Ministory 114 – Ooggetuige bij de Rijnbrug, 17-19 september 1944
MINISTORY No. 114
Ooggetuige bij de Rijnbrug, 17-19 september 1944
Piet Hoefsloot
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 128 van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek
December 2012
Ooggetuige, ja maar van een heel klein deel van de grote strijd om de verkeersbrug in Arnhem. Wij woonden aan de oostzijde van de noordelijke brugoprit. Ons huis stond aan de Eusebiusbuitensingel (nummer 59) en we hadden uitzicht op de oprit van de brug. Tegenover ons stonden drie gebouwen n.1. de Van Limburg Stirumschool, de Rode School en het woonhuis van Gravin van Limburg Stirum. Wie waren wij? Op de parterre van ons grote huis woonden onze grootmoeder met een verpleegster en onze Tante Con, een ongehuwde zus van mijn vader. Op de etage (de eerste verdieping) woonde mijn moeder met 11 kinderen, waarvan ik Piet (22 jaar oud in 1944), de oudste zoon was. Ik had acht zusjes en twee broertjes
in de leeftijd van 21 tot 5 jaar. Mijn oudste 21-jarige zus Miep was op zondag 17 september niet thuis. Zij was destijds leerling verpleegster in een ziekenhuis in Nijmegen, waar zij dat weekend moest werken. Deze zondag was ook vriend Karel (23), de verloofde van de in Nijmegen werkende zus bij ons thuis als gast voor de maaltijd. Het dienstmeisje was dat weekend ook bij ons.
Op zondag 17 september 1944, rond het middaguur, hoorden wij vliegtuigen en ontploffingen van bommen, die elders in de stad vielen. Er was voldoende reden om in onze veilige kelders (eigenlijk het souterrain) schuilplaatsen te organiseren.
Paula, die op de Bakenbergse weg in Arnhem-Noord woonde en ook zou komen eten, vond het te riskant om naar ons huis te fietsen en keerde al snel weer naar eigen huis terug.
Geruchten over grootscheepse luchtlandingen hoorden we later in de middag. De spanning over wat zou gaan gebeuren was groot.
Zondagavond hoorden wij dat er in onze directe omgeving werd geschoten, er was vuur rondom. Iedereen moest naar de kelders. Karel en ik gingen regelmatig op de bovenetage kijken wat er op straat gebeurde. Ook zusje Conny (20) werd naar boven gestuurd om spullen voor de nacht en enige kleding voor mijn moeder en alle kinderen bij elkaar te zoeken. Laat op de avond gingen wij weer met ons drieën naar boven en toen zagen wij de eerste Engelse soldaten, die recht tegenover ons huis aan de overkant van de singel naar de Van Limburg Stirumschool liepen. Direct daarna hoorden wij dat daar de nodige ruiten werden ingeslagen.
Het gebouw werd bezet door een groep Britten, onder bevel van Majoor Eric Mackay.
Majoor E. Mackay schreef later in zijn in 1947 verschenen boekje “Whoa Mahomet”:’ We begonnen nu al het glas uit de ramen te breken en het gebouw in staat van verdediging te brengen’. Kort daarna zagen wij een geweldig vuurwerk op de oprit van de brug.
James Sims schreef daarover in zijn boek ‘Bruggehoofd Arnhem’ (1978): ‘Het was nu helemaal donker, maar het hele gebied werd verlicht door een aantal brandende duitse voertuigen. Die hadden nog geprobeerd de brug over te komen, maar waren toen door onze mannen tot stilstand gebracht’.
Op maandag 18 september was er veel lawaai van schieten in de omgeving en wij wachtten in de kelder van ons huis af wat er zou gaan gebeuren. We wisten dat Engelse soldaten tegenover ons in de van Limburg Stirumschool zaten, maar van de Duitsers wisten wij niets.
Op dinsdag 19 september werd het gevaarlijk. In de loop van de dag zagen wij vanuit de tuin achter ons huis dat al veel huizen aan onze singel brandden als een fakkel en de wind stond in onze richting. Onze tuin had geen achteruitgang want daar stond een gebouw. Er was dus ook geen andere vluchtweg dan over de singel, waar on-afgebroken werd geschoten.
