Ministory 112 – Ben in de ochtend de Rijn overgezwommen…
MINISTORY No. 112 Ben in de ochtend de rijn overgezwommen…
Chris van Roekel
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 126 van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek
Juni 2012
Zelden zal een telegram met zoveel vreugde en voldoening zijn ontvangen als degene met deze mededeling. De familie Breman was na negen maanden evacuatieleed net teruggekeerd in hun grotendeels verwoeste huis in het Oosterbeekse Benedendorp, toen dit Rode Kruisbericht werd afgegeven in begin mei 1945.
De Joodse onderduiker, Izak de Vries (destijds veiligheids-halve ‘Piet’ genoemd) had het huzarenstukje uitgehaald. Hij was aan het eind van de Slag om Arnhem, mede op aanraden van Evert Jan Breman met de Britten, tijdens operatie ‘Berlin’, de Rijn overgezwommen.
Wie was ‘Piet’ de Vries en wat maakt het interessant om zijn ervaringen tot onderwerp van een Mini-story te maken?
Sinds de 18e eeuw maakte de familie De Vries deel uit van de Joodse gemeenschap van de stad Leeuwarden in Friesland en zij hielden zich bezig met het verhandelen van antiquiteiten. Sinds 1910 beheerde Piets vader, Bernard, een florerende antiekwinkel in de binnenstad. In 1942 werd het bedrijf, na een maandenlange uithollingsfase via de beruchte bank Lippman & Rosenthal, door de
Duitse bezetter geconfisqueerd.
Het echtpaar Bernard de Vries en Henriëtte de Groot had vier kinderen. Piet, die geboren was in 1925, had nog twee broertjes, Jacob en Salomon, en een zusje Gesina. Hij was de oudste van het viertal en ging elektro-techniek studeren aan de Technische Hogeschool in Delft.
Behalve Izak (Piet) is de hele familie in 1943 in de Duitse vernietigingskampen Auschwitz en Sobibor vermoord. Jacob overleefde weliswaar de verschrikkingen in het kamp Bergen-Belsen, maar overleed alsnog na terugkomst in Leeuwarden in 1945 aan de gevolgen van de geleden ontberingen in het kamp.
Izak, was in de periode 1939-1940 opgeroepen bij de Nederlandse genietroepen. In de periode daarna had hij een belangrijk aandeel gehad in het in veiligheid brengen van de kostbaarste stukken uit de winkel van zijn vader. Ook pakte hij zijn onderbroken studie aan de TH in Delft weer op en haalde hij in 1942 zijn kandidaatsexamen.
Ofschoon hij verschillende oproepen kreeg om zich te melden voor transport naar Westerbork, slaagde hij er aanvankelijk in buiten schot te blijven. Maar door gebrek aan vluchtmogelijkheden en een betrouwbaar on-derduikadres, was hij uiteindelijk genoodzaakt zich toch te gaan melden. Hij stapt op de trein naar Westerbork, maar op het station in Voorburg hoort hij zijn naam uit de luidsprekers komen. Izak moet zich weer melden in Delft, zo luidt de boodschap. Zo ontkomt hij op het nippertje aan het kamp. Izak heeft dit te danken aan de heer M. Cohen, voorzitter van de Joodse Raad in Delft. Die heeft zijn naam op het station laten omroepen. In Delft teruggekeerd, waarschuwt Cohen hem dat het hoog tijd is om onder te duiken. Hij volgt die raad op en vindt eind 1942 uiteindelijk een schuilplaats in Oosterbeek, bij mevrouw Berg in het woonhuis van garage Klaassen aan de Benedendorpsweg. Later verhuist hij naar het huis van de familie Breman, eveneens wonend aan de Benedendorpsweg te Oosterbeek, rechts naast garage Klaassen. Daar zal hij tot de nacht van 25 op 26 september 1944 blijven.
Piets onderkomen was in die jaren een kleine zolderkamer van het huis van de familie Breman. Overdag moest hij natuurlijk binnen blijven om niet door de Duitsers te worden opgepakt en die tijd besteedde hij hoofdzakelijk met studeren. Ook hielp hij een van de dochters Breman, Jeanne, met haar huiswerk, ’s Avonds, wanneer het donker werd, kon Piet eindelijk naar buiten. Met smid Evert Jan Breman maakte hij dan lange wandelingen door de bossen en de uiterwaarden.
Omdat het overdag te gevaarlijk was om naar buiten te gaan, kon Piet, indien nodig, ook niet naar het gewone spreekuur van de dokter of de tandarts. Gelukkig waren de dokters in het dorp ‘betrouwbaar’ en kon Piet ’s nachts bij hen terecht!
