Berichten

MINISTORY XXXVII
Bijlage bij Nieuwsbrief No.49
DE SEABORNE ECHELON VAN DE 1ST BRITISH AIRBORNE DIVISION TIJDENS OPERATIE MARKET GARDEN.
door R.M. Gerritsen

De Ist British Airborne Division bestond niet alleen uit luchtlandingstroepen; administratieve en bevoorradingseenheden die over land werden aangevoerd, maakten er ook deel van uit: de Seaborne Echelon.
In de nacht van 13 op 14 augustus 1944 landde deze, na transport over zee, op de kust van Normandië. Het onderdeel was vooruitgestuurd om operatie Transfigure te ondersteunen. Deze beoogde o.a. de verovering door luchtlandingstroepen van een airstrip in de omgeving van Rambouillet. Hoewel de operatie werd afgelast, bleef de echelon in Frankrijk. De eenheid volgde de spits van 2nd British Army België in. Op 8 september waren de mannen bij Leuven in afwachting van de volgende militaire operatie. Deze heette Cornet, maar werd twee dagen later geannuleerd. Op dezelfde dag ontving de commandant van Ist Airborne Division nieuwe instructies voor de volgende operatie: Market Garden.
Major-General R.E. Urquhart, Lieutenant-Colonel Loder-Symonds en Major Madden arriveerden op 13 september per vliegtuig om de Seaborne Echelon te bezoeken, en zij lichtten de commandant, Major R.D. Sellon, in over de komende onderneming. De troepen moesten zich verplaatsen naar het verzamelgebied bij Helchteren, en deze manoeuvre was twee dagen later om ca. 11.45 uur voltooid. Op 16 september werd de eenheid gesplitst in drie kolonnes, en de volgende dag om 10.00 uur ont¬vingen de officieren gedetailleerde orders tijdens een bijeenkomst op het hoofd-kwartier van 30th Corps.

Major R.D. Sellon (collectie R. Sigmond)

Soldaat L.F. Edwards, die schrijver was op het hoofdkwartier van 4th Parachute Brigade (Seaborne Echelon) hoorde over de a.s. operatie op 17 september: “Toen, op de 17e, gebeurde het. We stonden naar de stroom Dakota’s en gliders te kijken die boven ons voorbij gleden. De luchtzag zwart van de vliegtuigen. We moesten verzamelen en Major Eyles, de commanderende officier van 4th Brigade, vertelde ons over de operatie. Hij had een landkaart van Nederland op een bord geprikt en wees met een stok aan wat stond te gebeuren.”
Kolonne A kwam op de 20e om 06.00 uur in beweging, maar ongeveer 8 kilometer op Nederlands grondgebied werd stil gehouden om gepantserde eenheden en 43rd Infantry Division te laten passeren. De nacht werd doorgebracht langs de kant van de weg. De kolonne vertrok weer de volgende avond om 22.00 uur, en het werd een heel moeilijke, nachtelijke rit. Er was een groot tekort aan kaarten en door de ver¬duistering was het niet makkelijk wegwijzers te zien.

Lieutenant A.D.H. de Rivaz, Ist Airlanding Light Regiment, vertegenwoordigde de groep van de Royal Artillery, vooraan in de kolonne.
“Op de 21e reden we door Eindhoven en gingen met een slakkegang verder, op aan staart. Het werd nacht en we hadden slechts het lampje op het voertuig voor ons als gids. Ik was derde in de kolonne. Eerste was de bevelvoerende officier. Major R.D. Sellon, dan kwam Captain the Hon. J.B. Coventry, en vervolgens ik. Plotseling zagen we vanuit het noorden een voertuig aankomen, dat snel reed en groot licht voerde. Ik hoorde de commandant roepen: ‘Doe die verdomde lampen uit!’ De auto stopte en ik hoorde een officier zeggen: ‘Ga met uw kolonne van de weg af. De Ist Airborne zit in de problemen. We jagen 43rd Wessex er door. Ik kreeg op¬dracht naar achteren te rijden en de rest van de kolonne aan de kant van de weg te zetten. Mijn chauffeur keerde onze jeep en we reden de duisternis in. Na on¬geveer 10 voertuigen waren er geen meer! ‘Waar zijn ze, verdomme?’, dacht ik.
We gingen verder in de hoop dat we de goede weg volgden. We reden diverse dorpen door, maar we zagen niemand. Ik kwam in de buurt van Eindhoven voordat ik einde¬lijk Captain Hanhart, commandant van de Royal Artillery groep zag, aan het hoofd van onze kolonne. Ik deelde hem snel de orders mee, en vertrok richting noorden om verslag uit te brengen. Ik passeerde Veghel waar ik een aantal luchtafweer- kanonnen zag, maar dat was ongeveer alles wat ik zag tot ik uiteindelijk de plek bereikte die ik een paar uur eerder had verlaten.”
Een eenheid luchtdoelartillerie, die door Valkenswaard was gereden, had een ge¬deelte van de kolonne, dat langs de kant van de weg stond, ingehaald en in tweeën gesplitst. Het eerste stuk van de kolonne, dat bestond uit de commando groep, de medische groep en de munitie groep van het RASC, was erin geslaagd er door te komen en stopte ongeveer 3 kilometer ten zuiden van de brug bij Grave. Ruim 3,5 km ten zuiden van Veghel kwam het tweede gedeelte van de kolonne, met de Royal Artil¬lery groep vooraan, tot stilstand. De tanks van Kampfgruppe Walther braken onge-veer 1,5 km noordoostelijk van Vegheldoor op de weg naar Uden. Zij vernietigden een aanzienlijk aantal voertuigen van de luchtdoelartillerie-eenheid.
Om 16.00 uur op de 23e kwam het tweede gedeelte van kolonne A in beweging, en dit arriveerde om 18.30 uur in het verzamelgebied ten zuidoosten van Nijmegen. Het hoofdkwartier werd gevestigd in hotel Erica in Berg en Dal. In de loop van de morgen van de 24e kwam kolonne B in dat gebied aan. De voertuigen hadden de hele nacht gereden. Diezelfde dag om 09.00 uur arriveerde Major E.R. Hodges, Deputy Quarter-Master General, bij het hoofdkwartier in hotel Erica; hij was de Rijn bij Oosterbeek overgestoken. Het nieuws dat hij bracht was niet goed. Hij en Captain Coventry (Staff Captain HQ Seaborne Echelon) moesten die avond naar de zuidelijke Rijnoever bij Driel gaan om toezicht te houden op het overzetten van voorraden in DUKWs. Twee compagnieën van het RASC, 93 Composite Company onder bevel van Major R. Tompkins en 250 Light Company waarover Major J.H. Gifford het bevel voerde, waren verantwoordelijk voor het merendeel van het vervoer. Behalve deze, beschikten alle eenheden van de divisie over voertuigen in de Seaborne Echelon.
Alle munitie-voertuigen van 93 Coy bevonden zich in kolonne A, en toen zij in Nijmegen aankwamen moest allereerst onderhoud worden uitgevoerd aan voertuigen en wapens. Op 23 september om ongeveer 17.00 uur werden twee 3 tons vrachtwagens ge¬laden met 75mm, 6-ponder en 17-ponder munitie. Deze lading moest naar Driel worden gebracht om daar over de rivier te worden gezet. Door zwaar vijandelijk vuur kon¬den de voertuigen er niet doorheen komen en daarom gingen ze anderhalve kilometer ten zuiden van Driel in dekking. De volgende morgen om ongeveer 11.00 uur reden ze door naar de veerstoep en laadden de munitie uit. Een uur later op dezelfde 24e september werden door 17 Dakota’s voorraden gedropped ten zuidwesten van Grave en 250 Coy RASC verzamelde 237 manden.
Major Sellon ging naar een conferentie die op het hoofdkwartier van Airborne Corps werd gehouden, en daar werd hem verteld over het terugtrekken van de troepen bij Oosterbeek. Hij was verantwoordelijk voor de administratieve afhandeling De over¬levenden moesten worden verzorgd en er moesten regelingen worden getroffen voor het voeden, kleden en huisvesten van naar schatting 2000 man. Voor dit doel werden twee grote gebouwen in Nijmegen in gebruik genomen. Het grootste, een school kon ongeveer 1200 man herbergen (School voor R.K.Meisjes, tegenwoordig Verpleegkundige Opleiding Hoge School Nijmegen, Groesbeekseweg 152) en het kleinere de ‘Pagode’ genoemd, 800 (Monseigneur Hamershuis, Verlengde Groenestraat 75) ’ B Edwards luisterde naar het slechte nieuws over Arnhem, dat Major Eyles aan zijn mannen vertelde, en naar het nieuws over de aanstaand; evacuatie. We kwamen tevoorschijn uit het bos en reden naar Nijmegen. De spits van de kolonne voorafgegaan door een motorordonnans, nam een bocht. Plotseling schoot de motorrijder tevoorschijn, gevolgd door Major Eyles in zijn jeep. “er staat daar een Duitse tank, riep de ordonnans. Omdraaien, Omdraaien! beval Major Eyles. Enkele zeer snelle en kundige manouvres volgden en we probeerden pijlsnel de juiste route te vinden. De tank opende het vuur en raakte het laatste voertuig in de groep. Dit brandde uit maar gelukkig vielen er geen slachtoffers. We bereikten Nijmegen en reden het plein op van een gebouw dat op een school leek. De voertuigen werden in een rij langs het hek opgesteld en een kampkeuken werd ingericht. De sergeant schrijver en ik richtten op de begane grond, dicht bij de hoofdingang, een kamer in als hoofdkwartier. We waren klaar voor de ontvangst en moesten nu de accomodatie voorbereiden. De drietonners werden uitgeladen en in de klaslokalen werden slaapzakken gelegd. Terwijl deze voorbereidingen doorgingen, werd de omgeving veelvuldig gebombardeerd en beschoten.”

Extra rantsoenen, rum, dekens, veldbedden en kleding werden verkregen via 30 Corps en de twee gebouwen werden van personeel voorzien en geheel ingericht. Major J.A. Jessop (Ist Para Brigade) en Major J.C.A. Eyles (4th Para Brigade) troffen de noodzakelijke regelingen in de school en Major E.E. Balmer (lst Airlanding Brigade) deed hetzelfde met zijn mannen in de Pagode. Op 25 september om 22.00 uur waren alle maatregelen genomen, waaronder het voorbereiden van de documentatie voor het vaststellen van de namen en de onderdelen van de overlevenden.

Oponthoud ten zuiden van Eindhoven, 250 Coy RASC (Airborne Light) (Imperial War Museum, Londen)

Lt. de Rivaz werd op 25 september over de evacuatie ingelicht: “Ik kreeg opdracht om met alle motorrijders naar de zuidzijde van de brug bij Nijmegen te gaan om daar de overlevenden op te vangen. De motorrijders moesten als gids fungeren. We wachtten enkele uren bij de brug; ik denk dat het rond twee uur in de morgen was toen de eerste voertuigen met overlevenden arriveerden^ Ik zei tegen de chauffeur van de eerste wagen dat hij de motorrijder moest volgen, en weg reden ze. Steeds meer voertuigen kwamen nu aan, en tegen het ochtendgloren hield ik een jeep aan waarin General Urquhart bleek te zitten.Direkt sprong ik in de houding, salueerde en zei. Blij u weer terug te zien, Sir. Hij bedankte me en reed toen door om zich te melden bij de commandant van de Airborne Forces, General Browning. Tot dan had ik nog niemand gezien van mijn regiment. De voertuigen arriveerden nu in groepen.Van iedere groep kreeg het eerste voertuig een motorrijder als gids toegewezen. Terwijl de voertuigen voorbij reden keek ik hoopvol of ik iemand zag die ik kende. Eindelijk hoorde ik iemand roepen ‘Hallo Derek’. Ik draaide mij om en tot mijn vreugde zag ik het grijnzende gezicht van Johnny Walker, die commandant was van ‘B’ Troop.

Om ongeveer 23.30 uur arriveerden de eerste overlevenden en vanaf dat moment werden regelmatig groepen soldaten ingeschreven. Dit ging de hele nacht en ochtend door. In de Pagode werd het getal 800 gepasseerd en een ander groot gebouw in de buurt werd gevorderd om de mannen onder te brengen. Onder de overlevenden bevond zich de commandant van de Airlanding Brigade, Brigadier Hicks. In de loop van de ochtend wierp een vijandelijk vliegtuig een fragmentatiebom op de binnenplaats van de Pagode. Drie voertuigen van het hoofdkwartier van de brigade, waaronder de stafauto van de brigadier, werden vernield, ’s Avonds werden alle manschappen van andere eenheden dan de Airlanding Brigade van de Pagode overgebracht naar de panden waar hun Seaborne Echelon onderdelen zaten. Al het Airlanding personeel werd geconcentreerd en ondergebracht in de Pagode. De telling wees uit dat daar 1052 overlevenden waren ingeschreven, waarvan 23 officieren en 476 manschappen behoorden tot eenheden van de Airlanding Brigade.
In de school lag soldaat Edwards te slapen toen de eerste mannen binnen kwamen. “In de grote hal ging achter elke tafel een man zitten die het nummer, de rang, de naam en het onderdeel van iedere overlevende opschreef. Geleidelijk arriveer¬den de geschreven lijsten en ik begon de lijst van overlevenden te typen. Toen ’s nachts geen geschreven lijsten meer binnen kwamen, liep ik naar de hal om te zien of ik iemand van het hoofdkwartier van 4th Brigade kon vinden. Het was niet gemakkelijk om ze bij het lamplicht te herkennen. De mannen zagen er heel slecht uit – vuil, doorweekt, ongeschoren en uitgeput. Degenen die in boten waren over-gestoken, hadden hun kleren en uitrusting behouden, evenals hun persoonlijke wapens. Sommigen echter waren de rivier overgezwommen en droegen alles wat ze te pakken kregen. Ik zag een man in een jurk en een ander had slechts een deken om zijn middel en een patroontas aan iedere voet. Nadat ze rum en thee en een maaltijd van warme stamppot hadden gekregen, werd hen gewezen waar de slaap¬zakken lagen, en vervolgens vielen ze als een blok in slaap. Het meest uitgeput waren degenen die geen vervoer hadden gekregen en die de hele weg naar Nijmegen hadden moeten lopen.”
Omdat het geschatte aantal van 2000 overlevenden werd overschreden, werd nog een gebouw gevorderd en bemand door Seaborne personeel van de Royal Artillery groep. Op de 26e om 17.00 uur kwam General Browning de overlevenden opzoeken en een praatje met hen maken. In de loop van de avond arriveerde kolonne C, inclusief de Seaborne Echelon van de Ist Polish Independent Parachute Brigade in Nijmegen. De beide compagnieën van het RASC kregen opdracht om naar het zuidelijke einde van de Nijmeegse brug te rijden om te assisteren bij het vervoer van de Poolse brigade van Driel naar Neerloon, ten zuiden van Nijmegen.
Op de 27e bevond soldaat Edwards zich nog in de school.
“Vandaag werd begonnen met orde te scheppen. Mannen verzamelden zich bij hun onderdelen. Gedurende de dag konden ze zich opfrissen. Ze kregen hun uitrusting uit de vrachtwagen en konden schone kleren aantrekken. Wat ze verder nog misten werd aangevuld uit de voorraadwagen. We kwamen allemaal boven bij elkaar, om de presentielijst van het hoofdkwartier van de 4th Brigade the controleren. De Captains Temple en Booty hadden de leiding. Elke naam werd voorgelezen en de weinige aanwezigen reageerden. De volgende dag zouden we vertrekken.”
Airborne en Seaborne personeel verliet Nijmegen en ging door de corridor naar de omgeving van Leuven, waar men op de avond van de 28e aankwam. Het hoofdkwartier werd gevestigd in het klooster Mon Cresor. Op de 29e vlogen alle overlevenden van de luchtlandingstroepen en enkele leden van de Seaborne Echelon die dringend nodig waren in het Verenigd Koninkrijk, vanaf het vliegveld bij Brussel naar huis.
Het grootste gedeelte van het Seaborne personeel en alle voertuigen werden per schip vervoerd. Op 3 oktober begon het inladen van de voertuigen in de haven van Ostende, dat tengevolge van zwaar weer moest worden gestaakt. De reis begon twee dagen later, maar het werd een ruwe overtocht. Op de morgen van de 6e arriveerde men in Southend, waar het ontschepen begon. Alle manschappen kregen hun 14 dagen verlof op 9 oktober 1944.
Bronnen: – War Diaries van de genoemde militaire onderdelen.
– Correspondentie tussen de auteur en de geciteerde personen.

