Berichten

MINISTORY XI
DE GESCHIEDENIS VAN DE POOLSE GLIDERLIFT TIJDENS OPERATIE MARKET-GARDEN.
door: John R.Grodzinski

Veel verslagen van Operatie Market-Garden beschrijven de verbazingwekkende en held-haftige glider-lifts die een groot deel van de Engelse en Poolse troepen naar Arnhem vervoerden. Behalve van het aantal gliders dat hiermee gemoeid was, wordt over deze vluchten echter maar weinig geschreven; over de Poolse glider-lifts van 18 en 19 september 1944 variëren de verhalen van de simpele constatering dat de Polen waren aangekomen 1) tot wat meer gedetailleerde berichten waarin het aan juistheid schort 2) . De film “A Bridge Too Far” vermeldt zelfs geheel foutief dat de Poolse gliders hele-maal niet waren aangekomen.
Het doel van dit artikel is om de gebeurtenissen van de Poolse glider-lifts te behan-delen, met inbegrip van de achtergronden, de ladingen die vervoerd werden, de vlucht en de landingen. Het daaropvolgend verhaal van de eenheden op de grond komt alleen ter sprake in samenhang met de landingen. Enkele details ontbreken doordat er lacunes of onjuistheden in de documentatie voorkomen.
In Market-Garden zou de Poolse Para Brigade langs drie wegen naar Nederland worden vervoerd: 114 Dakota’s op D+3 (woensdag 20/9) met de parachutisten, een gliderlift op D+2 en op D+3, en de rest van de Brigade over zee. De toewijzing van de gliders werd voor het eerst vernomen tijdens een bespreking in Moor Park op 12 september, toen 45 gliders voor de Polen werden gereserveerd 3). Er werd dientengevolge besloten dat “de lichte artillerie van de Brigade ( 75 mm ge¬schut ) niet zou worden ingezet. De Anti-Tank Battery kon slechts de kanonnen met jeeps en twee man per kanon meenemen. Het transport en de zware uitrusting van de overige eenheden moest tot een minimum beperkt worden” 4).

Algemeen Bevel No.1 vermeldde het volgende over de gliders:
10. Glider Groep:
Het eerste glider detachement bestaande uit: 7 gliders – een anti-tank battery (troop), 2 gliders – Para-genie, 1 glider – Voorlopig hoofdkwartier dient:
(A) zich te voegen bij Ist Airborne Division – volgens bevel Ist Airborne Div.
(B) te wachten op 756779 ( Velperplein, Arnhem ) op de Brigade.
(C) contact op te nemen met de Brigade en het tweede glider detachement direct na hun landing.

Het tweede glider detachement ( 3e lift ) bestaande uit: Anti-Tank Battery – min een Troop – en andere onderdelen van de Brigade dient: zich zo spoedig mogelijk bij de Brigade te voegen.

5)Er vonden derhalve twee lifts plaats; de eerste van tien gliders en de tweede van vijfendertig. No.38 en 46 Group RAF zorgden voor de sleeptoestellen (’tugs’).
De eerste lift vloog vanaf Manston en de tien gliders werden gesleept door Albemarle vliegtuigen van 296 en 297 Squadrons naar L(anding) Z(one) “X” ( aan weerszijden van de Telefoonweg ). Vertrektijd was 11.45 uur op 18 september en afgezien van wat be-wolking en licht luchtdoelgeschut gebeurde er tijdens de vlucht vrijwel niets ver- meldenswaardigs 5). Alle Poolse gliders voerden een geslaagde landing uit en zij werden onmiddellijk uitgeladen. Rond de landingzone vielen enkele schoten maar de Polen leden geen verliezen en er ging geen materiaal verloren 7). Na het uitladen voerden de eenheden hun opdracht uit.

Op de volgende dag, 19 september, was de situatie aanzienlijk gewijzigd. In Engeland was besloten om de volgende lift langs de zuidelijke route te vliegen teneinde te voorkomen dat op drie opeenvolgende dagen dezelfde route werd gebruikt ®). In Nederland dwong de toenemende Duitse druk Generaal Urquhart die middag zijn strategie te wijzigen. De 4e Para Brigade moest zich ten zuiden van haar huidige stellingen terugtrekken ( waar zij onder andere de Poolse LZ beschermde ).
Hoewel onderdelen van 7 KOSB achtergelaten werden om de LZ te dekken 9), resulteerde de terugtocht in combinatie met het oprukken van de Duitsers in een gevecht op de LZ waar de Polen zouden aankomen^). Het weer werd ook slechter. Het vertrek, oorspron-kelijk vastgesteld op 07.45 uur, werd tot 12.00 uur uitgesteld. Vijftien gliders, ge¬trokken door Stirling-toestellen van 196 Sqn ( 8 ) en 299 Sqn ( 7 ) , stegen op van Down Ampney. Twintig gliders vertrokken van Tarrant Rushton. Zij werden getrokken door Halifax V-toestellen van 298 Sqn ( 10 ) en 644 Sqn ( 10 ). Het laatstgenoemde Squadron voerde ook één vlucht uit met een Hamilcar-glider, maar boven Gent brak de sleepkabel. De Squadron rapporten vermelden dat het weer het slepen ernstig bemoei¬lijkte en dat er boven het vasteland veel meer hinder van luchtdoelgeschut werd ondervonden dan op de voorafgaande twee dagen*-*-).
Tijdens de vlucht van 298 Sqn brak één sleepkabel en de glider landde 4| km ten zuid¬oosten van Ostende19) . 644 Sq .leed ook een aantal verliezen. Behalve de Hamilcar die die boven Gent verloren ging, werd vlakbij de LZ een kabel door luchtdoelgeschut middendoor geschoten ( locatie: 51°17’N, 05“03’E ) en net ten noorden daarvan werd het staartstuk van een andere glider afgeschoten waardoor deze omlaag dook. De piloot van het sleeptoestel, officier-vlieger McConville, begon met zijn Halifax te duiken met de glider ( Horsa 126, met een kanon als lading ) erachter, in een poging de neus omhoog te houden. De kabel brak echter en de glider dook steil de grond in.13) De andere twee waren ook gliders van de Anti-Tank Battery: 298 Sqn verloor glider 130 en 644 Sqn glider 133. Vier van de gliders die van Down Ampney vertrokken, gingen verloren doordat de sleepkabel brak: gliders 144, 149 en 152 getrokken door 196 Sqn en glider 154 door 299 Sqn. Zo bereikten slechts 28 van de 35 gliders het landingsterrein.

Intussen ( om ongeveer 16.30 uur ) was de terugtrekkende 4e Para Brigade in gevechten gewikkeld met de Duitse troepen en verscheen de Luftwaffe. Temidden van deze omstandigheden arriveerden de Poolse gliders. Marek Swiecicki schreef over de ontvangst: “Messerschmitts! Hun machinegeweren keften en blaften… Enkele gliders vlogen in brand… toen zij weg waren barstte het bos los….De Duitse infanterie vuurde op de gliders…de kogels vlogen door de houten wanden van de gliders, over de jeeps en de kanonnen die eruitgehaald waren, en over de mannen…”14).
Luitenant Halpert, een artillerie-officier die het overleefde, herinnert zich:
“De meeste gliders werden in de lucht door het geschut geraakt… degene die landden zaten midden in een kruisvuur. De Duitsers schoten op ons en de parachutisten aan de overkant schoten op de Duitsers. Het kostte ons een paar minuten om vast te stellen wie wie was en welke kant op te schieten”15).
Enkele manschappen van B Company 7 KOSB kwamen de Polen helpen om hun materiaal te bergen en binnen de eigen linie te komen.
Vijftien gliders van de Anti-Tank Battery met negen stukken aan boord kwamen op de LZ terecht en daarvan werden er slechts drie uitgeladen, tesamen met twee jeeps en aanhangwagens1®). Er waren ook verliezen aan mensen. De details over de rest van het verloop zijn slechts oppervlakkig, maar het volgende is bekend: van het le bataljon werd één soldaat gedood en één gewond; het 3e bataljon kon slechts één glider uit-laden; geen van de gliders van de Field Ambulance kon worden gelost?).
Het precieze aantal verliezen zal wel nooit bekend worden. Door het afweergeschut, de gebroken sleepkabels, de luchtaanval en de daarop volgende strijd op de grond gingen talloze gliders met lading en al verloren, kwamen mensen om ( sommige neer-geschoten door eigen troepen ) en werden andere gevangen genomen. Juiste aantallen zijn moeilijk vast te stellen. Ryan zegt dat het nog veel erger had kunnen zijnl8). Er was overigens schade genoeg geleden. Het verlies van de uiterst noodzakelijke anti-tankkanonnen, munitie en ander materiaal zou gevolgen hebben.
De toegetakelde Polen kwamen weer snel tot hun positieven en trokken de perimeter van Ist Airborne Division binnen om daar deel te nemen aan de gevechten tot de evacuatie op 25/26 september.
Later op de dag kwamen er op Sosabowski’s hoofdkwartier onbevestigde berichten binnen dat de gliderlift vernietigd was19). In feite was dat ook zo. Het was voor de Polen de eerste van een reeks ongelukkige gebeurtenissen tijdens hun deelname aan Operatie Market-Garden.

Het neerkomen van de Poolse gliders op LZ “L” werd gefotografeerd door Kapitein Jasper Booty van het Hoofdkwartier 4e Para Brigade.
Noten
1. Janusz Piekalkiewicz, Arnhem 1944, p.58.
2. Zie: Cornelius Ryan, Een Brug Te Ver, pp 332-333 en Boeree/Bauer, De Slag bij Arnhem, pp 216-220.
3. War Diary 1 Polish Parachute Brigade Group 12 September 1944.
4. Ibid.
5. 1 Polish Parachute Brigade Group HQ Translation-Extract General Order No.1 for “D plus 2”, p.2.
6. Operation Record Book for 296 and 297 Squadrons 18 September 1944.
7. Brief aan de auteur van Mr.W.Mleczko, 8 februari 1985.
8. RAF Narrative of Operations “Liberation of NW Europe”, Vol.4, p.161.
9. Boeree/Bauer, De Slag bij Arnhem, p.216.
10. Generaal-Majoor R.E.Urquhart, Arnhem, p.104.
11. Operations Record Book No.644 Squadron 19 september 1944.
12. Operations Record Book No.298 Squadron, Detail of Work Carried Out,
19 September 1944.
13. Operations Record Book No.644 Squadron, Detail of Work Carried Out,
19 September 1944.
14. Boeree/Bauer, De Slag bij Arnhem, p.216
15. Beschreven in brief aan de auteur van Mr.W.Mleczko, 8 februari 1985.
16. Report on Action of the Anti-Tank Battery in Op “Market”.
17. Brief aan de auteur van Mr.J.J.Lorys, 30 augustus 1983.
18. Cornelius Ryan, Een Brug Te Ver, p.333.
19. “The Action of the Ist Polish Parachute Brigade Group in Arnhem-Driel,

Op pagina 8 is een tabel afgedrukt waarin een overzicht wordt gegeven van de lading die op 18 en 19 september 1944 door de 45 gliders van de Eerste Poolse Para Brigade naar Arnhem moest worden overgevlogen. °

Download ministory

MINISTORY XII
OVER “VLIEGENDE PAARDJES” EN “RODE DUIVELS”
door: C.van Roekel
In het voorjaar van 1945, toen wij na een lange evacuatie-periode weer mochten terug-keren naar onze huizen, of beter gezegd naar hetgeen er nog van over was, was er een schrijnend tekort aan kleding. Overhemden, broeken, sokken, jurken en schoenen waren waardevolle artikelen. In die tijd was het heel gewoon dat vader, als hij naar een belangrijke bijeenkomst moest, eerst het kostuum van de buurman leende ! De dames hadden het gemakkelijker omdat de parachutes, die in grote aantallen voorhanden waren, voldoende textiel voor jurken en blouses leverden. Wij, opgeschoten jongens, stroopten de omgeving af en dosten ons op “z’n Airborns” uit. Overhemden, sokken broeken, battledresses en smocks waren niet zo moeilijk te vinden en wat te groot voor ons was werd meegenomen als werkkleding voor de groten.
Een van de belangrijkste leveranciers van bovengenoemde manufacturen was het park Hartenstein. Op de sintelbaan en de tennisvelden en verder op de gazons viel heel wat te beleven en op te rapen. We hadden onze vaste “stekkies” voor bepaalde benodigdheden. Zo ook voor de “vliegende paardjes”, zoals wij de Pegasus-emblemen gewoonlijk noemden. Ongeveer 25 meter ten zuiden van de huidige ingang van ons museum lag een mand met duizenden distinctieven. Het waren bijna allemaal Pegasus-emblemen, hele “broden”.
Een hedendaagse verzamelaar zou zich de vingers aflikken, maar wij, op jacht naar kle¬ding, dekens en voedsel namen slechts zo af en toe eens een “broodje Pegasus” mee en deelden dit in stapeltjes van “pak weg” 25 emblemen uit aan wie er om vroeg.
De symboliek van het “vliegende paardje” drong niet tot ons door en de waarde die er nu aan wordt toegekend zou toen waarschijnlijk aanleiding tot vrolijkheid hebben gege¬ven. We droegen in die tijd complete battle-dresses voorzien van mouw-emblemen, rang- onderscheidingstekens, batons, enz. Extra emblemen vonden we helemaal niet nodig, te¬meer daar we ze er dan ook nog zouden moeten opnaaien.
Toch hebben we het vliegende paardje tot symbool gemaakt van onze wandelclub. In 1947 werd de eerste Airborne Wandelmars georganiseerd en onze jongensclub deed mee onder de naam “De Rijnkanters”. Als clubembleem droegen we, hoe kan het ook anders, een Pegasus!

Wandelclub “De Rijnkanters” met het Pegasus-embleem op de shirts tijdens de 3e Airborne Wandeltocht in 1949.

Gedurende de afgelopen veertig jaar zijn Pegasus en Bellerophon eigenlijk het “tweede wapen” van de Gemeente Renkum geworden, maar ik vraag mij af of de geschiedenis en de betekenis ervan wel in ruime kringen bekend is. Vanwege het feit dat gedurende veertig jaar onze Politie Sport Vereniging de Airborne Wandeltocht organiseert en daarmee het Airborne-embleem internationale bekendheid heeft gegeven, lijkt het een goede gelegen¬heid de herkomst van het mouw-embleem en die van de bekende rode baret met gesp eens uit de doeken te doen.
Na de oprichting van Airborne Forces ontstond de behoefte aan een bijbehorend distinc-tief. Generaal Gale schrijft in zijn autobiografie “Call to Arms” dat Generaal Browning, Brigadier Hopkinson en hijzelf het initiatief hebben genomen, waarna Majoor Edward Seago, Camouflage Officer of Southern Command, de opdracht tot een ontwerp kreeg. Het resultaat was het bekende embleem dat in mei 1942 werd ingevoerd.
Majoor Seago heeft zich laten inspireren door verhalen uit de Griekse mythologie waarin de ruiter Bellerophon en het paard Pegasus een rol spelen. Het ros verrees uit het bloed van het veelkoppig wezen Medusa, toen dit door Perseus werd verdelgd. Bellerophon wist, met behulp van een Griekse godin, Pegasus te temmen om zijn opdracht, het doden van een vliegend en vuurspuwend monster, de Chimaera, te kunnen uitvoeren. Overmoedig geworden door zijn overwinning trachtte hij daarna de hemel, het woongebied van de góden, te bereiken. Dit ging de góden te ver en zij deden hem ter aarde storten. Volgens deze versie van de overlevering zou Bellerophon kennelijk zelf geen vleugels hebben gehad. Het paard Pegasus veranderde daarop in een sterrebeeld.
Het is duidelijk dat Majoor Seago bij zijn ontwerp de symboliek heeft willen beperken tot die van de gevleugelde bestrijding van het kwade en dat hem het latere droeve lot van de Ist Airborne Division niet voor ogen heeft gestaan.
De eerste parachutisteneenheden waren samengesteld uit militairen afkomstig van vele regimenten die elk hun eigen pet, kepi of baret kenden. Teneinde uniformiteit in hoofd¬deksel te verkrijgen werd een baret ingevoerd van een kleur die de luchtlandingstroepen duidelijk zou onderscheiden van andere legeronderdelen. Prototypes van verschillende soorten groen, blauw en rood werden geproduceerd en op vrij willekeurige gronden werd tenslotte door de Chef Staf van de Engelse strijdkrachten, Sir Alan Brooke, in eigen persoon gekozen voor de wijnrode uitvoering. Te zelfder tijd werd het baretembleem, een parachute met kroon en vleugels, ingevoerd. Aldus getooid werd het regiment voor het eerst in november 1942 in Noord-Afrika ingezet. Het verhaal gaat dat de Duitse tegenstanders onder de indruk raakten van het optreden van de Engelse troepen, die hun baret prefereerden boven een helm en hen daarom de bijnaam Rode Duivels verleenden.
Aanvulling op Ministory No.XI.
Bij Ministory No.XI, “De geschiedenis van de Poolse Gliderlift tijdens Operatie Market- Garden” door John R.Grodzinski, was een tabel opgenomen met een beschrijving van de lading van ieder glider. In deze lijst staan drie gliders genoemd van de geneeskundige dienst, waarvan de Inhoud niet bekend was. Onlangs heeft onze voorzitter, de heer J.Smits, dankzij de hulp van de heren J.J.Lorijs en Dr.S.J.Sosabowski, gegevens over de lading van deze drie gliders verkregen uit het Sikorski Instituut in Londen.
In de eerste glider bevonden zich een lege jeep en een jeep geladen met o.a. brancards, voedsel, steriel verbandgaas en een uitkookpan. In de tweede glider zaten eveneens twee jeeps: één onbeladen, de ander geladen met o.a. transfusie-materiaal, steriel verband¬gaas, brancards, brancard-schragen en dekens. De inhoud van de derde glider bestond uit een jeep geladen met transfusie-materiaal, steriel verbandgaas, een set voor water- onderzoek en water-sterilisatie en dekens. Tevens bevonden zich in dit zweefvliegtuig twee trailers met o.a. tenten, lampen, primussen, brancards + schragen, dekens, suiker, verbandmiddelen, rekverbandpleister, medicamenten, transfusie benodigdheden, plasma alsmede gedroogd plasma en water.
Uit de aantekeningen van Dr.Mozdierz, commandant van de geneeskundige compagnie, ge-maakt bij de verlieslijst in het najaar van 1944, kan worden opgemaakt dat de Polen uit laatstgenoemde glider, sldt.I.Chrusciel en sldt.Abramczyk, erin slaagden een jeep uit te laden en weg te komen van de landingszone. Uit dezelfde lijst moet de conclusie worden getrokken dat de Polen uit de tweede glider, Sgt.Szpetnar en sldt.Marszalek, het erbij de landing eveneens levend afbrachten, doch daarna vermist werden.

