Ministory 117 – Een bondige herinnering aan een tijd die je nooit vergeet
MINISTORY No. 117
Een bondige herinnering aan een tijd die je nooit vergeet
Tanno Pieterse
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 131 van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek
September 2013
In september 1944 woonden wij aan de Bakenbergseweg (nummer 17) in het noordwestelijk deel van Arnhem (de Sterrenberg). Mijn vader had daar in 1933 een huis van het type ‘twee onder een kap’ laten bouwen, waarvan wij het rechtergedeelte bewoonden. Ons gezin bestond uit mijn vader, mijn moeder, mijn acht jaar oudere broer Leo en ik. Mijn broer Leo was tandarts. Hij had zijn praktijk in ons huis in de voorkamer op de eerste verdieping.
Ik was 16 jaar en zat in die dagen op het Christelijk Lyceum. Het hoofdgebouw van deze middelbare school aan de Utrechtseweg in Arnhem was echter door de Duitsers gevorderd voor de staf van het radiopeilstation Teerose I, dat was gebouwd op een heuvel bij Terlet, ten noorden van Arnhem. Daarom moest het onderwijs worden gegeven in allerlei verschillende gebouwen in Arnhem. Om de lessen te kunnen volgen, fietsten de leerlingen van het ene gebouw naar het andere.
Ons huis op de Bakenbergseweg stond tegenover de Heilig Hart school. Daarnaast stond (en staat trouwens nog steeds) de Heilig Hart kerk. In de school hadden de Duitsers een kliniek gevestigd, waarin, naar ik pas later hoorde, militairen konden worden behandeld tegen ge-slachtsziekten. Op een dag liepen buiten twee militairen met een bruine huidskleur en een Oosters uiterlijk. Zij droegen een Duits uniform. Hoewel wij ons natuurlijk zo min mogelijk met Duitsers wilden bemoeien, was onze nieuwsgierigheid gewekt en we gingen naar hen toe. Het bleken Brits-Indiërs te zijn. Een heette Rem Singh. Hij was een Sikh en droeg een tulband. De ander heette Ali Ahmed. Ze waren in Noord-Afrika door de Duitsers krijgsgevangen gemaakt. Vervolgens waren ze overgehaald om in Duitse dienst te treden, met de belofte dat ze zouden worden ingezet ‘bij de bevrijding van India, zodra Engeland zou zijn verslagen’. Op hun mouw droegen ze een embleem met daarop ‘Freies Indien’ (Vrij India), dat daarnaar verwees. Ze waren in Engeland geregistreerd als krijgsgevangenen en dus kregen ze Rode Kruispakketten. Daarin zaten o.a. Engelse sigaretten, waarvan ik er ook een paar kreeg. Die deelde ik natuurlijk met de familie thuis.
Die Brits Indiërs waren keiharde kerels, want ik weet nog dat een Duitser een brandende peuk in zijn hand verborg en toen Ali Ahmed een hand wilde geven. Ali nam die hand aan, niet wetend wat de Duitser gedaan had. Hij kwam daar snel achter, maar kneep door en hield vast en toen schreeuwde die mof het uit. En Ali maar lachen.
Dan wordt het 17 september 1944. Het is zondag maar we gaan niet zoals gebruikelijk naar de kerk op het Nieuwe Plein bij het station in Arnhem, want het is onrustig in de lucht. In plaats daarvan gaan we naar de kruising van de Bakenbergseweg en de Schelmseweg, waar in een schuur naast café de Menthenberg een preek gelezen wordt door een ouderling van onze kerk. (Die schuur is na de oorlog als eetzaal bij het café getrokken). We zitten op strobalen. Dan klinkt er luchtalarm, de dienst wordt afgebroken en iedereen gaat zo snel mogelijk naar huis.