Download ministory

MINISTORY 38
12 SEKONDEN FILM: RAADSELS EN HUN OPLOSSING
door G.H. Maassen jr. en R.P.G.A. Voskuil
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 50 / mei 1993

Inleiding
In het Imperial War Museum in Londen bevindt zich het filmmateriaal dat gedurende de Slag om Arnhem werd opgenomen door cameramannen van de Britse Army Film and Photographic Unit (AFPU). Analyse van de filmbeelden is niet altijd eenvoudig. Het ver¬trek van de vliegtuigen uit Engeland, het overvliegen naar Nederland en de landingen bij Wolfheze zijn uit¬gebreid gefilmd. De juiste historische volgorde van die verschillende scènes en hun lokatie zijn in het alge¬meen zonder al te veel problemen vast te stellen. Maar de filmbeelden van de opmars en de gevechten zijn veel moeilijker te plaatsen, vooral als geen herkenbare punten zichtbaar zijn.
Een van de opnamen van de strijd toont een patrouille van vier Britse soldaten die een weg oversteekt, een tuin binnengaat en vervolgens voor een huis langs¬loopt. Het fragment duurt in totaal 12 sekonden. Jarenlang is geprobeerd deze beelden te lokaliseren, het¬geen mogelijk moest zijn omdat een stuk van een villa zichtbaar was. Alle pogingen bleken echter tevergeefs, totdat het 48 jaar na september 1944 toch lukte. Een rekonstruktie.

Het werk van de AFPU
Toen op 17 september 1944 het eerste gedeelte van Ist British Airborne Division op de bouwlanden bij Wolf-heze landde, was daar een Public Relations Unit (PRU) bij met als kern een aantal oorlogskorrespondenten van kranten en van de BBC, en drie cameramannen van de AFPU: de sergeanten Lewis, Walker en Smith. Gordon Walker en Dennis Smith arriveerden per zweefvliegtuig en Mike Lewis sprong af met Ist Parachute Brigade. Lewis moest onafhankelijk van de andere twee proberen om, gewapend met zowel een

Fotografische afdruk van een filmbeeldje uit september 1944. Een Britse soldaat holt in de richting van het tuinhek van de villa aan de Van Lennepweg. (Stills-collectie R. Voskuil) Vereniging Vrienden van het Airborne Museum

 

35 mm filmcamera als een fototoestel, zo snel mogelijk met de parachutisten naar de Arnhemse brug door te stoten. Walker met zijn filmcamera en Smith met zijn fototoestel zouden later volgen. Dit plan mislukte en na een aantal vergeefse pogingen om gezamenlijk de brug te bereiken, besloten de drie cameramannen in de buurt van het hoofdkwartier, Hotel Hartenstein, te blijven omdat de rest van de PRU daar ook verbleef. Omdat men verwachtte dat de strijd maar kort zou duren, hadden ze maar foto- en filmmateriaal voor enkele dagen meegekregen, en daarvan was al een groot deel gebruikt voor het vastleggen van de start, de landing en de opmars. Omdat ze ook nog films wil¬den bewaren voor de te verwachten intocht van het Tweede Leger, werd er zuinig mee omgesprongen, en van de eigenlijke gevechten werd relatief weinig opgenomen. Bovendien werd de militaire situatie van de Britten in de omsingelde ‘perimeter’ in de loop van de week steeds slechter, waardoor het ook voor de leden van de PRU steeds meer een kwestie werd van overleven.
Toen op maandag 25 september het bevel werd gege¬ven dat het restant van de divisie zich die nacht over de Rijn moest terugtrekken, werden de films verdeeld tussen de drie cameramannen en majoor Roy Oliver, de commandant van de PRU. Alle films kwamen uiteindelijk veilig aan de overkant. Met behulp van een Amerikaans transportvliegtuig werden ze op 26 september 1944 vanaf een airstrip bij Grave overgevlo-gen naar Engeland, waar ze nog diezelfde avond bij het Ministry of Information werden afgeleverd. Nadat de films waren ontwikkeld en gecensureerd, kwamen ze beschikbaar voor het filmjournaal van het British Movietone News, dat vanaf 2 oktober 1944 in de bio-scopen ging draaien. Na de oorlog werd al het filmmateriaal overgedragen aan het Imperial War Museum.

Analyse van het materiaal
In totaal is door de cameramannen Lewis en Walker ongeveer 20 minuten film opgenomen. De gebruikte 35mm camera’s konden slechts spoelen met ca. dertig meter film bevatten. Hiermee kon ongeveer ander¬halve minuut worden opgenomen. Al die korte rollen film werden na het ontwikkelen aan elkaar geplakt in een volgorde die in veel gevallen niet overeenkomt met de chronologie van de opnamen. Dit ‘ruwe’, onge¬monteerde materiaal bevat vrijwel geen aanwijzingen over data of lokaties, en ook is het niet altijd duidelijk welke cameraman bepaalde scènes heeft gefilmd. Op lijsten in het Imperial War Museum, de zogenaamde ‘shot sheets’, wordt de betreffende opname, die is aan¬geduid als ‘men running through gateway to house’, echter toegeschreven aan sergeant Lewis. Daarmee was de cameraman bekend.
Helaas geeft de door Lewis ingevulde ‘Secret Dope Sheet’, waarop AFPU cameramannen de details van de door hen gemaakte opnamen moesten vermelden, geen informatie over de exacte plaats waar het frag¬ment is opgenomen. Lewis beperkte zich tot het geven van een algemene beschrijving van de toestand. Op de filmbeelden met de patrouille staat een huis met een rieten dak en een halfronde, eveneens met riet

Fotografische afdruk van een filmbeeldje uit september 1944. De patrouille loopt langs de erker van de villa aan de Van Lennep- weg. Rechts is de ‘krul’ in het hek zichtbaar. (Stills-collectie R. Voskuil)

 

afgedekte erker aan de linkerzijde van de voorgevel. Nu staan in Heelsum, Wolfheze, Doorwerth en Oos- terbeek veel van dit soort villa’s, die meestal dateren uit de dertiger jaren. Geen van de nog bestaande pan¬den kwam echter overeen met het huis op de film. Sommige leken er sprekend op, maar bij een nadere beschouwing bleken ze toch in details af te wijken. Toch moest ergens in dit gebied de villa staan of gestaan hebben. Om hier achter te komen, werd een fotografische vergroting van een filmbeeldje geplaatst in het in de gemeente Renkum verschijnende week¬blad Hoog en Laag van 16 september 1992.

Het onderzoek
Het bijbehorende oproepje met als belangrijkste vraag: ‘wie herkent dit huis ?’, leverde 14 reakties op, die tips bevatten met betrekking tot 11 verschillende, be¬staande panden. Eén woning werd driemaal genoemd (Oranjeweg 1 te Oosterbeek, vroeger ‘de Overstap’ geheten); de omgeving Van Borsselenweg/Utrechtse- weg/Van Lennepweg in hetzelfde dorp kreeg vijf keer een vermelding, waarbij het ging om vier huizen. De overige panden bevonden zich in Doorwerth (2), Heel-sum (1), Oosterbeek (2) en Wolfheze (1).
De opmerkelijkste reaktie kwam van Olav Muurmans die samen met Inette Pelster in een na de Tweede Wereldoorlog gebouwd huis op Van Lennepweg 16 woont. Olav vertelde dat een hem onbekende heer had aangebeld met de mededeling dat zijn tuinhek in de krant stond! Bij een nadere beschouwing bleek dat het op de foto zichtbare hek (met een opvallende, kenmer-kende krul) hetzelfde was als wat nu nog de afschei¬ding vormt van de tuin met de Van Lennepweg. Een vooroorlogs hek bij een naoorlogs huis derhalve.
Bij stereoscopische bestudering van Britse luchtfoto’s van 23 december 1944 bleek dat op die plek aan de Van Lennepweg een huis had gestaan dat was verwoest. Zichtbaar was zelfs dat het bewuste pand een erker had op dezelfde plaats als de woning op het film-fragment. De plattegrond leek te kloppen, maar het was nog niet zeker dat het werkelijk het gezochte huis was, mèt het rieten dak.
De overige door de tipgevers genoemde panden hadden de oorlog overleefd, maar zij vielen na een nauwkeurige inspektie af.
Een onderzoek in de kadastrale registers van de gemeente Renkum bracht aan het licht dat het huis dat oorspronkelijk op Van Lennepweg 16 stond, in 1939 was gebouwd door Koenraad Moolhuizen, werktuigkundige, wonende te Oosterbeek. In het archief van Bouw- en Woningtoezicht werden de bouwaan- vraag en de bijbehorende vergunning, verleend op 5 december 1938, aangetroffen. Uit de voorwaarden bleek dat inderdaad sprake was van een rieten dak¬bedekking! De bijbehorende bouwtekeningen zijn helaas door oorlogsomstandigheden verloren gegaan.
Op de plaats van het verwoeste pand had de familie Moolhuizen in 1947/1948 een nieuw huis laten bouwen. Het bevolkingsregister maakte duidelijk dat de heer Moolhuizen op 8 juli 1956 was overleden, en dat zijn weduwe, Hendrika Piesaar, op 2 oktober van dat jaar was uitgeschreven naar Zaandam.
Uit de in Hoog en Laag van 13 juli 1956 opgenomen overlijdensadvertentie van de heer Moolhuizen, bleek dat er geen kinderen waren en dat hij in Oosterbeek was begraven. Het gravenregister bevatte de informa¬tie dat het graf inmiddels op naam stond van de heer G. Tadema uit Zwolle, en in het telefoonboek werd het bewuste nummer gevonden.
Een gesprek met mevrouw A. Tadema-Böhmer leverde meteen al heel wat op. Haar moeder was een zuster van mevrouw Moolhuizen-Piesaar, ze had het oorspronkelijke huis aan de Van Lennepweg nog ge¬kend, en het had inderdaad een rieten dakbedekking gehad en een, eveneens met riet gedekte, erker links voor. En het belangrijkste van alles: ja, ze moest nog ergens foto’s van het huis hebben! Binnen enkele dagen arriveerden per post de beloofde kiekjes, en vol spanning werd de envelop opengemaakt. De panden afgebeeld op het filmfragment en op de foto’s waren exact hetzelfde. Het raadsel van de lokatie was opgelost! Helaas wist mevrouw Tadema niet hoe en wanneer de villa in vlammen was opgegaan. Kort na de Slag om Arnhem werden de heer en mevrouw Moolhuizen door de Duitsers uit hun huis verdreven. Daarna moet de woning zijn verbrand.
Het huis heeft dus maar vijf jaar bestaan en dat verklaart voor een belangrijk deel waarom het nooit op een prentbriefkaart of een andere afbeelding voor kwam.

De villa aan de Van Lennepweg, gefotografeerd ca. 1939. (Foto via mevrouw A. Tadema-Böhmer)

Een andere vraag bleef nog onbeantwoord. Wie was de gouden tipgever die bij Olav Muurmans had aan¬gebeld? Een tweede oproep, die werd geplaatst in Hoog en Laag van 7 oktober 1992, had succes. De heer G.Berendsen uit Oosterbeek meldde zich, want hij was degene die enkele weken daarvoor het hek had her¬kend. Na de Tweede Wereldoorlog hielp hij als 13/14-jarige zijn vader, die een smederij had aan de Dennenkampweg in Oosterbeek, met werkzaamhe¬den in het kader van het herstellen van oorlogsschade. Het is mogelijk dat zij reparaties aan het hek hebben verricht toen het nieuwe huis werd gebouwd. Hoe dan ook, de heer Berendsen herkende het, en zorgde ervoor dat het raadsel werd opgelost.

Naschrift
Nu bekend is dat het filmfragment is opgenomen op de Van Lennepweg in Oosterbeek, blijkt ook een aan¬tal andere puzzelstukken in elkaar te passen.
Sergeant Walker schrijft in zijn ‘debriefing’ rapport van 3 oktober 1944: ‘Tuesday 19 September…., we deci- ded to go to the BORDER Regt. and stay with them, and we attached ourselves to ‘C’ Coy’. Volgens Alan Green in zijn boek ‘1 st Battalion The Border Regiment, Arnhem 17 – 26 September 1944’, nam ‘C’ compagnie op 19 september posities in ter hoogte van het kruis¬punt Utrechtseweg/Van Borsselenweg en langs de Van Lennepweg. Toen Walker in 1988 naar Ooster¬beek terugkeerde voor het maken van de video-doku- mentaire ‘Blijvend in Herinnering’, wees hij naar het huis op de oostelijke hoek Utrechtseweg/Van Len¬nepweg, en vertelde dat de drie AFPU sergeanten op die plek hun hoofdkwartier hadden gehad. In de omgeving hadden ze gefilmd en gefotografeerd. Dat daar was gefotografeerd, was al lang bekend want van verschillende foto’s was vastgesteld dat ze in die buurt waren gemaakt.
Op woensdag 20 september 1944 vielen de Duitsers vanuit het westen aan en Walker schreef daarover in zijn ‘debriefing’ rapport: ‘…we decided to pack in pho- tography and start fighting ourselves’. Op vrijdag 22 september werd het huis waarin ze zaten in brand geschoten en trokken ze naar het divisie-hoofdkwartier, Hotel Hartenstein. Uit deze informatie kan wor-

De huidige situatie. Nadat de villa was verwoest, werd in 1947/1948 een veel kleiner huis op die plaats gebouwd. Het hek dateert nog van voor de oorlog. Links achter de lantaren¬paal zit, nauwelijks zichtbaar, de krul in het hek. (Foto R. Voskuil, maart 1993)

den gekonkludeerd dat de betreffende filmscène op 19 of 20 september werd opgenomen, en dat de patrouille behoorde tot de ‘C’ compagnie van Ist Battalion, The Border Regiment.
Met dank aan dhr. R.N. Sigmond, en aan de afdeling Burgerzaken en het Archief van de gemeente Renkum.

Kaartje van de huidige situatie. De plaats van het huis aan de Van Lennepweg is aangegeven met een pijl. (Huisnummerkaart gemeente Renkutn, 1988)

 

Download ministory

MINISTORY
DE ENIGE VROUWELIJKE KRIJGSGEVANGENE UIT DE SLAG OM ARNHEM
door W.H. Tiemens

Bijlage bij Nieuwsbrief No, 51 / augustus 1993
Inleiding
Op zondag 17 september 1944 maakten de Britse luchtlandingstroepen die in de omgeving van Wolf- heze landden, al vrij snel enkele krijgsgevangenen. Eigenlijk niets bijzonders, ware het niet dat een van die krijgsgevangenen een jonge Duitse vrouw was. Een meisje in dienst van de verbindingsdienst van de Luftwaffe, een zogenaamde ‘Luftnachrichtenhelferin’. Ze had zich in gezelschap van een Duitse soldaat opgehouden bij het landingsterrein en ze zou de geschiedenis ingaan als de enige vrouwelijke krijgsge-vangene uit de Slag om Arnhem.
Mr. G.W. Roberts, ex-soldaat van het 7th Battalion, The King’s Own Scottish Borderers (KOSB), herinnert zich nog goed dat het meisje in de bossen bij Wolfheze gevangen genomen werd. Hij zag dat ze door een makker van hem, een zekere Kelly, werd afgevoerd naar de commandopost. Sergeant Walker van de Army Film and Photographic Unit filmde het opbrengen van het meisje in Wolfheze. Deze snelle en onverwachte ‘verovering’ zal in de Britse gelederen ongetwijfeld voor de nodige hilariteit hebben gezorgd.

