laatste drie jaren de identiteit kon worden vastgesteld van zeven militairen, die tot dan toe als onbekend in Oosterbeek lagen. Op één na hebben deze graven inmiddels een nieuwe grafsteen met de naam, regiment enz. gekregen .en kon zo aan de tergende onzekerheid van de nabestaanden een einde gemaakt worden.
Een vijftal andere gevallen is nog in onderzoek en de verwachting bestaat dat op korte termijn ook hier een positief resultaat bereikt zal worden.
In september 1984 zijn wederom de stoffelijke resten van enkele Britse militairen in Oosterbeek gevonden, waarvan tot op heden één is geïdentificeerd.
Onlangs werd de vraag gesteld: hoe lang gaat dit nog door, hoeveel soldaten kunnen er nog in de bossen en weiden gevonden worden ?
Een globale berekening wijst uit dat er van de Eerste Britse Airborne Divisie nog 350 vermisten zijn, waar tegenover ongeveer 250 graven in Oosterbeek en elders in het land staan, waarvan kan worden aangenomen dat daarin onbekend gebleven leden van de divisie rusten. Hieruit volgt dat er nog ongeveer 100 in Arnhem, Oosterbeek en omgeving begraven moeten liggen.

Het zal duidelijk zijn dat elke tip uit de bevolking met de grootste zorgvuldig- .ei worden nagetrokken. Bij het zeer tijdrovende onderzoek dat gaande is, is elk detail van belang. Wanneer men weet op welke plaatsen er in 19^5 Britse graven waren, of wanneer hierover iets in dagboeken of andere documenten vermeld is, zal bekendmaking daarvan op hoge prijs worden gesteld. Het beste is natuur¬lijk wanneer er ook namen bekend zijn.
Getracht wordt om door een reconstructie van de toestand anno 1945 aanknopingspunten te krijgen die kunnen leiden tot identificatie van “onbekende soldaten”. Ook als men weet waar de veldgraven zich bevonden van militairen die thans onder een steen met hun eigen naam rusten op het Airbome Cemetery, is opgave van belang.

AIRBORNE CEMETERY, ARNHEM/OOSTERBEEK■ Herkomst van de graven. Verdeling naar eenheid.

Vorig jaar stonden we op een mooie nazomerdag op het R.K.kerkhof in Goirle bij Tilburg. Samen met de broer en zijn vrouw van een Engelse infanterist, die op 5 oktober 1>|4 vermist werd. “Vermist in actie, vermoedelijk gesneuveld in Noord¬west Europa” had het Ministerie Van Oorlog in Londen hen toen laten weten. Jarenlang hadden de ouders geschreven en gesproken met veteranen om erachter te komen waar hun zoon gebleven kon zijn. Twee keer waren ze op pelgrimstocht naar het Canadese Ereveld in Groesbeek gegaan, waar ze op de muur van het Memorial de naam van hun zoon gelezen hadden.
Tot we door een combinatie van gegevens het hechte bewijs konden leveren dat deze jongen als onbekende soldaat daar in Goirle lag, welke conclusie door de Engelse autoriteiten werd onderschreven.
We stonden bij zijn graf dat enkele dagen tevoren was voorzien van een nieuwe steen met zijn naam, rang enz., het thans gemarkeerde eindpunt van een levens¬lustige knaap uit Nottingham.
“Wij en zijn ouders hebben vanaf die dag in oktober 1944 geen enkele dag beleefd dat we niet aan hem dachten. Als iemand het huis verlaat en je ziet hem nooit meer terug en je weet niet eens waar en wat er met hem gebeurd is, dan blijft dat je levenlang knagen. Moeder – nu 81 – kon de reis niet meemaken. Toen ze hoorde dat het graf van haar zoon eindelijk gevonde was, heeft ze dat als een troost ervaren en keerde haar gemoedsrust terug. Je ziet niet voor niets op veel Britse militaire grafstenen staan: “At the going down of the sun, and in the morning, we will rememher them”.

AANTALLEN GRAVEN VAN LEDEN VAN DE lat BRITISH AIRBORNE DIVISION BUITEN OOSTERBEEK (exclusief: R.A.F.personeel, despatchers en Poolse para’s).
ENGELAND
Kerkhof onbekend. Geen exact onderzoek gepleegd. Echter minimaal: 23
BELGIE
Blankenberge, Alg.Begraafplaats 1
St.Amands tussen Gent en Antwerpen 1
Gent, Gemeentelijke Begraafplaats 2
Heverlee War Cemetery bij Leuven 2
NEDERLAND
Amerongen, Alg.Begraafplaats 4
Amersfoort, Alg.Begraafplaats Vrederust 1

Bergen op Zoom, British War Cemetery (glider-crash bij Dinteloord en Hoeven) 6

Bergen op Zoom, Canadian War Cemetery (aangespoelden uit Lopik en Lexmond) 2
Ede, Alg.Begraafplaats 2
Eist (Utr.), Alg.Begraafplaats 2
Enschede, Oosterbegraafplaats 8
Heteren, Alg.Begraafplaats 1
Holten, Canadian War Cemetery (afkomstig uit Ruurlo) 1
Lochem, Alg.Begraafplaats 2
Lopik (Willige-Langerak), Alg.Begraafplaats 1
Maurik, R.K.Kerkhof 1
Mook, War Cemetery (afkomstig van het Amerikaanse Ereveld Molenhoek) 2
Jonkerbosch War Cemetery, Nijmegen (o.a. 18 para’s van crash bij Ochten/
Echteld 28
Overloon War Cemetery 1
Renkum, R.K.Ke rkho f 1
Rhenen, Alg.Begraafplaats 18
Schalkwijk, Alg.Begraafplaats 2
St.Michielsgestel, R.K.Begraafplaats 1
Tuil en ’t Waal, Alg.Begraafplaats 2
Uden War Cemetery 1
Utrecht, Alg.Begraafplaats Soestbergen 6
Vorden, Alg.Begraafplaats 2
Vreeswijk, Alg.Begraafplaats 1
Wageningen, Alg.Begraafplaats 8
Wijk bij Duurstede, Alg.Begraafplaats 4
DUITSLAND
Becklingen War Cemetery, bij Soltau tussen Hannover en Bremen 12
Berlin War Cemetery 18
Durnbach War Cemetery, in de Allgau bij München 12
Hamburg, Ohlsdorf War Cemetery 1
Hannover War Cemetery 8
Kleve (Reichswald Forrest) War Cemetery 3
Rheinberg War Cemetery, bij Wesel (afkomstig uit Lingen/Ems) 4
totaal: 196

J.A. H e y,
(Hengelo, Ov.)