Majoor Mackay schreef over de situatie gedurende de middag: Groepjes Duitse soldaten, belast met het in brand steken van huizen, hadden dit al met huizen tegenover ons gedaan. Binnen een uur stond de hele omgeving van de brug in lichte laaie’ Waarheen konden we vluchten? De enige levende wezens in de buurt waren onze overburen, de Engelse soldaten. Ik, Piet, ging met een groot wit laken naar de overkant, waar een Engelse soldaat wees in de richting van het viaduct onder de brugoprit, als mogelijke vluchtroute van de oostkant van de brug naar de westkant. Toen het lawaai van schieten in de omgeving rond 16.00 uur wat verminderde besloten mijn moeder, Karel en ik dat wij het erop moesten wagen om met ons allen de kelders van ons huis te verlaten.
Het was een hele stoet. Karel en ik liepen voorop met het witte laken, daarna kwamen de zusjes met de fietsen met enige bagage, het dienstmeisje, de verpleegster met onze grootmoeder in de rolstoel en tante Con en vervolgens mijn moeder met de vier jongste kinderen bij zich. Zusje Conny kwam als laatste en sloot de 16-koppige colonne af. Wij waren ons totaal niet bewust van de gevaren om ons heen, maar het kan niet anders dan dat de Duitsers ons met de witte vlag goed gezien moeten hebben. Toen wij het viaduct naderden werden wij (?) of de brug (?) echter wel beschoten. Wij zochten een schuilplaats tussen de meters dikke pilaren van de brug, hetgeen onze redding was.Toen ook deze schietpartij even ophield, holden wij naar de huizenrij aan de overkant (aan het zuidelijk uiteinde van de Eusebiusbinnensingel), waar wij werden binnengeroepen door een Engelse soldaat, die voor een woonhuis stond en daar een klein kanon bediende (vermoedelijk een 6-ponder kanon). Bij het hard hollen viel zusje Riet en bezeerde haar knie, maar de hele familie van jong tot oud kwam (op het hoogtepunt van de strijd om de brug!) uiteindelijk onbeschadigd door de vuurlinie. Tijdens de daarop volgende nachtelijke gevechten werden echter wel de rolstoel van mijn grootmoeder en ook onze fietsen aan flarden geschoten.
De Duitse soldaat Karl Heinz Krach vertelt in een kranten-inter- view (Gelderlander, september 1984): ‘Op de Westervoortsedijk hadden we het eerste contact met de vijand. We hebben nauwelijks burgers gezien. Ons was nadrukkelijk verboden op burgers te schieten’.
Major-General John Frost schrijft in zijn in 1980 uitgekomen boek ‘A Drop Too Many’; “but to move under the bridge to see people on the eastem side was suicidal. Here were most of the sappers, some of whom under the staunch leadership ofEric McKay… En op de volgende pagina: ‘There were still a few Dutch civilians in our area’.
In de kelder van het huis waar we terecht waren gekomen, (wij noemen die nu nog steeds ‘onze Engelse Kelder’), zaten naast ons 16-koppige gezelschap nog enige burgers, die daar net als wij overnachtten. Is er ook geslapen? Ik weet het niet meer.
In de vroege woensdagochtend van 20 september om ca. 6.00 uur kregen wij twee dingen te horen, namelijk:
1. het Tweede Britse Leger komt eraan.
2. het is te gevaarlijk om hier en in deze kelder te blijven en daarom moeten jullie onmiddellijk verder trekken in de richting van het noordelijk deel van de stad.
Wij gingen opnieuw, met het witte laken voorop, op pad, met de bedoeling om via de Hofstraat over de Markt naar onze meubelwinkel in de Bakkerstraat te gaan. Op de Markt stonden echter Duitse soldaten met mitrailleurs, die waren opgesteld tussen de Grote Kerk (de Eusebiuskerk) en het Stadhuis.
Op die vroege morgen van 20 september stonden de Grote Kerk, het Provinciehuis, het Paleis van Justitie, de Belastingkantoren en op enige afstand de Walburgiskerk met pastorie, Huize Insula Dei en alle aangrenzende gebouwen in lichterlaaie. Door die branden was het verzengend heet in het gebied van de Markt. Maar ook de Turfstraat, de Bakkerstraat en de straten er omheen brandden als fakkels en wij konden daar dus niet naartoe. Achteraf hoorden we dat de Duitsers bevel hadden gegeven om dit hele gebied plat te branden en dat is hen snel en goed gelukt.