Het verhaal van Staff Sergeant Joseph (‘Joe’) W. Price
Staff Sergeant Joseph W. Price was ingedeeld bij het ‘E’ Squadron van 13 Flight van het Glider Pilot Regiment. Op zondag 17 september 1944 bestuurde hij het zweef-vliegtuig dat als vierde zou landen op het landingsterrein ‘Z’ bij Wolfheze. Nadat hij het zweefvliegtuig aan

Fotografische afdruk van een filmbeeldje uit september 1944. Britse militairen brengen enkele Duitse krijgsgevangenen, waaronder de Luftnachrichtenhelferin, naar een verzamelpunt in Wolfheze. (Stills-collectie R.Voskuil)

de grond had gezet en geholpen had bij het lossen,begaf Price zich naar het verzamelpunt, dat in de zuidelijke hoek van het bos rond de psychiatrische inrichting te Wolfheze lag. Nadat hij zich aldaar bij het hoofdkwartier van de Britse luchtlandingsdivisie had gemeld, werd hij op verkenning gestuurd richting Wolfhezerweg. Op de terugweg nam hij een vrouwelijke krijgsgevangene over van een paar soldaten. Hij begeleidde haar naar het hoofdkwartier waar hij haar overdroeg aan de Militaire Politie. Joe schat dat het omstreeks 15.30 uur geweest zal zijn. Vervolgens voegde hij zich weer bij zijn eenheid, die opdracht had gekregen zich aan de westzijde van het landingsterrein in te graven ter versterking van de verdedigingslinie die het Ist Battalion van het Border Regiment had gevormd.
Hij bleef er tot het ochtendgloren van de 18e september. Toen verplaatsten ze zich in de richting van het punt waar de Utrechtseweg en de Jagerslaan ter hoogte van Doorwerth samen komen. Terwijl ze zich langs de Utrechtseweg aan het ingraven waren, kregen Price en Sergeant Len Affolter opdracht verslag uit te brengen aan Lt.Col. lan Murray, de commandant van Ist Wing van het Glider Pilot Regiment. Die bevond zich langs dezelfde weg, maar verder in de richting van Arnhem, bij de kruising met de Kerklaan.

Irene Reimann, door AFPU-Sergeant Smith gefotografeerd bij het gebouwtje op het sportpark Hartenstein, waarin zij door de Britten gevangen werd gehouden. (Foto: Imperial War Museum, Londen)

Na zich van hun taak te hebben gekweten, kregen bei-den opdracht zich bij een groepje M.P.’s te voegen dat onder bevel stond van een Canadese kapitein. Dit groepje, waaronder zich ook een Nederlandse mari- ne-officier bevond, moest in Arnhem collaborateurs en agenten van de Gestapo arresteren. De lijst met namen en adressen die ze daartoe bij zich hadden, bedroeg zo’n drie kantjes!
Toen het echter duidelijk werd dat ze Arnhem niet meer zouden bereiken, werd het plan voor de arrestaties opgegeven. Affolter en Price werden daarop aangewezen om een aantal gewonde Duitse krijgsgevangenen naar een verbandpost in Wolfheze te brengen. Terug bij het hoofdkwartier van de divisie, vertrokken ze met de laatste groep richting Arnhem. Ze voerden ongeveer 40 krijgsgevangenen met zich mee, onder wie het meisje van de Luftwaffe. Ze arriveerden bij de schoolgebouwen van de J.P.FIeije Stichting bij de Wolterbeekweg aan de westzijde van Oosterbeek. De krijgsgevangenen werden in schoollokalen ondergebracht. Het meisje kreeg een eigen lokaal.
Vroeg in de ochtend van de volgende dag – de 19e sep-tember – werd besloten alle krijgsgevangenen samen te brengen op de tennisbanen van het sportpark achter Hotel Hartenstein, dat sinds de vorige avond onderdak bood aan het hoofdkwartier van de divisie. Price schat het aantal krijgsgevangenen op ongeveer 175, waaronder veel Waffen SS’ers. Bovendien zaten er nog een stuk of tien burgers vast die verdacht werden van collaboratie. De Duitse militairen verbleven binnen het hek rond de tennisbanen, de Nederlandse gevangenen en het Duitse meisje werden ondergebracht in een houten gebouwtje van twee bij vier meter.
Die ochtend was zonnig en warm en de krijgsgevangenen genoten van het zonnetje. Degenen die in het gebouwtje zaten, mochten ook even naar buiten. Bij deze gelegenheid kwamen de Army Film and Photo- graphic Unit sergeanten Smith en Lewis een kijkje nemen bij de bijzondere vangst onder de krijgsgevangenen en werd het Duitse meisje gefotografeerd en gefilmd. De filmbeelden laten zien hoe Staff Sergeant Joe Price de Luftnachrichtenhelferin, staande voor het gebouwtje, hoffelijk een vuurtje aanbiedt. Deze filmbeelden hebben later een zekere bekendheid gekregen, ofschoon in het begin niemand wist wie het meisje en de Staff Sergeant waren. Nadat cameraman Lewis het Duitse meisje had gefilmd, noteerde hij op zijn ‘Dope Sheet’: ‘German Luftwaffe ‘Waaf’ says we are not so bad as she once believed’.
Onder de ‘nieuws’-gierigen die naar het meisje kwamen kijken, bevond zich ook de bekende oorlogscor-respondent Alan Wood. Mede door zijn toedoen werd het nieuws van het krijgsgevangen meisje uiterst snel wereldkundig. Onder de titel ‘De helden van Arnhem’ verscheen zijn verslag van de Slag om Arnhem o.a. in ‘De Vliegende Hollander’ van 26 september 1944. Deze periodiek werd regelmatig door de geallieerde luchtmacht boven het bezette Nederland uitgeworpen. Uit het nummer van 26 september de volgende passage: … Bij het hotel zijn tennisbanen, het net nog gespannen voor een spelletje dat iemand op zondag wilde spelen. Die gebruiken we als kooi voor onze tweehonderd Duitse gevangenen. Hebben zelfs een meisje van de Luftwaffe, half brutaal, half in tranen, uiterst lelijk’.
Het vredige beeld werd een uur later wreed verstoord door de eerste Duitse mortiergranaten die rond Har-tenstein neerkwamen. Aan de krijgsgevangenen werden schoppen verstrekt om schuilgaten voor zichzelf en de bewoners van het houten gebouwtje te graven. In de loop van de dag namen de beschietingen zulke vormen aan dat werd besloten de burgers en het meisje naar een veiliger onderkomen over te brengen. In het begin van de avond werd de groep overgebracht naar een gebouw met een grote kelder, gelegen ten zuiden van de groentetuinen bij de Sandersweg. Deze tuinen lagen op de plaats waar nu tennisbanen liggen. Speciale bewaking was voor deze gevangenen niet nodig, ze waren veel te bang om de kelder uit te komen. Bovendien zaten er in de buurt van het gebouw voldoende Britten ingegraven die een oogje in het zeil hielden.

Fotografische afdruk van een filmbeeldje uit september 1944. Stuff Sergeant Joe Price geeft Irene Reimann een vuurtje. (Stills-collectie R.Voskuil)

Een probleem vormde het ontbreken van sanitair. Daarover weet Major T.I.J. Toler DFC mee te praten. Hij voerde het bevel over een groep glider pilots die in de buurt van de tennisbanen waren ingegraven. Met nauwelijks verholen plezier dist hij het volgende (on-) smakelijke verhaal op: ‘Mijn hoofdkwartier was ondergebracht in het paviljoen, om precies te zijn in de kelder eronder. Ik herinner me nog heel goed dat een soldaat (het kan een Pool geweest zijn) met een Duitse vrouw in uniform kwam aanzetten en vroeg of ze mijn kelder als toilet mocht gebruiken.
Een ietwat ongebruikelijk verzoek terwijl een veldslag volop woedt!! Met tegenzin verliet ik samen met mijn co-piloot Staff Sergeant Shackleton de betrekkelijke veiligheid van de kelder ten gerieve van de dame. Ze bleef een hele tijd weg en moet in hoge nood hebben gezeten, want toen we de kelder weer ingingen leek die wel helemaal overstroomd te zijn door urine. Hij was onbewoonbaar geworden. Dientengevolge moesten we, met zwaar de pest erin, in een ander deel van de tuin een loopgraaf maken. En daar werden we door een granaat uitgeblazen. Maar dat is een ander verhaal’.
Het meisje moet tot dinsdag 26 september vast hebben gezeten, zo valt uit een aantekening in het oorlogsdag-boek van SS Panzer Grenadier Ausbildungs- und Ersatz Batallion 16 (‘Bataljon Krafft’) af te leiden. Op 26 september 1944 vermeldt het Kriegstagebuch: ‘Omstreeks 04.00 uur komt de rechterflank van de gevechtsgroep onder een zwaar bombardement te liggen dat de vijand uitvoert om de terugtocht over de rivier te dekken. We hebben dit op tijd in de gaten en de goed voorbereide rechterflank gaat tot actie over. Onder het hevige vuur van zijn zware wapens halen slechts twee of drie volle boten de overkant. Degenen die achter blijven (15 officieren en 580 overigen) worden na een uitgerekende aanval overmeesterd. Meer dan 150 Duitse soldaten en een vrouwelijke verbindingsdienst-militair worden tegelijkertijd bevrijd.’.

Na de oorlog duikt het mysterieuze meisje nog enkele malen in de literatuur op. Voor het eerst wordt ze genoemd in 1945 in het boekje ‘With the Red Devils at Arnhem’ (Nederlandse uitgave: ‘Met de Roode Duivels in Arnhem’) van de Poolse verslaggever Marek Swiecicki. Ook hij was er op 19 september 1944 achter Hartenstein bij.
Wie was het Duitse meisje? We kennen inmiddels de Staff Sergeant die samen met het Duitse meisje voor de Britse cameramannen achter Hartenstein poseerde. Maar wie was de onfortuinlijke Helferin? Antwoord op die vraag verschafte geheel onverwacht een Oostenrijker Günter Krumschmid, met wie de auteur min of meer bij toeval en via-via in kontakt kwam. Hij was hoofd geweest van de telefooncentrale in het hoofdkwartier van 3. Jagddivision van de Luftwaffe die in de bunker ‘Diogenes’ in Schaarsbergen was gevestigd. Deze bunker lag op slechts een kilometer of zes afstand van de landings- en droppingsterreinen van 17 september 1944. Het hoofdkwartier van 3. Jagddivision heeft een wezenlijk aandeel gehad in het mislukken van het Arnhemse deel van operatie Market-Garden, maar dat is een geheel ander verhaal dat elders uit de doeken is gedaan. 1) Krumschmid vertelde de auteur dat een van ‘zijn’ Helferinnen op 17 september 1944 in Wolfheze krijgsgevangen was genomen. Irene Reimann, zoals het meisje heette, was juist van verlof teruggekeerd uit Oost-Pruisen. Zij was met een groep collega’s ondergebracht in een van de gebouwen van de psychiatrische inrichting in Wolfheze, de kliniek ‘Neder Veluwe’. (Andere groepen verbleven in Arnhem in ‘Vreeden- hoff’ en ‘Sacre Coeur’). Volgens de lezing van Krumschmid werd ze gevangen genomen toen ze haar onderkomen wilde betreden. Ze werd slechts kort gevangen gehouden, want de Britten lieten haar na drie dagen weer los, herinnert haar Oostenrijkse chef zich na zo’n 40 jaar. Hij weet ook nog dat de Britten haar voorkomend hebben behandeld. Alleen was er geen water, maar dit probleem was opgelost met wijn en sekt. Intussen (op de namiddag van 17 september 1944) had het hoofdkwartier van 3. Jagddivision opdracht gekregen zich naar Duisburg/Kaiserberg te verplaatsen, waar een al in gereedheid gebrachte reserve commandopost betrokken werd. Nadat ze was losgelaten, reisde Irene Reimann naar Duisburg/Kaiserberg om haar werk in het divisie-hoofdkwartier weer op te pakken. Ofschoon er geen twijfel bestond of het Luftwaffe meisje op de film dezelfde was als Krumschmids Helferin, confronteerde de auteur hem toch voor alle zekerheid met haar afbeelding. Krumschmid bevestigde dat het meisje op de foto Irene Reimann was.

Verschillen in details
Het verhaal van Joe Price werd bevestigd door Mr. E. Jones uit Clanfield (Hants) die zich herinnert Irene Reimann op dinsdag 19 september 1944 achter Hartenstein te hebben gezien. Wat er daarna met haar is gebeurd, weet hij niet omdat hij de volgende morgen vroeg gewond raakte en naar het noodhospitaal werd gebracht dat in hotel De Tafelberg was ingericht. Er zijn enkele verschillen aan te wijzen tussen de Britse lezing en die van Krumschmid. Blijkbaar heeft Irene haar chef niet verteld dat ze zich ten tijde van haar gevangenneming bij het begin van de luchtlanding in gezelschap van een Duitse soldaat in de buurt van het landingsterrein had opgehouden. Voorts zit Krumschmid ernaast wat de duur van haar gevangenschap betreft, maar dat is niet zo verwonderlijk na 40 jaar. Beide lezingen laten er geen twijfel over bestaan dat ze goed behandeld werd.

Tot slot
Wat er van Irene Reimann is geworden en of ze nog in leven is, weet de auteur niet. Ondanks vele pogingen die zijn ondernomen, is zij niet opgespoord. Het is waarschijnlijk dat zij en haar familie, zoals vrijwel alle Duitsers die daar verbleven, na de oorlog uit Oost- Pruisen zijn gezet. Misschien is ze in dat deel van Duitsland terecht gekomen dat DDR werd, misschien in de Bondsrepubliek. Wie weet lukt het ooit nog eens om met haar in contact te komen. Het zou immers aardig zijn om ook haar versie van het verhaal te kennen.
1) Zie het boek ‘TEEROSEN OP DE VELUWE’ vanaf bladzijde 76, en het boek ‘FACETTEN VAN DE SLAG OM ARNHEM’, vanaf bladzijde 100. Beide boeken werden geschreven door de auteur van dit artikel.

Verantwoording
Voor de hulp bij de uitvoering van het onderzoek en de totstandkoming van dit artikel ben ik bijzondere dank verschuldigd aan:
Major T.I.J. Toler DFC, Major O.P. Haig T.D., Mr. W. Bell, Mrs. F. Gumm-van Schaik, Mr. E. Jones, Mr. J.W. Price, Mr. G.W. Roberts en Major G. Norton (voormalig editor van PEGASUS journal), allen uit Groot- Brit- tannië.
Voorts aan Herrn G. Krumschmid in Oostenrijk en de heren J. Bouman (Uitgeverij Lunet) te Naarden, drs. P.R.A. van Iddekinge te Eist (Gld.), G.H. Maassen jr., drs. R.P.G.A. Voskuil te Oosterbeek en K.A. Hulstein te Veenendaal.