Download ministory

MINISTORY XIII
DAGRAPPORTEN VAN DE GEMEENTEPOLITIE OOSTERBEEK, 17 t/m 20 SEPTEMBER 1944.
Van aantekeningen voorzien door G.H.Maassen.
Toen op zondag 17 september 1944 hoofdwachtmeester G.Huijgen om 7 uur ’s morgens op het politiebureau in Oosterbeek (Utrechtseweg 107, de huidige Muziekschool) de wacht over¬nam van zijn collega, hoofdwachtmeester W.Maassen, maakte hij zoals gebruikelijk zijn eerste aantekening in het dagrapportenboek. Zoals het woord al aangeeft werd dat boek gebruikt voor het vastleggen van meldingen die op het bureau binnenkwamen. De dagrap¬porten werden bijgehouden tot en met 20 september. Van de laatste melding werd het tijdstip al niet meer genoteerd en we moeten aannemen dat de dienstdoende agent (Huijgen) nadat hij zijn paraaf gezet had, zich bij zijn gezin in de kelder van zijn huis aan de Ploegseweg voegde. Het mag toch wel verbazingwekkend worden genoemd dat de betrokken Oosterbeekse politieagenten (behalve Huijgen en Maassen, ook nog hoofd-wachtmeester W.G.Koster) ondanks de gevechten tot en met woensdag trouw hun plicht bleven vervullen.
Het is opvallend dat nergens melding wordt gemaakt van de luchtlandingen zelf en dat Oosterbeekse burgers tot op het laatst keurig doorgaven dat huizen in brand stonden, dat er munitie in een tuin lag, etc.
Voor het overige spreken de aantekeningen, die voor het grootste deel letterlijk zijn weergegeven, voor zich. Er is een selectie gemaakt die, waar nodig, vergezeld wordt door verklarende noten. Deze zijn in een kleiner lettertype gedrukt.
Het betreffende dagrapportenboek wordt, tesamen met de overige exemplaren die de oorlog hebben overleefd, bewaard in de gemeentelijke archiefbewaarplaats. Omdat het in prin¬cipe nog niet openbaar is, heeft de hoofdinspecteur van politie voor het gebruik van de gegevens voor deze ministory toestemming gegeven, waarvoor onze dank.

Zondag 17 september

11.30 J.J.v.Duuren, Acacialaan 28 bericht bominslag Stenenkruis, 2 doden, gewonden en brand.
11.32 G.J.Wiggers, v.Spaenweg, meldt bominslag Stenenkruis, doden en gewonden.
12.20 De Ruiter, waarnemend stationschef Wolfheze, meldt bominslag station Wolfheze (voltreffer), vier woningen door voltreffers getroffen, alles puin en stof, personen bevinden zich nog in schuilkelders.
Heer Groenendijk, Heuveloordweg, stelt zich vrijwillig met auto in dienst. Luchtbeschermingsdienst, Geneeskundige dienst, Brandweer gewaarschuwd.
12.35 Striker, waterfitter, meldt brand steenoven Sanders. Eveneens brand richting Bilderberg.
13.20 Dr.Coebergh (veearts) meldt dat op de weide nabij het station Oosterbeek-Laag 20 dode koeien liggen die waarschijnlijk door bomscherven getroffen zijn.
13.35 Bericht komt dat de woning van hoofdwachtmeester Maassen aan de Benedendorpsweg getroffen is. Geen persoonlijk ongelukken.
Bommenwerpers van de Amerikaanse Luchtmacht probeerden rond 11.30 uur Duitse lucht- afweerstellingen ten westen en ten oosten van de spoordijk in de Rosandepolder uit te schakelen. Enkele bommen kwamen echter in de omgeving van het Stenenkruis terecht. Daarbij kwamen Albertus Willemsen (36 jr.) en Willem van Brummelen (21 jr.) om het leven. Zij waren de eerste burgerslachtoffers in Oosterbeek.
Ongeveer tezelfder tijd werd ook het terrein van het Psychiatrisch Ziekenhuis in Wolfheze gebombardeerd. Doelwit vormden in dit geval daar gelegerde Duitse troepen. Sinds 10 september waren deze ingekwartierd in de kliniek Neder-Veluwe en ook elders in het dorp (Hotel De Buunderkamp, Tehuis voor Blinden, de Christelijk School aan de Parallelweg en bij burgers). De volgende dagen arriveerden ook stukken geschut ( 39 stuks, later verminderd tot ca. 27), terwij1’tussen de paviljoens in het bos munitie opgestapeld werd.Het bombardement kostte uiteindelijk aan 80 personen, patiënten, verplegend personeel en burgers, het leven. Het Tehuis voor Blinden brandde uit en ook woonhuizen werden zwaar getroffen.
De melding van de heer Striker over de steenoven van Sanders heeft betrekking op het bedrijf in de Rosandepolder, ten westen van de spoordijk, aan de Polderweg. Het terrein is nu in gebruik bij de Stichting Oosterbeekse Rijnoever als camping en jachthaven. De resten van de ringoven zijn nog aanwezig.
Met de brand ”richting Bilderberg” wordt ongetwijfeld Wolfheze bedoeld.

23.40 Hoofdwachtmeester Nauta geeft kennis dat bij hem te Renkum, namelijk bij hem aan het bureau bij Hardeman, Keijenbergscheweg, en in het gebouw het “Witte Kruis”, een krankzinnige zit. In de verwarring na het bombardement op Wolfheze is een aantal patiënten van het eQ iQ Psychiatrisch Ziekenhuis op eigen gelegenheid op stap gegaan. In bovenstaande en in latere meldingen komen we sommigen van hen op verschillende plaatsen in de gemeente tegen. De meesten zijn uiteindelijk teruggekeerd. Enkelen werden later troffen.

Maandag 18 september

07.00 De luchtbescherming brengt een Engels geweer en helm aan het bureau.
08.00 Wachtmeester Pahlplatz van de marechaussee brengt een in de tuin bij huize Eikenhorst gelegen handgranaat.
Eikenhorst was de middelste van drie villa’s die stonden op de plaats waar Utrechtseweg/Lebretweg het bejaardencentrum Overdal is.
10.00 Inspecteur Jansen meldt dat een vrouw genaamd Hofman, wonende hoek Schoolstraat/ Taludweg, door een schot gedood is.
10.35 De Swart (RAFA), Benedendorp, geeft kennis dat twee onbeheerde rijwielen zijn geborgen in de fabriek. P.C.de Swart woonde aan de Benedendorpsweg tegenover zijn timmerfabriek RAFA (Radio Apparaten Fabriek Arnhem). De bewuste panden werden na de bevrijding verwoest aange¬troffen en zijn nu vervangen door de huizen met de respectievelijk de nummers 114 en 99. Wellicht waren de eigenaren van de fietsen gevlucht voor het oorlogsgeweld.
11.15 Jacobus Bles, evacué, wonende Parallelweg ten huize van P.W.Hoftijzer, komt met de mededeling dat gisterenavond te omstreeks 21 uur genoemde Hefijzer op onver-klaarbare wijze is verdwenen, terwijl hij buiten gereed stond om naar de brand op de Graaf van Rechterenweg te gaan.
Meldde tevens drie koeien dood in de weide Johannahoeve, vermoedelijk van Aalbers.
Hoftijzer komt in de overige meldingen niet meer voor. Hij is in ieder geval weer boven water gekomen, want hij heeft na de oorlog nog in Oosterbeek gewoond. Wat met “de brand” wordt bedoeld is nog onbekend.
11.30 Huismeester Van Aken, Stichting Wolfheze, Meldt dat zijn vrouw gisteren tijdens het bombardement op Wolfheze dodelijk is getroffen. Caspers kennis gegeven, daar de zoon van Van Aken tijdelijk bij hem vertoeft.
11.35 Van Neck, Beukenlaan, meldt dat de watertoren door een granaat is getroffen.
Niet uitgesloten dat hangende stukken gevaar opleveren voor passage watertoren-pad. Bobeldijk gewaarschuwd.
De watertoren stond aan de Molenweg (oostzijde) tegenover de huidige Ireneweg. Het verbindingspad Molenweg-watertoren-Beukenlaan werd “Watertorenpad” genoemd.
M.Bobeldijk, opzichter Bouw -en Woningtoezicht, was tevens opperbrandmeester.
11.40 Geurtsen, Steynweg, meldt een onontplofte granaat Steynweg, hoek Paul Krügerstraat.
11.45 Wolzak meldt dat indien nodig bedden verkrijgbaar zijn bij de Wilhelminaschool en de RK-Jongensschool.
De Wilhelminaschool werd verwoest. Nu staan daar de panden Wilhelminastraat 26-30
Het gebouw van de RK-Jongensschool staat nog aan de Sint Bernulphusstraat 7-9
12.00 Bax, Utrechtsestraatweg, meldt dat bij hen is aangekomen een zenuwpatiënte, niet in het bezit van papieren. Draagt een herenjas.
Mevrouw Van Mastbergen te Wolfheze meldt dat gisteren direct na het bombardement een auto voor het huis van loodgieter Klaver stopte. De inzittende personen liepen de woning binnen, terwijl niemand thuis was. Uit een in die woning staande koffer is ontvreemd een portefeuille met inhoud geld. Deze vermissing is ontdekt direct na het bezoek van die personen.
12.45 Van Bode meldt benzinetank in de tuin van Reijenbeek, Beukenlaan 16a Ook bij het Badhuis, Lebretweg, ligt een gevulde benzinetank
Het “Zalencentrum Lebret” – tot voor kort het Parochiehuis – herbergde destijds ook het gemeentelijk badhuis.

15.30 Berendsen, Strodorpsweg, meldt dat in de Beukenlaan gwonde Engelse soldaten liggen. Een Rode Kruis-zuster die hen wilde helpen, kreeg een schot door haar arm. De tafelberg gewaarschuwd.
15.10 De rechercheur Wetsteijn meldt dat bij J. Wetsteijn een granaat in de woning is geslagen. Geen persoonlijke ongelukken.
15.45 Uitslaande brand gemeld op Marienbergweg, woning T.H. Smit. Bobeldijk kennis gegeven.
16.30 Bericht kind van Meeuwsen en kind van Snijder, Parallelweg, gewond. Rijks met twee EHBO’ers erheen gegaan.
Beide kinderen, Cornelis Gerrit Meeuwsen (11 jr.) en Sibilla Hendrika Snijder (2 mnd.) zijn dezelfde dag aan hun verwondingen overleden. De heer Rijks was leider van de E.H.B.O.
16.30 Huisdeur woning Utrechtseweg 95 door militairen binnengedrongen.
18.30 V.d.Sluijs, Dreyeroord”, geeft kennis dat huize Waldfrieden in brand staat. Directeur Brandweer V.Buuren kennisgegeven.
18.40 Hoogendam, Johannahoeve, geeft kennis dat er gewonde soldaten bij huize Wald-frieden liggen.
Huize Waldfrieden behoorde tot het landgoed Johannahoeve; nu staat daar het hoofd¬gebouw van de missionarissen van Mill Hill, missiehuis Vrijland.
18.35 Wordt aan het bureau gebracht door zuster Egbertse, een van naam onbekende vrouw, verpleegde van de Stichting Wolfheze, die bij Bax was aangekomen. Deze is door tussenkomst van de inspecteur overgebracht naar het sanatorium “Hemeldal”.
Rust- en herstel1ingoord ’t Hemeldal van E.H.J.Zwarts aan de Graaf van Rechterenweg, ten westen van de huidige opvang- en begeleidingsinrichting “Paula”, werd later in brand geschoten en brandde volledig uit. Vijf mensen kwamen daarbij om het leven.
19.30 Post watertoren te Doorwerth meldt dat de boerderij van Jurrius, staande op de Doorwerthse heide, in brand staat.
19.45 Gerritsen, wonende Schelmseweg 2, geeft kennis dat voor het woonhuis van mw. Tromp Meesters, Schelmseweg 31, een fosforbom op het trottoir ligt.
Bret, wonende Van Wassenaerweg 10, geeft kennis dat bij hem twee gewonde Duitse militairen liggen. De Tafelberg in kennis gesteld.
21.00 Brig.Nauta te Renkum bericht dat de boerderij van Dorrestijn (Klein Amerika) is afgebrand.

Dinsdag 19 september

8.45 Terwindt, Rosandeweg, bericht dat er munitie, bestaande uit granaten, groot en klein, plus handgranaten in zijn tuin liggen, die hij gaarne verwijderd wil hebben.
10.30 Brand boerderij Bongers, Borgerhoeve. Opperbrandmeester Bobeldijk gewaarschuwd.
12.15 Voltreffer geplaatst in woningen Heuveloordweg 1-5-7-12-14 en 17, Watertorenweg 8, Molenweg 11-13-14 en 39 en Emmaweg 22.
Watertorenweg = de huidige Ireneweg; Emmaweg = Emmastraat.
12.45 Op ca. 15 m. afstand van de woning van G.v.d.Kamp, Cornelis Koningstraat 11, een granaat ontploft. Daarbij is Willem Rieksen, geboren 7-4-1933, Cornelis Koningstraat 18, aan de rug gewond en Hendrik van Vooren, geboren 17-3-1926, Kapelstraat 30 Arnhem, in zijn gelaat is gewond. De woning heeft glasschade en ruitenschade bekomen. Op het pand nr.56, le etage NO-zijde, is een granaat ont-ploft. Niemand gewond of gedood. Aan de panden 56 en 54 dak-hout-glasschade, tevens vitrage.
Voor het pand Utrechtseweg 110a, café-restaurant Concordia, bewoond door J.M. van der Velden, een voltreffer in het trottoir. Alleen 3 ruiten stuk op het terras.

13.15 J.Nijhuis, Vogelweg 16, geeft kennis dat er een voltreffer is ingeslagen in de schuilkelder bij Modder, Vogelweg 21. Dode en gewonden.
13 00 Van Brakel, Paasberg 13, geeft kennis dat er een dode op de Van Toulon van der Koogweg bij woonhuis Evers ligt en dicht daarbij een gewonde. Luchtwacht kennis gegeven.