De Duitsers op de Markt stuurden onze colonne naar de Koningstraat, waar wij bij een café werden aangehouden
door Duitse officieren. Zij moesten de identiteitskaarten van Karel en mij zien, wellicht om te controleren of wij geen in burger gestoken Engelse militairen waren.
Omdat wij niet in ons winkelpand in de Bakkerstraat terecht konden, besloten mijn moeder en ik, als leiders van onze expeditie, om naar onze familie te gaan, die in Arnhem-Noord aan de Bakenbergseweg woonde. Tot onze verbazing konden wij zonder problemen langs de op 17 september gebombardeerde Willemskazerne en langs restaurant Royal aan het Willemsplein naar onze familie lopen, waar wij hartelijk werden ontvangen. Onze grootmoeder, onze tante en de verpleegster waren onderweg al door medewerkers van het Rode Kruis opgevangen, verzorgd en naar een veilig adres gebracht.
Paula, die verderop de Bakenbergseweg woonde, ontmoette op een zeker moment mijn moeder en wist daardoor dat wij veilig waren en .. .dat de bevrijding nabij was. Dat vertelden wij aan iedereen. Maar dat klopte helaas niet…
Bij de vlucht uit ons huis op dinsdagmiddag 19 september hadden we slechts wat kleine noodbagage meegenomen. Toen het na een paar dagen in de stad weer rustig leek te zijn, gingen zus Con, Karel en ik naar ons huis op de Eusebiusbuitensingel om te kijken of er bijvoorbeeld nog kleding te halen was. Het was een treurig weerzien, maar het was ook vreemd om te zien dat alle huizen op de singel, tussen de Boulevard en de Westervoortsedijk, waren uitgebrand, maar dat ons huis met het buurhuis onder een kap, weliswaar zwaar beschadigd was, maar was niet
uitgebrand. In de tuin lag een dode Engelse soldaat.
Eind september gelastte de Duitse overheid de ontruiming van de hele stad Arnhem. Totale evacuatie van de bewoners van de stad volgde en dat voegde een nieuw hoofdstuk toe aan de oorlogsgeschiedenis van onze familie. Het vooral voor mijn moeder zo zware laatste oorlogsjaar, zou nog tot mei 1945 duren.
Hoe kwam de familie Hoefsloot eruit? Wij hebben allen de oorlog overleefd en ook ons oudste zusje Miep, die het in het laatste oorlogsjaar alleen moest klaren in Nijmegen. Evenals vele andere panden in de zuidelijk deel van de Bakkerstraat in Arnhem, was ook onze speciaalzaak in Woninginrichting totaal uitgebrand.
Ons woonhuis aan de Eusebiusbuitensingel was zodanig beschadigd, dat het na de oorlog onbewoonbaar werd verklaard en is afgebroken, samen met de rest van huizen aan de singel. De inboedel is, op een paar stukken na, geheel verloren gegaan.
Saillant detail is dat ons aan flarden geschoten huis nog wel heeft kunnen dienen als decor voor enkele scenes in de film ‘Theirs the Glory’, die in de zomer van 1945 werd opgenomen. Mijn toen kleine broertjes hebben dat meegemaakt, want zij gingen er als nieuwsgierige jongetjes kijken.
Noot: Dit verhaal werd geschreven op 16 augustus 2009. Mijn zus Con werkte er ook aan mee.
Dit door Piet Hoefsloot geschreven verhaal is geweldig, levensecht, je waant je in de situatie zoals hij die daar beschrijft.
Wat ik mij afvraag: In de Bakkerstraat waar Hoefsloot hun meubelzaak had, hadden mijn Opa en Oma een juwelierszaak: Manikus.
Hun dochter Annie Manikus was getrouwd met een (Piet?) Hoefsloot. Was dat deze?
Geachte heer Bouman, ik dat u deze vraag het beste op de Facebook pagina kunt plaatsen : Facebook
Met vriendelijke groeten,
Leo