Download ministory

MINISTORY
MIJNENVELDEN IN EN OM OOSTERBEEK
door C. van Roekel

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 52 / November 1993
Nadat het restant van de 1st British Airborne Division in de nacht van 25 op 26 september 1944 over de Rijn was teruggetrokken, was het gebied rond Arnhem weer in Duitse handen. Alle burgers van Arnhem en andere dorpen langs de zuidelijke Veluwezoom kregen het bevel hun huis te verlaten en te vertrekken naar elders.
In de daarop volgende maanden werd het hoog gelegen heuvelgebied direct ten noorden van de Rijn door de Duitsers omgevormd tot een bijna onneembare fortificatie. Tientallen kilometers loopgraven, geschutsopstellingen, mitrailleurposten, barricaden en mijnenvelden moesten een eventuele nieuwe Geallieerde aanval vanuit het zuiden over de Rijn stoppen.
Uiteindelijk bleek al dit werk voor niets. Toen de Britse en Canadese troepen in april 1945 hun aanval op het gebied rond Arnhem openden, deden zij dat vanuit het oosten, en trokken zo om de verdedigingslinie langs de zuidelijke Veluwe heen.
Op 5 mei 1945 maakte de capitulatie een einde aan alle gevechtshandelingen en aan vijfjaar Duitse bezetting. De bevolking keerde in de loop van de daaropvolgende maanden terug naar de Veluwezoom, die ze gehavend en leeggeroofd aantrof. Overal lagen patronen, granaten, mijnen en andere explosieven en al spoedig vielen de eerste burgerslachtoffers als gevolg van dit verraderlijke, explosieve oorlogstuig.
Toen ik de beschikbare gegevens over de mijnenvelden rond Oosterbeek bestudeerde en ordende om er een ministory over samen te stellen, bekroop mij een gevoel van spijt. Spijt omdat deze gegevens als ze destijds in 1945 in bredere kring bekend waren gemaakt misschien wel mensenlevens hadden kunnen redden. Wij, Oosterbekers, wisten in die tijd alleen dat overal mijnen konden liggen. Slechts op sommige plaatsen stonden bordjes ‘Mijnengevaar’.
Als wij als jongens ons verplaatsten over een terrein dat ons gevaarlijk leek, dan waren er enkele spelregels waaraan we ons, misschien wel intuïtief, hielden, zoals: in de loopgraven was het veilig, maar ervóór niet; nooit lopen door hoog gras; niet aan draden trekken of pennen uit voorwerpen trekken; altijd lopen waar je goed kon zien waar je je voeten neerzette; buiten de paden alleen van boomstam op boomstam lopen; kijk uit bij mooie dingen, want je weet nooit wat er aan vast zit!
Toch gebeurden er ondanks alle voorzichtigheid ongelukken. Soms omdat men per ongeluk op een mijn stapte, vaker omdat men door nieuwsgierigheid of bravour gedreven, de voorzichtigheid uit het oog verloor.

Ik herinner mij nog een van onze tochten naar de Rijn, waarbij wij gebruik maakten van de spoorrails om voetje voor voetje de vernielde spoorbrug te naderen om vandaar naar de zandstrandjes langs de Rijn af te dalen. Vlakbij de steenoven aan de Polderweg was een Focke Wulf jachtvliegtuig neergestort. Toen ik 48 jaar later het mijnenveldkaartje dat in deze ministory is afgedrukt onder ogen kreeg, sloeg de schrik mij om het hart. We waren tijdens onze tocht terecht gekomen juist aan de rand van mijnenveld ‘C14’. Ongeveer 280 mijnen maakten daar hun lugubere opwachting! Nu begrijp ik pas waarom niemand het lijk van de Duitse vlieger uit de cockpit van het vliegtuigwrak had gehaald!
Als kleine man moest ik brood en koffie brengen naar vader die zich met zijn mensen bezig hield met het ‘rooien van stellingen’ bij de Oude Kerk. Vlak bij huis stapte ik in de loopgraaf en liep feilloos door het laby-rint naar het Benedendorp.
De gevaren hadden bij ons een soort dierlijk instinct ontwikkeld. Ook de tragische ongevallen veroorzaakten geen trauma; wij leefden zo dicht bij de dood dat je hem bij iedere tocht als het ware als metgezel bij je voelde.

Voorbeeld van een mijnenveld- formulier

Bij de aanleg van ieder mijnenveld noteerden de Duitsers de gegevens daarvan op een speciaal formulier, waarop ook de lokatie stond aangegeven. In deze ministory is een voorbeeld van zo’n formulier opge-nomen. Het betreft het mijnenveld bij de oude steen-fabriek in de uiterwaarden westelijk van de spoorbrug in Oosterbeek (mijnenveld ‘C14′).
Het veld is op de verkleinde afdruk van de stafkaart ruwweg aangegeven. Rechts op het formulier staan vermeld het aantal en de soort gelegde mijnen, en welke ontstekers gebruikt werden. Tevens of de mijnen begraven waren of dat een andere techniek gebruikt werd. Ook staat hier het legpatroon aangegeven. In dit geval is dat willekeurig, d.w.z. dat geen vaste onderlinge afstanden waren uitgemeten. Aan eigen (Duitse) zijde was op kniehoogte een draad gespannen.
Het gedetailleerde schetsje rechtsonder geeft de exacte plaats aan van het mijnenveld. Uitgegaan werd van het Hoofdbakenpunt FP. Dit moet een duidelijk (markant) punt in het terrein zijn. Van hieruit werden twee kompasrichtingen bepaald en hierlangs werden de punten PI en P2 uitgemeten. De diepte van het veld werd bepaald door de afstand PI-Mi. Een en ander staat links onder. In het midden staan de data van aanleg, de nameting en de controle. Nadat de nameting had plaatsgevonden, werden de mijnen scherpgesteld en verborgen. Dat vond plaats op 4 november 1944 en werd verricht door leden van de 2e compagnie van het 752e Pionierbataljon. Op 6 november 1944 tekende Obergefreiter Schelling dit kaartje en werd de controle uitgevoerd door een officier waarvan de handtekening onleesbaar en dus de naam onbekend is.
Een interessante aantekening treft u aan op het onderste deel van het formulier. Hier is na de bevrijding op gebrekkige wijze een verslag getypt van de resultaten van de opruimingswerkzaamheden. Deze werden verricht door Duitse krijgsgevangenen van dele compagnie van het 346e Pionierbataljon, onder leiding van de Royal Engineers.

De tekst van dit slecht leesbare rapport luidt:’Vom 3. 7. – 7. 7.45 wurden 152 R – Minen und 60 Schü- Minen 42 geraumt. Die restlichen 27 R – Minen und 39 Schü – Minen 42 sind wahrscheinlich durch Artl. Beschuss, oder durch die Sprengung des Schornsteines detoniert. Das Minenfeld wurde mehrmals abgesucht und lag im Überschwemmungsgebiet’. Toegevoegd werd: ‘Bei der nachsuchung am 17.7.45 wurden noch 2 Schü – Mi. 42 gefunden’. De Nederlandse vertaling van het bovenstaande luidt ‘Van 3 t/m 7 juli 1945 werden 152 R-mijnen en 60 Schü-mijnen 42 geruimd. De resterende 27 R-mijnen en 39 Schü-mijnen zijn waarschijnlijk door artillerie- beschietingen (door de Geallieerden vanuit de Betuwe =C.v.R.=) of door het opblazen van de schoorsteen (van de steenfabriek =C.v.R.=) ontploft. Het mijnenveld werd diverse keren afgezocht en lag in het overstromingsgebied. Bij het nazoeken op 17 juli 1945 werden nog 2 Schü-mijnen 42 gevonden’.
Overzicht van de meest gebruik te mijnen
1. Tellermine Model ’42. Deze veelal bij versperringen gebruikte Duitse anti-tankmijn heeft een doorsnede van 30 cm en is voorzien van een drukontsteker die bij een belasting van 235 kg wordt geactiveerd. Het gewicht bedraag ruim 8 kg, waarvan bijna 5,5 kg trotyl.
2. Riegelmine Model ’43. De lengte van deze doosvormige anti-tank-mijn bedraagt 80 cm. Het gewicht is 9,5 kg en de lading bedraagt 4 kg amatol. De belasting voor de drukontstekers is tussen 200 en 400 kg. Vaak werd deze mijn, voorzien van een trekontsteker, gebruikt in en bij barricaden. Bij het verwijderen van de obstakels kwamen deze zware explosieven tot ontploffing. Het zijn vooral deze mijnen geweest die noodlottig werden voor nieuwsgierigen die dachten een kistje gevonden te hebben, en die door het wegnemen van de als veiligheidspennen fungerende splitpennen, de twee bovenste drukontstekers activeerden.

3. Schützenmine Model ’42. Ook Schü-mine genoemd. Deze personeelsmijn van ca. 0,5 kg was van hout, en geladen met 200 gram trotyl. De lengte was 12 cm. Deze tot opp- pakken uitnodigende doosmijn was slecht op te sporen door een mijndetector, en als gevolg van hoog water in de uiterwaarden stoorde zij zich niet aan het oorspronkelijke legschema, maar dreef weg en kwam op de vreemdste plaatsen letterlijk weer boven water. Hierdoor werden de kaarten van de mijnenvelden in het overstromingsgebied van de Rijn zeer onbetrouwbaar, en werden de mijnen na de oorlog lang niet allemaal teruggevonden (zie overzicht).
4. Britse anti-tankmijn MkV Deze mijn werd geactiveerd door de druk van een voertuig op de ‘Spinnekop’. Ze weegt ongeveer 3,5 kg, waarvan 2 kg trotyl.
5. Britse No. 75 Hawkinsmijn Mk 1 Deze op een fietstasje lijkende mijn wordt geactiveerd door druk op de deksel, en is geschikt voor de bestrijding van gepantserde voertuigen. Vaak trokken de Airbornes enige aan een draad bevestigde Hawkinsmijnen op het laatste ogenblik voor een Duitse tank. Het gewicht bedraagt bijna 1,5 kg, waarvan 700 gram springstof.
Behalve de geregistreerde mijnen lagen van bovenge-noemde soorten aanzienlijke aantallen in groepjes van twee a drie exemplaren bij de verschillende wegver-sperringen in het dorp. Ook werden sporadisch andere mijnensoorten aangetroffen, waaronder de beruchte Duitse S-mijn. Dit was een anti-personeelsmijn die zeer gevoelig werd na roestinwerking, en die met verschillende soorten ontstekers kon worden uitgerust.
De meeste mijnen in Oosterbeek en de Betuwe werden na 5 mei 1945 niet gedemonteerd, maar, vooral als het anti-tankmijnen betrof, door krijgsgevangen

1945. Verzamelplaats van oorlogstuig voor het huidige res-taurant Klein Hartenstein aan de Utrechtseweg in Oosterbeek. Iedereen die explosieven in huis of tuin had aangetroffen, bracht dit veelal naar verzamelpunten. Zichtbaar is een bonte collectie Engelse munitie, waaronder Hawkinsmijnen in de kist links onder het bord met de doodskop en de tekst ‘GEVAARLIJK’, en op de kist daarboven. Gedurende het voorjaar en de zomer van ’45 bleven dergelijke depots midden tussen de bevolking gehandhaafd, (collectie Gemeentearchief Renkum)

 

 

Het ‘Minenplan’ (formulier van een mijnenveld) waarover in deze ministory wordt verteld. (collectie Sectie Militaire Geschiedenis van de Koninklijke Landmacht)

Duitse pioniers (genisten) onder toezicht van de Royal Éngineers naar verzamelpunten gebracht, alwaar zij collectief tot ontploffing werden gebracht.
Voor degenen onder u die mochten denken dat de Duitse krijgsgevangenen hun opruimwerk met de ‘Franse Slag’ hebben gedaan, moet worden vermeld dat de krijgsgevangenen nadat een veld door hun commandant ‘schoon’ was verklaard in linie over het terrein werden gestuurd. Deze maatregel waarborgde afdoende dat geen nonchalant werk werd verricht, maar is helaas in enkele gevallen niet afdoende geweest, want nog veel explosief oorlogstuig bleek op het voormalig slagveld te zijn achtergebleven.

Op deze overzichtskaart (ca. 1939; collectie Gemeente-archief Renkum) zijn door de auteur van deze ministory de mijnenvelden in en om Oosterbeek aangegeven. Van de meeste velden en versperringen beslaat een formulier. De Geallieerde mijnenvelden zijn met G aangeduid. Van de niet genummerde velden zijn geen details bekend; van de overige zijn ze opgenomen in de overzichtslijst. ™

Download ministory

MINISTORY
AIRBORNE NAAR ARNHEM
door luitenant-kolonel b.d. H.H.L. Cartwright
(voorheen Regimental Signal Officer, 2nd Battalion The South Staffordshire Regiment)

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 53 / februari 1994
Tegen de 17de september 1944 bedroeg de gevechtssterkte van ons bataljon 45 officieren en 720 soldaten, en deze waren verdeeld over drie vliegvelden in Oxfordshire en Kent. Onze grotere voertuigen en voorraden stonden al bij het 2de leger in België klaar om zich bij ons aan te sluiten. Wij waren verdeeld in 6 compagnieën: Headquarters (HQ) Company, A, B, C, en D infanteriecompagnieën en Support Companymet mortieren (12), middelzware mitrailleurs (8) en zes-ponder anti-tank kanonnen (8). Behalve deze zes- ponders waren onze enige anti-tank wapens de PIATs van de infanteriecompagnieën. Ik was commandant van het Signal Platoon van HQ Company. Onze communicatielijnen bestonden uit een verbinding met het Brigade HQ d.m.v. een 11 set “manpack” 18 sets voor radiocontact met de compagnieën, en een aantal 38 sets en Amerikaanse “walkie-talkies” voor verbindingen op pelotonsniveau. Bij de vorige operaties en oefeningen had alles goed gewerkt. Op de 16de kon ik nog de vliegvelden met een oud Avro Anson-vliegtuig bezoeken om een laatste controle van het commandonetwerk uit te voeren.
Op zondagochtend vertrok de eerste lift vanaf Manston in Kent: Tactical Bn HQ, B en D compagnieën en twee pelotons, één met mortieren (6) en één met middelzware mitrailleurs (4). Mijn jeep en aanhangwagenwaren in mijn zweefvliegtuig en ik werd vergezeld van mijn oppasser/ chauffeur (soldaat Herbert) en twee seiners van het commandonetwerk van Bn HQ naar de compagnieën.
Alles ging prima, wij bevonden ons in een grote vliegende massa van vliegtuigen, zweefvliegtuigen en onze jager-escorte. Wij vlogen boven het Kanaal, en terwijl ik over de schouders van onze twee zweefvliegtuigpiloten keek, zag ik beneden al gauw de Nederlandse kust met overstroomde gebieden. Daarna zagen we groene en bruine velden. Spoedig daarop, toen onze piloten de sleepkabel losgooiden, voelden we de bekende schok en stegen we iets. We cirkelden en daarna doken we naar beneden om onze 100-km-per-uur-landing uit te voeren. Het zweefvliegtuig werd met een enorme klap door iets geraakt, maar tegelijkertijd zaten we aan de grond en hobbelden we over het stoppelveld.