13.45 Mevrouw Van ’t Ende, Prins Bernhardweg 8, geeft kennis dat het woonhuis van de aldaar wonende Kraaijenhagen (nr.6) blijkbaar begint te branden. Later wordt kennis gegeven dat het huis is afgebrand.
Op 1 april 1942 had burgemeester J.J.Talsma ter openbare kennis gebracht dat op last van de Duitsers de naam van Prins Bernhardweg gewijzigd was in Spoorstraat. Niet iedereen hield zich blijkbaar aan dat voorschrift !
14.10 Van Manen, brandstoffenhandelaar, Weverstraat 152, geeft kennis dat een zekere Soetjes, Fangmanweg 20, gevangenen, die afkomstig zijn uit de strafgevangenis, in school I heeft geborgen.
Bedoeld wordt Ir.F.de Soet, Weverstraat 146, die in het boek “Niet Tevergeefs – Oosterbeek’s burgers temidden van de strijd der Airbornes September 1944” (1946) vanaf blz. 34 verhaalt van genoemd voorval. School I was de zgn. “Klompenschool”, de Openbare Lagere School onderaan de Weverstraat; School II was de eerder genoemde Wilhelminaschool.
14.30 Van Harskamp, Jan van Embdenweg 33, geeft kennis dat in pand nr.31 een voltreffe is terechtgekomen.
Bominslag Vogelweg. Gedood Johannes Gerardus Piek, 40 jaar. Zwaar gewond zijn: Hendrik Piek (14 jr.), mej.D.Karei (17 jr.), mej.J.Piek (11 jr.), Van Harskamp, Vogelweg 13. Gewonden overgebracht naar De Tafelberg.
In het boek “Zes Dorpen in Oorlog en Verzet” (1984) vertelt de voormalig politie¬beambte H.Elijzen op blz.132 over deze gebeurtenis.
15.30 Vreede, Wolfhezerweg 37, geeft kennis dat achter zijn woning munitie ligt.
George Willem Vreede, oud ritmeester van het Regiment Huzaren, 71 jaar, zou op 20 september in zijn oude rijbroek tegen de Duitsers ten strijde trekken. Hij stond zwaaiend met een pistool in zijn tuin toen hij werd doodgeschoten.
17.30 J.J.van Woerkom, Backerstraat 53, geeft kennis dat bij H.0.P.v.d.Berg en J.Th. Piek, beiden Taludweg, een brand is ontstaan.
17.45 Opperwachtmeester De Haen meldt dat twee manden, waarin vermoedelijk ieder een benzinetank, neergelaten zijn achter het Zusterhuis, gelegen aan het Sint Ber- nulphuspad.
18.00 J.van Woerkom, Backerstraat, geeft kennis dat achter pand nr22 twee parachutes zijn gedaald, waarin vermoedelijk benzinebussen.
19.20 Keijs, Sint Bernulphuspad 4, geeft kennis dat hij in het bezit is van verschil-lende adressen waar parachutes zijn gedaald. Een busje olie is door hem gede-poneerd op het bureau.
21.15 Wordt door Engelse militairen aan het bureau gebracht Lotte Hermine Anne Wagner, geb.29-12-1922 in Düsseldorf (D), wonende Overtoom 430 III en Alphonse Geldrüde, geb.22-3-1922 te Cathologue, wonende te Amsterdam. Voor onderzoek ingesloten.
7.30 Rombout meldt dat D.Rijks gewond ligt bij Snoeck Henkemans, Unksepad 1.
Volgens de overlijdensakte werd Derk Rijks, 79 jaar, op 1 october 1944 dood aan¬getroffen “in de gemeente Renkum”. Het opgravingsrapport vermeldt dat hij was be¬graven in de tuin van Van der Sande, Jhr.Nedermijer van Rosenthalweg 79, hoek Bato’sweg. Dat is niet zo ver van het Unksepad.

Woensdag 20 september.

07.30 In bewaring twee arrestanten H.Wagner en A.Geldrüde. Brood en drinken verstrekt.
09.00 Kortman bericht een dode Frater bij het Parochiehuis. De Tafelberg heeft be¬richt ontvangen.
10.30 Striker geeft kennis dat 3 panden staande aan de Molenweg afgebrand zijn. Wolzak geeft kennis dat de echtgenote van De Haan, Emmastraat 50a, thans ge‘vacueerd is naar Doorwerth, Kerkstraat 32.
Bovenstaande melding is de laatste in het dagrapportenboek, dat begint op 25 augustus 1944. De rest van het kloeke boek is leeg; slechts 57 bladzijden zijn beschreven. Wat er van de twee Duitse meisjes is geworden is onbekend. Tips daarover zijn van harte welkom en dat geldt ook voor andere correcties en aanvullingen.

Download ministory

MINISTORY XIV
DE GESCHIEDENIS VAN DRIE OUDE DAMES IN DE STRIJD OM DE RIJNBRUG
Samenstelling: C.van Roekel, met medewerking van de heer H.P.Veenhuijsen.
Enige malen werd mij verzocht eens een ministory te wijden aan de gebeurtenissen nabij de Arnhemse Rijnbrug in september 1944. Steeds heb ik geantwoord dat de verslagen over de gevechten aldaar van een zo uitstekend gehalte zijn dat ik niet zou weten wat aan de boeken van Frost, Fairley, Boeree, Urquhart en Mackay toe te voegen. Ook aan Duitse zijde is er weinig meer dat niet bekend is. De inbreng van Kampfgruppe Brinkmann (Panzeraufklarungsabteilung van de Frundsbergdivisie), het tragische lot van Grabner met een deel van de Panzeraufklarungsabteilung van de Hohenstaufendivisie, de inzet van de tien verouderde opleidingstanks onder bevel van kapitein Knaust en het feit dat de gevechtsgroep Hummel met slechts twee opleidingstanks van het type Tiger I de brug bereikte, mag aan de geregelde bezoeker van ons Museum bekend worden geacht. Mijn voornemen om voorlopig geen “oude brugkoeien” uit de sloot te halen werd echter doorkruist op het moment dat ik op de Duitse televisie nog eens de film “Een Brug Te Ver” zag. Daarin komt een scene voor waarin een oud dametje wordt neergeschoten, als zij zich, al roepend om een taxi, buitenshuis waagt. Ik herinnerde mij toen ineens een verhaal van wijlen It.kol.Boeree, waarin hij de belevenissen van een aantal Arn¬hemse burgers beschrijft, die in de heksenketel van de verwoede gevechten rondom de brug het slachtoffer werden van het nietsontziende oorlogsgeweld. Boeree schrijft daarbij ook over die oude dame, maar de plaats van het drama en de namen van de be¬trokkenen worden niet genoemd.
Enig speurwerk bracht mij op het spoor van de heer H.P.Veenhuijsen, de zoon van de man in wiens huis de dramatische gebeurtenissen plaatsvonden, en die zo vriendelijk was dit manuscript kritisch door te lezen en aldus te toetsen aan de werkelijke gebeurtenissen waarvan hij destijds ooggetuige was.
Het bewuste verhaal blijkt zich afgespeeld te hebben in het pension van de familie Veenhuijsen, Eusebiusplein 22, en de betreffende oude dame heette mevrouw Van Ommeren. Mevrouw Van Ommeren was echter niet zo oud als de verhalen suggereren. Zij was onge¬veer zestig jaar toen de slag om de Rijnbrug in Arnhem plaatsvond.
Terwijl ik mij in deze tragische geschiedenis verdiepte, werd de verwarring steeds groter want behalve mevrouw Van Ommeren bleken in die tijd ook nog de dames Van Wulfte Palthe bij de familie Veenhuijsen en pension te zijn. Ook zij kwamen om toen zij op woensdag 20 september door een granaat werden getroffen.
Juist omdat het verhaal ergens als een soort mysterie in de literatuur over de Slag om Arnhem rondzweeft leek het mij goed die geschiedenis eens precies uit te zoeken en op schrift te stellen. Daarbij bleek weer eens hoe onzorgvuldig bepaalde gebeur-tenissen in het verleden beschreven zijn en zelfs in een film werden weergegeven.
Op het Eusebiusplein no.22 in Arnhem was in 1944 het pension Veenhuijsen. Het gezin bestond uit vader, moeder, zoon en dochter. Het pension diende als rusthuis voor oude dames. Bij de strijd om de Rijnbrug zou het in de vuurlinie komen te liggen.
In september 1944 waren er drie dames en pension: mevrouw Van Ommeren en de twee zusters Van Wulfte Palthe. De twee zusters waren al in de tachtig en zij leefden slechts in het verleden.
Onder het huis was een souterrain en de eerste verdieping had aan de achterzijde een serre, die steunde op betonnen paaltjes, en van waaruit je met een trapje in de achtertuin kon komen. Het huis stond met de achtergevel naar het zuiden en een muur vormde de afscheiding met de tuinen van de huizen aan de Rijnkade.
De bewoners hadden tot dat moment slechts de bezwaren van de voedselschaarste onder-vonden, maar in de avond van 17 september 1944 knalden de eerste schoten om het huis. De bewoners waren genoodzaakt de kelder in te vluchten.
Om drie uur ’s nachts braken de Engelsen de voordeur open en betraden het huis, dat zij echter na een tijdje weer verlieten. Om ongeveer zes uur in de ochtend stopte er een Jeep voor het huls en plotseling brak er een gevecht uit tussen een vijftiental parachutisten, onder bevel van een luitenant en de Duitsers. De parachutisten renden naar binnen en zeiden dat ze het huis moesten verdedigen. Ze barricadeerden de gang en zetten mitrailleurs voor de open vensters. Dichter bij de brug stond een Engels antitank-kanon, dat het gehele plein bestreek en tot het middaguur van 18 september bleef schieten. Alle ruiten in het huis braken aan scherven.

De achtertuin van pension Veenhuijsen in 1942. Duidelijk is de schuilplaats onder de serre te zien. De fotograaf stond tegen de tuinmuur, die de afschei-ding vormde met de tuinen van de huizen aan de Rijnkade. Let op de knoestige kastanjeboom links, (foto: H.P.Veenhuijsen)

Die middag vertelde de luitenant dat de toestand slecht was en dat de versterkingen hen niet konden bereiken. Rechts en links van het huis stonden huizen die in gebruik waren bij de politie. De Britten in het pension klommen over de tuinmuren en haalden daar meel, kool, aardappelen en een stuk vlees. Het westelijk deel van het huizen¬blok was toen alweer in Duitse handen, evenals de huizen aan de overkant. Duitse sluipschutters hadden zich overal verschanst.
Vlak voor het huis was een brengun in stelling gebracht, die in de richting van de Markt vuurde. Om vijf uur ’s middags openden de Duitsers het granaatvuur. Een pro-jectiel ontplofte op de zolder. Dakpannen en een deel van de dakgoot stortten omlaag. Een van de huizen in de buurt, die door de Dienst Gemeentewerken werd gebruikt voor opslag van teer en andere brandbare stoffen, raakte in brand, maar het vuur kon in eerste instantie door de Engelsen die het huis bezet hielden, worden geblust.
Voor het huis stond een vernielde tramwagen en in de nacht van maandag 18 op dins-dag 19 september vochten Engelsen en Duitsers om het bezit van dit voertuig. Dinsdagmorgen werden de bewoners gewekt door een vuurgevecht in het naastgelegen huis. De zoon ging kijken. In de gang lag een zwaar gewonde man. De brengun voor het huis was weg. Op de rand van het trottoir zat een soldaat tegen een boom. Hij bleek al enige tijd dood te zijn.
In de middag leefde het mortiervuur weer op. In de bovenverdieping en in de tuin ontploften een paar projectielen. In de keuken stond een parachutist intussen rustig het eten voor zijn kameraden klaar te maken. Hij zei geruststellend dat er niets aan de hand was.
Blijkbaar kon mevrouw Van Ommeren al dit rumoer niet langer verdragen. Voordat iemand het kon verhinderen sloop zij de achterdeur uit en bereikte via het gangetje naast het huis de straat. Van links naderde vurend een Duitse tank en van rechts zag men de rode lichtspoormunitie van een mitrailleur.Voordat ze de straat kon oversteken werd ze door het vuur van de tank gedood. Zij viel neer aan de voeten van de dode Britse soldaat bij de boom. Zijn dode ogen staarden haar aan. Het was alsof zijn hersens zich pijnigden met de gedachte: “Wat heeft dit te betekenen ?” De familie Veenhuijsen en de overgebleven twee pensiongasten aten mee van het maal dat de parachutistenkok had bereid. Om negen uur in de avond verlieten de Britten het huis. Zij trokken zich terug naar de onmiddellijke omgeving van de brug.
Die avond verkenden vader en zoon het huis. De hele omgeving stond in brand en daar het in de kelder gevaarlijk zou kunnen worden, schuilden ze onder de serre. Plotseling brak er brand uit op de zolder; daarna volgde de bovenverdieping. Kachel en bad kwamen door de brandende vloer omlaag. Onder de vloer van de serre werd het steeds warmer. Een van de dames Van Wulfte Palthe, die zonder enige belangstelling alles had gevolgd, zei plotseling: “Kunt U niet een einde maken aan dit lawaai?” Toen mevrouw Veenhuijsen haar de toestand probeerde uit te leggen werd zij boos en zei: “Bestel een taxi voor mij!” Men probeerde haar gerust te stellen. De heer Veen¬huijsen had een paar emmers water klaar gezet en daarmee verkoelde men haar gloeiende hoofd en handen.
Toen het onder de serre te heet werd probeerden de familie en de twee dames zich terug te trekken naar de tuinmuur aan het einde van de tuin, maar toen zij zich be-wogen schoten de Duitsers op hen vanuit één van de huizen aan de Rijnkade. De para-chutisten in een nabijgelegen huis brachten met een brengun dit vuur tot zwijgen en de familie en de twee dames snelden naar de beschuttende stenen muur. Het was de hoogste tijd want het hele huis stond nu in brand en die nacht stortte het in een vuurzee ineen. Gelukkig bleek de tuin net lang genoeg om niet onder het puin terecht te komen. Dit gebeurde in de nacht van dinsdag 19 op woensdag 20 september.
Allen waren koud en hongerig. Ze leefden van appels die door de hitte van het vuur gebraden onder de boom lagen. Duitse sluipschutters klommen in de bomen voor het huis en schoten op alles wat bewoog.
In de middag van 20 september ontplofte een granaat in de tuin. Beide zusters Van Wulfte Palthe werden daarbij gedood. De familie Veenhuijsen kon niets anders doen dan afwachten tot de ruïne van hun huis afgekoeld was om dan weer terug te kruipen, teneinde meer beschutting te hebben tegen het granaatvuur.

1945 – Gezicht vanaf de Rijnbrug op het Eusebiusplein en omgeving. Het enige dat nog aan het Eusebiusplein herinnert is de knoestige kastanje aan de linkerkant, (foto: Gemeentearchief Arnhem)

XIV – 4

Die nacht werden de Britten bij de brug onder de voet gelopen en donderdagmorgen 21 september om drie uur stonden de Duitsers op de puinhopen en schreeuwden: “Heraus, Hande hoch!” Het gezin Veenhuijsen wenste niets liever. Zij werden naar het stadhuis gebracht. Na daar nog een nacht te hebben doorgebracht, mochten zij vrij heengaan. Zij waren verbaasd dat zij het leven er afgebracht hadden, maar de drie oude dames waren dood en hun eigendommen waren in vlammen opgegegaan.

Naschrift.
Uit militair oogpunt voegt bovenstaand verhaal weinig toe aan de geschiedenis van de Slag om Arnhem. Maar als we een militaire operatie bestuderen dan wordt meestal de nadruk gelegd op de partijen die elkaar bestreden en het risico is groot dat we zoals Boeree opmerkte:”De ongelukkige burgers vergeten, die met hun hoofd tussen hamer en aambeeld zaten en die de slagen van beide zijden moesten opvangen”.
Deze slag werd niet uitgevochten in de woestijn van Noord-Afrika, maar in een dicht¬bevolkte stad met bijna honderdduizend inwoners.

Kaart van de omgeving van de noordelijke oprit van de Rijnbrug in Arnhem in september 1944. De Britten hadden zich verschanst in de huizen aan weerszijden van de oprit. Van hun posities zijn op de kaart alleen het Brigade Hoofdkwartier (1 BDE HQ) en het hoofdkwartier van het 2e Para Bataljon (2 BN HQ) aangegeven. Bij “A” pension Veenhuijsen.
(Deze kaart werd overgenomen uit het boek “Remember Arnhem” door John Fairley, die de perceelsgrenzen overnam uit het boek “Arnhems Stadsplan” uit 1953).