Download ministory

MINI STORY VI

(Uit het oorlogsdagboek van het 64e Regiment Medium Artillery van 21/9 tot 26/9-1944)
Om ongeveer 7 uur kregen onze verkenningseenheden opdracht om naar een gebied te gaan dat U mijl van Nijmegen lag. Vanaf 9-35 arriveerde het regiments hoofdkwartier. En er was nog steeds geen nieuws van de le Airborne Divisie. Plotseling werd het soepele verloop van het regiments-radioverkeer onderbroken door een station dat een onbekend codeteken gebruikte. Het vroeg toestemming op ons net binnen te mogen komen. Hij kreeg bevel er af te gaan. Het hield aan: “We liggen onder zwaar granaat- en mortiervuur- kunt u ons helpen”. De stem was kalm maar er doorheen klonk een nadruk die ons aan het denken zette. We vroegen wie hij was. “De mensen die jullie proberen te bereiken”! kwam het antwoord.
Het leek ongelooflijk, maar het moest -het kon alleen maar 1 British Airborne zijn- of toch niet? Kon het een Duitse piratenzender zijn die zat te vissen naar gegevens?
Het leek nauwelijks waarschijnlijk, maar we konden geen risico lopen. We moesten het station met zekerheid indentificeren. Onze methode was ongewoon, maar dat was het hele geval toch al. De commandant kende de naam van de artilleriebevelhebber van de lucht¬landingsdivisie :
+) commandant Lt Kol.H.S. Hunt,RA DSO-OBE
“Begint Uw naam met een….?” vroegen we. “Ja, en mijn voornaam is ….”. “En kent U iemand die …. heet?”-gingen we verder, terwijl we de voornaam van een wederzijdse bekende noemden. Toen de achternaam van deze kennis onmiddelijk door de “piraten- zender”werd opgegeven wisten we zeker dat we zijn indentiteit hadden vastgesteld, First Airborne! En ze hadden dringend hulp nodig. Er moest iets gedaan worden!
Om 10.35 meldde onze afdeling 4,5″ stukken zich gereed. De Airbornes gaven ons twee doelen op: beide buiten bereik.
+) deze doelen lagen ten noorden van de Utrechtseweg in de buurt van hotel de Bilderberg
Ze gaven ons een derde die goed was. Twee correcties en toen schaal 10. Dit was nog maar een opwarmertje!
+) De eerste doelen lagen allen in de bossen ten westen van de Van Borsselenweg op de Hoge Oorsprong en de salvo’s lagen op de uitgangsstellingen van de Duitse troepen die de sector van de Borders bedreigden.
Het was duidelijk dat we de Airborne Divisie geen maximum ondersteuning konden ver-lenen vanuit onze huidige stellingen en dus ging rond het middaguur een van onze U,5” batterijen vier kilometer naar voren. Inmiddels bleef de andere batterij in actie waar zij was en beschoot nog 6 doelen. Helaas lagen vier andere buiten bereik maar toen de voorste batterij zich gereed meldde, werden ook deze onder vuur genomen.
Om 12.30 kwam er nog een vreemde zender op ons net. De spreker noemde meteen zijn naam. Plotseling nam de persoonlijke belangstelling toe. Een man die in gevaar ver-keerde in gesprek met een vriend die kon helpen. Maar er viel geen spoor te merken van het kleine drama dat zich binnen het grotere afspeelde in dit radiogesprek tussen ^ie Brigademajoor artillerie van de Airborne Divisie en de Adjudant van het 64e Regi-ment middelzware artillerie.
+ ) Brig.Maj: Tower; adjudant: Kapt. Scrimgeoup-
Het eerste “piratenstation” bleek een afdeling van het artillerie-hoofdkwartier.
+) Zie ministory IV
Het was, zoals we later ontdekten het toestel (+) z.g. 19 set) van de vooruitgeschoven Artilleriewaarneming-eenheid (forward observation unit) van het 30e korps.
Dat de le Airborne Divisie er niet best voor stond viel niet te ontkennen. Ze hadden maar één radioverbinding met de buitenwereld, via ons.
De situatie was wel zo slecht dat om 12 uur 50 de waarnemer aan de Brigademajoor meldde dat de vijand maar 35 meter van zijn stelling af lag.
+) Dit was bij de “Pergola” op de Hemelse Berg -de Duitsers stonden toen op de hoek van de Pietersbergseweg/Kneppelhoutweg met gemotoriseerd geschut en had-den de D-batterij van de Airborne-artillerie praktisch onder de voet gelopen.
We waren getuigen van de gespannen situatie toen we over de radio het geluid van ontploffende granaten hoorden.
De Airbornes vroegen dringend om een situatie-rapport; konden wij hen zeggen tot waar onze voorste tanks gevorderd waren? Hoe we het ook probeerden, we kwamen er niet achter.
En steeds maar volgde doel na doel, met nauwelijks een onderbreking. Soms schaal 1, soms schaal 3 en niet tevergeefs. Om kwart over één kon de artilleriecommandant rap-porteren dat de algehele situatie verbeterd was.
+) De juiste hoeveelheid vuur is niet bekend. Wel weten we dat de 4,5″ afdeling (8 stukken) totaal 3000 schoten afvuurde.Er werden gedurende de 5 dagen 160 doelen onder vuur genomen.

Om half twee kwam er nog meer goed nieuws. De commandant had een uitgebreid verslag uitgebracht op het korpshoofdkwartier en kwam terug met het bericht dat een strijd-macht bestaande uit een pantserregiment en een infanteriebrigade met ondersteunende artillerie het bevel had gekregen op te rukken en contact te maken met de le Airborne- divisie. En verder was er een afdeling 155mm geschut met grote spoed onderweg en zou een verbindingsofficier van de le Airborne Divisie zich bij het Regimentshoofdkwartier melden.
+) De 419e afdeling zware artillerie bestond uit 4 stukken, die gedurende de
5 dagen totaal 650 schoten afvuurden.
Tegen vieren was de 155mm afdeling al in actie.
Tot nu toe werkte de radioverbinding goed, in het bijzonder met de waarnemers. Maar de avond viel en zelfs de grootste optimisten onder ons twijfelden of het contact tijdens de duisternis behouden zou kunnen worden. Maar we moesten verbinding houden ook al be-tekende dit twee of drie tussenzenders. Daarom werd er een schakelstation uitgestuurd onder bevel van een officier. Zijn opdracht was kort en terzake: “Ga zover U kunt zonder krijgsgevangen gemaakt te worden en blijf in contact”. Dat deed hij en tot het eind van onze verbinding met de Airborne Divisie bleef het station in zijn vooruitgeschoven positie. Hun werk was van onschatbare waarde.
s Nachts had de CCRA (corpscommander Royal Artillery) een zender op onze frequentie (wat een unieke onderscheiding betekende) en om 7.20 had hij de artillerie-commandant van de Airborne Divisie om een opgave van de stand van zaken gevraagd, daaraan toe- .voegend: “We schieten hard op”. Het antwoord luidde: “Geen verandering-We zullen blij zijn jullie te zien”.
Later in de morgen kwam er een tweede radioverbinding met de CRA via de Airborne ver-bindingsofficier die aangekomen was met een zender naar zijn eigen post ten noorden van Nijmegen. Dit maakte het geheel iets gemakkelijker voor RHQ (Regimental Headquarters), maar voor de artilleristen was het even drukke dag als de middag ervoor.
Naast ons vuurplan ter ondersteuning van de Airborne Divisie werden 31 doelen door het Regiment bestookt. Geïnspireerd door de druk der omstandigheden werd er schitterend werk geleverd.
+) Behalve de doelen aangegeven door de Airbornes werd er door de 64e medium vuur uitgebracht volgens drie vuurplannen met de codenamen Guineas,Bill en Lincoln. Lincoln lag op het plateau van de Westerbouwing en de bossen ten noorden hier-van, Bill op de uiterwaarden aan de oostzijde van de perimeter en van Guineas zijn geen kaartcoördinaten bekend. Wij vermoeden dat het lag aan de noordzijde van de perimeter.

Een stuk van het 64e Medium Regt.in actie in de nabijheid van de Electrische Centrale.