Luitenant H.H.L. Cartwright, oktober ‘1943. (collectie auteur)

Snelle actie: staart eraf, kettingen losgemaakt, jeep en aanhanger eruit en vervolgens er als de gesmeerde bliksem vandoor richting het rendez-vous op de hoek van de akker. Van overal kwamen zweefvliegtuigen al slibberend over de stoppels binnen. Enkele kwamen met een klap terecht in de bossen aan het einde van de velden.Er werd wat geschoten, maar dit verzwakte en mijn
groepje lag niet onder vuur. Onze twee compagnieën (ieder van ongeveer 130 man) stelden zich op, en we zagen Ist Parachute Brigade landen. Ik had het druk met het uitzoeken van de communicatielijnen, en ik legde al gauw telefoonkabels naar de compagnieën om batterijen te sparen en om te zorgen dat we met iedereen in contact waren.
Na een poosje stopte het schieten en maakten wij een praatje met enkele Nederlandse burgers, die een kijkje kwamen nemen terwijl wij ons aan het ingraven waren. De drie parachutistenbataljons van Ist Parachute Brigade vertrokken richting Arnhem en wij bleven achter om op de komst van de tweede lift van de volgende dag te wachten. Bij ons waren gelukkig slechts twee doden en zeven gewonden gevallen. Dezelfde nacht deed ik dienst als officier van de wacht op Bn HQ. Tot zover ging alles goed, dat dachten wij tenminste.
We merkten voor het eerst dat allesniet zo liep zoals het moest toen we, om ongeveer tien uur de volgende morgen, te horen kregen dat we vlug naar Arnhem moesten om de parachutistenbataljons te assisteren. Onze tweede lift en 4th Parachute Brigade waren vanwege het slechte weer in Engeland nog niet aangekomen.
Dus vertrokken we – twee infanterie- compagnieën, zes mortieren en vier middelzware mitrailleurs sterk – zo snel als we konden, maar erg vlug ging dat niet. Ik liep naast mijn jeep. Tot onze grote verrassing werden we dicht bij hotel Wolfheze onder vuur genomen door Messerschmitts. Aanvankelijk dachten we dat het Britse vliegtuigen waren om onze opmars te ondersteunen, maar die waren er niet. We passeerden een kruising en daar lag, naast zijn stafauto, een Duitse generaal. Wij werden al snel, net als de parachutisten vóór ons, opgehouden door Nederlandse burgers die ons verwelkomden, en ook door hardnekkige Duitse sluipschutters. Plet leek allemaal nogal onwerkelijk tot we dode parachutisten en Duitsers op de weg en in tuinen zagen liggen. We bleven langs de weg lopen, maar vaak moesten we ons door tuinen verplaatsen die bijna allemaal een 2 meter hoog hekwerk als afscheiding leken te hebben.
We vorderden maar met moeite en ik was helemaal niet tevreden over de verbindingen. Onze apparaten deden het niet goed tussen de bebouwing. Onderweg lagen we constant onder vuur van sluipschutters, en toen we dicht bij Mariëndaal kwamen, werden we vanuit het noorden onophoudelijk beschoten. Terwijl D Company een aanval inzette, moesten wij een omweg maken.
We gingen onder een spoorwegviaduct” door en bereikten de buitenwijken van Arnhem. Tegen die tijd schemerde het en achterhaalden we de restanten van Ist Parachute Battalion. Enkele soldaten van 3rd Parachute Battalion bevonden zich ook in deze omgeving. Voor zover ik me kan herinneren, had niemand van ons radiocontact met het brigade- of divisie- hoofdkwartier.
De commandanten2* waren het er over eens dat we zo gauw als onze tweede lift zich bij ons had gevoegd, langs de hoofdweg (Utrechtseweg) zouden oprukken. Wat nog over was van de twee parachutistenbataljons zou doorstoten via de lager gelegen weg langs de oever van de rivier.
Helaas hadden wij geen contact met onze tweede groep waarvan we dachten dat ze zich ergens op de weg achter ons bevond. Onze radio’s waren door de gebouwen te zeer afgeschermd en mijn seiners konden geen verbinding tot stand brengen. Ik moest er echter voor zorgen dat we in contact kwamen met de tweede groep, en daarom ging ik met Herbert terug om ze te zoeken. Vanaf de overkant van de rivier kwam de weg onder vuur te liggen van licht Bofors luchtafweergeschut, maar het was donker en we hadden geluk.
Dicht bij het spoorwegviaduct” stootte ik op A Company die de tweede lift leidde. Het was na middernacht en ik gaf het verkeerde antwoord op de vraag naar het wachtwoord – dit veranderde na 12 uur ’s nachts. Ik herinnerde me het juiste antwoord inderdaad heel vlug!(3)
Ik sprak met kapitein J. McCooke, de plaatsvervangende commandant van A Company, die me vertelde dat de tweede groep op moeilijkheden was gestoten bij hetzelfde hoog gelegen terrein bij Mariëndaal. C Company had moeten aanvallen, net als D Company eerder had gedaan. Nu lagen ze een stuk achter. Ze werden gevolgd door llth Parachute Battalion van 4th Parachute Brigade, dat dezelfde middag was geland.
Ik ging terug naar Bn HQ. Het duurde even voordat het bataljon verzameld was, zelfs zonder C Company. Wij hadden diverse commandobesprekingen en een ervan was in een winkel aan de hoofdweg – enkele van de ruiten waren nog heel – maar de laatste bijeenkomst voor de aanval vond in een kelder plaats, dacht ik. De aanval zou om 04.30 uur (H-hour) beginnen. Het was nogal donker, op de gloed van brandende huizen en steekvlammen van wapens na, toen we,
met D Company voorop, via beide zijden van de hoofdweg (Utrechtseweg) oprukten. B Company en het Tactical Bn HQ volgden, daarna kwamen de mortieren en A Company. C Company was nog steeds een eind achterop.
Heel wat vuur begon in onze richting te komen en al gauw werd de commandant van D Company in zijn maag getroffen. Zijn plaatsvervanger sneuvelde en twee pelotonscommandanten raakten gewond. B Company rukte op en na ongeveer een uur was het bataljon een groot burgerziekenhuis, St. Elisabeths Gasthuis, gepasseerd, en bereikte een groot gebouw dat men het klooster noemde (eigenlijk was het het museum van de stad).
Tegen deze tijd had ik niet veel interesse meer voor de gebeurtenissen omdat ik geraakt was door het vuur van een Duitse patrouille, die uit de richting van de rivieroever kwam. Wij vroegen elkaars identiteit en begonnen te schieten. Gelukkig stond ik voorover gebogen in de Sten-schiethouding toen een kogel mijn linkerschouder binnendrong en via mijn rug er weer uitkwam. De vele oefenuren leverden profijt op omdat ik automatisch op de hurken was gaan zitten toen ik de Duitsers hoorde. Als ik rechtop had gestaan, zou ik in mijn borst geraakt zijn. Ik viel van een hellinkje af en ik kon me niet bewegen; de kogel was rakelings langs mijn wervelkolom gegaan. Dit gebeurde op de Utrechtseweg ongeveer halverwege het ziekenhuis en het museum, aan de zuidzijde van de weg, waarschijnlijk om ongeveer 05.00 uur.
Enkele struiken gaven mij wat steun, en behalve ander ongemak drukte een zelfvernietigingsbuis tegen mijn kin. Deze buis bevatte voor een week de codes, frequenties en wachtwoorden, geschreven op brandbaar rijstpapier; ze konden verbrand worden door aan een hendel te trekken. Ik was bang dat ik gevangen genomen zou worden en besloot de papieren te vernietigen. Andere exemplaren waren in het bezit van de adjudant en de inlichtingenofficier. De buis zat verborgen in mijn smock en het duurde even voordat ik aan de hendel kon trekken daar ik geen kracht meer in mijn armen had.
Zo bleef ik een hele tijd liggen, althans zo leek het, tot enkele goede kerels van een van de volgende com-pagnieën me aantroffen en naar het St. Elisabeths zie-kenhuis, dat in onze handen was, brachten. Ik herinner me dat ik Nederlandse burgers zag die tijdens onze inleidende luchtaanval gewond waren geraakt. Fei wijl andere slachtoffers en ik naast hun in een gang lagen, groetten ze ons met het V-teken.
Een team van een van onze veldhospitalen was al volop bezig, en meteen nadat ik binnen was gebracht, werd ik geopereerd en in een hoek van een kleine zaal aan de voorkant van het ziekenhuis gelegd. Bij mij op de zaal lagen ongeveer tien gewonden. In het bed naast mij lag een jonge parachutist die stierf terwijl hij mijn hand vasthield. Op zijn plaats kwam een veldprediker te liggen die ook overleed.4’ De Nederlandse verpleegsters leverden geweldig werk en moeten dat gedaan hebben tot ze doodop waren.
In de eerste paar dagen werd er rond het ziekenhuis veel geschoten.Iemand die dicht bij een raam lag, zei dat vlak naast de ingang een 88 mm kanon stond, dat de Utrechtseweg afschoot. Nadat het schieten wegstierf kwam een Duitse officier de zaal binnen en vertelde dat we nu gevangenen waren. Maar aangezien we geen idee hadden van wat er ten zuiden van Arnhem aan de hand was, waren we vol vertrouwen dat we in de komende dagen door 30 Corps zouden worden ontzet.
Ik bleef tot de 25ste in het ziekenhuis, toen we per ambulance naar Apeldoorn zouden worden gebracht, 30 kilometer noordelijker. Duitse troepen waren in de straten dicht bij het ziekenhuis en terwijl de ambulance ingeladen werd, doken Typhoons naar beneden op zoek naar doelwit. Nadat ik in een hoog gelegen bed was gelegd, kwam dichtbij een raketsalvo neer waardoor de hospitaalsoldaten haastig dekking zochten. Het wachten op het volgende salvo was erg onplezierig, maar er gebeurde niets en dus vertrokken we. In Apeldoorn was de Willem III-kazerne in gebruik als verzamelpunt voor gewonden. Sommigen lagen in rijen naast elkaar op de grond, anderen in stapelbedden, en allen wachtten nog steeds op 30 Corps. Al mijn kleren waren afgenomen in het St. Elisabeths Gasthuis en ik had slechts een ziekenhuishemd aan, dat van achteren open was. Tijdens de reis had ik een deken, maar die hoorde bij de ambulance, en ze werd bij aankomst weer afgepakt. Een van onze soldaten vond een nieuwe deken voor me en weer een ander gaf me een tapijtje.
Ik werd niet verder behandeld. Het schaarse aantal dokters had het erg druk met het verzorgen van de gewonden die er erg slecht aan toe waren, vooral degenen die enkele dagen buiten op het slagveld hadden gelegen voordat ze werden gevonden.
Na een paar dagen werden de minder ernstig gewonden per trein naar Duitsland vervoerd. Het station van Apeldoorn en treinen werden herhaaldelijk door onze vliegtuigen bestookt, en we hoopten dat een vertraging nog steeds een redding kon betekenen. Ook waren we bang dat we in een trein beschoten zouden worden. Na ongeveer tien dagen hadden zelfs de grootste optimisten de hoop opgegeven dat 30 Corps nog zou komen. De gewonden die per brancard moesten worden getransporteerd, werden in een prachtige ambulancetrein geladen en voor propaganda-doelein- den gefotografeerd.
Een Duitse generaal die de wagons bezocht, feliciteerde ons vanwege het feit dat we goed hadden gevochten, en vervolgens vertrokken we richting Duitsland. Een Duitse verpleegster die bij ons hoorde, deed wat ze kon voor ons. Ze had niet veel medische benodigdheden, slechts zwachtels en gaas die gemaakt leken te zijn van bruin crêpepapier en karton.
We kwamen terecht in Fallingbostel (Stalag XI/B), een enorm huttenkamp met allerlei nationaliteiten. Onze trein stopte naast vrachtwagens met Polen, afkomstig van de recente opstand in Warschau. Het enige dat we van hen zagen waren handen, achter de met prikkeldraad versperde raampjes.
Nadat we op het met stro bedekte perron waren afge-laden, werden we letterlijk met paard en wagen naar het kamp gezeuld. We werden ondergebracht in een smerige barak, waar het krioelde van het ongedierte. Er was geen medisch personeel en de stank van wonden was verschrikkelijk. Ik droeg nog steeds mijn zie-kenhuishemd en ook de deken had ik bij me. Ik schuifelde in een paar oude Rodekruis-dozen naar de over-stromende latrines.
Na ongeveer een week was ik een beetje bijgekomen en weer mobiel. Ik kreeg een oud bruin uniform met in grote letters op de rug KG geverfd.
Ik kreeg ook een paar kapotte kistjes met houten latjes over de versleten zolen. Daarna werd ik op de trein gezet samen met andere officieren, waaronder vijf van mijn bataljon (kapitein R.S. Foot MC en de luitenants R.H. Schwartz, G.C. Wood ward, C.J. McDonnell en de Canadees A. Godfrey), plus twee bewakers. We reisden in een burgertrein, en ik gaf mijn deken aan de vrouw van een Duitse soldaat die in een coupé verderop zat. Haar man lag, bibberend van de malaria, op de vloer.

Een groep krijgsgevangenen kookt aardappels boven een vuurtje, tijdens de mars uit het kamp, april 1945. Geheel links luitenant Cartwright. (uit lllustrated, 12 mei 1945; collectie auteur)

Onze bestemming was Oflag IXA/Z te Rotenburg an der Fulda, ten zuiden van Kassei, dat in het verleden een meisjesschool was.(5)
Vele officieren in dit kamp waren van 51st Highland Division, die in 1940 in St. Valery gevangen waren genomen. Anderen, waaronder enkele Australiërs en Nieuwzeelanders, kwamen van de Westelijke Woestijn of Kreta. Na onze aankomst telde het kamp ongeveer 400 mensen.
Ik verbleef in de ziekenboeg (Krankenrevier), een houten gebouw, tot na de kerst. Er lagen niet veel patiënten en ik kan me er slechts één herinneren: een officier van de Long Range Desert Group, gevangen genomen in Libië. Hij was ontsnapt uit het kamp en was afgeranseld door degenen die hem gepakt hadden (niet onze bewakers).
Medisch gesproken hadden wij het goed omdat er een Duitse dokter aanwezig was, en onder de gevangenen waren ook leden van een Nieuwzeelands tandheel-kundig team. Gevallen die een meer specialistische behandeling nodig hadden, moesten naar Hersfeld, een ziekenhuiskamp dat wat verderop lag.
Ik werd met een nieuw Brits veld tenue uitgerust, compleet met Airborne emblemen en zelfs het kleine zweefvliegtuigspeldje, maar zonder de officiersstre- pen (die ik er zelf op borduurde).
Toen ik naar het hoofdgebouw verhuisde, kwam ik in een kamer terecht met houten stapelbedden voor ongeveer 8-10 officieren, een paar stoelen en een tafel. De bedden hadden korte houten planken onder een met stro gevulde matras. Een van de planken was gewoonlijk in gebruik als een schap dat met touw was opgehangen. De overige verdwenen geleidelijk aan en werden in kleine, uit melkblikjes gemaakte, fornuisjes opgestookt. Deze “rookvrije kachels” waren in gebruik om drinkwater te verhitten en werden met houtafval gestookt. Onder mijn matras lagen zes erg schamele planken die in de loop van de tijd hoe langer hoe dunner werden.
De dagelijks routine bestond uit een morgen- en avondappèl, en vervolgens brachten we onze tijd lezend door (er was een uitstekende bibliotheek). We bestudeerden, onder leiding van medegevangenen, diverse onderwerpen. We deden oefeningen op het kampterrein, maar het meest van al keken wij uit naar de volgende maaltijd. Er was een goed georganiseerde keuken, bemand door oppassers die van de Duitse rantsoenen eten kookten. De hoofdmaaltijd bestond uit dunne soep met onherkenbare stukjes vis of vlees, en aardappels, koolraap en kool. Twee stukjes zwart brood werden, onder het kritische oog van de ontvanger, zorgvuldig gesneden.De Duitse surrogaat-koffie, -jam, -honing en -kaas werd met echte produkten uit de Rodekruis-pakketten aangevuld. Daar zaten ook chocolade, gecondenseerde gesuikerde melk, ingeblikt vlees (Spam = boterhamworst) en, natuurlijk, sigaretten in. Daar ik niet rook, kon ik die tegen andere artikelen inruilen. Jammer genoeg kregen wij in de loop van de tijd steeds minder pakketten.
We hadden in het geheim een radio en het BBC- nieuws werd mondeling, onder het slenteren over het kampterrein, doorgegeven. Dit was een aanvulling op de eindeloze, bombastische nieuwsberichten van het Führer-hoofdkwartier. Deze berichten werden vertaald door degenen die Duits konden spreken.
We hadden een activiteitencommissie die het erg druk had met shows in elkaar te zetten. Deze varieerden van komische toneelstukjes opgevoerd door de oppassers, tot “A Midsummer Night’s Dream” compleet met kostuums, gehuurd van een Duits bedrijf uit Frankfurt. We zagen ook een film van Fred Astaire/ Rita Hayworth, “You Were Never Lovelier” genaamd. Ik neem aan dat deze van het Rode Kruis kwam waarvan Zwitserse en Zweedse vertegenwoordigers het kamp bezochten.
Ondanks het feit dat de meeste gevangenen in het kamp al lang vast zaten, was het moreel erg hoog, en klaarblijkelijk hadden ze het voor elkaar gekregen dat de houding van het Duitse personeel tegenover hun erg correct bleef. Generaal-majoor Victor Fortune, commandant van 51st Highland Division, verbleef oorspronkelijk in het kamp, en hij zorgde voor het in- stand-houden van de militaire regels. Hij stond erop dat iedereen met het juiste respect behandeld werd,
en dat is van grote invloed geweest op het creëren van deze sfeer. Luitenant-kolonel Clay van het Royal West Kent Regiment was nu de hoogste Britse officier. De meeste Duitsers waren niet onvriendelijk; de enige vervelende, bij reputatie, was de veiligheidsofficier. We noemden de bewakers “Goons”, naar een komische serie van de BBC. Het verschil in omstandigheden tussen Stalag XIB en Oflag IXA/Z was aanmerkelijk.
We lagen op de opmarsroute van de Amerikaanse pantsereenheden. Op 25 maart 1945 moesten we uit het kamp weg om te voorkomen dat we bevrijd zouden worden. Wij marcheerden 15 dagen lang en hielden de binnenwegen aan; toch moesten we vaak rennen om dekking te zoeken. Met behulp van gescheurde witte lakens maakten we de letters “POW” (Prisoners Of War – krijgsgevangenen) om te voorkomen dat we beschoten zouden worden door Amerikaanse Thunderbolts die een gelegenheidsdoel zochten. Toen we Nordhausen passeerden, zagen we enkele concentratiekamp-arbeiders in hun gestreepte kleren, maar we hadden toen geen enkel idee van de verschrikkingen van die plaats. Ook werden we ingehaald door een lange kolonne Russische gevangenen die voortgedreven werden door hun bewakers. Terwijl ze ons onder druk zetten om door te lopen, spraken onze bewakers ons nog steeds aan met “Meine Herrn”. Een van de Nieuwzeelanders had een camera bij zich, en nam gedurende onze mars stiekem foto’s. Later verkocht hij die aan een tijdschrift (“Illustrated” van 12 mei 1945). Ik ben op een van de foto’s te zien terwijl ik op mijn aandeel van wat afge-troggelde aardappels wacht.
Terwijl we Eisleben bij Halle naderden, haalden de tanks van de Amerikanen ons in, en na een paar dagen werden we in vrachtvliegtuigen (Dakotas die naar gemorste benzine stonken) naar Brussel gevlogen. Van Brussel uit vlogen we terug naar het Verenigd Koninkrijk.