Download ministory

MINI STORY XXXI
Bijlage bij Nieuwsbrief No.43
door: R.N. Sigmond

Zondag 17 september 1944, de vliegbasis Down Ampney in Engeland, een uur of half- tien ’s morgens. Manschappen van het 14e peloton van de ‘D’ Compagnie van het 7th (Galloway) Battalion The Kings Own Scottish Borderers 1) arriveren in vracht¬wagens bij hun zweefvliegtuig. ‘Scallywags’ 2) was er met grote witte letters op de romp van het zweefvliegtuig geschilderd naast ‘chalknumber’ 283. Het peloton telt 26 man, inclusief de pelotonscommandant Lieutenant W.G.’Taffy’ Beddoe en Sergeant Hogwood.
Nog 25 minuten voor het vertrek. Het zweefvliegtuig, type HORSA, wordt nog ge¬controleerd door de piloten, Staff Sergeant Lovett en zijn 2e piloot Sergeant Wilson, beiden van het ‘E’ Squadron The Glider Pilot Regiment. Tot de lading behoren tevens een handkar en een vouwfiets.
Het doel voor zweefvliegtuig 283 is de landings-zone ‘S’, het gebied ten noord¬westen van de boerderij de Reijerscamp vlakbij Wolfheze.
Het ‘Operational Record Book’ van het 48e Squadron RAF geeft aan dat de 23 vlieg¬tuigen van dit squadron binnen 18 minuten opstegen, het eerste om 09.55 uur. Dakota KG 364 steeg op om 10.05 uur. De start van Flight Officer Taylor’s Dakota met z’n sleep HORSA 283 gaat perfect.
Temidden van tientallen andere sleep-combinaties wordt koers gezet richting Nederlandse kust. Rond een uur of twaalf komt het deels onder water gelopen eiland Schouwen Duiveland in zicht.
Nog geen tien minuten later schreeuwt Staff Sergeant Lovett dat hij een nood¬landing moet gaan maken. Dakota KG 364 kampt met problemen. Naast een motor¬storing zijn er moeilijkheden met de radioverbindingen.

Het 14e Peloton ‘D’ Compagnie 7 KOSB. Links bovenaan Cpl. A.Trotter. Voorste rij 2e van links L/Cpl D.Heaton, 5e van links Lt. Beddoe en rechts naast hem Sgt. Hogwood. Foto genomen in Scarborough, 1943. ( Collectie auteur ).

Lovett moet nu snel handelen omdat grote delen van het eiland onder water staan. Begin 1944 hadden de Duitsers eerst het gebied geevacueerd en daarna geïnundeerd. Na een maand of twee mochten de boeren van wie de landerijen niet onder water waren gelopen terug om het land te bewerken. Onder hen was de toen 31-jarige boer Langeraad: “Die zondag zag de lucht zwart van de vliegtuigen. Met het mooie weer zaten we met de boeren op de dijk voor onze boerderij en probeerden we ze te tellen Plotseling haakte er een af en cirkelde rond.”

Modern kaartje van de omgeving van Dreischor op Schouwen Duiveland. Het zwarte driehoekje geeft de plaats aan waar glider 283 op 17 sep¬tember 1944 een noodlanding moest maken.
1. Boerderij van Langeraad; 2. de ‘Jannetje Jacoba Hoeve’.

Corporal Andrew Trotter reageert gelaten op de melding van de zweefvliegtuig-piloot. De manschappen haken elkaar de armen en wachten op de klap van de landing.
Staff Sergeant Lovett landt zijn HORSA zweefvliegtuig achter de boerderij van Langeraad, enkele kilometers ten zuidoosten van het plaatsje Dreischor.
Lance Corporal Donald Heaton weet zich te herinneren: “Het eerste wat we zagen toen we uit de glider sprongen en dekking zochten langs een sloot was een boerderij en een paar meisjes die appels aan het plukken waren. Lieutenant Beddoe riep de piloten , Sergeant Hogwood en de sectie-commandanten bij elkaar om de situatie te bespreken.”
Intussen waren er meer Nederlanders op de dijk komen kijken, onder hen de toen 25-jarige Leen van der Werf en de toen 19-jarige A.P.Verjaal.
Inmiddels had Lieutenant Beddoe de sectie van Andrew Trotter op verkenning uit¬gestuurd in westelijke richting. De heer Langeraad: “We zagen de mannen uit het vliegtuig springen en dekking zoeken langs een sloot. Na een korte tijd ging een aantal op verkenning, anderen kwamen onze richting uit. De dreigende wapens gaven ons wel te denken! Iemand kwam op het idee om met een witte zakdoek te zwaaien. In korte tijd waren ze bij ons. Hun eerste vraag was of er ‘Germans’ waren. Met een atlas konden we ze duidelijk maken dat er op een afstand van tien kilo¬meter in Brouwershaven een kleine groep Duitsers was. Het zou meer dan een uur duren alvorens zij uit de richting van Dreischor 3) {lier zouden kunnen zijn. Alleen de polderdijken waren begaanbaar.”
Na een korte bespreking besluit Lieutenant Beddoe met zijn peloton richting de boerderij de ‘Jannetje Jacobahoeve’ te gaan en zich daar in te graven. Andrew Trotter herinnert zich dat tijdens de verkenning die hij met zijn sectie uitvoerde, er een gewapende politieman op hen toekwam. Na een kort beraad werd hij weggestuurd. “Wij dachten dat hij wel eens voor de Duitsers zou kunnen werken!”

Inmiddels hebben de manschappen zich rond de boerderij ‘Jannetje Jacobahoeve’ in¬gegraven. Andrew Trotter komt terug en meldt zich bij Lieutenant Beddoe en zegt dat hij Duitsers heeft gezien die een mortierstelling aan het graven zijn aan de noordzijde van de dijk. Lieutenant Beddoe stuurt alle Nederlanders weg in de richting van Dreischor. Van hieruit volgen de Nederlanders de gebeurtenissen.
Opnieuw overleg over de situatie; inmiddels is het een uur of vier. Aan de noord¬zijde de dijk en water, aan de oostzijde water, evenals aan de zuid- en westzijde. Munitie voor een paar uur. Een beslissing is moeilijk te nemen.
Dan naderen de Duitsers langs de noordzijde van de Zuiddijk. Er wordt op het zweefvliegtuig geschoten. De eerste Duitser die zijn hoofd boven de dijk uitsteekt, sneuvelt direkt; een tweede raakt gewond. Er volgt een vuurgevecht, waarbij nog een tweede Duitser sneuvelt. Het begint donker te worden en dan besluit Lieutenant Beddoe om nodeloos bloedvergieten te voorkomen en zich over te geven. Sommigen accepteren direkt zijn besluit, anderen geven slechts morrend toe.
Donald Heaton: “We vernielden onze wapens, namen de grendels eruit en stopten ze onder de grond. Ik nam ook de telescoop van mijn geweer en sloeg die kapot.” Een jonge Nederlander, die was achtergebleven op de boerderij, vroeg om een geweer. Er was niemand gewond geraakt van het 14e peloton.
De Duitsers namen het gehele peloton gevangen en marcheerden hen af in de richting Zierikzee, waar ze de nacht in een oude schuit moesten doorbrengen. De Duitsers gaven de heer Moermond, van een naburige boerderij, opdracht om de gesneuvelden af te voeren, hetgeen hij deed met een paard en wagen van een kennis van hem. Andrew Trotter herinnert zich dat ze, nadat ze krijgsgevangen waren gemaakt, een gewonde Duitser moesten meenemen. Ook zal hij nooit vergeten dat een oude vrouw hen appels aanbood onder het afmarcheren.

Sterk uitvergrote luchtfoto van de plaats op Schouwen Duiveland waar glider 283 neerkwam. De foto werd genomen op 23 september 1944, dus zes dagen na de noodlanding. Het uitgebrande wrak van de glider is op de foto zichtbaar als een donker kruisje in de bocht van de sloot. Links boven de boerderij van Langeraad.
De donker gekleurde sloot met de bocht is na de oorlog dichtgegooid en dus niet afgebeeld op het moderne topografische kaartje op de vorige pagina. (Foto: Topografische Dienst, Emmen).

In de loop van de volgende morgen gaat de heer Verjaal , met nog een man of zes, terug naar de ‘Jannetje Jacobahoeve’ . Ze vinden er munitie en een vouwfiets.
Door nieuwsgierigheid gedreven lopen ze naar het zweefvliegtuig. De heer Verjaal: “We klommen in het zweefvliegtuig en ik ging achter de stuurkolom zitten op de plaats van de piloot. Lachend riep ik de anderen toe: iedereen betaald? Dan gaan we! Op hetzelfde moment schoten de Duitsers dwars door het zweefvliegtuig heen. We sprongen er direkt uit met de handen omhoog. We moesten op een rij gaan staan. Ik dacht werkelijk dat ze ons dood zouden schieten. We moesten onze papieren laten zien. Ik had ze niet bij mij en iemand anders moest ze gaan halen. Daarna mochten we weg.”
Na dit voorval hebben de Duitsers het zweefvliegtuig nog onderzocht en vervolgens in brand gestoken.
De gevangen genomen manschappen worden afgevoerd naar Amersfoort. Het is opvallend dat ze daar al op 19 september aankomen.
Lieutenant Beddoe wordt gescheiden van z’n peloton en wordt regelmatig ondervraagd. Eenmaal wordt hij zelfs drie dagen in eenzaamheid opgesloten. Na verschillende krijgsgevangenkampen moeten de gevangenen, omdat de Geallieerden naderen, in kolonne naar Moosberg in Beieren marcheren. Het is dan half april. Na ongeveer een uur wordt de kolonne door Amerikaanse jachtvliegtuigen beschoten. Daarbij worden ongeveer zeven man dodelijk getroffen en vele anderen raken gewond. Nog steeds vraagt Beddoe zich af waarom de Amerikaanse piloten de kolonne gehavende krijgsgevangenen onder vuur namen. Uiteindelijk wordt Lieutenant ‘Taffy’ Beddoe bevrijd door Patton’s troepen. Na de oorlog emigreert hij naar Nieuw Zeeland.
Corporal Andrew Trotter en Sergeant Hogwood worden naar Oostenrijk op transport gezet en Trotter ‘viert’ zijn twintigste verjaardag in een krijgsgevangenkamp vlakbij Innsbruck.
Lance Corporal Donald Heaton komt uiteindelijk in Stalag IV D bij Halle terecht. Hij wordt bevrijd op 16 april 1945, wanneer onderdelen van het le Amerikaanse Leger Leipzig bereiken.
Van het 14e peloton overleed tijdens krijgsgevangenschap Private Little. Hij werd begraven op het Berlin War Cemetery.

NOTEN
1) Het 7th (Galloway) Battalion The King’s Own Scottish Borderers vormde samen met het Ist Battalion The Border Regiment en het 2nd Battalion The South Staffordshire Regiment de Ist Airlanding Brigade, die op zijn beurt weer een onderdeel vormde van de Ist (British) Airborne Division.
2) ‘SCALLYWAGS’. Het best op z’n plaats is de omschrijving van Andrew Trotter: “We were a mixture of good, bad, caring, selfish, but in the main we were the best platoon in ‘D’ Company, we looked after our own. Hence the name ‘SCALLYWAGS’!
3) Op de Afdeling Voorlichting van de gemeente Renkum bevindt zich een klein glas- in-lood raam, dat werd geschonken door de bevolking van Dreischor als dank voor de hulp van de gemeente Renkum tijdens de Watersnoodramp in 1953. Ook is er in Dreischor een ‘Renkumstraat’.
VERANTWOORDING
Dit artikel kwam tot stand dankzij de hulp van velen, waarvoor mijn hartelijke dank! De gegevens van het zweefvliegtuig kreeg ik van Luuk Buist uit Oosterbeek.
Via Engelse kontakten lukte het enkele inzittenden te achterhalen: Andrew Trotter en Donald Heaton, van wie ik de pelotonsfoto kreeg.
‘Taffy’ Beddoe correspondeerde met mij vanuit Nieuw Zeeland.
Een redactioneel stukje in de Zierikzeese Nieuwsbode hielp mij bij het zoeken naar Nederlanders die de landing gezien hadden. Acht interviews volgden. Een speciaal woord van dank voor mevrouw Van der Zande, toen mejuffrouw Van der Linden. Van haar kreeg ik een origineel K.O.S.B. baret embleem dat zij op 18 september 1944 langs de Zuiddijk had gevonden.
Robert Voskuil hielp mij bij de interpretatie van de luchtfoto’s. Die kreeg ik van de University of Keele in Engeland (4 november en 25 december 1944) en van de Topo¬grafische Dienst in Emmen (23 september 1944).

Download ministory

MINISTORY XXXII
Bijlage bij Nieuwsbrief No.44
LUITENANT-KOLONEL M.E.M. HERFORD MBE MC, EEN NIET ‘AIRBORNE’ DOKTER IN DE WILLEM III KAZERNE TE APELDOORN, 25 SEPTEMBER – 16 OCTOBER 1944,
door: H.van den Breemen

Wie is Martin Herford, van wie één van de as he was in Apeldoorn he PUT THE GERMANS bij het tot stand komen van de Willem III Hier volgt zijn verhaal.
Airborne dokters later zei: ‘As soon AT WORK’. En wat is zijn rol geweest kazerne in Apeldoorn als hospitaal?
Afgestudeerd als dokter in 1937, ging hij in in januari 1938 naar Spanje, waar de burgeroorlog woedde, om de ‘Society of Friends’ (Quakers) te helpen bij het verzorgen van ontheemde kinderen. Het was in de tijd dat Franco de Duitse en Italiaanse luchtmacht de gelegenheid gaf ongehinderd bombardementsvluchten uit te voeren. De vernietiging was vreselijk.
Begin 1940 ging hij naar Finland. Hij reisde mee als dokter van een afdeling vrijwilligers voor het Finse leger, dat streed in de Fins-Russische oorlog. De Russen dwongen echter een wapenstilstand af en de vrijwilligers zaten klem in Finland.

Dr Herford

Met een flinke portie geluk kreeg Herford in januari 1941 van de Russische ambassadeur in Stockholm een visum om door Rusland te reizen. Een reis die hem voerde via Leningrad naar Odessa, over de Zwarte Zee naar Constantinopel, via Ankara, Sirië, Libanon en Palestina en hem uiteindelijk naar Cairo in Egypte bracht. Hier begon zijn militaire loopbaan en werd hij aangesteld bij het 24th Casualty Clearing Station, Royal Army Medical Corps (RAMC), dat op het punt stond naar Griekenland te vertrekken. De Duitsers dwongen het Expeditie Leger echter tot een terugtocht en in april was hij weer in Cairo. Tijdens de terugtocht had hij een trein ‘georganiseerd’ voor het vervoer van gewonden. Hiervoor werd hij onderscheiden met het MBE.