Onze verplichtingen beseffend had de divisie (43e Infanterie divisie-Gen.Maj.Thomas) die we eigenlijk, dienden te ondersteunen, indien noodzakelijk slechts een beroep ge-daan op ons 5.5″ geschut; maar die dag werd het overduidelijk dat de Airborne Divisie al onze hulp nodig had wilde zij overleven. Om onze 5-5″ afdeling extra steun te laten verlenen werden stellingen gekozen in het gebied waar ook de 4.5″ kanonnen opgesteld stonden. Ze werden bij het aanbreken van de dag op de 23e betrokken.
+) Deze stellingen waren bij de electriciteitscentrale te Nijmegen, (kaartcoör- dinaten 6916 6295).
In normale.omstandigheden zou het Regimentshoofdkwartier zonder aarzeling mee opge-trokken .zijn, maar in dit geval stonden we voor een dilemma. Voorwaarts trekken zou ongetwijfeld onze regimentsverbindingen ten goede komen, maar zou ook de verbinding met de Airborne Divisie verzwakken en wel omdat het terrein naar de rivier toe afliep en meer bebouwd was. De plv commandant ging er op uit in een radiowagen en testte op verschillende plaatsen de ontvangst. Tenslotte vond hij een punt dat dicht genoeg bij de afdelingen lag en waar de ontvangst van de Airborne Divisie even goed was als het steeds al was. Hij besloot om het RHQ op te laten rukken. De adjudant en de radio- officier gingen vooruit met een klein tactisch hoofdkwartier, terwijl de rest met de Airborne Divisie in contact bleef. Er werd op het nieuwe terrein een antenne van 9 meter opgericht. De verbindingen waren goed en dus werden deze overgenomen teneinde het Tactisch Hoofdkwartier in staat te stellen zich bij hen te voegen. Die dag werden 25 doelen onder vuur genomen.
Onze zorgen namen langzamerhand toe. De divisie die we eigenlijk ondersteunden begon steeds meer een beroep op ons te doen. Onze aanvoerlijn was door de vijand afgesneden. Er kon geen garantie worden gegeven dat onze munitie spoedig aangevuld kon worden. Het was een gelukkig toeval dat het vooruitgeschoven munitiedepot was bevoorraad met medium-munitie vlak voordat de weg afgesneden werd. Maar bij de huidige vuursnelheid zouden we daar niet lang op kunnen teren.
Onze problemen werden echter wat verzacht toen een afdeling zwaar luchtdoelgeschut en nog een afdeling 4.5″ stukken onder ons bevel kwamen.
+ ) De sterkte van het 64e regiment medium artillery was nu: beide eigen afdelin¬gen: nl. de 211’en 212*afdeling middelzware artillerie, bestaande uit ieder 2 batterijen met 4.5 en 5-5″ geschut, + de 419e afdeling zware artillerie, de afdeling zwaar luchtdoelgeschut (dit werd ook tegen gronddoelen ingezet) en de 27e en 28e afdeling midelzware artillerie. Deze eenheden stonden onder rechtstreeks bevel van het 64e Regiment. Bovendien kon een beroep gedaan wor¬den op het in de nabijheid opererende 84e Medium Regiment Artillery. Er waren dus niet minder dan 10 batterijen beschikbaar om vuur uit te brengen op de sector Arnhem-Oosterbeek.
De toestand voor de Airborne Divisie werd wanhopig. Opgaven van vuurdoelen werden onderbroken door Slidexboodschappen van de CCRA aan de CRA AB.div.
+) Slidex is een bepaalde code. CCRA= Corpscommander Royal Artillery. CRA AB.div. = Commander Royal Artillery Airborne Division=Lt.Kol. Loder Symonds.
Er was nog steeds geen aansluiting en het was onwaarschijnlijk dat dit nog zou plaats-vinden. De voorraden raakten op. Het was tragisch te constateren dat de Airborne Divisie het niet lang meer zou volhouden in hun steeds kleiner wordende perimeter.
In de nacht van 24 op 25 september werd een poging ondernomen hen te bevoorraden. Het werd een mislukking. Door de sterke stroming en de modderige oevers slaagden slechts enkele Dukws erin de Rijn over te steken.
En zo werd om 10.25uur op 25 september het raadselachtige bericht “Berlijn vanavond” aan de CRA AB.Div. verzonden.
Er werd een vuurplan voorbereid. Onder dekking van een vernietigend spervuur werd “operatie Berlijn” uitgevoerd.
Het laatste verzoek om vuursteun was gedaan.
Namens de Airborne Divisie werd de volgende brief aan het 64e Medium Regiment Royal Artillery verzonden:

Onderwerp: Operatie Market Garden.
Aan Bevelvoerend Officier,
6h Medium Regt Royal Artillery,
British Liberation Army.
Namens de le Airborne Divisie wil ik dank uitspreken aan U, Uw regiment en de 419e afdeling zware artillerie voor de steun die U ons de afgelopen wee verleend heeft.
Het is overduidelijk dat de rol die het Regiment in de Slag om Arnhem ge a heeft van beslissende aard is geweest voor het overleven van de Divisie ge¬durende de negen dagen die zij doorgebracht heeft ten noorden van de rivier de Rijn.
Op het moment dat Uw Regiment in actie kwam stond de zaak er tamelijk slecht voor en Uw vuur maakte alle verschil uit.
Het was niet alleen het vernietigende en zeer accurate effect dat Uw vuur teweeg-bracht tijdens de laatste zes dagen van de slag dat ons allen zo’n hart onder de riem stak, maar ook de manier waarop aan alle verzoeken zo direct werd voldaan. De bevelhebbers van het 30e korps en van het Airbornekorps 1) hebben ingstemd met ons verzoek Uw regiment ons Airborne insigne, de Pegasus, te mogen aanbieden dat onder op de rechtermouw gedragen dient te worden.

Wij zullen het als een voorrecht beschouwen als U het wilt dragen als een blijvende herinnering aan onze samenwerking tijdens de Slag om Arnhem.
Ik hoop in de gelegenheid te zijn Uw regiment in de toekomst te bezoeken en officieren en manschappen persoonlijk te danken voor hun inspanningen.
27 Sep 44
Was getekend,
R.E. Urquhart, Generaal Majoor,
Commandant le Airborne Divisie.
1) Respectievelijk Lt Gen. Horrocks
Foto:Sergeant S.Hoppe,64e Medium
Regiment Royal Artillery,
2nd. Army.
Het Pegasus-embleem op de
rechter benedenmouw.
Samensteller:G.van Roekel.
Vertaalwerk:Drs A.Groeneweg.
Foto’s:Drs R.P.G.A.Voskuil.
en Lt Gen. Browning.

+) = toelichting door de samensteller .
In de volgende ministory wordt dit onderwerp afgesloten door een overzicht van de doelen welke door het 64e Medium Regt.gedurende de Slag om Arnhem onder vuur werden genomen.