Noten
1. Het spoorwegviaduct ligt aan de Benedendorpsweg/ Klingelbeekseweg.
2. Een bespreking waarbij waarschijnlijk de luitenants-kolonel D.T. Dobie (1 Para Bn), en W.D.H. McCardie (2 South Staffords) aanwezig waren. (Redaktie)
3. Wachtwoorden: Vraag Antwoord
17 september Red Beret
18 september Uncle Sam
19 september Carrier Pigeon
4. Kapitein B.J. Benson. (Redaktie)
5. Oflag IX A/Z: Krijgsgevangenkamp voor officieren/ Het kamp was ondergebracht in een school voor onderwijzeressen (Lehrerinnen-Seminar), “Jacob-Grimm-Schule” genaamd. Oflag IX A/Z viel onder het hoofdkamp Spangenberg (Oflag IX A/H). De kampcommandant had zijn hoofdkwartier in Kasteel Rotenburg, waar de leiding van de kampbewakers ook huisde (Landesschützenbataillon 631). Het schoolhoofd, dat ook onder de wapenen was geroepen, Majoor Dr. H. Bormann, werd in de zomer van 1944 kampcommandant. Het kamp bestond uit de schoolgebouwen, het omliggende terrein en 3 houten gebouwen, behalve de woongedeelten.

Download ministory

MINISTORY
GEALLIEERDE STOFEMBLEMEN GEDRAGEN BIJ DE SLAG OM ARNHEM
door P. Pauwels
No.42
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 54 / mei 1994

Inleiding
In 1937 werd voor de Britse troepen een nieuw uni-form, de battle dress, ingevoerd. Doel van de legerlei-ding was standaardisatie van de tot dan toe gedragen uniformen tot een soort eenheidskleding voor alle troepen. Het dragen van emblemen – met uitzondering van rangonderscheidingstekens en kaki schou- derpassanten – was om strategische redenen verboden. Slechts enkele eenheden, zoals bijvoorbeeld de Grenadier Guards, behielden het recht hun naam ook op de battle dress te dragen.
In 1939 constateerde luitenant-generaal Gort, “commander in chief” van de Expeditionele Strijdkrachten in Frankrijk, dat er een groeiende behoefte bij de troepen was aan het dragen van onderscheidingstekens. Om het moreel hoog te houden (de espritde corps) werd dan ook aan het War Office een ver- zoek gedaan onderschei dingstekens toe te staan. Dit resulteerde begin 1940 in toestemming tot het dragen van “shoulder designations” (straatnamen). Later dat jaar volgde toestemming voor “formation signs” (divisie-emblemen). Omdat ieder onderdeel zijn eigen tradionele kleuren gebruikte, leverde dit een bonte verzameling emblemen op. Van het totaal zijn in deze ministory de meeste Britse landmachtemblemen (dat wil zeggen voor zover na te gaan aan de hand van foto’s en andere informatie) die in september 1944 tijdens de Slag om Arnhem zijn gedragen, beschreven.
Naast de genoemde emblemen is tevens getracht de specifieke vaardigheidsemblemen voor parachutisten (“qualification badges”) te inventariseren. Gezien de complexe samenstelling van het toenmalige Britse

In de jeep in het grootste diorama van het Airborne Museum zit een sergeant van de Royal Artillery. Op zijn rechtermouw van boven naar beneden: de emblemen 24-14, 2 en 7. (Foto: P. Pauwels)

leger is het in deze ministory gegeven overzicht zeker niet compleet. Op- en aanmerkingen en correcties ziet de auteur dan ook graag, via de redactie, tegemoet!

Emblemen
1. “Wing Qualified Paratroeper”. Op 28 december 1940 werd dit vaardigheidsembleem voor Britse parachutisten ingevoerd. Men droeg op elke mouw van de battle dress een exemplaar. Op de smock werd er slechts één gedragen, op de rechtermouw.
Beschrijving: een witte parachute met blauwe vleugels op een kaki achtergrond. Voor de parachutisten die in India opgeleid waren, had het embleem een zwarte achtergrond. Als zodanig is het ook tijdens de Slag om Arnhem door sommige militairen van het 156e Parachutisten-bataljon gedragen. Op het uniform dat majoor J. Waddy, een van de compagniescommandanten, gedragen heeft, is in het Airborne Museum “Hartenstein” een dergelijke wing te zien.
2. “Pegasus”. Dit is wellicht het meest tot de verbeelding sprekende embleem dat we bij Arnhem aantreffen, getuige de veelvuldige afbeelding op boekomslagen, souvenirs en zelfs bij een tankstation in Oosterbeek. De afbeelding is gebaseerd op een Griekse heldensage, en bestaat uit het gevleugelde paard Pegasus en zijn berijder Bellerophon. Op initiatief van generaal F.A.M. Browning en naar het ontwerp van majoor E. Seago, werd het embleem in mei 1942 ingevoerd ten behoeve van luchtlandingsdivisies. Het werd dus gedragen door onder andere de militairen van de le Vereniging Vrienden van het Airborne Museum

Britse Luchtlandingsdivisie.
Bekend zijn zowel gedrukte als geborduurde versies: van beide is bekend dat ze tijdens de Slag om Arnhem zijn gedragen. De gedrukte exemplaren vertonen nog- al eens kleur- en kwaliteitsverschillen. Voor meer informatie over dit embleem: zie Ministory XII. Draagwijze: op beide mouwen van het uniform een exemplaar. Beschrijving: Pegasus met Bellerophon in blauw op een wijnrode (“maroon”) achtergrond.
3. “AIRBORNE”. Dit is in zekere zin een algemeen embleem, wat erop neerkomt dat het werd gedragen door iedereen die niet tot “The Parachute Regiment” behoorde, maar hier wel in korpsverband mee samenwerkte, bijvoorbeeld bij militaire operaties, en als zodanig ook herkenbaar diende te zijn. Samen met het hierboven beschreven Pegasus- embleem werd het in 1942 ingevoerd. Het embleem komt voornamelijk in de geborduurde versie voor. Beschrijving: het woord AIRBORNE in donkerblauw op een wijnrode achtergrond.
4. “PARACHUTE”. Dit embleem was bestemd voor de parachutistenbataljons. Bij de soldaten van de 21e Onafhankelijke Parachutistencompagnie was het Romeinse cijfer XXI toegevoegd. Een voorbeeld van het laatstgenoemde embleem, ofte wel “shoulder title”, bevindt zich in het Airborne Museum “Hartenstein” op de battle dress van kapitein H.D. Eastwood.
In 1943 werd het embleem vervangen door de navol-gende nummers 5. en 6.. Beschrijving: het woord PARACHUTE in lichtblauw op een wijnrode achtergrond.
5. “ARMY AIR CORPS”. Tot het einde van 1943 waren de parachutisten en gliderpiloten ondergebracht in het Army Air Corps. Vanaf mei 1943 werd dit embleem gedragen door deze eenheden.
Beschrijving: de woorden ARMY AIR CORPS in don-kerblauw op een lichtblauwe (“Cambridge blue”) achtergrond.
6. “PARACHUTE REGIMENT”. Met de formatie van de para’s in hun eigen regiment kregen zij tegen het einde van 1943 hun eigen onderscheidingsteken. Beschrijving: de woorden PARACHUTE REGIMENT in donkerblauw op een lichtblauwe (“Cambridge blue”) achtergrond.
7. “AIRBORNE”: De officiële benaming was “Flash Airborne”. Dit embleem verving in 1942 de bij 3. beschreven “shoulder title” (die overigens nog lange tijd werd gedragen), omdat manschappen die aan een luchtlandingsdivisie waren toegevoegd, toestemming kregen hun eigen “regi men tal/corps designations” (= “shoulder titles” met de naam van het regiment of korps) te dragen.
Het betreft eenheden en regimenten die niet tot het parachutistenregiment behoorden, maar hier bijvoor-beeld slechts logistiek aan toegevoegd waren (infanterie-, verbindings- en genie-eenheden en dergelijke). Het embleem werd gedragen door “gliderborne” (met zweefvliegtuigen vervoerde) eenheden en door sommige onderdelen van de “seaborne tail”. Beschrijving: het woord AIRBORNE in blauw op een rode achtergrond.
8. “Course only trained parachutist”. Dit embleem werd ingesteld op 17 juni 1942 en was bestemd voor hen die opgeleid waren tot parachutist, maar niet bij een parachutisteneenheid ingedeeld waren. Aanvankelijk werd het embleem op de rechterboven- mouw gedragen, maar kort daarna werd de officiële plaats op het uniform de rechterondermouw. Na het maken van een aantal parachutesprongen was men gerechtigd dit embleem te dragen. De Engelse benaming voor dit soort vaardigheidsemblemen was “qualification badge”. Beschrijving: een witte parachute op een kaki achtergrond.
9. “Army Flying Badge”: In april 1942 werd een onderscheidingsteken voor zweefvliegtuigpiloten ingevoerd. Na de opleiding aan de Elementary Flying Training School succesvol te hebben afgerond, kreeg men de rang van sergeant. Ook officieren namen aan de opleiding deel. Het behalen van dit brevet bracht overigens geen privileges met zich mee. Beschrijving: een goudgele leeuw op een goudgele kroon met blauwwitte vleugels op een zwarte achtergrond. Er bestaan ook exemplaren met een kaki achtergrond.
10. “Second glider pilot”. Op 19 augustus 1944 werd een embleem voor de co-piloten van gliders ingevoerd. Beschrijving: een goudgele letter G in een goudgele cirkel met witte vleugels op een zwarte achtergrond.
11. “Gliderborne troops”. Militairen die als “glider troops” opereerden, mochten (na oefening) dit onder-scheidingsteken dragen. Bij Arnhem gebeurde dat door de drie bataljons van de le Luchtlandings- brigade. Het embleem werd op de rechterondermouw van het uniform gedragen. Beschrijving: een lichtblauwe glider op een kaki ach-tergrond.
12a. “SOUTH STAFFORD”. Dragers van dit embleem waren de manschappen van het South Staffordshire Regiment. Samen met de resten van het le, 3e en 11e Parachutistenbataljon maakte het 2e Bataljon van dit regiment deel uit van de zogenaamde “Lonsdale Force”. Deze samengestelde eenheid verdedigde onder leiding van majoor D. Lonsdale de perimeter bij de Oude Kerk in Oosterbeek-Laag. Beschrijving: de woorden SOUTH STAFFORD in wit op een rode achtergrond.
12b. “S. STAFFORD”: In feite is dit een verkorte versie van embleem 12a. Het Airborne Museum bezit de ori-ginele exemplaren van majoor R. Cain. Beschrijving: de woorden S. STAFFORD in wit op een rode achtergrond.

13. BORDER . Gedragen door militairen van “Ist Border”, ofte wel het le Bataljon van “The Border Regiment”. Beschrijving: het woord BORDER in wit op een rode achtergrond. Het le Bataljon gaf echter de voorkeur aan een “shoul- der title” met de “regimental colours”: gele letters op een groene achtergrond met een purperkleurige rand. Het 7e Bataljon van de “The King’s Own Scottish Borderers droeg geen “shoulder title” maar een reepje (“leslie”) tartan (Schotse geruite wollen stof).
14. “DORSET”. De manschappen van The Dorsetshire Regiment droegen dit embleem tijdens operatie Market Garden. In de nacht van 24 op 25 september 1944 staken Dorsets van de A- en B Compagnieën van het 4e Bataljon vanuit het zuiden de Rijn over om de Oosterbeekse perimeter te versterken. Beschrijving: het woord DORSET in wit op een rode achtergrond. September 1944, na de Slag om Arnhem. Te midden van krijgsgevangen Britse soldaten loopt (links) een sergeant/ signaller” van het Reconnaissance Squadron in Ellekom. Op zijn rechtermouw van boven naar beneden: een reepje tartan (is/was hij een Schot?) en de emblemen 2 en 24-13. Waarom zit RECONNAISSANCE niet boven aan de mouw?