Hij werd aangesteld als plaatsvervangend commandant van het 7th Motor Ambulance Corps, een eenheid van 70 ambulances die het vervoer van gewonden in de westelijke Woestijn verzorgde. Een half jaar later kreeg hij het bevel over het 16th Motor Ambulance Corps. Tijdens de terugtocht op El Alamein werd zijn auto opgeblazen door een mijn en was hij een tijdje uit de roulatie.
In april 1943 werd hij benoemd tot plaatsvervangend commandant van No.200 Field Ambulance. Deze eenheid was toegevoegd aan No.231 ‘Malta’ Brigade, die onder commando stond van (toen nog) Brigadier Roy Urquhart. Samen met deze brigade maakte hij de invasie van Sicilië mee en een onafhankelijke landing bij Porto Venere in Italië. Voor beide akties werd Dr.Herford onderscheiden met het Military Cross.
In November 1943 keerde de brigade terug naar Engeland om zich voor te bereiden op de invasie van Normandië. Dr.Herford werd bevorderd tot Luitenant-Kolonel en kreeg het commando over No.163 Field Ambulance. Een maand na de invasie in Normandië kwam hij aan en volgde met zijn eenheid de Guards Armoured Division naar Brussel.
EN DAN BEGINT OP 17 SEPTEMBER OPERATIE MARKET GARDEN.
Op 23 september ontmoette Dr.Herford bij de brug in Son Brigadier Bagger, commandant van de medische eenheden van het Airborne Corps. Brigadier Eagger was zeer verontrust over de situatie bij de Eerste Britse Airborne Divisie bij Oosterbeek. Er waren berichten binnen gekomen waarin melding werd gemaakt van 2000 gewonden en van een schreinend tekort aan medische voorraden. Er werd be-sloten dat Dr.Herford de beschikking zou krijgen over reserve medische voor¬raden en zou proberen deze over de Rijn te krijgen. Er was echter een ernstig tekort aan boten. Niettemin vertrokken 79 voertuigen vanuit Nijmegen naar Driel. Vlakbij de plek die Dr.Herford als kampement gekozen had, werd de kolonne van de weg gecommandeerd door Major General Thomas, commandant van de 43st ‘Wessex’ Division. ‘What the hell is a medical unit doing here? I want guns!’ Een nachtelijke poging om de Rijn over te steken ging niet door wegens gebrek aan boten.
In de ochtend van 24 september keerde Dr.Herford terug naar het hoofdkwartier van de 43st Division. Daar was General Horrocks in bespreking met Major General Thomas. Dr.Herford kreeg toestemming om een poging te wagen overdag, onder dekking van een Rode Kruisvlag, de Rijn over te steken.
Om ongeveer vier uur troffen Dr.Herford, Captain Louis (Medical Officer Airborne Corps) en vier gewondenverzorgers, H.W.Belmore, A.H.Hill, J.J.Keegean en A.Moore, voorbereidingen om over te steken. Een Rode Kruisvlag werd uitgespreid op de dijk bij Driel, voorraden werden aangedragen en in een boot geladen. Het groepje peddelde naar de overkant en ging aan land. Onder dekking van een Rode Kruisvlag ging Dr.Herford op onderzoek uit. Er waren drie mogelijkheden: 1) vijandelijk vuur zou een eind maken aan de actie, 2) ze zouden binnen de grenzen van de perimeter landen en mogelijk zouden maatregelen getroffen kunnen worden om meer voorraden over de rivier te brengen, 3) ze zouden in de Duitse linies terecht komen. Dr.Herford had besloten zich in dat geval als onderhandelaar voor te doen.
Het laatste gebeurde, want al snel werd hij door de Duitsers aangehouden. Dr.Herford zei dat hij een onderhandelaar was, waarop ze hem vroegen waarom hij dan geen witte vlag had. Herford antwoordde dat een Rode Kruisvlag hetzelfde was en dat hij een ‘Hohe Offizier’ wenste te zien. Hij werd geblindoekt, maar voor hij werd weggevoerd gaf hij de Rode Kruisvlag aan een Duitser en zei dat zijn groepje zich nog bij de oever van de Rijn bevond en teruggestuurd moest worden. (Later hoorde hij dat dit inderdaad gebeurd was).
Een Duitser bracht hem naar wat hij dacht een bataljons-hoofdkwartier. Zijn blindoek werd afgedaan en gedurende enige tijd werd hij ondervraagd. Er was onduidelijkheid of hij als gevangene of als onderhandelaar beschouwd moest worden. Herford maakte duidelijk wat hij wilde. Doortocht van voorraden facili-teiten voor het overbrengen van nog meer voorraden en evacuatie van de gewonden. (Dr.Herford was tot de middag van 25 september niet op de hoogte van de regeling die Dr.Warrack met Dr.Skalka had getroffen).
De volgende morgen vroeg werd Dr.Herford per auto naar Paleis Het Loo in Apel-doorn gebracht. Daar ontmoette hij Oberfeldarzt Sangerling, de hoogst aanwezige Duitse medische officier in de regio. Onder een kop koffie, die werd geschonken

in porceleinen kopjes uit de inventaris van het paleis, werd de situatie van de gewonden aan Britse en Duitse zijde besproken. Dr.Sangerling vertelde dat de Apeldoornse ziekenhuizen en hospitalen overvol waren met Duitse en Britse ge-wonden. Hij verwachte nog veel meer gewonden uit de omgeving van Arnhem en was bang dat hij ze per goederentrein zou moeten afvoeren naar Duitsland.
Dr.Herford verklaarde dat het Geallieerde leger spoedig de Rijn over zou zijn en dat Dr.Sangerling beter de Duitse gewonden kon evacueren. Tijdens dit gesprek kreeg Dr.Herford een positieve indruk van Dr.Sangerling, die door het verdere verloop der gebeurtenissen bevestigd zou worden.
Hij nam Dr.Herford mee naar de lege Willem III kazerne, die hij in wilde richten als een soort doorgangspost voor ongeveer 500 gewonden.
Daarna maakten ze een ronde langs de Apeldoornse hospitalen. In één daarvan, de St.Joseph Stichting ontmoette Dr.Herford Captain T.Redman van 133 Para Field Ambulance, die tijdens de landing gewond was geraakt en gevangen was genomen. Hij had prachtig werk gedaan voor de Britse gewonden en de Duitse chirurgen geholpen bij operaties op zowel Duitse als Britse gewonden. Dr.Redman vertelde dat een gedeelte van de medische troepen weliswaar krijgsgevangen genomen was, maar nog steeds aan het werk was, o.a.e-en chirurgisch team in het St.Elizabeth Gasthuis in Arnhem.
Zodra hij dit gehoord had kwam Dr.Herford op de gedachte die waarschijnlijk een aantal Britse gewonden het leven gered heeft. Hij stelde Dr.Sangerling voor de Willem III kazerne in te richten als AIRBORNE HOSPITAAL en de gewonden te laten verzorgen door operatie-teams en personeel van de Field Ambulances. Herford zou er dan voor zorgen dat het benodigde materiaal en voorraden over de Rijn konden komen. Het lag aan de andere kant van de rivier te wachten. Hij wees er daarbij nogmaals op dat de Geallieerden spoedig de Rijn over zouden komen en dan zeker onder de indruk zouden zijn van de zorg voor de gewonden.
Het idee sprak Sangerling wel aan. Hij voerde diverse telefoontjes. Het idee van een Airborne Hospitaal zou in overweging genomen worden, maar het voorstel ten aanzien van de voorraden werd afgewezen.
Toen ze samen met Dr.Redman terugkwamen in de Willem III kazerne, waren de * eerste gewonden daar reeds aangekomen. Er was ook een groepje gewondenverzorgers bij, maar veel konden die niet uitrichten. Er was gebrek aan alles en het was duidelijk dat er zeer snel medische voorzieningen en meer gewondenverzorgers moesten komen.
In de middag nam Dr.Sangerling Dr.Herford mee naar Arnhem voor een bezoek aan een ‘Senior German Officer’. Voor ze Arnhem bereikten werd hij weer geblindoekt. Later kwam Herford erachter dat deze ‘Senior Officer’ Generaal Bittrich was.
Na enige discussie werd zijn blindoek afgedaan en werd hem te verstaan gegeven dat hij te veel gezien en gehoord had en daarom als krijgsgevangene beschouwd werd, maar wel een speciale. Dr.Herford verklaarde dat hij zolang hij zich nuttig kon maken wilde blijven. Daarop kreeg hij toestemming om naar het St. Elizabeth Gasthuis te gaan. Hier ontmoette hij Major Longland van 16 Para Field Ambulance. Er werd afgesproken zo snel mogelijk alle mogelijke soorten hulp naar de Willem III kazerne in Apeldoorn te sturen.
Toen Dr.Herford bij het vallen van de avond in de Willem III kazerne in Apeldoorn terugkeerde waren daar reeds 600 gewonden binnengebracht, waaronder een aantal zeer zwaar gewonden. Dr.Redman stond samen met zijn gewondenverzorgers en een jonge vrouw die uit Oosterbeek was meegekomen, voor een onmogelijke taak. De beloofde hulp uit Arnhem was niet gekomen. (Jaren later hoorde Dr.Herford dat dit toch het geval was geweest. Major Smith, 133 Para Field Ambulance, Captain Logan, Regimental Medical Officer 2nd Battalion, en Captain Keesey, 16 Para Field Ambulance, en een groep van twintig gewondenverzorgers met ongeveer vijftig gewonden waren tegen elf uur aangekomen. Ze waren echter opgesloten in een ander gebouw, zonder licht en water. Pas de volgende morgen werd hun bewegingsvrijheid toegestaan en kon Major Smith beginnen met het opzetten van de eerste operatie-kamer in de kazerne).
Vroeg in de ochtend van 26 september kwam het bericht dat 500 lichtgewonden zich klaar moesten maken voor transport. Even later kwam er eenzelfde bevel voor veertig ’ draagbaar-patienten’, dus zwaargewonden. Een scherp protest van Dr. Herford voorkwam het transport van deze groep.

In de loop van de morgen kwam er bericht van Dr.Sangerling dat het i ee van een volledig Airborne Hospitaal officieel was goedgekeurd en dat al het ri se medische personeel en hun uitrusting naar de kazerne gestuurd zou wor en. Gedurende de dag arriveerden naast de gewonden en gewondenverzorgers ook een aantal medische officieren. Onder hen Luitenant-Kolonel Marrable, commandant van 181 Airlanding Field Ambulance en Luitenant-Kolonel Alford, commandant van 133 Para Field Ambulance. Deze begonnen direkt orde te scheppen in de tamelijk chaotische toestand.
Kolonel Warrack, die de evacuatie van de gewonden uit Oosterbeek had geregeld, kwam tegen de schemer met de laatste truck in de kazerne aan. Het enige wat hij had geweten, was dat de gewonden naar Apeldoorn werden vervoerd. Na aankomst verstrekte Dr.Herford hem de nodige informatie.
De volgende morgen, 27 september, belegde Kolonel Warrack een vergadering voor de ‘senior staff’ waarbij hij Dr.Herford vroeg de situatie uiteen te zetten en te vertellen welke politiek hij ten opzichte van de Duitsers gevolgd had. Dr.Herford deed dat en vond een zodanig bijval dat Kolonel Warrack voorstelde hem te benoemen tot plaatvervangend commandant. Tevens zou Dr.Herford zijn rol als bemiddelaar bij Dr.Sangerling voortzetten. Dr.Redman werd aangesteld als liaison officier tussen de kazerne en de Apeldoornse ziekenhuizen. (Hierbij dient opgemerkt te worden dat Herford en Redman de enige twee Britse officieren waren die redelijk Duits spraken).
Het moet gezegd worden dat Dr.Sangerling en zijn assistent Dr.(Major) Kramer binnen de mogelijkheden die zij hadden, er alles aan deden de Britten te helpen. Ook de hulp van Nederlandse kant was hartverwarmend. Dekens en voedsel werden aangeboden en zwaargewonden werdén in Apeldoornse ziekenhuizen door Nederlandse artsen geopereerd. Dokter Van Vierssen Trip is hierbij voor Dr.Herford van grote hulp geweest.
De Duitsers, die tot dan toe erg onzeker waren geweest over de Geallieerde doorbraak, begonnen na een dag of tien hun zelfvertrouwen te hervinden. En op 16 oktober, toen de meeste gewonden reeds naar Duitsland waren getransporteerd, was het duidelijk dat de volgende dag het laatste transport zou plaats vinden. Kolonel Warrack had al een schuilplaats voorbereid in de kazerne.
Dr.Herford besloot in een opwelling voordeel te trekken uit het donkere en regenachtige weer en die avond te ontsnappen. Samen met Padre Dan McGowan kroop hij uit een raam en sloop hij het kazerneterrein af.
Dr.Herford had gepland de derde nacht na hun ontsnapping de Rijn over te zwemmen. Toen ze bijna bij de Rijn waren raakten Herford en McGowan elkaar kwijt. (Padre McGowan werd weer gevangen genomen).
Dr.Herford zwom alleen de Rijn over en bereikte veilig de overkant. Hij werd opgepikt door manschappen van de 101 US Airborne Division. Na een verkwikkende slaap werd hij in de morgen van 19 oktober naar het hoofdkwartier van de 43st Wessex Division gebracht, waar hij verslag uitbracht en zijn rapport schreef.
In april 1945 ging Dr.Herford terug naar Apeldoorn om Dokter Van Vierssen Trip te bezoeken. De stad was drie dagen tevoren, op 17 april, door de Canadezen bevrijd. Hij kwam tot de ontdekking dat Major Fraser en ongeveer twintig ge-wonden daar nog waren. Ze stonden op het punt om naar huis te worden gevlogen.
Op 29 maart 1945 was Luitenant-Kolonel Martin Edward Meakin Herford voor zijn werk in Apeldoorn onderscheiden met de Distinguished Service Order.
Bronnen: – Correspondentie met Dr.Herford en Dr.Redman.
– ‘Reports by Medical Officers Ist Airborne Division’
– ‘All in the day’s work’, Journal RAMC, 1952.
– ‘Campaigning Notes 1940-45’, Col.M.E.M.Herford, The Bristol Medico Chirurgical Journal, 1946.
– ‘A touch of providence’, M.E.M.Herford (niet gepubliceerd).
Aanvullingen, opmerkingen of commentaar worden gaarne tegemoet gezien door: H.van den Breemen, Lupinenstraat 16, 6942 VB Didam.

Download ministory

MINISTORY XXXIII
Bijlage bij Nieuwsbrief No.45
EEN OPMERKELIJKE VONDST.
door: W.Boersma
Zoals aan vele lezers wel bekend zal zijn worden er in de grond nog regelmatig voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog gevonden. Vaak is het materiaal vergaan of zo erg aangetast dat het van geen waarde meer is, maar soms komt er toch iets voor de dag dat onze aandacht trekt.
Zo werd onlangs in Oosterbeek bij grondwerkzaamheden een bijzondere vondst gedaan. Op een lokatie waarvan bekend is dat er tijdens de Slag om Arnhem een verbindingspost van de Royal Artillery is geweest, is een hoeveelheid onderdelen van radioapparatuur gevonden.
Enige jaren geleden had het Airborne Museum van een voormalig verbindingsman de plaats opgekregen waar hij, voor de terugtocht over de Rijn op 25 september 1944, zijn radioset zou hebben begraven. Hij had het toestel in jute zakken verpakt en in de grond gestopt. Een onderzoek ter plaatse bracht wel de resten van jute, maar helaas geen radiotoestel aan het licht.
De vondst die nu in de buurt is gedaan versterkt het vermoeden dat het verhaal van enkele jaren geleden waarschijnlijk juist is, maar dat de zender al eerder is opgegraven.
Het Airborne Museum heeft de gehele vondst kunnen verwerven en aan haar collectie toegevoegd.
De vondst bestaat uit de volgende voorwerpen:
Twee hoofdtelefoons DLR no 5 S, gemerkt ‘L.T.B.A.2.’
Een handmicrofoon No 8 voor de afstandsbediening unit ‘F’ van de radio WS No 22. Een seinsleutel No 2 MK 2 ZA 2869 voor de WS 22.
Een verlichtingslampje No 6A ZA 12645 voor de bedienaar van de radiozend- ontvanger WS No 22.

Een deel van de opgegraven onderdelen van de Britse zend- ontvang apparatuur na het schoonmaken. (Foto: B.de Reus).

Een doorgesneden aansluitkabel voor het aansluiten van een radio-accu op een aggregaat.
Een opgerolde tien meter lange antennekabel, die op drie plaatsen doorgesneden is. Ook ontbreken de aansluitpluggen.
Een kapotgeslagen voltmeter, gemerkt ‘MOVING COY 1943 DC’.
Een aantal van deze onderdelen draagt duidelijk sporen van vernieling, Waarschijn¬lijk zijn ze opzettelijk onklaar gemaakt. Dit is bijvoorbeeld duidelijk te zien bij de diverse kabels en bij de seinsleutel, die een aantal stelschroeven mist waardoor hij niet meer gebruikt kan worden.
Verder is er een metalen kist met het opschrift ‘TELEGRAPH EQUIPMENT UNIT B’ gevonden. Aan deze kist zitten nog enkele resten van jute.
In de kist zitten twee houten haspels met antennedraad. Op de ene haspel, die bestaat uit meerdere lagen hout, staat te lezen: ‘Reel Aerial No 4 ZA 10043, Aerials 110 No 1 4,5 – 5,6 MC/S’.
De draadantenne op de haspel heeft een plugaansluiting voor de antennevoet No 10 en No 11, die onder meer gebruikt worden voor de radiozend-ontvanger WS No 22. De andere haspel is gemaakt van drie lagen triplex en is in betere staat, maar de tekst is slechter leesbaar. Hiervan is alleen te ontcijferen: ‘Aerial 140 Feet No 1, Cat No ZA 16589. Deze draadantenne heeft een aansluiting voor de radiosets WS No 19, WS No 22, zender No 76 en ontvanger R 109.
De beide draadantennes maken deel uit van de standaarduitrusting van een radio- zend-ontvanger WS No 22.
Verder bevat de kist een rol blank koperen antennedraad,een seinsleutel en een pak berichtenformulieren (‘Army Form No C2136 Small’).
De seinsleutel is van een type dat niet behoord bij de standaarduitrusting van een van de radiotoestellen die bij Arnhem gebruikt zijn. Na reiniging bleken alle koperen onderdelen gemerkt te zijn met het nummer 14. Een foto van deze sleutel is naar het museum van het Royal Corps of Signals in Engeland gestuurd voor nadere informatie.
Tussen het pak berichtenformulieren zijn ook de resten van een aantal opgevouwen berichtenformulieren (‘Large’) en blanco papieren gevonden. Deze zijn met potlood beschreven. Bij nadere bestudering bleken het delen van radiotelegrafie- en telefonieberichten te zijn. Ook zijn er aantekeningen bij die handelen over de verschillende radioprocedures.
Het Museum hoopt hiermee eindelijk originele berichten in handen te hebben die tijdens de Slag om Arnhem werden verzonden. Vol verwachting zijn wij begonnen deze stukken berichtenwisseling te analyseren met behulp van onder meer de voor-schriften ‘Signal Training (all arms) Pamphlet’ no 5 en no 7 en ‘Field Service Pocket Book Pamphlet’ no 4.
We hadden eerst de indruk dat we meelazen met de verbindingsmensen die onder zulke moeilijke omstandigheden hun taak deden. We kunnen uit de documenten zien hoe de radiomensen probeerden met elkaar in contact te blijven, hoe ze probeerden, ondanks de slechte verbindingen, toch een bericht te verzenden. Er werd om her¬haling gevraagd, de zogenaamde ‘woord-tweemaal’ methode werd toegepast en be¬richten werden via andere stations doorgezonden en soms gecodeerd.
Tijdens het bestuderen van de documenten stuitten we echter ook op een aantal aantekeningen over berichtenprocedures, die op blanco papier geschreven zijn. Dit zijn duidelijk aantekeningen die niet tijdens de gevechten gemaakt zijn. Het zijn waarschijnlijk papieren van een instructie of een oefening in Engeland. Daar de andere aantekeningen in hetzelfde handschrift zijn geschreven, is het dus niet zeker dat het om delen gaat van berichten die tijdens de Slag om Arnhem verzonden zijn. Het is heel goed mogelijk dat het geheel een aantal kladpapieren betreft van een oefening of instructieles, waarbij de verschillende radiotelefonie- en telegrafie procedures nog eens doorgenomen werden.
Naast bovengenoemde documenten zijn er ook delen van een brief gevonden. Hiervan kunnen we het plaatsstempel en een meisjesnaam ontcijferen. Misschien dat deze vondst ons in de toekomst op het spoor van de radiobedienaar kan brengen.
Al met al zijn het wel papieren die nooit meegenomen hadden mogen worden naar Arnhem en ze waren zeker niet bestemd om na ruim 45 jaar als relikwieën ge-koesterd en bestudeerd te worden.
De verschillende radio-onderdelen hebben inmiddels een waardige plaats in het Airborne Museum gekregen. De documenten zijn in het museumarchief opgenomen.