Download ministory

Ministory V – ‘Time and age have dimned my memories’
Het begon een ministory te worden door een simpele zinsnede in het verslag van het 3e bataljon (Lonsdale force). Een zinnetje dat op het eerste gezicht niet van veel belang leek te zijn, n.1. “enemy infantry suffered casualties from 3” mortarfire, directed by Sgt.Whittingham, Ist Batalion”. U kunt er van opaan dat als, de rivaliteit tussen de elite-bataljons in aanmerking nemend, het 3e bataljon het nodig acht een simpel mortier- groepje van het le in het officiële oorlogsdagboek te vermelden, er sprake is geweest van opmerkelijke gebeurtenissen!
In ieder geval was dit hetgeen nodig was, om de “legpuzzle” waarvan bijna alle stukjes aanwezig waren in aanmerking te laten komen voor een mini-story.
Beschrijvingen van de gebeurtenissen door drie onafhankelijke bronnen, fotomateriaal en verslagen van ooggetuigen werden nu ondersteund door officiële verslaggeving!
Als uitgangspunt beschikten we deze keer over een heel bijzondere bron, n.1. het dagboek van een, destijds, 15 jarig meisje. Bijzonder waardevol in onze ogen, omdat kinderen op deze leeftijd scherpe waarnemers zijn en bovendien niet geneigd zijn deze waarnemingen te interpreteren. Een “kwaal” waaraan volwassenen zich veelal bezondigen. Niet dat wij leuge¬naars zijn, maar wij willen steeds maar oorzakelijke verbanden leggen en dit lofwaardig streven, dat nu eenmaal een eigenschap van volwassenen is (en behoort te zijn) is bij dit werk soms oorzaak van vreemde vergissingen. Vandaar onze blijdschap dat we over “kinder¬ogen” mogen beschikken bij de start van deze verhalen. Het in elkaar passen laten we deze keer aan U over. In verband met plaatsruimte verzoeken wij U het schetskaartje van mini¬story II hierbij te gebruiken.

Donderdag 21 september:

Donderdagmorgen krijgen we van de Engelsen eten. Vlees met nog iets er door heen. Afge¬lopen nacht zouden ze in de kamer zowat verbrand zijn. Ze hadden een kaars op een glazen asbakje staan. Deze is echter opgebrand, maar het asbakje is zo heet geworden dat het ge¬knapt is. Het tafelkleed heeft toen vlam gevat en er is een gat in de tafel gebrand. Ge¬lukkig hebben ze het toen gemerkt en uitgemaakt.
De hele donderdagmorgen is het schieten. We mogen de kelder tenminste niet uit.’s Middags hebben we weer van de Engelsen eten gekregen. Het was erg lekker.
Donderdagmiddag beginnen de Duitsers ineens hevig te schieten. Er komen veel Engelsen in de kelder. Dan komt er één de trap af en zegt dat er een wagen met munitie, die naast ons huis staat, een voltreffer heeft gehad en dat hij in brand staat. Alles ontploft nu natuur¬lijk. Alle Engelsen, die in de andere kelder zitten komen bij ons, want de wagen staat daar net boven het keldergat en dan zitten ze daar niet veilig meer. Ze hebben allemaal beilen (!) bij zich.
Er vliegen grote stukken uit de muur, maar het brandt nog niet. We zitten allemaal op de hurken en stijf tegen elkaar aan, zodat er zoveel mogelijk Engelsen bij in kunnen. Ze zitten op de trap tot boven aan toe. We worden allemaal erg stijf van dat zitten. Er komen een paar soldaten de trap af met één in het midden. Ze zeggen dat hij gewond is. Ze leggen hem op de grond in een wollen deken. Ineens wordt ik erg raar in mijn benen. Ik kan haast «et meer staan. Ik ga op een stoel zitten. Ineens komen Len en Gerald naar beneden. Ik n erg blij dat ik een paar bekende gezichten zie. Ze hebben de Engelse soldaat onder-zocht maar hij is niet gewond. Maar er is een granaat bij hem ingeslagen en daarom is hij erg geschrokken (geschokt, zeggen de Engelsen). Hij is een beetje gekalmeerd. Ze hebben hem een beetje eau de cologne gegeven en nu slaapt hij een beetje….
Oom Jan, (zo noemen we de Engelse gewonde, omdat hij zo op de broer van Mammie lijkt, die Jan heet) heeft ook wat gegeten en gedronken. Hij is echter heel wezenloos, want hij kent me niet eens, als ik hem vraag hoe hij zich voelt. Ze hebben hem een natte handdoek op het hoofd gelegd. Er komen telkens Engelsen naar hem kijken. Zij zijn voor hun gewonden heel anders, dan toen de Duitsers die bij Klaassen waren……….

“Oom Jan” heette in werkelijkheid Nobby Clarke, maar wat was er met hem gebeurd? Hiervoor citeren we “Een Brug te ver, blz 424 Ned. uitgave:

De “Tiger” bleek in werkelijkheid een gemotoriseerd kanon te zijn, een z.g. Stug III G. Op het schetskaartje is de situatie terug te vinden op “Ploegseweg”.(foto coll. Airb.Mus.)

Korporaal Sydney Nunn en een andere parachutist, soldaat Nobby Clarke, hadden vriendschap, gesloten met een zweefvlieger in een aangrenzende loopgraaf. Tijdens een pauze in de mor- tierbeschieting riep de piloot tegen Nunn: “Ik weet niet of je het weet, ouwe jongen, maar rechts van ons staat een knaap van een tank. Eentje van de “Tigerfamilie”. Clarke keek Nunn aan. “Wat moeten we doen?” vroeg hij. “Er een stelletje gaten in boren?” Nunn gluur¬de behoedzaam over de rand van de loopgraaf. Het was inderdaad een “knaap van een tank . Verborgen in de struiken vlak bij hen stond een anti-tankkanon, maar de bemanning ervan was gesneuveld en niemand van Nunns groep wist hoe het wapen geladen of afgevuurd moest worden. Nunn en de piloot besloten er naar toe te kruipen. Toen de mannen uit hun dekking klauterden,werden ze opgemerkt en het kanon van de tank begon te vuren. “We kropen zo dicht over de grond, dat we er met onze neuzen voren in trokken”, vertelde Nunn. “Onze bosjes begonnen er uit te zien als een houthakkerskamp, toen overal om ons heen bomen neer¬kwamen”. De twee mannen bereikten het kanon juist toen de “Tiger” ons persoonlijk attentie begon te bewijzen met zijn mitrailleur. De zweefvlieger keek langs de loop van het kanon en slaakte een vreugdekreet. “Ons kanon was regelrecht op de tank gericht. Als we geweten hadden hoe we het hadden moeten doen, hadden we niet beter kunnen richten”. De piloot keek Nunn aan en zei: “Ik hoop dat het ding werkt”. Hij haalde de trekker over. Door de hevige ontploffing die volgde, werden beide mannen op hun rug gesmeten. “Toen onze oren niet meer suisden, hoorde ik hoe de anderen om ons heen begonnen te lachen en te juichen”, zei Nunt^ Toen hij met ongelovige ogen in de richting van de tank keek, zag hij dat de “Tiger” in lichtelaaie stond en de munitie ontplofte. De zweefvlieger draaide zich om naar Nunn, gaf hem plechtig de hand en zei: “Zo, die zat”.