De slag om Arnhem begint
Op zondag 17 september 1944 beginnen de geallieerde luchtlandingen en al spoedig is het in de buurt van de Oude kerk een drukte van belang. In de uiterwaarden bij de Oude Kerk en op een aantal hoger gelegen open velden, zoals die achter de smederij van Breman zetten de Britten artillerie neer. De volgende dagen, wanneer de Britse troepen zich na de mislukte doorbraak naar de brug in Arnhem terugtrekken op Oosterbeek, komt ook dit deel van het dorp in de frontlinie te liggen. Overal rond het huis graven soldaten zich in en ze lopen het huis in en uit. Wanneer de strijd zich verhevigt schuilen de bewoners in de kelders en ook Piet is daarbij. Hij sluit in die dagen o.a. vriendschap met korporaal Gerald Valvona, die regelmatig uit het raam van Piets zolderkamer gaat kijken of er zuidelijk van de Rijn al tekenen zijn van het naderende grondleger.
Hoewel delen van Piets persoonlijke verslag over de bele-venissen tijdens de Slag om Arnhem in ander verband al eens gepubliceerd werden in ministory 17 (oktober 1987), volgt hier het complete verslag, zoals dat destijds op mijn verzoek door ‘Piet’ is samengesteld.
In de kelder
Ik verbleef in de kelder van de familie Breman in de nacht van 25/26 september 1944 en herinner mij niet meer wie mij wakker maakte. De avond tevoren hadden we een schaarse maaltijd genuttigd en bij gebrek aan water wat wijn gedronken. Ik was in diepe slaap gevallen. De hevige hoofdpijn van de vorige avond was verdwenen na deze korte nacht.
Iemand zei tegen mij dat de s Oosterbeek gingen verlaten en dat enkelen van de nog achtergebleven soldaten van de laatste verdedigingspositie de weg wilden weten naar het veer. Ik had er geen notie van dat het echte veer, het Drielse Veer, waar ik enige dagen geleden nog was geweest, in Duitse handen was, maar uit hun woorden begreep ik dat de oversteekplaats en de terug- trekroute zich bevonden aan de westkant van Oosterbeek. Vanzelfsprekend was dit nieuws verontrustend, maar ik aarzelde niet, want vanaf het begin van de operatie had ik mijn ziel en zaligheid in de handen van de Airbornes gelegd, die, in mijn ogen letterlijk en figuurlijk door de hemel waren gezonden om mij te helpen.
Ik was maar al te graag in hun gezelschap en accepteerde gretig hun verzoek om als gids te fungeren.
Naar de rivier
We vertrokken met een kleine groep, waaronder, zo ik mij herinner, een gewonde Schot, die gesteund werd door twee collega’s en met korporaal Gerald Valvona voorop, met zijn revolver in aanslag. Het was stikdonker en het regende hevig, hetgeen achteraf bezien een geluk zou blijken.
We passeerden de oude Oosterbeekse kerk en volgens Valvona doorkruisten we hier de Duitse linie. We passeerden hen zonder problemen en bereikten het pad dat naar de rivier voert. Hier moesten we over een primitief bruggetje over de tochtsloot, waar precies een granaat was ingeslagen. Niet zo gewend aan de duisternis als mijn metgezellen stapte ik er in en raakte vast in het splinterige gat en met veel pijn en moeite wist ik me te bevrijden.
We vervolgden onze weg naar de rivier. Ik was niet langer gids maar werd zelf door mijn metgezellen de weg gewezen. Onderweg raapte ik een sten-gun op en hing hem aan mijn schouder. Ik wist niet veel van deze moderne wapens, maar ik was in 1934 en in 1939-1940 soldaat geweest. Nu vraag ik mij af of ik er iets mee had kunnen verrichten. In ieder geval gaf het een veilig gevoel en het zou in ieder opzicht geen verschil maken want de Duitsers zouden me, met of zonder wapen, als verzetsman toch doodschieten. Na enige tijd bereikten we de rivier waar veel soldaten waren, wachtend op hun beurt om overgezet te worden. Ik herinner mij niets van een lint dat de richting zou aangeven, waarover ik later las in de beschrijving van de terugtocht. We wachtten geduldig op onze beurt; het was een nogal lange rij. Onze beurt kwam echter niet, maar een van de soldaten naast mij raakte gewond door een granaatscherf en dat is waarschijnlijk zijn geluk geweest, want hij kreeg voorrang bij de evacuatie.
Vanwege de duisternis kan ik niet veel vertellen over deze wachtperiode dan dat er lichtkogels boven ons waren, die de omgeving spookachtig verlichtten en dat het moreel en de discipline, net als de dagen ervoor, voorbeeldig waren.
De overtocht
Het begon te schemeren en in de richting van Arnhem gloorde de morgen. Ik wilde mijn schoenen en kleren uittrekken, maar Valvona raadde mij af dit te doen, hetgeen een goede raad bleek, want het was slecht weer.
Rondom ons werden dingen zichtbaar en tot onze verbazing verscheen er plotseling een leeg roeibootje, zonder riemen vlakbij ons. Valvona en enkele anderen stapten er in en vroegen me met hen mee te gaan, maar ofschoon ik de kleren aan had gaf ik er de voorkeur aan in het water te blijven. Zelfs met de kleren aan verplaatste ik mij sneller dan het bootje, dat door helmen te gebruiken, maar traag naar de andere kant voer. Wij moesten er op letten niet te ver in de richting van de Westerbouwing af te drijven, want de stroming was sterk.