Download ministory

MINISTORY XXXIV
Bijlage bij Nieuwsbrief No.46
DE EERSTE VIJFENTWINTIG AIRBORNE HERDENKINGEN IN BEELD, 1945 – 1969,
door R.P.G.A.Voskuil
Dertig jaar was hij bij de Airborne herdenkingen in Arnhem en Oosterbeek aanwezig: Herman Truin, fotograaf uit Arnhem. Vaak gekleed in een lichte regenjas, soms met zijn hoed enigszins achter op zijn hoofd, was hij met zijn camera een vertrouwde figuur bij alle bijeenkomsten tijdens de jaarlijkse herdenking.
Eerst fotografeerde hij de herdenkingen op eigen initiatief en later op verzoek van het Oosterbeekse Airborne Comité. Na 1969, toen de laatste georganiseerde herdenking plaats vond, waarbij dit comité was betrokken, werkte hij weer op free-lance basis.
Na zijn overlijden op 24 oktober 1974 werd zijn bedrijf opgeheven en veel van zijn materiaal werd opgeruimd. De negatieven van zijn herdenkingsfoto’s uit de periode 1945 tot en met 1969 bleven echter bewaard en deze worden nu beheerd door de heer Henk Vreman in De Steeg. De collectie vormt een unieke bron van visuele informatie over de eerste 25 jaar van de herdenkingen van de Slag om Arnhem.
In september van dit jaar zal in het Gemeentehuis in Oosterbeek een tentoon-stelling worden georganiseerd van onder andere deze herdenkingsfoto’s. Tevens zal een fotoboek over dit onderwerp verschijnen met teksten in het Nederlands en het Engels.
Vooruitlopend op de tentoonstelling en het fotoboek is deze Ministory gewijd aan de fotograaf Truin en zijn herdenkingsfoto’s.
Herman Truin werd geboren in Zwolle op 15 april 1904. Op zijn derde jaar verhuis-den zijn ouders naar Arnhem, de stad waar Herman de rest van zijn leven zou blijven. De fotografie had al vroeg zijn belangstelling en in de dertiger jaren begon hij op free-lance basis allerlei fotowerk te doen.

Herdenkingsdienst op de Airborne Begraafplaats, september 1949. (foto: H.Truin)

Fotograaf Herman Truin (2e van rechts) in gesprek met de heer en mevrouw Urquhart en met een onbekende veteraan, (foto: collectie H.Vreman)

Bij de inval van de Duitsers in mei 1940 was hij gemobiliseerd en hij nam deel aan de gevechten op de Grebbeberg. Tijdens de Duitse bezetting was hij aktief in de illegaliteit.
Toen de stad Arnhem na de gevechtshandelingen in september 1944 op last van de Duitsers moest worden verlaten, evacueerde hij met zijn vrouw naar Apeldoorn. Na de bevrijding van Arnhem in april 1945 was Herman Truin een van de eersten die naar de verwoeste en geplunderde stad terugkeerde met een vergunning van het Britse leger en van het Nederlands Militair Gezag. Hij bezat nog één fototoestel en via relaties kon hij aan materiaal en aan een vergrotingsapparaat komen. Zijn foto-atelier in Arnhem was geheel vernield, maar door bemiddeling van de Arnhemse burgemeester Matser kreeg hij onder in het gebouw ‘Sacré Coeur’ aan de Velperweg, dat als noodstadhuis fungeerde, een ruimte die hij als donkere kamer kon inrichten. Samen met drie andere fotografen, de heren Kramer, de Booijs en de Kreuk, fotografeerde Herman Truin het gehavende Arnhem. Met zijn kleinbeeld- camera zwierf hij door de stad. Het waren echter niet alleen de verwoestingen die hij op foto vastlegde, maar ook het leven van alledag.
In september 1945 vindt de eerste herdenking van de Slag om Arnhem plaats. Herman Truin is erbij en fotografeert de onthulling van het Arnhemse Airborne monument en de eerste steenlegging van het Airborne monument in Oosterbeek. Ook legt hij de herdenkingsdienst op de Airborne begraafplaats op foto’s vast, met als indrukwekkend en ontroerend hoogtepunt het leggen van bloemen door Oosterbeekse kinderen op de graven van de gesneuvelden. Deze fotoreportage is voor Truin het begin van een dertig jaar durende betrokkenheid bij de herdenkingen. Hoewel zijn gewone fotowerk, waaronder veel industrie-fotografie, hem volledig in beslag nam, hield hij elk jaar in september veel tijd vrij voor de herdenkingen.

Hij was altijd aanwezig bij de aankomst in Oosterbeek van de speciale trein (de Airborne Special ), waarmee de Britse en Poolse pelgrims uit Hoek van Holland arriveerden. Gedurende de daarop volgende dagen zag men hem overal met zijn camera aan het werk. Hij fotografeerde niet alleen de vaste programma onderdelen, zoals de begroetingsbijeenkomst in de Oude Kerk in Oosterbeek, de herdenkingsdienst op de Airborne begraafplaats en het leggen van kransen bij de monumenten, maar hij was vaak ook aanwezig bij de onthulling van plaquettes, bij tochten per bus over de voormalige slagvelden en bij recepties. Iedereen kende hem en hij kende iedereen.
’s Avonds en ’s nachts ontwikkelde hij de films en maakte hij van ieder negatief vergrotingen, die in een paar albums werden geplakt. Op de avond van het vertrek van de pelgrims kwam hij met zijn vrouw Rosie naar station Oosterbeek-Hoog om met de groep mee te reizen naar Hoek van Holland, vanwaar de boot naar Engeland vertrok. In de trein gingen de albums rond en Herman en Rosie noteerden de bes-tellingen. De bestelde foto’s werden dan later opgestuurd. Dit systeem werkte uitstekend en in de loop der jaren vonden grote aantallen foto’s zo hun weg naar Engeland. Dat de Britse en Poolse gasten zijn fotowerk op prijs stelden bewijzen de bedankbrieven die hij naderhand ontving.
Voordat de herdenkingsdagen geheel voorbij waren maakte Truin ook nog een aantal afdrukken voor de speciale editie van het Oosterbeekse weekblad ‘HOOG & LAAG’. Deze ‘Airborne Memorial Edition’ met het complete verslag van de herdenkingen en met de foto’s van Herman Truin, werd aan alle Britse en Poolse pelgrims uitgereikt in de trein, na het vertrek uit Oosterbeek. Dit gebaar werd door iedereen zeer gewaardeerd.
In 1954 gaf het Oosterbeekse Airborne Comité een boekje uit over de Slag om Arnhem. De tekst van deze uitgave werd verzorgd door Brigadier C.D.Mackenzie, in september 1944 General Staff Officer I, Ist Airborne Division. Het tweetalige boekje kreeg de titel ‘It Was Like This/Zo Was Het’.

Eerste steenlegging Airborne Monuent, Oosterbeek, 25 september 1945 (foto: H.Truin)

Achter in het boekje werd een aantal foto’s opgenomen van de herdenkingen uit de periode 1946 – 1954. Deze foto’s werden gekozen uit de collectie van Herman Truin. Veel van de door Truin gemaakte foto’s werden later in Engeland gebruikt om in, tijdschriften zoals ’PEGASUS’ (‘The Journal of Airborne Forces’) en ‘THE EAGLE’ (‘The Journal of the Glider Pilot Regimental Association’) verslagen van de herdenkingen te illustreren.
Maar niet alleen in Engeland bestond belangstelling voor zijn foto’s. Ook veel Nederlanders deden bestellingen, zodat hij nog lang na september bezig was met het afdrukken van de herdenkingsfoto’s. Vaak werd hij hierbij geholpen door zijn goede vriend Henk Vreman. Het zakelijk en administratieve gedeelte van het werk werd voor een groot deel geregeld door Truin’s vrouw Rosie.
Toen na Truin’s overlijden een inventarisatie werd gemaakt van zijn herdenkings- foto’s, bleek dat er bijna 1300 negatieven bewaard waren gebleven uit de periode 1945 tot en met 1969. Alleen in 1968 was hij door persoonlijke omstandigheden niet in de gelegenheid geweest de herdenkingen te fotograferen.
Het unieke van de collectie is dat de foto’s een vrijwel doorlopend beeld geven van de eerste tot en met de 25ste herdenking. Ieder jaar waren er ook wel andere fotografen die foto’s maakten, maar alleen Herman Truin was er, op 1968 na, altijd bij. Bovendien gaf zijn speciale band met het Oosterbeekse Airborne Comité hem de gelegenheid als enige fotograaf bij besloten bijeenkomsten aanwezig te zijn. Natuurlijk is bij de fotoreportages altijd de nadruk gelegd op de herdenkingsdienst op de Airborne begraafplaats. De eerste foto’s uit de collectie tonen de begraaf¬plaats in september 1945, met graven gemarkeerd door witte kruisen en langgerekte heuveltjes van zwarte aarde. De daarop volgende jaren zien we hoe de begraafplaats verandert. Bij de graven komen planten en de vlakte van zwarte aarde verandert in een grasveld. Het ‘Cross of Remembrance’, dat eerst bij de ingang staat, wordt naar de andere kant van de begraafplaats verplaatst. Op de foto’s van september 1952 zien we dat de metalen grafkruisen zijn vervangen door witte grafstenen. De herdenkingsdienst op de begraafplaats is vanaf 1945 altijd volgens een vast patroon gehouden. In de loop der jaren zien we hoe Truin in die routine is gegroeid en tijdens de plechtigheid altijd precies op het juiste moment op de goede plaats staat om zijn foto’s te maken.
In tegenstelling tot de plechtigheid bij het monument in Driel, waar Truin zelden fotografeert, laat hij bij de kranslegging bij het Airborne monument tegenover Hartenstein en bij het monument bij de Rijnbrug in Arnhem, zelden verstek gaan. Het is interessant om op de foto’s van de opeenvolgende jaren te zien hoe in de zwaar gehavende omgeving van het monument bij de brug en bij het Airborne monument in Oosterbeek de wederopbouw vordert.
Aardig zijn ook de foto’s van de bijna vergeten traditie van de ’tea-parties’ bij de Oude Kerk of in de Concertzaal in Oosterbeek.
Het spreekt vanzelf dat de bezoeken van leden van het Nederlands Koninklijk Huis uitgebreid zijn vastgelegd. De hoogtepunten vormen het bezoek van Koningin Wilhelmina in 1946 ter gelegenheid van de onthulling van het Airborne Monument in Oosterbeek en de aanwezigheid van Koningin Juliana en Prins Bernard bij de 25ste herdenking in 1969. Minder bekend is het feit dat al in 1947 Prins Bernard de herdenkingsdienst op de Airborne begraafplaats bijwoonde.
Het bekijken van de foto’s van Herman Truin zal voor veel ouderen een herkenning zijn van gezichten en gebeurtenissen uit het verleden. Voor anderen, die de eerste 25 herdenkingen niet bewust hebben meegemaakt, vormen ze een illustratie voor het feit dat de huidige herdenkingen een traditie hebben, die diep geworteld is in de streek rond Arnhem.
Deze Ministory kwam tot stand dankzij de bereidwillige medewerking van de heer Henk Vreman uit De Steeg.