Wat Nobby Clarke betreft, dit gevecht was voor hem wel een beetje teveel van het goede, want door een toeval scheen hij steeds zijdelings betrokken te zijn bij wanhopige tankgevechten. De dinsdag daarvoor, waren hij en de overgebleven soldaten van de 3”mortier- sectie onder bevel van Sergeant Harold (Dick) Whittingham getuigen geweest van de actie van Baskeyfield V.C. onderaan de Accacialaan. Overigens was deze taaie mijnwerker uit Wales op vrijdag 22 september weer in staat zijn taak te verrichten als verbindingsman in de mortiersectie.
We geven hiervoor het woord aan Dick Whittingham:

Mijn orders in de Lonsdalegroep waren op donderdag 21 september de tuinen (nu Zuiderbeek- weg en Ploegseweg) en het stuk daarachter, het z.g. kerkeland en Bato’swijk, in de gaten te houden. Het stuk lag aan de Arnhemse kant van de wasserij van de firma Van Hofwegen. Een deel van de tuinen behoorde tot het huis en de smederij van de Heer Evert Breman (De huisnummers zijn nu Benedendorpsweg 117 en 119). Enkele van onze geweerschutters had¬den putten gegraven in dit deel van de tuinen, welke tegenover dit open stuk grond lagen. Hier liet ik Nobby Clarke achter om een waarnemingspost te maken aangezien de grond in de tuin te zanderig was om een diepe loopgraaf te graven. Op mijn tocht kwam ik bij een klein achterplaatsje van ongeveer 3 bij 9 meter terecht. Er was een ingang van ongeveer anderhalve meter breed en de plaats werd omgeven door de zijkant van een groot huis, een hoge stenen muur en een paar schuren. De hoogte van de gebouwen bedroegen wel zes meter; Ik had hier dus een prachtige “kuil” van wel 6 meter diep voor onze mortier.
In het huis woonden de heer en mevrouw Breman, hun beide dochters van 15 en 11 en nog twee oudere dames. De heer Breman was zeer hulpvaardig. Hij stemde er mee in dat onze mortier opgesteld zou worden op één meter afstand van zijn achterdeur en dat mijn mannen gebruik mochten maken van zijn huis en zijn twee kelders. Op één van de zolderkamers lag hun wintervoorraad fruit, groenten en tabak opgeslagen. In één van de schuren hield hij kippen. We hadden dagen geen warme maaltijd gehad, maar mevrouw Breman kookte voor ons, maar ook zou de familie in de komende dagen al hun voedsel met ons delen, totdat alles op was. Toen konden we nog niet vermoeden hoe hevig het gevecht, dat zou leiden tot de vol¬ledige verwoesting van dit deel van het dorp, zou worden.(Zie het schetskaartje van mini- story II). Toen we onze eerste salvo afvuurden vertelden mijn amnnen mij dat Breman tegen hen gezegd had dat het hem als muziek in de oren klonk!
In de dagen tussen donderdag 21 september en zondag de 24e, gingen mijn collega, sergeant Norman Geekie en zijn mannen er iedere dag en nacht op uit om granaten voor ons mortier te zoeken en eten op te scharrelen. Dankzij hun inspanning zijn wij nooit zonder munitie geweest. We vuurden iedere dag, met vele tussenpozen, granaten af op de bossen tussen de wasserij en het Gemeentehuis in Bato’swijk. Dit vuur moet heel wat slachtoffers gemaakt hebben bij de vijand. Deze beantwoordde ons vuur met een 6-loops mortier. We kregen het hard te verduren, maar er kwam toch slechts één granaat in onze stelling terecht en dat was volgens Frank Mc Cormick bovendien nog een blindganger! Hierbij moet echter wel wor¬den vermeld dat de andere granaten treffers waren op de daken van de gebouwen om ons heen!

De plaats van de mortieropstelling in 1946. Beide zusjes Breman, destijds 11 en 15 jaar, staan bij de achterdeur.

Op het schetskaartje boven de g. van Benedendorpsweg.
Het zal op zaterdag de 23e zijn geweest dat de Duitsers het open veld bereikten ongeveer 80 meter van onze waarnemingspost. Deze afstand is te gering voor een normale 3” granaat Ik liet de lading terugbrengen tot twee, daarna tot één en nog altijd vlogen de granaten over de vijand heen. In mijn wanhoop gaf ik order slechts de ontstekingslading te gebrui¬ken. Onze infantrie, Nobby en ik zagen de granaat opstijgen. Hij ging nauwelijks vooruit en ik dacht dat hij op onze waarnemingspost terecht zou komen! Toen draaide hij langzaam om in de lucht en landde precies op het doel. Er volgden nog twee granaten en toen kwam het tegenvuur tussen ons in, tot grote schade voor onze infantristen in hun schutters- putten.
Op zondag, de 24e, vond Nobby me gewond in de tuin en met behulp van de heer Breman, die van twee bezems krukken voor mij maakte, kregen ze me het huis en de kelder in.

Tot slot keren wij weer terug naar het dagboek en wel op zaterdag 23 september:
De Engelsen krijgen gebrek aan eten. Er zijn gisteren wel parachutes uitgegooid, maar er zijn er teveel buiten de Engelse linies gevallen, dus in Duitse handen. Ook zijn er in de wei gevallen, maar de Engelsen durven ze niet te halen, omdat er zo hevig gevuurd wordt. We hebben boven staan kijken, toen de parachutes naar beneden kwamen. Er komen er ook in onze tuin en achter op de plaats. We gaan weer naar beneden want de Duitsers beginnen weer te schieten. Ik heb Gerald gevraagd naar Len, maar hij praat er over heen.
’s Middags komt Frank de hele tijd naar beneden. Hij komt uit Ierland (Dublin), dus hij is ook vrijwilliger. Het is een aardige jongen met dikke zwarte krullen (Frank Mc Cormick was op dit tijdstip 18 jaar en diende onder een andere naam sinds zijn 16e jaar!) Hij is stapelgek op Koelie, die hij blondine noemt. Zij heeft hem ook Hollands geleerd zoals: “Hou je mond. Je bent een wurm. Wee. Ja. Je bent een kip zonder kop. Je bent een kat . Hij is er erg trots op dat hij dat allemaal kan zeggen. Als hij beneden komt repeteren ze het hele geval.

Maandag 25 september
Maandagmorgen is het nog tamelijk rustig. Ik ben met Gerald boven geweest. We stonden bij Tante Jo in de gang toen er een gewonde de keldertrap opliep (n.b. Het huis heeft twee kelders). Hij had de arm in de doek en het gezicht in verband. Dan wordt er een gewonde door een zestal soldaten de keldertrap opgedragen. Het is de Haviksneus.(Harold -Dick- Whittingham) Eén van de goede bekenden. Hij heeft het linkerbeen in het verband. Ik vind het erg zielig voor hem, dat hij nu zo hulpbehoevend is. Ik ga weer naar onze kelder, want het begint onrustig te worden. We zitten een poosje beneden als Frank de trap af komt^ Hij staat achter de mortier en moet om de vijf of tien minuten schieten. Maar in de vrije^ tijd komt hij bij ons in de kelder….
Hoe kwam deze episode over bij “Haviksneus” de gewonde Dick Whittingham?

Wij citeren: Dinsdag 26 september! In het vroege ochtendlicht was er boven mij een enorme ruzie. Weer was het onze gastheer Breman. Hij zorgde voor onze gewonden en was in een hoogloopende ruzie verwikkeld met SS-ers die voornemens waren handgranaten in de kelders te gooien. Maar hierin waren op dat tijdstip slechts vrouwen en gewonden!
Hoe dan ook, onze strijd in Oosterbeek liep teneinde. We verloren elkaar en het gezin Breman uit het oog. Gelukkig niet voor goed, want 15 jaar later ontmoette ik Frank weder¬om in Oosterbeek bij de Airborne-herdenking. Na het kerkhof en het oude Kerkje bezocht te hebben gingen we op speurtocht. We vonden de tuin met de waterpomp, “hier is het”, zei Frank en klopte aan op de achterdeur van nr 11?. En wie deed de deur open? Niemand anders dan mevrouw Breman. Het deed ons goed te horen dat het gezin en onze sectie het er levend hadden afgebracht en dat het meisje dat in die bewogen dagen voor ons piano speelde, in¬middels getrouwd met Chris van Roekel, op nr 119 woonde.
En ik? Als beloning voor het feit dat ik er verantwoordelijk voor was dat hun huis in puin werd geschoten, krijg ik iedere keer als ik hen opzoek, in plaats van een slaapplaats in de kelder zoals in 1944, de eer van de LOGEERKAMER.