Ik herinner me nog dat verderop twee soldaten om hulp riepen, waarbij de een de ander probeerde te helpen. Ik probeerde er heen te zwemmen maar vorderde zo traag dat zij mij beduidden terug te gaan. Ik zwom terug naar ons bootje en zocht dekking achter de kiel tegen het vuur, dat afgegeven werd uit de richting van de Westerbouwinghoogte. Later ging ik op de rug zwemmen en probeerde het bootje mee te trekken. Kogels ketsten naast ons in het water en toen we de veilige overkant bereikten was het inmiddels volop dag.
Echter het zwaarste deel van de tocht bleek nog voor mij te liggen. Drijfnat en doodmoe moest ik de grote afstand door de weilanden naar de dijk overbruggen en hierbij talloze prikkeldraadhekken passeren. Ik kon met mijn natte plunje aan slechts strompelen en mijn trage verplaatsing had iets van een nachtmerrie, omdat het Duitse vuur steeds heviger werd.
Toen ik op de dijk was viel ik uitgeput op de grond en liet me er aan de andere kant af rollen. Behalve enkele bloederige schrammen op het hoofd en een verstuikte voet vanwege het gat in het bruggetje, was ik ongedeerd. Na enige minuten dwong Valvona mij verder te gaan en verderop kwamen we Canadese soldaten tegen, die ons thee gaven en meenamen naar een boerderij, waar wij dekens kregen om om te slaan. Bij die gelegenheid raakte ik mijn burgerkleding kwijt. Daarna werden we naar Nijmegen vervoerd. Hier werden we in een kazerne ondergebracht en ontving ik ook militaire kleding. Dit wekte argwaan bij enkele Britten, die mij eerst in burger hadden zien lopen en mij van spionage verdachten.
Toen ik na de ondervraging terug kwam waren Valvona en de anderen al op transport naar Brussel, maar andere bekenden ontfermden zich over mij en namen me mee op een vrachtwagen. Tijdens de rit was ik zo dom om op te staan in de open truck en een boomtak trof mij net boven het rechteroog en wat nog vervelender was, mijn bril was totaal versplinterd. Ik had een hersenschudding en kon enige weken bijna niets met het rechteroog zien, maar werd goed verzorgd.
Toen ik weer op de been was, vroeg en kreeg ik toestem-ming weer naar Nederland terug te gaan en ik slaagde erin liftend Nijmegen te bereiken. Hier kon ik enige tijd bij Philips werken en toen na lange, koude winter Noord- Nederland in het voorjaar van 1945 werd bevrijd, haastte ik me via het Rodekruisbericht de familie Breman in Oosterbeek op de hoogte te stellen van mijn veilige aan-komst en reisde ik met militair vervoer mee en bereikte binnen een dag Almelo.
Naschrift
Wat was er inmiddels overgebleven van de waardevolle winkelvoorraad van de familie De Vries in Leeuwarden? Veel hiervan was door Lippmann & Rosenthal verkocht en veel ‘goede’ en gegoede Leeuwarder burgers hebben fraaie spullen tegen een fractie van de prijs gekocht. Na de oorlog werd mevrouw Heerma van Voss (de moeder van ons inmiddels in Schotland overleden lid Freddie Heerma van Voss) aangesteld als bewindvoerster en dankzij de zeer grondige Duitse administratie gelukte het haar een groot deel terug te vinden en te retourneren.
Piet, nu weer Izak, voltooide in 1946 zijn studie electro- techniek aan de TH in Delft en hij kreeg aldaar een baan in de universiteitsbibliotheek. In de jaren vijftig kreeg hij op aanbeveling van de TH een functie bij het Technion in Haifa in Israël.
In de jaren na de oorlog kwam hij bijna bij iedere herden-king van de Slag om Arnhem naar Oosterbeek en bij ons. Vanwege zijn optreden tijdens operatie ‘Berlin’ ontving Izak in 1948 van de Britse regering ‘The Kings Medal for Courage in the Cause of Freedom’. Die schonk hij in september 1988 aan het Airborne Museum in Oosterbeek.
Eind december 1983 werden zowel mevrouw Berg als de heer en mevrouw Breman verrast met het bericht dat de Israëlische regering hen de Yad Vashem onderscheiding had toegekend.
Izak de Vries overleed in augustus 2009 op 94-jarige leef-tijd in zijn woonplaats Haifa.
Met dank aan
Het Verzetsmuseum Friesland te Leeuwarden voor hun achtergrondinformatie over de familie De Vries.
De Heer S.F.C. Heerma van Voss – Blar a ’Chaoruinn in Schotland.
Geraadpleegde literatuur
Hugo Kingmans, Aan het licht gebracht – Kleine kroniek van de Firma I.B. de Vries, een Leeuwarder antiekhandel tot 1942. Uitgave van het Fries Museum, Leeuwarden, 1989.
Bauke Boersma, De Firma I.B. de Vries – een Joodse antiekhandel in Leeuwarden van 1877 tot 1943. Uitgave: Verzetsmuseum Friesland, Leeuwarden, 2003.
Plaats een Reactie
Vraag of reactie?Laat hier uw reactie achter.