Vanaf het balkon aan de achterkant van ons huis staan mijn broer en ik naar de lucht te kijken, omdat we vliegtuigen horen en om, zoals we dat altijd doen, te genieten van de macht in de lucht, die onze bondgenoten ten toon spreiden. Ik had de gewoonte alle vliegbewegingen op te schrijven in een schrift. Datum, tijd van begin en einde van het luchtalarm, type vliegtuigen, hun aantal, vliegrichting, weersomstandigheden, Duitse activiteiten Qagers, FLAK), en eventuele bijzonderheden. Dat schrift heb ik na de evacuatie niet teruggevonden en dat spijt me tot op de huidige dag, omdat er vast wel informatie in gestaan zal hebben, die na de oorlog wel eens interessant geweest zou kunnen zijn. Zoals de bijzonderheden van die Amerikaanse bommenwerper (Liberator), die enkele weken tevoren tijdens een aanval op het vliegveld Deelen tijdens de bomb-run ,vlak voordat we de bommen zagen vallen, midden tussen zijn kameraden uiteenspatte, waarna een brandende vleugel met twee motoren en het staartstuk uit de enorme rookwolk als een paar dode bladeren naar beneden dwarrelden.
Er gebeurde zoveel tegelijk in de lucht op die 17e september, dat er geen beginnen aan was om alles op te schrijven. Het eerste, voor zover ik me herinner, waardoor we in de gaten kregen dat de bevrijding nu wel heel erg dichtbij kwam, was het zien van een paar Britse Mosquito bommenwerpers, die op iets meer dan boomtop hoogte vanuit het westen, zo te zien de spoorlijn Ede – Arnhem volgend, richting binnenstad vlogen. Op het moment dat ze ter hoogte van Huize Rosorum aan de Amsterdamseweg waren, zagen we dat er vanonder ieder toestel twee bommen loskwamen, die zoals later bleek, op de Willemskazerne vielen. In die kazerne lag een Duits onderdeel. (Na de oorlog ontdekte men dat er een paar blindgangers van die aanval onder restaurant Royal aan het Willemsplein lagen).
Samen met de zoon van de koster, ik meen dat die koster Freriks heette, klom ik in de toren van de Heilig Hart kerk naar boven, om te zien wat er toch in de richting Oosterbeek gebeurde.
Hoge bomen verhinderden ons de parachutisten te zien, waarvan ik later hoorde dat die geland waren, maar wel heb ik heel wat zweefvliegtuigen steil naar beneden zien duiken. Ook weer later hoorde ik dat zo’n steile duikvlucht de manier was waarop gliders hun landing inzetten. Via de telefoon hoorden we van kennissen over de landingen bij Heelsum en we waren ervan overtuigd dat we nu weldra bevrijd zouden worden.
Veertien dagen daarvoor, op 5 september 1944, hadden we toch met eigen ogen gezien dat de Duitsers ongeordend en sterk gedemoraliseerd vanuit de Betuwe over de Boulevard Heuvelink in grote groepen naar hun Heimat vluchtten. Die ‘Dolle Dinsdag’ was voor ons een feestdag geweest en nu kwamen de Geallieerde bevrijders hun de genadeslag geven. Door de lucht nog wel. Wat was dat een geweldige opluchting, na zoveel angstige momenten van
arrestaties, van razzia’s, van Silbertanne moorden, waarbij vaak onschuldige mensen werden vermoord (bij ons in de buurt werd de heer Bromet, leraar van onze school, daarvan het slachtoffer), van distributie van levensmiddelen waarvan er voor ons als opgroeiende jeugd te weinig was, van Joodse vrienden die verdwenen en ga zo nog maar even door.
En nu… geen mof meer te zien, geen NSB-er te zien, de SD en de Gestapo gevlucht en de Tommies in aantocht! De pastoor van de Heilig Hart parochie, ik geloof dat hij Doodkorte heette, stond midden op de Bakenbergseweg borrels uit te delen uit een fles, die hij speciaal voor dat doel bewaard had.
Toch stonden we wat later een beetje raar te kijken dat, terwijl we op de Tommies wachtten, die naar we dachten toch weldra om de hoek zouden komen, er plotseling SS-ers uit de Frans Halslaan kwamen, die dwars door onze tuin in de richting van de Amsterdamseweg liepen en een mitrailleur opstelden bovenaan de oude Bakenbergseweg, naast het waterreservoir. Even later trokken ze verder.