V.l.n.r.: “Dick” Whittingham, Nobby Clarke en Frank Mc Cormick

Download ministory

Bijlage bij Nieuwsbrief no.13 Copyright V.V.A.M.
MINI-STORY IV, De artilleriesteun van het 2e Leger aan de 1e Britse Airborne Divisie tijdens de Slag om Arnhem.
door: Mr. J. Terhorst, Oosterbeek.

Veel is bekend geworden over de volstrekt onvoldoende radioverbindingen, zowel tussen de Airborne Divisie en de buitenwereld, als onderling binnen de divisie. Daarom immers trachtte generaal Urquhart maandag 18 september per jeep de brug te bereiken.
Het Engelse idee dat de in de Noordafrikaanse woestijn gebruikte “desert-sets” het ook in het vlakke Nederland goed zouden doen is in onze bossen en heuvels een grote misrekening geworden.
Daarom meen ik de aandacht te mogen vestigen op de twee enige goed-werkende verbindingen, beide te danken aan artilleristen, wat mij als batterij-commandant uit onze eigen oorlog in mei 1940 nog extra goed heeft gedaan.
De eerste “radio-link” was die tussen Oosterbeek en Arnhem gedurende de eerste vier dagen van de slag, toen regelmatig contact bestond tussen de Airborne-artillerie bij de Oude Kerk in Oosterbeek-laag en de mannen van Lt.Col.Frost bij de Rijnbrug, met name met de daar aanwezige artillerie-waarnemer majoor Mumford. De houwitser- batterijen bij de Oude Kerk konden de Duitse belegeraars van de ruim 500 Airbornes bij de brug exact onder vuur houden, ook al moesten deze houwitsers op maximum afstand vuren. Directe waarneming vanaf de kerktoren in Oosterbeek kwam de radio-verbinding te hulp. Daarom juist had deze artillerie stelling genomen in de velden bij de Beneden- dorpsweg, met de Concertzaal als regiments-commandopost. Langs deze radioverbinding heeft Frost kunnen melden hoe het hem bij de brug verging; alleen het laatste bericht van de overgave is niet doorgekomen naar Oosterbeek en pas later bekend geworden. Ook het radiocontact vanuit Oosterbeek met het uit het zuiden oprukkende legerkorps van generaal Horrocks was aan artillerie-apparatuur te danken. Ditmaal niet van de Airborne-guns, maar van de “Forward Observation Unit”. Hiertoe behoorde Captain McMillan met zijn rechterhand Sergeant Norman Patton. Pas later is mij duidelijk geworden, als verklaring voor hun afwachtende houding de eerste dagen bij ons huis, dat zij niet bij de Airborne-artillerie behoorden. Zij waren wel met hen door de lucht vervoerd, maar zij fungeerden uitsluitend als waarnemers voor de zware leger- korps-artillerie, zodat zij geen taak hadden zolang deze niet in Nijmegen was aange¬komen en opgesteld.

Sergeant Patton en de schoorsteen van Wasserij van Hofwegen, waarlangs hij op donderdag 21 september 1944 met zijn radioapparatuur omhoog klom.
( Foto’s : Mr.Patton en Wasserij Van Hofwegen ).

Het totstandkomen van hun eerste radiocontact met het 64e Regiment Middelzware Artil-lerie bij Nijmegen op donderdag 21 september wordt boeiend beschreven door Christopher Hibbert in zijn boek “Arnhem 17 – 26 september 1944”, waaruit ik hier blz. 172 – 173 laat volgen in de voortreffelijke vertaling van P.R.A.van Iddekinge uit 19Ó2;
– Het contact met het 64e Regiment was even na negenen tot stand gebracht door kapitein McMillan van de 1 Forward Observation Unit. Overste Thompson had generaal Urquhart ver¬gezeld op diens inspectietocht door de sector van zijn regiment. Het laatste punt dat bezocht moest worden, was de commandopost van de le Lichte Afdeling, die zich achter een wasserij bevond. “Toen ik vlak achter de divisiecommandant binnenkwam”, vertelt overste Thompson, “zag ik kapitein McMillan met de commandant van de artillerie (. overste Loder Symonds ) praten en hem zijn koptelefoon en microfoon overhandigen. Uit de gespannen houding van de commandant kon ik opmaken dat er iets belangrijks aan de hand was. Verscheiden malen riep hij in het apparaat, zeggende dat hij “Sunray” was ( dat was de code-aanduiding voor een commandant ) en toen : “ja, en mijn voornaam is Robert”. Vervolgens:”Wacht even!” Even stond hij geamuseerd te kijken en toen riep hij opgewonden: “Ja, Armitage, Charles Armitage”. Hij wendde zich om naar de divisiecomman¬dant en deelde mede dat we radiocontact hadden met het 64e Regiment Middelzware Artil¬lerie. De spanning in de commandopost was gebroken en ging over in een gevoel van op¬getogenheid. Dit was groot nieuws.. Het schijnbaar niet ter zake doende radiogesprek was het resultaat van de pogingen van het 64e Regiment om zekerheid te verkrijgen om¬trent de identiteit van onze zender. –
Wat niet vermeld wordt en waai’ het mij nu juist om gaat, als een aspect dat elders ook niet vermeld wordt, is dat dit radiocontact op donderdag 21 september door sergeant Patton tot stand werd gebracht. Toen McMillan en hij maar geen contact konden krijgen met de legerkorps-artillerie is Patton tenslotte met zijn apparatuur langs de schoor¬steen van Wasserij van Hofwegen omhoog geklommen, daarbij gebruik makend van handvaten en treden voor schoonmaak en reparaties. Waar het uitzicht op Nijmegen vrij was en geen bossen of huizen het radiocontact belemmerden, heeft hij zijn apparatuur aange¬bracht en contact gekregen met de artillerie in Nijmegen. Toen dit was gelukt heeft hij direct zijn chef McMillan gewaarschuwd, die met generaal Urquhart, Lt.Col.Loder Symonds en Lt.Col.Thompson bij de Wasserij arriveerde, al overtuigd van het grote belang om nu de situatie in Oosterbeek aan Nijmegen te kunnen melden. In “plain language”, d.w.z. zonder codering hoorde Patton generaal Urquhart zeggen ( vertaald ): -“Zware vijandelijke aanvallen op de verkeersbrug. Toestand kritiek voor de kleine strijdmacht. Ook vijandelijke aanvallen op de positie van de divisie ten oosten van de streek rond Heelsum en ten westen van Arnhem. Toestand ernstig, maar ben bezig met het restant van de divisie een hechte verdediging rond Hartenstein op te bouwen; zo snel mogelijk ontzet voor beide sectoren een gebiedende eis. Beheers nog steeds het veer Heveadorp.”-
In opdracht van generaal Urquhart is dit goed werkende radioapparaat toen overgebracht naar de omgeving van Hartenstein, n.1. de heuvel in het park de “Hemelse Berg” bij het monument voor Mevrouw Kneppelhout-van Braam, opgericht door “Het dankbare.Oosterbeek” op haar 70ste verjaardag, gevierd op ( let wel! ) 17 september 1895- Vanaf donderdag 21 september is het gebruikt voor het inschieten van de artillerie in Nijmegen. Aanvankelijk met één kanon, dat thans is opgesteld in het Londense Artil¬lerie Museum. Later met een volledige batterij van dit zware geschut. De beschietingen werden beurtelings geleid door Loder Symonds en McMillan, die zich met Patton bij het monument hadden ingegraven. Het leiden van de vuursteun was een preciese taak omdat de kanonnen op een afstand van 18 kilometer vlak voor de linies van de Airborne troepen moesten vuren. De volgende dagen is deze artilleriesteun van grote betekenis geweest. Tenslotte heeft McMillan in de nacht van de terugtocht dermate nauwkeurige aanwijzin-gen aan de legerkorpsartillerie kunnen geven, dat de Duitsers een aanval vanuit de Betuwe over de Rijn veronderstelden, hetgeen omgekeerd juist de terugtocht mogelijk heeft gemaakt. Nog steeds diende hierbij Patton’s radioapparatuur.
Het totstandbrengen van dit radiocontact met Nijmegen heeft Patton een prijzende brief opgeleverd, getekend door Veldmaarschalk Montgomery:
“Hij slaagde erin op 21 september contact te maken met een onbekend station, dat zoals hij zich spoedig realiseerde een artillerie-regiment van het Tweede Leger was. Door zijn initiatief was hij in staat dit station van zijn goede trouw te overtuigen en hij onderscheidde zich als de eerste verbindingsman van de le Airborne Divisie, die contact maakte met het Tweede Leger. Daardoor bracht hij ten bate van zijn in het nauw gebrachte formatie de artilleriesteun, waaraan zij zo’n grote behoefte hadden”.