Download ministory

MINISTORY XXXV
Bijlage bij Nieuwsbrief No.47
ANGSTIGE DAGEN OP PREIJEN
door G.H. Maassen Sr.
Oosterbeek, zondag 17 september 1944 – ’s Morgens in de Gereformeerde kerk merkten we dat er iets gaande was. We hoorden veel vliegtuigen in de lucht, meer dan we gewend waren. De kerkdienst was korter dan gewoonlijk. De dominee was blijkbaar ongerust en voelde zich niet op zijn gemak. Na de dienst ging iedereen haastig naar huis. Bij Schoonoord viel het ons op dat daar veel Duitse militairen onder de bomen stonden (daar waar nu de parkeerplaats is). Toen we via de Stationsweg de Paul Krugerstraat hadden bereikt, doken Geallieerde vliegtuigen naar beneden.
Even later hoorden we de kogels op het wegdek van de Stationsweg ketsen. We doken weg onder de bomen en toen het stil was gingen we gauw naar huis (Mariaweg 32). Later die dag hoorden we dat de spoorlijn bij Station-Laag was gebombardeerd. Enkele bommen waren verkeerd terecht gekomen en hadden onder andere twee doden tot gevolg gehad bij het Stenen Kruis.
Tussen de middag zaten we te eten toen we in de verte een gezoem hoorden dat steeds luider werd. Met mijn vrouw, mijn schoonouders, waarbij we inwoonden, en de buren, de heer en mevrouw Huisman, gingen we de achtertuin in. Wat we toen zagen was on¬gelooflijk. Zover het oog reikte zag je vliegtuigen. Plotseling dook een groot aan¬tal toestellen naar beneden. We konden wel zien dat ze niet neerstortten, maar wat het te betekenen had wisten we niet. Wat er ook gebeurde, het was in ieder geval in de buurt van Wolfheze, dachten we. Even later hing de lucht vol parachutes met allerlei kleuren. Het was een machtig gezicht, maar we hadden eigenlijk geen idee wat er aan de hand was. De vrouwen gingen naar binnen, naar de kinderen, maar wij mannen bleven vol spanning staan tot het begon te schemeren. Toen besloten we naar binnen te gaan omdat we toch niets meer konden zien. Mijn schoonvader, de heer J.P. Kelderman, zei dat hij nog even aan de weg wilde gaan kijken, maar de heer Huisman en ik zeiden dat hij dat niet moest doen. Maar hij was eigenwijs en ging toch. De buurman en ik gingen naar binnen, naar onze kant van het huis, want we zouden bij elkaar blijven. Even later schrokken we omdat we op de weg hoorden schieten en hollen. Kort daarop kwam mijn schoonvader binnen wankelen met zijn hand aan het rechter bovenbeen. Hij had een kogel door zijn dijbeen gekregen en er was sprake van een slagaderlijke bloeding. Hij vertelde dat hij was aangeroepen in het Duits, maar in plaats van te antwoorden was hij teruggerend, waarop de Duitsers hadden geschoten. Het had zijn dood kunnen zijn. Het bloedde hevig en mijn vrouw legde een knevelverband aan. We durfden niet de straat op om hulp te gaan halen bij het Groene Kruis, dat vlak in de buurt was aan de Joubertweg.
De volgende dag waarschuwden we de wijkverpleegster. Dat ging mondeling van huis tot huis: wij waarschuwden de overburen, die op hun buurt hun buren inlichtten, enzovoorts. Telefoon hadden de meeste mensen in onze buurt toen nog niet.
Op het kruispunt Paul Krugerstraat/Mariaweg stonden Britse soldaten, ’Tommies’ genaamd. Ze stonden daar alsof ze met vakantie waren. We waren bevrijd, dachten we, maar we waren toch voorzichtig. Langs de Utrechtseweg, ter hoogte van de brandweerkazerne (waar nu restaurant Klein Hartenstein is), lagen lijken van Britse en Duitse soldaten. Over de weg liepen parachutisten in de richting van Arnhem. Wat stond er te gebeuren?
In de namiddag zagen we weer vliegtuigen naar beneden duiken, maar nu wisten we dat het zweefvliegtuigen waren. Daarna werden honderden parachutisten afgeworpen. Vanuit onze tuin konden we dat allemaal prachtig zien, maar niet wat in de verte op de grond gebeurde. De buren bleven bij ons en er werd gezamenlijk gegeten. Wij hadden een baby van zeven weken (Theo), en de buren hadden drie kleine kin¬deren, twee meisjes en een jongen.
Dinsdag 19 september werd er van alle kanten geschoten,, zo klonk het tenminste. Transportvliegtuigen kwamen laag over en we konden de afwerpers van de manden in de deuropening zien staan. We wenkten dat ze terug moesten omdat wij, gezien het vele schieten, de indruk hadden dat de Duitsers aan het opdringen waren. Ze be-grepen het niet en zwaaiden vrolijk terug.
Omdat het steeds gevaarlijker werd dachten we er over een betere bescherming te zoeken. We besloten een schuilkelder achter in de tuin te maken. Toen Huisman en ik daarmee bezig waren ontploften vijftig meter achter ons, in de tuinen van de buren, enkele granaten. Snel doken we in het reeds gegraven gat. Toen het stil was zeiden we tegen elkaar dat we behoorlijk stomme dingen aan het doen waren. Wat nu? Onze kelders waren niet geschikt om in te vertoeven omdat ze geen gewelf hadden. Gelukkig konden we terecht bij de familie Janssen (hij was stoffeerder) in de Paul Krugerstraat. Onze achtertuinen grensden aan elkaar. Met wat babygoed verhuisden we naar de kelder van Janssen en vanaf dat moment zaten we daar met veertien per¬sonen. Na lang schikken konden we allemaal een plaatsje vinden op een matras of op een kistje. Onze zoon hadden we tussen ons in op een matrasje op een paar plan¬ken. Naast Janssen woonde Eijmers, die electricien was en een winkeltje had in electro spullen. In samenspraak hebben we in de keldermuur een gat gemaakt zodat we bij elkaar konden komen. Op die manier hadden we twee vluchtwegen tot onze be¬schikking. Naast ons, op de hoek van de Paul Krugerstraat en de Mariaweg, stond de bakkerij van Crum. Dit kruispunt was bezet door de Britten en ook bij Janssen en Eijmers zaten ze in huis. Het slapen, het eten en het drinken zou een groot pro¬bleem worden. Voor onze kleine hadden we alleen maar enkele blikjes gecondenseerde melk, die we aanlengde met water. Als we naar boven naar het toilet wilden moesten we dat kenbaar maken aan de Engelsen. De kreet ‘dubbeljoesie’ was voldoende.
Woensdag 20 september – Na een toch wel rustige nacht begon het ’s ochtends weer hevig tekeer te gaan. De buren en wij besloten om weg te gaan. Mijn ouders woonden in Driel en de ouders van buurvrouw Huisman in Heveadorp. We pakten de weinige spullen die we mee hadden genomen en gingen richting Steijnweg. Toen we bijna bij het kruispunt Steijnweg/paul Krugerstraat waren aangekomen, barstte een bombarde-ment los van granaten zodat horen en zien je verging. De stenen en het hout van de daken vlogen ons om de oren. We doken een huis binnen en stonden daar in de gang te bidden. Twee oude mensen die daar woonden vonden het oorlogsgeweld blijkbaar heel gewoon. De man, die naar later bleek stokdoof was, stond in de tuin te harken. Zijn vrouw haalde hem op ons aandringen binnen; hij had geen schrammetje. Het huis stond te dreunen op zijn grondvesten, maar gelukkig werd het niet getroffen. Toen het eindelijk weer rustig werd wilden we verder via de Utrechtseweg en de Hoofd¬laan naar het Benedendorp. Wij wilden naar het Drielse Veer en de buren naar Hevea¬dorp. Maar net waren we weer onderweg of daar begon het schieten weer. We vluchtten weer een huis binnen. Het was reeds verlaten door bakker Van het Hof en zijn gezin (tot enige tijd geleden was hier de VIVO-winkel van De Boer gevestigd). Wij wachtten tot het weer stil werd en besloten toen om weer terug te gaan. Overal tussen de huizen zagen we Engelsen zitten, loerend in de richting van de spoorlijn. Ze waren zeer waakzaam. Het eerder genoemde kruispunt zag er verschrikkelijk uit. Stenen, hout, pannen, windveren, etc. lagen op de weg en je kon er haast niet overheen. Bij Janssen teruggekomen werden we liefdevol ontvangen. Daar zaten we dan weer, lijdzaam en geduldig wachtend op de dingen die komen zouden. Diverse huizen aan de Paul Krugerstraat en de Steijnweg stonden nu in brand. In de namiddag kwamen twee oude mensen vragen of ze ook binnen mochten. Het waren de heer Terlaag en zijn vrouw, die op de Graaf van Rechterenweg woonden, op de hoek bij het Station-Hoog. Hun huis was in brand geschoten. We begrepen niet hoe ze heelhuids bij ons waren gekomen. Met enig schikwerk konden ze erbij. Regelmatig kwam een Brit, waarschijn-lijk de commandant, in de kelder kijken. Hij had rood doorlopen ogen, want slapen was er niet bij voor deze kerels.
De volgende dag wilde ik even naar huis om wat spullen op te halen voor ons zoontje. Ik vroeg toestemming aan de Engelsen en rende vervolgens door de al hoog staande boerenkool. Prompt struikelde ik en lag languit tussen de stronken. Ik stond op en hoorde lachen. Toen ik om keek zag ik drie para’s tussen de boerenkool, die ik niet had opgemerkt. Ik moest natuurlijk ook lachen maar rende meteen door naar ons huis. Daar aangekomen hoorde ik een geluid en zag een Engelsman op een stoel zitten in de voordeuropening, met een stengun op zijn knieën. Hij lachtte naar mij, want hij had mij uiteraard al lang gezien. Er was een loopgraaf langs ons huis gemaakt en in de voortuin zat een Brit ingegraven. Beide Britten hielden het oog op het kruispunt Mariaweg/Joubertweg. Toen ik in het huis bezig was de spulletjes op te zoeken, hoorde ik het ratelen van het machinepistool van de man in de voortuin. Ik keek voorzichtig door het raam en zag drie Duitsers dood over de heg hangen. Ter verklaring: langs de tuin van het huis op de zuidwestelijke hoek Joubertweg/Mariaweg stond langs de Joubertweg een heg. De Duitsers hadden staande op de Joubertweg over de heg gekeken in de richting van het kruispunt Mariaweg/Paul Krugerstraat. De Engelsman die hun doodvonnis had getekend, stak een sigaret op, en ik maakte dat ik weg kwam. De Duitsers zitten al in de Joubertweg, dacht ik, en dat bleek later inderdaad zo te zijn. In de boerenkool lagen geen Britten meer, maar ik moest wel dekking zoeken, want de kogels floten mij om de oren.
Toen ik terug kwam in de kelder, slaakte men een zucht van verlichting. Ze hadden dichtbij horen schieten en vreesden voor mijn leven. Ik vertelde wat ik had gezien en dat de Duitsers al dicht in de buurt zaten. We hoorden een eigenaardig knarsend geluid, hetgeen een Duits gemotoriseerd kanon bleek te zijn. Het kwam uit noorde-lijke richting de Mariaweg afrijden, schoot het huis van bakker Crum in brand en takelde ook ons huis flink toe. Verder dan het kruispunt Mariaweg/Paul Krugerstraat ging het gevaarte niet. Aan de Engelsen die in het huis zaten, waarin ook wij ver¬bleven, konden we merken dat het niet best ging. Ze zeiden niets, maar we konden het aan hun ogen zien. We waren bang en gelaten. Wat zou er gebeuren wanneer de Duitsers weer terug kwamen?

Links: Het deel van de Oosterbeekse wijk Dreijen waar deze Ministory zich afspeelt. 1. Huis van de families Huisman & Kelderman/Maassen (Mariaweg 30/32); 2. Huis van de families Janssen & Eijmers (Paul Kruger¬straat 25/27); 3. Huis ‘dove man’; 4. Bakkerij Crum (Paul Krugerstraat 23). (Fragment van een kaart van Oosterbeek uit 1939/1940, uitgegeven door Boekhandel Romijn, collectie Gemeentearchief Renkum). Rechts: Het huis van de families Huisman (links) en Kelderman/Maassen(rechts). Op deze na-oorlogse foto staat in de tuin de heer J.P.Kelderman, die zich na de amputatie van zijn been op krukken moest voortbewegen. Op de voorgrond een mast van de troleylijn, die toen door de straat liep. (Foto: collectie auteur).

Vrijdag 22 september – Al vroeg in de morgen werd er weer flink op los geschoten. Het was een hels lawaai en deze keer was het wel heel dichtbij. We hoorden opnieuw vliegtuigen, maar we hadden geen notie van wat er buiten gebeurde. Door de angst die we hadden voelden we helemaal geen honger, terwijl we in die dagen toch maar weinig voedsel hadden gehad. In de loop van de dag werd er een gewonde Engelsman bij ons in de kelder gebracht. Zijn kameraden vroegen ons of wij voor hem wilden zorgen. Dat gaf ons wel te denken. Hij had een zware schouderwond en we legden hem midden in de kelder op een matras. Een van ons die goed Engels sprak, onder¬hield zich met hem en stelde hem gerust. Boven ons hoofd hoorden we de Britten schieten en het leek op een man tegen man gevecht.
Laat in de middag werd het beangstigend stil. Zouden ze er nog wel zijn? We durfden niet te gaan kijken. Afwachten dus maar. We voelden dat het afgelopen was en dat de Engelsen het niet konden houden. Het schieten klonk nu verder weg en zo gingen we de nacht in.
In de loop van de volgende morgen hoorden we voetstappen naast het huis. Zware voetstappen – Duitse! Ja hoor, we hoorden Duits praten, dus het was weer zover: we waren weer bezet! Om erger te voorkomen riepen we dat er burgers in de kelder zaten. Boven aan de trap verscheen een dikke Duitser, die een gemoedelijke kerel leek te zijn. We vertelden hem dat we een gewonde parachutist bij ons hadden.
Hij kwam naar beneden en gaf de gewonde een Engelse sigaret. Hij zei tegen ons dat hij de gewonde zou laten ophalen. Daarna verdween hij om even later terug te keren met blikjes voedsel, die hij op zolder had gevonden en die van de Engelsen waren geweest. Wij mochten ze hebben.
De gehele zaterdag bleef het vrij rustig. We hoorden buiten wel wat geluid en het rijden van voertuigen, maar we bleven toch maar rustig in de kelder. Alleen als het noodzakelijk was dat we naar boven gingen, om naar het toilet te gaan of om water te halen, dan moesten we wel. Toen ik ook een keer naar boven ging, keek ik stiekum uit het raam. Het was stil op straat en ik zag geen enkele soldaat. De Britten waren teruggetrokken, maar waar naar toe?
Zondag 24 september – In de loop van de morgen was er veel geschreeuw van Duitsers. We moesten weg en wel zo snel mogelijk. Dit waren echte Nazi’s. Ze hadden vuile gezichten en wilde ogen. Ze kwamen rechtstreeks van het front. De dekens mochten we niet meenemen, de ‘heren’ moesten slapen. We pakten onze spullen op mijn oude fiets, legden de kleine in de kinderwagen en daar gingen we, via de achtertuin langs ons huis naar de Mariaweg. Achter ons huis op de bleek lag een gesneuvelde Engelsman met zijn geweer naast zich. Hij had een kussen onder zijn hoofd en een zware halswond. Bij de buurman op het pad lag een dode, oudere Duitser. Hij lag op zijn rechterzij en zijn linkerarm stond rechtop,wij zend naar de hemel. Het was een naargeestig gezicht.
Met een witte vlag voorop gingen we in de richting van Station-Hoog: de families Janssen, Huisman en Maassen en mevrouw Kelderman, mijn schoonmoeder. Waar de heer en mevrouw Terlaag op dat moment waren, kan ik mij niet meer herinneren.
Onderweg zagen we een enorme troep, de wegen lagen vol met dakpannen, hout, glas, munitie, e.d.. We konden er bijna niet door.
Langs de oostzijde van de Dreijenseweg, net voorbij de brug, lagen dode Engelsen. Er stonden kapot geschoten voertuigen en …. opeens was er stilte. Voor ons was het een onvoorstelbare stilte na zoveel dagen van verschrikkelijke herrie.
Bij de Amsterdamseweg aangekomen, staken we recht over en vervolgens gingen we over de hei en door het bos in de richting van Schaarsbergen, naar de Apeldoornse- weg. Veel evacuees waren uit de regio Arnhem op weg naar Apeldoorn. Daar was in¬middels bekend geworden wat er in onze omgeving gebeurd was. Men kwam ons tegemoet met paard en wagens. Gelukkig maar, want de meesten van ons konden niet meer. Moeders met kinderen, oude vrouwen en mannen werden op de wagens geladen. Mijn vrouw, onze baby en mijn schoonmoeder ook. Zij waren doodop. Bij café Banning, vlak voor Apeldoorn, kregen we een beker heerlijke soep. Wat smaakte dat!
Na enige tijd moesten we verder en werden we naar een cocosmattenfabriek gebracht. In de hallen was stro neergelegd en daar zochten we een plaatsje op. We kregen te eten en vervolgens konden we met ons gastgezin mee op weg naar Hofstraat 35.
We werden liefdevol ontvangen (de naam van die mensen weet ik niet meer), maar al gauw bleek dat het huis te klein was met ons drieën erbij. In de tussentijd was mijn schoonmoeder door een ander echtpaar meegenomen, terwijl de familie Huisman bij verwanten introk. De Janssens waren richting Friesland vertrokken.
De volgende dag kwam een neef van onze Oosterbeekse buren, Arnold Huisman, ons ophalen en nam ons mee naar zijn huis in de Brinkhorsterweg. We hebben het goed bij ze gehad en daar zijn we ze altijd dankbaar voor gebleven.
Na verloop van tijd vernamen we dat mijn schoonvader inmiddels ook in Apeldoorn terecht was gekomen. Hij lag daar in een ziekenhuis waar men helaas had moeten besluiten zijn rechterbeen boven de knie te amputeren. Behalve de kogelwond had hij in De Tafelberg verwondingen door granaatscherven opgelopen en was stof in de wonden gekomen. Op de plek waar hij lag was op een gegeven moment de gehele buiten¬muur weggeslagen en stond het dak op instorten. Op donderdag 21 september waren hij en de andere gewonden geëvacueerd naar Apeldoorn.