Rechts naast de “signaller” loopt Lance Corpoial J.C.O. Lothian, “company clerk” van de C-Compagme van de K.O.S.B., zónder tartan.(Foto: Bundesarchiv, Koblenz)

 

15. Voor de verslaggeving over de operatie Market Garden zorgden diverse oorlogscorrespondenten. Ook zij hadden hun specifieke emblemen. Het officiële hoofddekselembleem was de letter “C” in een cirkel, beide geborduurd met gouddraad op een donkergroene achtergrond. Op de schouders droegen de verslaggevers donker-groene passanten (stoffen lussen die over de epauletten werden geschoven) met in goudkleurige letters (geborduurd) de tekst “BRITISH WAR CORRESPON-DENT”. Niet-Britse correspondenten droegen passanten met de tekst “ALLIED WAR CORRESPONDENT”, zoals de Pool Marek Swiecicki. Bekende Britse verslaggevers van de Slag om Arnhem waren Alan Wood en Stanley Maxted.
16. “AFPU”. Militairen van de “Army Film and Photographic Unit” zorgden voor foto’s en filmbeelden van de strijd. Het embleem van deze eenheid werd zowel op beide mouwen van de battle dress als op de “smock” gedragen. Als zij opgeleid waren tot parachutist, droegen zij de metalen wing op hun baret, en op het uniform de parachutistenwings als beschreven onder 1.. Vertegenwoordigers van deze eenheid bij Arnhem waren de sergeanten M. Lewis, G. Walker, en D. Smith. Beschrijving: het woord AFPU in rood en een filmca-mera in wit op een zwarte achtergrond.
17. “ROYAL NETH. NAVY”: Dit embleem is tijdens de Slag om Arnhem door één persoon gedragen: lui-tenant ter zee A. Wolters, een van de Engelandvaarders. Hij was de assistent van de beoogde stadscommandant van Arnhem als de militaire operatie was gelukt. Van dit embleem droeg Wolters een geborduurde versie. Het bestaan van gedrukte exemplaren is niet bekend.
Beschrijving: de woorden ROYAL NETH. NAVY in donkerblauw op een lichtblauwe achtergrond.
18. “Nationaliteitsembleem”. Het embleem werd ingevoerd in november 1940 voor Nederlanders die onder het gezag van het Ministerie van Oorlog in Londen vielen. Het werd gedragen op de linkerbovenmouw van het uniform. Er bestaan zowel machinaal geborduurde als geweven exemplaren. Beschrijving: een klimmende leeuw op het omkaderde woord NEDERLAND, alles in oranje, op een kaki achtergrond. Overigens bestonden naast dit nationaliteitsembleem ook enkele specifieke “lands”-emblemen. De uit respectievelijk Canada en Zuid-Afrika afkomstige Nederlanders droegen de “Maple Leaf” en het Springbok-embleem. Of deze badges tijdens de Slag om Arnhem zijn gedra-gen, is (nog) niet bekend. In diverse Nederlandse musea zijn exemplaren te bezichtigen.
19. “No 10 COMMANDO”. Nederlandse vrijwilligers, zoals bijvoorbeeld de Engelandvaarders, vormden “No 2 (Dutch) Troop No 10 (Interallied) Commando”. Twaalf van deze commando’s waren ingedeeld bij de le Airbornedivisie; tien van hen zijn daadwerkelijk bij Arnhem geland. Beschrijving: de woorden No 10 COMMANDO in rood op een donkerblauwe (“navy blue”) achtergrond.
20. “Combined Operations”. Dit embleem werd in Arnhem gedragen in combinatie met het bij 19. beschreven exemplaar.
Het embleem komt zowel in een schildvormige als in een ronde uitvoering voor. Vanaf november 1944 was alleen nog de ronde versie toegestaan. Naast een gedrukte bestond een geborduurde uitvoering. Het embleem werd op beide mouwen gedragen. Beschrijving: een adelaar, een machinegeweer en een anker, alles in rood, op een donkerblauwe (“navy blue”) achtergrond.
21. “ROYAL CANADIAN ENGINEERS”. Samen met hun Britse collega’s zetten Canadese genisten in de nacht van 25 op 26 september ± 2100 militairen van de le Airbornedivisie over de Rijn.
Naast een gedrukte versie bestond een geborduurde. Het embleem werd veelal gedragen in combinatie met dat van het Tweede Britse Leger. Beschrijving: de woorden ROYAL CANADIAN ENGINEERS in blauw op een rode achtergrond.
22. “CANADA”. Dit embleem werd gedragen door de onder 21. genoemde Engineers. Minder bekend is dat het ook werd gedragen door de Canadezen die als Canloan- officieren waren uitgeleend aan de le Britse Airbornedivisie. De meesten van hen maakten deel uit van een bataljon van de le Luchtlandingsbrigade, onder andere van de South Staffords en de KOSB. Op basis van een “uitleenovereenkomst” waren in totaal 673 Canadese officieren ingedeeld bij de Britse strijdkrachten. Het embleem werd in combinatie gedragen met dat van de eenheid waar zij bij ingedeeld waren. Beschrijving: het woord CANADA in zwart op een kaki achtergrond.
23. “POLAND”. Zoals de Nederlanders waren voorzien van hun Nationaliteitsembleem, zo droegen de Polen een “shoulder title” met de naam hun land op beide mouwen van de battle dress.
Ook de Polen die bij Oosterbeek en Driel vochten, droegen deze emblemen. Naast een gedrukte bestond een geborduurde versie. Samen met dit embleem droegen de mannen van de le Poolse Onafhankelijke Parachutistenbrigade andere Poolse onderscheidingstekens, zoals bijvoorbeeld kraagspiegels. Beschrijving: het woord POLAND in wit op een rode achtergrond.
24. “Shoulder designations”. Zoals reeds vermeld, mochten regimenten en korpsen naast de divisie- emblemen hun eigen “shoulder designations” voeren. Aangezien bij een divisie tal van specialisten zijn inge-deeld, vinden we bij de le Airbornedivisie in Arnhem een veelvoud van de betreffende “shoulder titles” In deze ministory is een aantal afgebeeld; wegens plaatsgebrek is het echter niet mogelijk ze allemaal te laten zien. De volledige naam, maar ook afkortingen (RAOC, RAMC, e.d.) werden in het embleem verwerkt. Voor zo ver na te gaan, zijn bij Arnhem de navolgende “shoulder titles/designations” gedragen:
1) Royal (Corps of) Signals: blauw met witte letters;
2) R.E.M.E. (Royal Electrical and Mechanical Engineers): blauw met gele letters;
3) Pioneer Corps: rood met groene letters;
4) C.M.P. (The Corps of Military Police): rood met zwarte letters;
5) R.A.M.C. (Royal Army Medical Corps): rood met blauwe letters;
6) R.A.O.C. (Royal Army Ordnance Corps): rood met blauwe letters;
7) R.A.Ch.D. (Royal Army Chaplains Department): paars met witte letters;
8) R.A.S.C. (Royal Army Service Corps): blauw met gele letters;
9) A.C.C. (Army Catering Corps): grijs met gele letters;
10) A.D.Corps (The Army Dental Corps): groen met rode letters;
11) Intelligence Corps: groen met zwarte letters;
12) M.P.S.C. (Military Provost Staff Corps): rood met zwarte letters;
13) Reconnaissance: groen met gele letters;
14) Royal Artillery: blauw met rode letters;
15) Royal Engineers: rood met blauwe letters.

Met dank aan:
de heer W. Boersma, Ede;
de heer A. Groeneweg, Doorwerth;
de heer C. van Roekel, Oosterbeek;
de heer R. Sigmond, Renkum;
de heer H. van der Velden, Renkum;
The Airborne Forces Museum, Aldershot;
The Museum of Army Flying, Middle Wallop;

Geraadpleegde literatuur:
“Airborne Uniforms”, Mike Chappel. Devon, 1990; British Army Cloth Insignia”, B. Davis. Londen, 1985;
“British Battledress 1937-61, B. Jewell. Londen, 1981;
“Uniforms and Badges of the British Army, B. Davis. Londen, 1983; 7
“Zwevend naar de dood”, Th. Peelen en A v Vliet Bussum, 1979.
“Code Word Canloan”, Wilfred I.Smith. Toronto & Oxford, 1992.

Download ministory

MINISTORY
DE BELEVENISSEN VAN KAPITEIN FRANK KING
bewerkt door C. van Roekel
No.43
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 55 / augustus 1994

Een van de meest vriendelijke en aimabele leiders van de jaarlijkse pelgrimages is ongetwijfeld generaal Sir Frank King. Uiterst vriendelijk, voorkomend en geïnteresseerd in de herdenkingen. Altijd tijd voor een vriendelijk woord voor de veteranen en de inwoners van Oosterbeek en Arnhem. Wars van alle overdreven gedoe dat sommige gebeurtenissen bij de herdenkingen kenmerkt, blijft hij zichzelf.

Generaal King, gefotografeerd door Bern/ de Reus tijdens de Airborne-herdenking van ‘1991.