Download ministory

Bijlage bij Nieuwsbrief no.12 Copyright V.V.v.h.A.M.

Velen onder ons zullen zich herinneren dat er, toen wij in het voorjaar van 1945 terugkeerden naar Oosterbeek, een zwaar beschadigde trein stond op de spoordijk tussen station Oosterbeek-Laag en de spoorbrug over de Rijn. Die trein stond daar al op zondag 17 september 1944-.
Volgens de eerste inlichtingen die bij ons binnenkwamen, was de trein op zondag 17 september 1944 uit de richting Nijmegen gekomen. Na het passeren van de spoor-brug zou de trein op de spoordijk tot stilstand zijn gekomen tijdens een lucht-aanval van Geallieerde jachtvliegtuigen. In enkele getuige-verslagen werd zelfs gesproken over mensen die men tijdens de aanval uit de trein had zien vluchten. Bij nader onderzoek bleken deze feiten niet juist te zijn.
Gegevens van de Nederlandse Spoorwegen wezen op een geheel ander verloop van de gebeurtenissen.
De trein, die de Oosterbekers op zondag 17 september 1944 op de spoordijk hadden zien staan, was al één of meer dagen daarvoor vanuit Arnhem daarnaartoe gereden en neergezet op het oostelijke spoor. De reden van deze maatregel was dat zulke “burger”-treinstellen veiliger stonden buiten het rangeer-emplacement bij het Arnhemse station. Bij dit station was, vanwege het drukke Duitse militaire trein-verkeer, de kans op beschadiging door luchtaanvallen veel groter. Het treinstel, waarvan hier sprake is, was al eerder beschadigd.
Reeds vanaf mei 1940 was de spoorbrug bij Oosterbeek enkelsporig; slechts het westelijke spoor was beschikbaar voor doorgaande treinen. Een deel van het oostelijke spoor, even ten noorden van de brug, was doodlopend en werd gebruikt als parkeer-spoor. Hierop was de trein neergezet.
Oorspronkelijk was het een zgn. diesel-elektrische trein. De dieselmotoren waren echter verwijderd en door de N.S. veilig opgeslagen voor “betere tijden”. Bovendien was de dieselolie in die tijd toch schaars. Deze dieselmotor-loze trein-stellen, die vreemd genoeg bij de N.S. “zweefvliegtuigen” werden genoemd, werden getrokken door korte elektrische treinstellen. Deze fungeerden dus als locomotief.


De trein op de spoordijk bij Oosterbeek, gefotografeerd op 24 september 1945. Duidelijk is te zien dat de trein is samengesteld uit twee korte (elektrische) treinstellen en twee lange (diesel) treinstellen.( foto: Ir.J.Voskuil ).

Als ouverture van de Slag om Arnhem vielen op zondag 17 september 1944 Geallieerde jachtvliegtuigen de bij de brug opgestelde stukken luchtdoe1-geschut aan. In welke mate de trein daarbij ook werd getroffen, is niet bekend.
Merkwaardig is dat de trein in geen enkel gevechtsrapport wordt vermeld. Bij de poging van de C-compagnie, onder bevel van majoor Victor Dover, om zondagmiddag de spoorbrug intakt in handen te krijgen, is de trein vrijwel zeker een doelwit geweest voor de parachutisten.
Tijdens de duels tussen de 3e Batterij van de Royal Artillery bij de Oude Kerk en het 37e Duitse Zware Mitrailleur-bataljon, dat tijdens de Slag bij Arnhem van achter de spoordijk de uiterwaarden bij Oosterbeek bestreek,stond de trein opnieuw in het schootsveld.

Gedurende de winter van 1944- op 1945, toen de Veluwezoom voortdurend vanuit het zuiden door Geallieerde kanonnen werd beschoten, zal de trein ongetwijfeld ook de nodige voltreffers hebben moeten incasseren.
De foto’s die kort na de Bevrijding, maar voor 13 september 1945 zijn genomen, laten zien dat een deel van de trein is verbrand en dat ook de rest van de trein zware schade heeft opgelopen.
De geschiedenis van de trein heeft echter nog een merkwaardig vervolg gehad, dat tot 19 februari 1951 de gemoederen heeft bezig gehouden. Op die datum werd door bemiddeling van een speciale rechter, de heer Brett Cloutman, in Londen overeen-komst bereikt over de betaling van een schadevergoeding aan de Nederlandse Spoorwegen. De aanleiding van het proces, dat werd gevoerd tussen de film-maatschappij die de film “Theirs is the Glory” had gemaakt en de N.S., was het op 13 september 19^5 in brand steken van het nog bruikbare deel van de trein voor de opnamen van de film. De heer J.ter Horst, destijds waarnemend burgemeester van de Gemeente Renkum schreef hierover: “In september 19^5 werd de film “Theirs is the Glory” opgenomen, waarin 300 Airbornes onder commando van majoor Maquire ter beschikking stonden van het RANK- concern. In overleg met het Gemeentebestuur hebben zij enkele malen beschadigde, maar nog overeind staande huizen, die toch gesloopt moesten worden, in brand gestoken voor deze film. Zonder overleg is dit ook toegepast op het treinstel op de spoordijk. Johan Wesselink, de plaatsvervangend gemeentesecretaris, die het treinstel vanuit zijn woning kon zien staan, kwam onthutst over deze vernieling op het tijdelijke Gemeentehuis “De Bilderberg”. Toen de Spoorwegen aan het Gemeentebestuur getuigen vroegen voor een proces tegen het RANK-concern kon ik Wesselink opgeven. Hij is toen naar Londen geweest in het najaar van ±9J’+5 om te getuigen en de Spoorwegen hebben inderdaad de schade vergoed gekregen”.
De heer T.W.Maassen, zoon van een destijds in funktie zijnde politie-ambtenaar en (oog)getuige van de gebeurtenissen, gaf ons inzage in een brief welke zijn vader op 19 februari 1952 ontving van de N.S. De tekst luidde als volgt: “Daar U medegewerkt hebt voor het vergaren van bewijsmateriaal in de zaak van ons proces tegen de Engelse filmmaatschappij om schadevergoeding te krijgen wegens het in brand geraken van onze dieseltreinstellen te Oosterbeek op 13 september 1945, heb ik het genoegen U te be¬richten dat deze zaak door een redelijke schikking tot ons genoegen geëindigd is”. U begrijpt nu ook waarom de scene “Brand in de trein” zorgvuldig buiten de film is gehouden. Het was dus in dubbel opzicht een zinloze vernieling!