Download ministory

MINISTORY XXXVI
Bijlage bij Nieuwsbrief No.48
MAJOR-GENERAL STANISLAW FRANCISZEK SOSABOWSKI V.M., O.B.E., TER GELEGENHEID VAN ZIJN HONDERDSTE GEBOORTEDAG.
door J.J.Lorys

Stanislaw Franciszek Sosabowski, de latere generaal en commandant van de Ist Polish Independent Parachute Brigade Group, werd geboren op 8 mei 1892 in Stanislalow, een stad in het zuidoosten van polen, dat in de jaren van de Poolse deling door Oostenrijk-Hongarije was bezet.
De jonge Stanislaw blonk uit door hard werken, het vermogen kennis te vergaren èn door te geven aan anderen, en zijn totale toewijding aan de zaak van de Poolse bevrijding.
Hij was het tweede kind in een gezin met twee zonen en twee dochters. Zijn vader Franciszek stierf toen Stanislaw slechts 11 jaar oud was. Dit betekende niet alleen het verlies van het hoofd van het gezin, maar ook van de enige kostwinner. Een geestelijke van het gymnasium waar Stanislaw net op zat, kwam erachter dat Sosa- bowski’s familie in financiële moeilijkheden verkeerde. Hij stelde Stanislaw voor andere leerlingen bijles te geven en op die manier wat geld te verdienen om zijn moeder te helpen het gezin te onderhouden. Stanislaw ging hierop in en werd de kostwinner van het gezin.
Gedurende de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog bereidden jonge Polen zich voor op de taak om Polen te bevrijden van het juk van de bezettende machten. Stanislaw vond, terwijl hijzelf studeerde en les gaf aan zijn leerlingen, nog tijd om aan deze aktiviteiten deel te nemen. Hij werd lid van diverse organisaties, geheime en semi-ondergrondse, zoals de ‘Druzyny Strzeleckie’ (van één van de 24 afdelingen van dit Scherpschutterslegioen werd hij commandant) en de ‘Sokol’ (‘Valken’). Hij richtte ook de padvindersgroep in Stanislalow op.
Tijdens deze eerste jaren, en ook gedurende de rest van zijn leven, was hij uiter-mate geïnteresseerd in het bestuderen van de geschiedenis en van militaire zaken. Nadat hij het gymnasium in Stanislalow had afgemaakt, ging hij naar Krakow waar hij twee jaar handelskennis studeerde.
In het voorjaar van 1914 werd Stanislaw gerecruteerd voor het Oostenrijkse leger als een ‘Jednoroczniak’ (gedurende één jaar).
Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, werd hij naar het oostelijk front gestuurd, waar hij in 1915 gewond raakte. Hij moest een intensieve behandeling in het hos-pitaal ondergaan om een beschadigde zenuw in zijn knie te doen genezen. Als gevolg daarvan was hij niet meer in staat tijdens de rest van de oorlog in de frontlinie te staan.
Hij trouwde in 1916 en kreeg twee zoons.
Sosabowski keerde in 1918 terug naar Polen waar hij in Lublin, een stad in het centrum van Polen, in kontakt kwam met de POW (Polska Organizacja Wojskowa – Poolse Militaire Organisatie) en deelnam aan het ontwapenen van de Oostenrijkers. In het Poolse leger verkreeg hij de rang van Majoor in april 1919. Hij wijdde de rest van zijn leven aan de militaire dienst.
In de jaren tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog was Sosabowski commandant van diverse eenheden van het Poolse leger en werd hij bevorderd tot kolonel.
In de jaren 1922-1923 studeerde Sosabowski aan de Poolse Hogere Krijgsschool in Warschau, en daarna doceerde hij op dezelfde school, van 1929 tot 1937, logistiek. Hij was altijd een hartstochtelijke sportman, bestudeerde militaire zaken en schreef talrijke artikelen in militaire tijdschriften. Hij publiceerde twee boekjes: ‘Wychowanie zolnierza i obywatela’ (De opleiding van de soldaat en de burger) en ‘Kwatermistrzostwo w polu’ (De intendeance te velde).
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog voerde Kolonel (Staf) Sosabowski het bevel over het 21e Regiment Infanterie ‘Dzieci Warszawy’ (Kinderen van Warschau). Het regiment was een onderdeel van de 8e Infanterie Divisie, die behoorde tot het leger van Modlin. Het was de taak van dit leger de Duitse aanval uit Oost-Pruisen te weerstaan. Twee regimenten van de 8e Divisie werden overrompeld door de felle vijandelijke aanval, maar niet het 21e Regiment onder commando van Kolonel Sosa-bowski. Dit regiment behield zijn discipline en volledige strijdvaardigheid ge-durende deze kritieke dagen, evenals tijdens de resterende periode van de Poolse campagne, toen het Grochow district van Praga in de oostelijke voorsteden van Warschau werd verdedigd. Warschau capituleerde op 28 september 1939 en op die dag legde het regiment van de ‘Kinderen van Warschau tijdelijk de wapens Generaal Rommel, commandant van het Leger van Warschau dat de hoofdstad verdedigde, verwoordde zijn waardering voor de operaties van het regiment in zijn agor er van 29 september 1939 als volgt:
‘Met bijzondere waardering moet ik de heldhaftigheid, de vasthouden ei en e zelfopofferingsgezindheid benadrukken van de soldaten van het 21e Regiment Infanterie onder commando van hun uitstekende bevelvoerende officier Kolonel (Staf) Stanislaw Sosabowski, die op de slechtste momenten tijdens de kritieke fase van de Slag, van 2 tot 6 september, erin slaagde zijn regiment onder controle te houden en, samen met 8 PAL (Regiment Lichte Artillerie), de terugtocht van de divisie te dekken.
Na de capitulatie van Warschau ging Kolonel Sosabowski in krijgsgevangenschap, maar na slechts een paar dagen ontsnapte hij. Hij nam onmiddellijk kontakt op met de ondergrondse organisatie ‘Sluzba Zwyciestwu Polski’/SZW (Leger voor de Vrijheid van Polen) en begon met het organiseren van de ondergrondse Vereniging voor ex- soldaten van het 21e Regiment Infanterie, dat aktief was in Warschau gedurende de gehele Duitse bezetting van Polen. Aangezien hij een bekende persoon was in Warschau, had de Duitse Gestapo hem spoedig in de gaten. De ondergrondse leiding stuurde hem eerst naar Lodz, daarna naar het platteland van Lublin, en uiteindelijk stuurde Generaal M.Tokarzewski-Karaszewicz, commandant van het SZW, Sosabowski als zijn eerste officiële koerier met een bericht naar Generaal W.Sikorski, die een Pools leger in Frankrijk op poten zette.
Na de van van Frankrijk bereikte Sosabowski de kust van Groot-Brittannië, waar hij de 4.Kadrowa Brygada Strzelcow/4.KBS (4e Kader Infanterie Brigade) organiseerde. Hij begon met het trainen van de soldaten in sabotage oorlogsvoering in het najaar van 1940. Begin 1941 startte hij een parachtistentraining. Hij overwoog parachu-tisten te gebruiken om het Poolse ondergrondse leger in Polen te steunen in de strijd tegen de Duitsers. In totaal werden 316 guerrillastrijders, de z.g.
‘Cichociemni’ of’Stil en Onzichtbaar’, naar Polen gestuurd. Het was in deze tijd dat Sosabowski besloot een parachutistenbrigade in het leven te roepen.
De taak die Sosabowski zich had gesteld was ontzagwekkend. Zijn eerste probleem was om de Poolse autoriteiten in Engeland te overtuigen van het idee om zo’n brigade op te zetten. Toen,op een dag in begin 1941, voor hij naar Londen ging voor een bijeenkomst met de generale staf, vertrouwde hij zijn adjudant, Luitenant J.Dyrda, toe dat het doel van de reis was de goedkeuring te verkrijgen voor zijn idee. Dyrda was stomverbaasd: hoe kon in vredesnaam een parachutistenbrigade worden gecreëerd uit een paar honderd mannen, voor het merendeel officieren, waarvan de meesten op gevorderde leeftijd waren (niet veel jonger dan Sosabowski zelf, die 49 was)? Ónmogelijk! En inderdaad, toen Sosabowski terugkwam uit Londen keek hij zuur. Om een gesprek te beginnen vroeg de adjudant naar het resultaat
van het bezoek. Sosabowski antwoordde eenvouding: ik kreeg geen steun in Londen. Toch veranderde de mening van Sosabowski door deze tijdelijke terugslag niet.
En uiteindelijk kwam er toch een Poolse Parachutistenbrigade, hetgeen geheel te danken was aan het doorzettingsvermogen van Kolonel Sosabowski.
Om zijn brigade voor te bereiden op de strijd moest Sosabowski buitengewone in-spanningen verrichten om versterkingen, passende militaire uitrusting en oefen-terreinen te verkrijgen, om nog maar te zwijgen van vliegtuigen en vliegvelden. De resultaten van zijn harde werken waren spoedig zichtbaar. Op 23 september 1941, nadat hij een gevechtsoefening en een parachutistensprong van een compagnie had geïnspecteerd, zei Generaal W.Sikorski, de bevelhebber van het Poolse leger, tegen de soldaten van de 4e Kader Infanterie Brigade: ‘Vanaf nu zijn jullie de EERSTE PARACHUTISTEN BRIGADE, en ik ben er zeker van dat jullie, geleid door jullie commandant, jullie militaire plichten zullen vervullen.’
Kolonel Sosabowski voelde zich slechts soldaat van het Poolse leger en hij trainde zijn brigade alleen met het doel voor Polen te vechten. Toen in 1943 Generaal Browning, bevelhebber van de Britse parachutisteneenheden, tijdens een van zijn bezoeken aan de Poolse brigade, suggereerde dat de Poolse brigade onder Brits bevel zou moeten komen als onderdeel van de Ist Airborne Division en dat Sosabowski commandant van deze divxsie zou moeten worden (de Britten hadden ook een tekort aan soldaten), weigerde Sosabowski botweg. Hij realiseerde zich echter dat de zaak niet alleen persoonlijk en militair, maar ook politiek van aard was. Daarom stelde hij aan Browning voor dat deze over zijn suggestie zou spreken met Generaal Sikorski, die de Poolse brigade de volgende dag zou bezoeken. Generaal Browning wachtte dat echter niet af en vertrok dezelfde dag.
Op 6 juni 1944 werd de nieuwe opperbevelhebber van het Poolse leger, Generaal K.Sosnkowski, gedwongen, onder het dreigement dat de Poolse Parachut isten Brigade zou worden ontbonden, toe te geven aan de herhaalde verzoeken van SHAEF (Suprerae Headquarters Allied Expeditionary Forces) en de brigade vrij te geven om pichten te vervullen aan het West-Europese front, onder Brits bevel.
De 15e juni was voor Kolonel Sosabowski en zijn mannen een historische dag: de brigade kreeg haar vaandel uit Polen en Sosabowski werd bevorderd tot Major-General. Het begin van de opstand in Warschau op 1 augustus van hetzelfde jaar was een trau¬matische schok voor alle Polen en natuurlijk ook voor de soldaten en de commandant van de Poolse Parachutisten Brigade.
Alle pogingen van de Poolse militaire en politieke leiders om Poolse parachutisten – een bataljon of zelfs een compagnie – naar Polen te sturen om de strijdende op-standelingen te helpen, mislukten. Voor alle betrokkenen was het een bittere teleurstelling. In plaats van in Polen te vechten nam de brigade in september 1944 deel aan de grootste veldslag van Geallieerde luchtlandingstroepen tijdens de Tweede Wereldoorlog: Operatie Market-Garden.

Generaal Sosabowski inspecteert soldaten van zijn Parachutisten Brigade. (Foto via George F. Cholewczynsky, USA).

Net als tijdens de verdediging van Warschau in 1939 toonde Generaal Sosabowski tijdens de Slag om Arnhem buitengewone moed en leiderschap.
Op 21 september werd het grootste deel van de Parachutisten Brigade gedropped bij Driel. Omdat er geen boten waren om de Rijn over te steken, namen de soldaten van de Poolse Brigade verdedigende stellingen in rond Driel. De volgende morgen werden ze aangevallen door vijandelijke strijdkrachten, bestaande uit ongeveer een batal-jon infanterie, gesteund door pantservoertuigen. Als gevolg hiervan werden enkele Poolse voorposten verlaten. Men moet niet vergeten dat voor sommige Poolse troepen dit de vuurdoop was. De Duitsers hoefden niet zuinig te zijn met hun munitie, ter-wijl de Polen slechts beperkte hoeveelheden ter beschikking hadden. Spoedig werd de kreet ’spaar munitie’ in de Poolse linies gehoord. Toen ze soldaten de vooruit ge¬schoven posities zagen verlaten, begonnen sommige mannen uit de hoofdlinie ook aanstalten te maken zich terug te trekken. Op dit duidelijk kritieke moment tijdens de strijd sprong Sosabowski bijna letterlijk uit zijn hoofdkwartier, joeg degenen die hun posten verlieten terug en bezwoer deze krisis alleen al door zijn aan¬wezigheid en autoriteit.

De Polen hadden bijna geen anti-tank wapens in Driel omdat deze enkele dagen eerder op de noordelijke oever waren geland bij de Britse divisie. Om die reden waren zij zelfs niet in staat pantservoertuigen tegen te houden. Bij de Polen waren inmiddels twee Britse gepantserde verkenningswagens aangekomen. Hun commandant weigerde Poolse verzoeken in te willigen om het vuur te openen op grond van het feit dat de taak van zijn eenheid slechts uit verkennen bestond. Toen Sosabowski dit vernam sprong hij op het enige ‘vervoermiddel’ dat beschikbaar was – een damesfiets – peddelde voor de Britten uit en riep ‘Volg mij!’. De Britse commandant kon deze opdracht niet weige¬ren , kwam uit de dekking te voorschijn , opende het vuur en bracht de Duitse pant-servoertuigen tot zwijgen. De Duitsers kwamen hierdoor tot de konklusie dat de Polen ook enkele anti-tank wapens hadden en staakten tijdelijk hun opmars uit die richting. Dit gaf de Polen een adempauze , die hen in staat stelde verdere vijandelijke aanvallen af te slaan.
Het tweede kritieke moment was bij het begin van de oversteek van de rivier in de nacht van 23 op 24 september. Ter voorbereiding hierop was de brigade in groepen verdeeld, in grootte afgestemd op het verwachte formaat van de boten die vanuit het zuiden zouden worden aangevoerd. Ongelukkigerwijs waren de boten die uiteinde¬lijk arriveerden kleiner. Dit had tot gevolg dat een verwarde massa mannen zich in de uiterwaard verzamelde , wachtend op het moment dat ze konden worden overgezet. Deze situatie werd zeer gevaarlijk omdat de Polen onder zwaar vijandelijk vuur kwamen te liggen. Generaal Sosabowski bekeek de operatie vanaf een nabijgelegen dijk. Op dit kritieke moment greep hij in en nam persoonlijk het commando: hij beval een hergroepering van degenen aan de rivierkant, stopte de aanvoer van nieuwe man-schappen, reorganiseerde hen en rekende op deze manier met de krisis af.
Na de slag wachtte Generaal Browning niet lang met het vereffenen van de rekening met de buitenlandse generaal met wie hij diverse meningsverschillen had gehad.
De weigering om de Poolse Brigade onder zijn commando te stellen en om het commando over de Britse divisie op zich te nemen, was het eerste en wellicht het aller-belangrijkste. Hij schreef een brief naar zijn superieuren met het verzoek Generaal Sosabowski van zijn commando te ontheffen, omdat Browning moeilijkheden ondervond in de samenwerking met hem.
Generaal Sosabowski had geen vrienden in de Poolse generale staf: Generaal Sikorski was in 1943 bij een vliegtuigongeluk om het leven gekomen en Generaal Sosnkowski was van commando over het Poolse leger ontheven, ook al op het verzoek van de Britse autoriteiten. Op suggestie van Generaal Kopanski, de chef van.de generale staf, gaf de Poolse president W.Raczkiewicz Generaal Sosabowski door middel van een brief waarin hij hem bedankte voor het oprichten van de Poolse Parachutisten Brigade en voor het bevel voeren in de strijd, een ander commando. Voor zijn kundige commando over de brigade werd Generaal Sosabowski onderscheiden met het KRZYZ WALECZNYCH (Dapperheidskruis) en een soortgelijke onderscheiding ontvingen meer dan 150 van zijn mannen.
Noch Brownings brief, noch de behandeling door de Poolse autoriteiten hadden tot resultaat dat Sosabowski in achting daalde bij zijn manschappen en bij het grote publiek. Zijn mannen zagen hem aan het werk; zijn bewonderaars lazen over hem in talrijke Poolse en andere publikaties.
Na de oorlog bleef Generaal Sosabowski in ballingschap in Engeland als een politiek émigré. Hij was een van de oprichters van de Polish Airborne Forces Association, die bestond uit ex-leden van de Parachutisten Brigade en later hun kinderen.
Hij publiceerde talrijke artikelen, schreef boeken en gaf lezingen over de ge-schiedenis van de brigade.
In Polen adopteerde 6.Pomorska Brygada Desantowo-Szturmowa (voorheen Parachutisten-divisie) zijn naam en deze heet nu 6.P.B.S-D van Generaal Stanislaw Franciszek Sosabowski. In september 1992 werd een monument in de vorm van een borstbeeld van Generaal Sosabowski onthuld in Krakow.
Generaal Sosabowski stierf in Londen op 25 oktober 1967.
De president van de Poolse regering in ballingschap benoemde door middel van een decreet van 11 november 1988 wijlen Generaal Sosabowski tot lid van KAWALEROW ODRODZENIA POLSKI (Kameraden van de Wedergeboorte van Polen). Tevens werd hem de onderscheiding KRZYZA KOMANDORSKIEGO z GWIAZDA (Commandokruis met Ster van deze Orde) toegekend uit erkenning voor zijn verleende diensten wat betreft het orga¬niseren, trainen en commanderen van de lst Polish Independent Parachute Brigade Group. HIJ RUSTE IN VREDE.

Download ministory