Intussen hoorden we vanuit de kant van Oosterbeek schieten en dat geluid verplaatste zich langzaam in oostelijke richting. Vrienden, die aan de Hoogstedelaan, in het zuidwestelijk deel van Arnhem woonden en die we daarom belden, vertelden enthousiast dat ze bevrijd waren en sigaretten en chocolade van de Tommies hadden gekregen. In blijde verwachting gingen we de avond in. In het donker van de nacht, we dachten niet aan slapen, stopte er een soort tank voor ons huis. Het was een open bak op rupsbanden en er stak iets omhoog wat op een kachelpijp of zo leek. Moeilijk te onderscheiden in het nachtelijk duister. We hoorden mannen praten en konden vanachter onze ramen niet verstaan welke taal er gesproken werd, maar we durfden niet naar buiten en er naar toegaan leek ons al helemaal niet slim. Het moeten Duitsers zijn geweest, want achteraf begrepen we dat er geen Engelsen onze buurt waren geweest.
De volgende dagen hoorden we het schieten heen en weer golven, alsof de strijdende partijen dan weer naar de stad, dan weer naar Oosterbeek trokken.
Even dachten we dat de bevrijders wel vlak bij moesten zijn, toen bovenaan de Bakenbergseweg (het westelijke uiteinde), net aan de andere kant van de Schelmseweg containers en manden aan rode, blauwe en groene parachutes werden afgeworpen, maar we zagen geen Tommies.1
De enige Engelsen die ik zag, liepen over de Amsterdamseweg, ter hoogte van de Brouwerijweg, in de richting van het station met de handen in de nek en SS-ers met Schmeissers er omheen. Ik durfde niet naar deze krijgsgevangenen te wuiven, bang als ik was dat de SS-ers wat zouden doen. Dat waren bepaald geen lekkere jongens.
1 Tijdens de 50ste Airborne herdenking in 1994 ontmoette ik de bemanning van de Short Stirling, die ik bij die dropping brandend over ons heen had zien vliegen en bij de 61ste herdenking de piloot, die links naast hem had gevlogen. De rillingen lopen je dan over de rug.
Dat de strijd om Arnhem niet voorspoedig verliep, bleek al gauw toen we een groot aantal vluchtelingen uit Oosterbeek kregen, die onder andere bij ons thuis werden ondergebracht. Mijn moeder kookte melk voor de baby’s. In de Heilig Hart kerk werd een opvangpost voor vluchtelingen ingericht. Mijn vader zat samen met enkele andere ambtenaren in de school naast de kerk de vluchtelingen te administreren.
Mijn broer Leo, die lid was van de Luchtbescherming, werd ingeschakeld bij het verlenen van eerste hulp. Kennelijk werd hij als tandarts geacht daarvoor voldoende medische kennis te hebben.
Toen er veel vluchtelingen uit de binnenstad bij de Rijnbrug kwamen die voor de gevechten en de branden een goed heenkomen zochten, werden die ondergebracht in kasteel Zijpendaal, Tot twee weken daarvoor was dat het onderkomen geweest voor luftwaffe officieren. Die waren hem echter op ‘Dolle Dinsdag’ (5 september 1944) gesmeerd. Mijn broer kreeg daar de leiding en samen met de gebroeders Schilder (een van hen was Dick, de latere judoka), zuster Piepenbrink, mijn vriend Maarten van Leeuwen en Jan Evers hebben wij toen voor 350 mensen gezorgd. Jan Evers reed ons met zijn paard en wagen met witte vlag door de hele stad, zelfs tot vlak bij de brug waar nog gevochten werd.
Daar vorderden we in de Eerste Spijkerdwarsstraat brood bij een bakker die nog werkte. Daarna gingen wij met Jan Evers verder de binnenstad in om te proberen allerlei benodigdheden te ‘organiseren’, vooral voedsel, rookwaren en kleding.
In het Diakonessenziekenhuis ontmoette ik de verte-genwoordiger van het Rode Kruis, ik meen dat het Dr. van Lonkhuyzen was. Hij vond dat we met onze zoektochten naar voedsel veel risico liepen, mede gelet op de gespannen houding van vooral de (soms bezopen) SS-ers. Daarom maakte hij mijn vriend Maarten en mij lid van het Rode Kruis, afdeling Arnhem. Zo konden wij officieel, namens het Rode Kruis, voedsel en andere zaken vorderen en genoten wij enige mate van bescherming door onze Rode Kruis armbanden en helmen.