Detail van de vernielde trein. ( foto: N.S. ).

Download ministory

Bijlage Nieuwsbrief 11. copyright V.V.A.M.
Enige algemene gegevens:
Ongeveer in augustus 1944 verschenen de eerste Pzkw VI, beter bekend onder de naam Königs- tigers, aan de verschillende fronten. Deze tank was op vele punten superieur aan die van de Geallieerden. Met name door zijn bepantsering van maximaal 185 mm en zijn 88 mm kanon. Er werden er slechts 485 gebouwd, maar het staat wel vast dat enige van deze kolossen door de Duitsers werden ingezet tijdens de operatie Market-Garden. Zij duiken op, getuige bijgaande foto,in Oosterbeek, maar ook in Elst en in de sektor Nijmegen-Eindhoven.
In tegenstelling tot de nu toe aanvaarde stelling dat deze tanks deel uitmaakten van het 2e SS-Panzercorps, staat vast dat in de organisatie van de SS deze zware tanks onder-gebracht waren in speciale tankbataljons, die naar behoefte gedetacheerd werden.
Deze zware tankbataljons hadden hun eigen reparatieafdelingen en logistieke verzorging.
De bemanningen waren samengesteld uit ervaren veteranen uit de Russische,Italiaanse,Noorda- frikaanse en Normandische slagvelden.
Hoewel veelal geschreven wordt over gebrek aan initiatief aan Duitse zijde,zijn wij ge-neigd voor deze eenheden juist het tegengestelde te aanvaarden. Van de Hohenstauffendivisie staat vast dat deze juist overal ingezet werd waar de benarde toestand een snelle reactie noodzakelijk maakte en voor de zware SS tankbataljons gold dit in nog sterkere mate. Tevens moet in dit verband opgemerkt worden dat, in tegenstelling tot de geallieer¬de legerorganisatie, de Duitse samenstelling van zogenaamde “Kampfgruppen”,buiten de organieke organisatie om,een gewone zaak was.
Tot grote schade voor de le Airbornedivisie kan deze tegenstander gekenschetst worden als zeer initiatiefrijk en inventief!
Volgens diverse bronnen werden tijdens de Slag bij Arnhem diverse,zeer belangrijke ver-sterkingen onder bevel geplaatst van de “Kampfgruppe 9 SS Panzerdivision-Hohenstauffen”, die zelf nooit in staat geweest zou zijn de le Airbornedivisie een nederlaag toe te brengen.Op 24 september 1944 kan gerust aangenomen worden dat tweederde van de strijd-macht gedetacheerd was onder bevel van Luitenant-Kolonel Harzer en niet organiek deel uitmaakte van zijn eenheid.
Hieronder bevond zich een eskadron met 15 Königstigers,type Ilb van het 506e zware tank- bataljon onder commando van Majoor Lange en een versterkt eskadron Pantertanks(13) van de 280e”Stürmgeschütz-Brigade’.’


De Tigertank in de Beneden-Weverstraat in Oosterbeek.Inzet Lt.Ian Meikle,R.A.

Verdere gegevens over de gloednieuwe Königstiger in de Weverstraat.
Deze praktisch rechtstreeks uit de fabriek afkomstige tank(afleveringsdatum 20-8) werd in het voorjaar van 1945 totaal vernield aangetroffen bij de inrit van het bedrijf
van Meelhandel Arie van Veelen(nu Fa.Den Boer.)Bijgaande foto laat ons de tank zien,zoals deze oorspronkelijk werd aangetroffen.Voor de opnamen van de film “Theirs is the Glory werd later de koepel 180 gedraaid(zie foto in nieuwsbrief 10).
De Königstiger heeft vele treffers moeten incasseren;de ernstigste schade is waarschijnlijk toegebracht door piatbommen.Het is duidelijk zichtbaar dat een deel van de lange loop van het 88 mm kanon eraf geschoten is, maar de meest dodelijke treffer is van achteren afgevuurd en heeft de “achilleshiel” van de Tiger geraakt.Het gat is zichtbaar juist tussen koepel en chassis. Een van de zwakke punten van dit type was namelijk dat in de koepel zeer veel munitie aanwezig was. Omdat deze tank ontzettend zwaar was (68 ton) en zeer veel brandstof nodig had, moest op zeer kwetsbare plaatsen munitie opgeslagen worden, met alle gevaren van dien;Het is dan ook vrijwel zeker dat er geen overlevenden zijn geweest aangezien het gehele interieur ontploft is, hetgeen door ooggetuigen uit 1945 wordt bevestigd.
Het fatale schot is waarschijnlijk afgevuurd vanuit de Oude School. Informaties en inlichtingen maken het nagenoeg zeker dat de datum waarop het gevecht plaatsvond donderdag,21 september was.
Wie van Engelse zijde hebben hierin een rol gespeeld?0ok hier zijn enige verrassende feiten aan het licht gekomen!
In tegenstelling tot hetgeen in Ryan’s boek staat met betrekking tot wasserij Van Dolderen en majoor Cain,V.C. van de South Staffords,blijkt dat er wel sprake is van een wasserij, maar niet de bovenvermelde.Niet wasserij Van Dolderen,maar de Oostelijk van de school gelegen wasserij Van Hofwegen wordt bedoeld.Cain heeft hier met zijn South Staffords geopereerd,zijnde het noordelijkste deel van de Lonsdale Force.Minder bekend is dat Cain een metgezel en vuurleider had,namelijk de luitenant Meikle,R.A.Luitenant Meikle werd het laatst levend gezien in de kelder van de familie Breman op 21 september en sneuvelde op deze dag toen hij als waarnemer optrad en van achter een van de schoorstenen van de huizen in de buurt van de tank aanwijzingen gaf aan Cain.U kunt dit verslag vinden in Hibbert’s boek “The Battle of Arnhem” op bladzijde 171.Het is hoogstwaarschijnlijk dat het duo Cain-Meikle betrokken is geweest bij de vernietiging van de Königstiger.Meikle behoorde tot de batterij 75 mm houwitzers,die opgesteld stond op de akkers tussen Stalhouderij Klaassen-Smederij Breman én Wasserij van Hofwegen(zie situatieschets).Meikle(zie foto) is begraven op dit terrein of zwaargewond naar de Kerk gedragen(hierover bestaat geen zekerheid). Misschien komen er nog nadere gegevens uit Engeland,maar het staat wel vast dat deze feiten in grote lijnen kloppen.Indien er nadere gegevens aan het licht komen, dan worden deze in de volgende nummers van de Nieuwsbrief vermeld.

Kaartje van een deel van het Benedendorp in Oosterbeek.De gearceerde bebouwing is tijdens of na de Slag bij Arnhem verwoest of zwaar beschadigd.1.De duitse Königstiger in de Be¬neden Weverstraat;2.De Oude School;3.Wasserij Van Hofwegen;4.Batterij 75 mm houwitzers;5 Wasserij Van Dolderen.

Dank aan de vele Vrienden en anderen die de moeite namen te reageren.
C.van Roekel.

Download ministory