Op woensdag 20 september 1944 kwamen we tijdens onze omzwervingen terecht bij het Gemeentemuseum aan de Utrechtsestraat in Arnhem. De gevechten waren daar voorbij en de Britten hadden zich teruggetrokken in de richting van Oosterbeek. Het museum en de huizen in de omgeving waren zwaar beschadigd. Overal lagen uitrustingsstukken en nog niet alle gesneuvelde Britse en Duitse militairen waren weggehaald. Maarten ging achter het museum kijken. Toen hij terug kwam vertelde hij dat daar in een laagte een slachting had plaats gevonden en dat ik er maar beter niet heen kon gaan om te kijken. Later hoorde ik dat daar een mortier peloton had gezeten. Bij het museum stond een kleine Britse handkar met twee wielen, die gemaakt was van metaal en canvas, met daarop een houten kist met granaten. Een daarvan stond met een soort hendel half open tegen de wand van de kar, hetgeen er verdacht uit zag. Veel later kwam ik er achter dat dit Mills 36 handgranaten waren geweest. Het was duidelijk een booby trap en we raakten ze niet aan. Tussen alle uitrustingsstukken stond een Britse tas met een rood kruis erop. Omdat ik nu bij het Rode Kruis was ingeschakeld, besloot ik deze tas mee te nemen. Hij zat vol met medicamenten en bevatte bovendien ca.150 condooms! In de klep van de tas stond de naam van de eigenaar: Laing. Ik kon toen niet vermoedden dat ik bijna veertig jaar na de oorlog die man zou ontmoeten! 2 Ook nam ik een gasmaskertas met gasmasker en een rode baret met een plastic parachutistenbadge mee. In de gas-maskertas stond geschreven: ‘Tomkinson 5759 Mortars’, maar in de baret stond geen naam. Vele jaren later zou ik er na lang speuren achter komen wie Tomkinson was. Na ruim een week kwam er een einde aan de Slag om Arnhem. Niet bevrijd, uitgeput door slapeloosheid en vermoeiende werkzaamheden, soms het risico lopend op verwonding door verdwaalde projectielen en niets wetend over het verloop van de strijd, werden we door de Duitsers de stad uitgejaagd.
Op maandag 25 september vertrokken we. We liepen naar Schaarsbergen en schuilden daar in de Hervormde Kerk. Daar maakten we aan het eind van de middag van 25 sep-tember een bombardement door 40 B-25 Mitchell bom-menwerpers mee. Die kwamen vier keer terug om hun bommen te laten vallen. Daarbij vielen meerdere doden om ons heen, maar wij hadden het geluk om te overleven. De volgende dag evacueerden we naar Apeldoorn waar we in een totaal andere wereld van rust en winkelend publiek terechtkwamen en de mensen ons vreemd aankeken als we schrokken van plotselinge geluiden.
Na een strenge winter werden we op 17 april 1945 bevrijd werden door de Canadezen. Enige tijd later konden we terugkeren naar het gehavende en leeggeplunderde Arnhem.
2 In 1985 tijdens de herdenking kwam met absolute zeker-heid vast te staan dat de tas bij het Gemeente Museum in Arnhem was achtergelaten door Bob Laing, die als hospi-taalsoldaat was ingedeeld bij het Ist Parachute Battalion. In 1985 was hij al enige tijd een van de vertegenwoordigers van de stichting Lest We Forget. Ik ben met hem teruggegaan naar het Gemeente museum en hij kon nog precies aanwijzen waar hij zijn tas had moeten achterlaten. Hij vertelde dat de condooms werden gebruikt om bijvoorbeeld een gewonde hand te beschermen of over de loop van een geweer te schuiven, zodat er geen vuil in kon komen.
3 Na een lange en ingewikkelde speurtocht, waarbij ik o.a. het Rode Kruis in Geneve inschakelde, kwam ik er achter dat soldaat G. Tomkinson, met legemummer 4695759, had gediend in de Support Company van de 2nd South Staffs. Hij werd krijgsgevangen gemaakt en overleefde de oorlog. Hij overleed in 1972. Zijn zoon schreef mij dat zijn vader een rustige familieman was geweest, die nooit iets had verteld over Arnhem, behalve dat hij per zweefvliegtuig was overgevlogen.
Plaats een Reactie
Vraag of reactie?Laat hier uw reactie achter.