Toch is deze eenvoudige, voorkomende militair een hoge NAVO-bevelhebber geweest, en commandeerde hij eens de gezamenlijke Britse, Duitse, Belgische en Nederlandse NAVO-slrijdkrachten als de bevelhebber van het Rijnleger.
Meerdere malen heb ik het genoegen gehad hem te mogen begeleiden tijdens de september-dagen, en steeds viel het mij op dat onder dit vriendelijke voorkomen een bijzonder scherpzinnige geest schuilt. Hij is iemand die het zich kan veroorloven zichzelf te zijn, en de manier waarop hij na de dropping op de Ginkelse Heide ‘zijn jongens’ inspecteert en met hen een praatje maakt, wekt verbazing en enthousiasme bij hen. Ik denk wel eens als ik dit dan mag meemaken: ‘Hier wordt voor de aanwezige hoge militairen aanschouwelijk les gegeven in de omgang met Jan Soldaat’. Sir Frank King is werkelijk geïnteresseerd in zijn mannen en zal ongetwijfeld een gerespecteerd en geliefd commandant zijn geweest. Na zijn moeilijke tijd als commandant van de Britse strijdmacht in Noord-Ierland werd hij benoemd tot ‘Full General’ op de genoemde NAVO-post in Europa.
De belevenissen van kapitein King gedurende de Slag om Arnhem zijn heel bijzonder, en ik prijs me gelukkig veel van zijn avonturen uit zijn mond te hebben gehoord, en zijn eigen, authentieke verslagen te bezitten.
Zijn ervaringen zijn eigenlijk in drie hoofdstukken te verdelen:
1. De crash van zijn Dakota in het Binnenveld tussen Wageningen, Rhenen en Bennekom, en de avontuurlijke tocht door vijandelijk gebied naar de eigen troepen;
2. De gevechten met de Lonsdale Force in Oosterbeek- Laag, en het verblijf vanwege een ernstige verwonding in de Regimental Aid Post van de Royal Artillery in het huis van de familie Ter Horst;
3. De tijd nadat hij de Aid Post had verlaten, zijn gevangenneming en zijn krijgsgevangenschap in Stalag Luft Xllb bij Hannover.
Het eerste verhaal bevindt zich in de documentatie die luitenant-kolonel Th. Boeree, die als eerste veie facetten van de Slag om Arnhem bestudeerde, naliet. King schreef hem kort na de oorlog een brief waarin hij over zijn avonturen vertelde.
Het tweede chapiter kunt u lezen in het door onze vereniging enige tijd geleden uitgegeven boekje ‘Een Regimental Aidpost’, waarin mevrouw Kate ter Horst onder meer schrijft over haar contact met kapitein King.
Het laatste deel heeft de Britse generaal op mijn verzoek in 1993 op papier gezet, en is dus een aanvulling op hetgeen reeds bekend was.
Sir Frank King is nog steeds goede maatjes met sergeant-majoor George Galland, met wie hij destijds uit de brandende Dakota sprong en de gevaarlijke tocht naar de eigen linies maakte. George is een van de bekendste veteranen die bijna alle herdenkingen sinds 1945 bijwoonde. Eerst als de man die de krans- leggingen op het kerkhof leidde, en tegenwoordig als degene die met twee Nederlandse schoolkinderen een krans legt bij het kruis. Een van de meest ontroerende handelingen die tijdens de Memorial Service worden verricht. In het verhaal van King, dat hieronder volgt is een groot deel van de belevenissen van Gatland verweven.
We hadden een rustige en comfortabele vlucht tot ongeveer 40 kilometer ten zuidwesten van Arnhem. Hier begon voor onze formatie de aanvliegroute naar de droppingszone (dit was DZ ‘Y’, Ginkelse Heide, op maandag 18 september 1944). Terwijl we op ongeveer 100 meter hoogte aanvlogen, werden we getroffen door afweergeschut. Wij stonden klaar om te springen en wachtten op het waarschuwingslicht van de piloot. Zo nu en dan werd het vliegtuig getroffen door rondvliegende kogels. Salvo’s doorboorden de romp en onze Amerikaanse ‘Crew Chief’, die bezig was de lading – bestaande uit zware uitrusting en een fiets – naar buiten te werken, werd in de deuropening dodelijk getroffen. Mijn oppasser, soldaat Carroll, die naast hem stond, verloor een deel van zijn hand, maar er was geen gelegenheid meer zijn ‘static line’ los te haken en ik zei hem na mij te springen. We wachtten op het lichtsignaal en er was een zekere onrust merkbaar, maar geen paniek, ofschoon er mannen gewond waren geraakt. Het vliegtuig verloor flink hoogte, maar het signaal bleef uit en toen we erg laag waren, 60 meter schat ik, gaf ik bevel eruit te springen. Ik was me ervan bewust dat we nog kilometers verwijderd waren van de DZ en ik wist ook dat de piloot het bevel voerde zolang wij vlogen, maar als we nu niet sprongen, zou het niet meer kunnen. Toen ik uit de deuropening sprong, bleek dat ik juist gehandeld had. Wij waren uit de formatie geraakt en beide motoren stonden in brand.
Ik zag de andere mannen het vliegtuig verlaten en telde er tien. De laatste sprong slechts op ongeveer 25 meter hoogte en zijn parachute opende zich niet meer. Ik kwam terecht in een smalle sloot en na enige vergeefse pogingen lukte het mijn uitrusting uit de ‘kit- bag’ te halen. Met mijn radioset trachtte ik contact te maken met de bataljonscommandant, maar zonder resultaat. Ik bevond me kennelijk buiten het bereik van het radionet van mijn bataljon.
Hierna verzamelde ik de manschappen. Deze maakten een rustige indruk en gedroegen zich zo zorgeloos alsof Nederland reeds in onze handen was.
Ik dacht dat het terugvinden van de DZ niet zo’n groot probleem behoefde te zijn. We werden door het afweergeschut getroffen net toen wij de Rijn passeerden, en ik berekende dat wij ons net ten noordoosten van een kleine stad moesten bevinden. Nu weet ik dat het Rhenen is geweest.
Er waren wel Duitse soldaten in de buurt, maar deze hielden zich buiten schot. In oostelijke richting, aan de overkant van een kanaal, zag ik dat daar ook een vliegtuig was neergestort.
Het kostte ons ongeveer een kwartier om ons zorgvuldig te oriënteren, en ik werd me er steeds meer van bewust dat we in een hachelijke situatie verkeerden. Ik voerde het bevel over de ondersteuningscompag- nie van het 11e Bataljon The Parachute Regiment, en dit betekende dat mijn mannen bewapend waren met mortieren, Vickers-machinegeweren en anti-tankuit- rusting. leder lid van onze eenheid sprong met een onderdeel van deze wapens bij zich en had slechts een revolver als persoonlijk wapen. Tien van ons hadden de crash overleefd en we bezaten vier geweren, één stengun en vier revolvers. Verder waren we in het bezit van vijftien 3-inch mortiergranaten, één radioset en wat graafgereedschap. (In een Dakota zaten 18 parachutisten als het een ondersteuningseenheid betrof).
Ik wist dat we een behoorlijk eind van de DZ geland waren, en dat de afstand naar ons doel, Arnhem, aan-zienlijk moest zijn. Overwegende dat het wel eens een bijzonder riskante tocht zou kunnen worden om aan-sluiting te verkrijgen bij eigen eenheden, besloot ik alle overbodige uitrusting achter te laten en de mor- tierbommen in het kanaal te gooien.
Spoedig maakten we contact met de overlevenden van de andere Dakota. Het toestel dat ten oosten van het onze was neergestort, vervoerde ook mensen van het 11e Bataljon, en daar zij zich ook in de richting van het kanaal verplaatsten, ontmoetten we hen na korte tijd. Zij hadden een jonge Nederlander bij zich die in zijn maag was getroffen, en vervoerden bovendien hun eigen zwaargewonde piloot. Wij gaven hen morfine en een sigaret, en moesten hen achterlaten in de hoop dat zij verzorging zouden krijgen.
Plotseling dook aan de westelijke kant van het kanaal een kleine Duitse patrouille op, die ons sommeerde ons over te geven. We openden ogenblikkelijk het vuur, schoten twee soldaten neer en maakten ons meester van hun wapens. De anderen namen de benen.
Een klein eindje verderop ontdekten we een bootje en hiermee konden we het kanaal oversteken en ons aan de andere kant bij onze landgenoten voegen.
Met deze versterking telde mijn groepje nu 22 man, waaronder één officier (luitenant K. Bell, commandant van het 8e Peloton, C. Compagnie) en mijn sergeant-majoor George Gatland.
Ik verdeelde de groep in twee secties van acht man onder commando van Bell respectievelijk Gatland, en ging zelf met de overige drie, voorzien van automatische wapens, voorop.
Na korte tijd ontmoetten we een Belgische burger, die ons aanbood als gids op te treden. De Belg was gewapend, en wij besloten gezamenlijk de weg te vervolgen. Ons eerste doel was een bosje kreupelhout dat op de kaart stond aangegeven. De rest van het terrein was open, zodat dit bosje de enige redelijke dekking bood.
Ik was er haast wel zeker van dat de vijand onze ver-plaatsing observeerde en goed op de hoogte was van onze verblijfplaats, en ik overwoog nadere maatregelen. De Belg, Guy genaamd, sprak geen Engels, maar in gebrekkig Frans kon ik met hem praten. Zo kwam ik te weten dat Ede over een aanzienlijk Duits garnizoen beschikte, en dat Duitse troepen op en om de DZ gesignaleerd waren. biet was duidelijk uit zijn verslag dat wij, als we onze eenheden wilden bereiken, dwars door vijandelijk gebied moesten trekken.
Aangezien het terrein zich niet leende voor verplaatsingen bij daglicht, en onze bewapening te wensen overliet, besloot ik in het eerder genoemde bosje de duisternis af te wachten. Het was net groot genoeg om ons dekking te geven, en als we zouden worden aangevallen, zaten we hier veiliger dan in het open terrein. Ik vroeg Guy of hij kans zou zien contact te krijgen met de ondergrondse om te weten te komen hoe de gevechten bij Arnhem verliepen, en om aanwijzingen te krijgen over de route naar de droppingszone en de aanwezigheid van Duitse troepen. Hij verliet ons, en nadat enige schildwachten waren geposteerd, vielen wij in slaap.
Er gebeurde niets en van de boer die zijn vee verzorgde in de nabij gelegen weide kregen wij melk te drinken. Zo nu en dan vlogen er wat kogels door het struikgewas. Gatland dacht dat het exploderende munitie uit het vliegtuig was, en ik zei maar niet dat dit niet het geval kon zijn omdat het toestel allang uitgebrand was en exploderende munitie niet de eigenschap heeft een kogelbaan te beschrijven.
Later kwam er een verzetsman opdagen. Hij sprak Engels en gaf mij waardevolle informatie. Wij spraken een ontmoetingspunt af om ongeveer negen uur ’s avonds. Tot dat tijdstip brachten wij de tijd door met rusten en slapen.
Alles verliep naar wens op de ontmoetingsplaats. Enkele Nederlandse verzetslieden, waaronder Guy, verschenen op de afgesproken tijd (dit was een Wageningse verzetsgroep). Zij waren gewapend, en opgelucht dat ze ons hadden gevonden. Ik begreep van hen dat de gevechten bij Arnhem niet naar wens verliepen, en ofschoon ik erop gebrand was zo vlug mogelijk te vertrekken, duurde het nog enige tijd voordat het zover was. Onze gidsen waren zo vriendelijk en zo bijna kinderlijk in hun bewondering voor onze uitrusting en de souvenirs die wij hun gaven, dat het wel zeer onbeleefd zou zijn geweest als wij blijk hadden gegeven van ongeduld.
Wij maakten wat afspraken voor de tocht. Twee fietsers zouden voorop gaan. De Belg en een Nederlander zouden te voet volgen, en dan kwam onze groep, die geleid werd door een Nederlander en een van onze mensen.
In het begin verliep de tocht volgens plan, en bij de boerderij Dickenes kregen we een royale ontvangst. Ik zal nooit de maaltijd vergeten die we aan de wegkant kregen voorgeschoteld. Wij vielen aan op de eieren, kaas, boter en melk. Ik zal dit nooit vergeten en altijd dankbaar blijven voor deze onverwachte attentie. Hierna verliep onze tocht minder gladjes want er waren nogal wat problemen tussen onze gidsen, en wij stonden erop dat als het op vechten zou uitlopen zij zich afzijdig zouden houden, aangezien dit onze zaak was en zij hierdoor in een zeer gevaarlijke situatie zouden kunnen belanden.
Na het punt waar onze route de weg Ede-Bennekom kruiste, namen we op een pad zuidelijk van de in aanleg zijnde autobaan (de huidige A12) afscheid van hen. Zij betreurden dit, want zij voelden zich kennelijk min of meer verantwoordelijk voor ons welzijn en deden zelfs de suggestie om ons gedurende enige tijd te verbergen. Zij hadden veel risico gelopen door ons hulp te verlenen; dat beseften we destijds en we beseffen dit nu nog meer.
Ondertussen had de Belg besloten bij ons te blijven. Hij was nota bene degene die ons met klem had afgeraden verder te gaan, maar toen wij aanstalten maakten te gaan, aarzelde hij een ogenblik, maar ging met ons mee. Wij konden het van hieraf best zelf volbrengen, maar hij weigerde terug te gaan.
We ondervonden geen problemen totdat we op het punt kwamen waar de autobaan in aanleg en ons pad de spoorbaan kruisten. In dit gebied scheen het vol met vijandelijke troepen te zijn. We hoorden stemmen, lawaai en graafgeluiden die ons noopten met nog meer voorzichtigheid onze weg te kiezen. Dit laatste werd steeds meer een probleem omdat de mannen langzamerhand vermoeid raakten en zich daardoor nogal zorgeloos in de duisternis verplaatsten. Vlakbij de zuidwestelijke hoek van de Ginkelse Heide stond een huis. Toen wij het bereikten, realiseerde ik me dat huis en tuin door soldaten bezet waren. In feite was sprake van zeer veel soldaten. Wij lagen in een met gras begroeide berm, en zij passeerden ons voortdurend. Ook ten zuiden van ons hoorde ik geluiden die wezen op menselijke activiteiten. Ik beluisterde de stemmen in de tuin, maar zij waren te zacht. Ik sloop dichterbij, maar zelfs op enkele meters afstand was ik niet in staat te horen of Engels of Duits gesproken werd. Ook de Belg kon er niets van maken. Hij stelde toen voor naar het huis te gaan en onderdak te vragen. Hij zou zich voordoen als een vluchteling die uit Arnhem afkomstig was. Indien de soldaten in het huis Britten waren, zou hij ons roepen; als het Duitsers waren, zou hij niets zeggen. Ik had niet veel vertrouwen in het plan want het was voor hem veel te gevaarlijk.
Ik hoorde hem luid praten. Het leek dus in orde te zijn, maar plotseling schreeuwde hij: ‘Boches!’ (‘Moffen!’). Hij was een bijzonder dappere man en we hebben hem nooit meer teruggezien ’).
Ik verwachtte dat de Duitsers alarm zouden slaan, maar er gebeurde niets. Zij waren veel talrijker dan wij, en ik wilde het niet tot een gevecht laten komen omdat dan mijn mannen verspreid zouden worden. Dus trok ik voorzichtig terug langs het pad waarover wij gekomen waren, met de bedoeling meer westelijk de spoorbaan over te steken, om daarna weer naar het oosten af te zwenken teneinde aldus de westelijke zijde van de DZ in het midden te bereiken. Deze manoeuvre werd door ons behoedzaam tot een goed einde gebracht, en toen ik dacht dat we opnieuw dicht bij de spoorbaan waren, voerde ik met Carroll een verkenning uit. De baan lag hier op gelijke hoogte met de omgeving zodat hij gemakkelijk overgestoken kon worden. Wij stapten over de rails, en ik was blij dat de electrische leidingen boven ons hoofd waren aangebracht in plaats van, zoals bij ons in Engeland, over de grond.
Plotseling werden we aangeroepen door een wachtpost die ons met een lamp bescheen. We schoten hem neer en maakten ons meester van zijn wapen. We ble-ven hierna doodstil liggen terwijl overal om ons heen met lampen geschenen werd en in paniek wapens in het wilde weg werden afgevoerd.
Na enige tijd besloot ik weer in zuidelijke richting terug te trekken en het meer westelijk nog eens te proberen. Opnieuw stuitten we op de spoorlijn, maar nu in een diepe insnijding. U begrijpt, het was allemaal maar een gokje. Ik had weliswaar kaarten bij me, maar ik durfde geen gebruik te maken van mijn zaklamp om hen te raadplegen. Wij volgden de route zoals ik die mij herinnerde, met behulp van een kompas en de heldere sterren.
Diverse keren stuitten we op vijandelijke patrouilles, maar steeds passeerden zij ons zonder ons op te merken. Ik had mijn mannen geïnstrueerd pas te schieten als ikzelf of de vijand het vuur opende. Het leek wel erg vredelievend van ons, maar mijn belangrijkste doel was ongedeerd met al mijn mannen het bataljon te bereiken. Dat vechten, dacht ik, komt later wel! We staken hier ongehinderd de spoorbaan over en volgden bospaden tot wij de droppingszone ongeveer in het midden van de westelijke grens bereikten. Hier troffen wij een troep Britse gewonden aan. Wij verbleven hier gedurende korte tijd en met nog eens vijf man extra verlieten we deze plaats. Ik koerste eerst naar het oosten en vervolgens naar het zuidoosten om de wegsplitsing in de zuidoostelijke hoek van de Ginkelse Heide te bereiken, en had het geluk er direct op uit te komen. Daarna volgden we een weg in zuidoostelijke richting die ons weer naar de spoorlijn voerde. Het was logisch dat mijn mannen niet het minste idee hadden waar zij zich bevonden, maar toen zij steeds meer tekens van Britse aanwezigheid aantroffen, raakten zij steeds meer opgelucht. Mijn grootste zorg had te maken met de factor tijd. Zouden we de DZ voor de morgenstond verlaten hebben?
Ik joeg hen op en toen de dag aanbrak (19 september), hadden we de spoorwegovergang bij de Buunderkamp bereikt, en hier stuitten we op de achterhoede van de 4e Brigade, een detachement van de Royal Engineers. Ik herinner me dat ik halt hield. We kregen water bij een huisje dat ten zuiden van de spoorbaan stond, en het was een grote opluchting dat we ons konden wassen en scheren. Het was nog fijner dat we allemaal konden uitrusten en ons potje konden koken van de rantsoenen van de Engineers. Maar het allerfijnste was dat ik bevrijd was van de voortdurende druk van de verantwoordelijkheid.
Ik gaf opdracht verder te gaan voordat de kolonne van de Engineers startte en ons de weg zou versperren. Wij passeerden station Wolfheze en vonden tenslotte het brigadehoofdkwartier aan de weg ongeveer 250 meter oostelijk van het station.
Ik meldde mij bij de brigade-generaal met de woorden: ‘I am a bit late, Sir’, waarop Hackett antwoordde: ‘You are bloody late, Captain!’.
Hij vertelde mij dat het Bataljon naar Arnhem was gestuurd en dat de KOSB onder bevel van de 4e Brigade was geplaatst. Ik kon deze maatregel helemaal niet begrijpen en vroeg verlof mij bij het bataljon te mogen vervoegen, maar de generaal zei dat ik ter plaatse moest blijven. Ik trachtte hem te overreden met het argument dat mijn compagnie geen waarne-

— Route van kapitein King. 4 Rendez-vous met het Verzet. 8 Overweg bij de Buunderkamp 1 Crashplaats vliegtuig. 5 De boerderij “Dickenes”. 9 H.Q. Hackett bij overweg Wolfheze “ 2 Het kreupelhoutbosje. 6 Einde begeleiding Verzet. p-»* Vluchtroute van Lambert Ledoux 3 Crashplaats Lt. Bell. 7 Ledoux gevangengenomen. 10 “Het Fransche Kamp” (als ondergrond werd een recente topografische kaart gebruikt)

mende commandant had, maar ik mocht niettemin niet vertrekken. Ik was ernstig teleurgesteld. In de loop van de middag (we waren inmiddels verder getrokken en in een bosrand op de Johannahoeve aanbeland), omstreeks een uur of twee, verscheen een jeep met generaal Urquhart. Deze had een lang gesprek met Hackett, en toen hij op het punt stond weer te vertrekken, wendde ik mij tot hem en het gelukte mij toen om toestemming te krijgen om mee te gaan naar Hartenstein. Na Gatland orders te hebben gegeven, verliet ik de mannen voor een poging aan- sluiting te verkrijgen bij het bataljon. In Hartenstein probeerde ik de positie aan de weet te komen, en men vertelde mij dat in de avond een voertuig werd verwacht dat munitie zou komen ophalen. Ik besloot de tussenliggende tijd te gebruiken om uit te rusten en zocht een bed op. Onderwijl had ik een paar officieren van ons bataljon gevonden, waaronder majoor Lonsdale, de plaatsvervangende commandant, die een oppervlakkige verwonding aan de arm had opgelopen voordat hij uit het vliegtuig sprong. Ik vernam dat het bataljon ergens in de oostelijke sector van het gevechtsgebied was en pogingen ondernam om de brug te bereiken, maar dat niemand geloofde dat dit zou lukken.
Lonsdale was door de bataljonscommandant, luitenant-kolonel Lea, teruggezonden omdat hij met zijn verwonding onbruikbaar was als plaatsvervanger. De twee andere officieren waren ook gewond, en geen van allen kon betrouwbare inlichtingen geven over de ontwikkeling van de gevechten. Ze gaven me wat te eten en daarna ging ik naar bed. Ik ontwaakte ruimschoots op tijd en bracht de tijd door met het verkennen van het hoofdkwartier. Het leek mij geen gelukkige keus. Het was te opvallend en een te gemakkelijk doelwit in mijn ogen en ik dacht dat deze nadelen wel snel aan het licht zouden komen.
Er was ook een groot aantal krijgsgevangenen. Wellicht teveel! Het is altijd een probleem bij airborne operaties, omdat de mogeljkheid ontbreekt ze achter de linies af te voeren. De enige remedie hiervoor is zo weinig mogelijk gevangenen te maken. De situatie hier had niets te maken met een partijtje schaak en er waren redenen te over om het aantal laag te houden. Iemand heeft eens gezegd: ‘Waterloo werd gewonnen op de sportvelden van Eton’ en ik hield mijn hart vast bij de gedachte dat door de overdreven sportiviteit van de Britten er reden zou zijn om te beweren dat hierdoor onze democratie het loodje zou leggen. Het was duidelijk hier bij Arnhem: als we uitgedaagd werden, vochten we als leeuwen, maar minder onder druk gezet, speelden we cricket met de vijand als bal!
Mijn voertuig kwam om ongeveer 10 uur ’s avonds en ik hielp de chauffeur bij het inladen. Ik voelde me weer bijna thuis want hij was er een van mijn eigen compagnie. Hij reed met een brencarrier en wist uitstekend de weg in het duister. Ik besefte dat hij de kortste route nam naar de kerk in Oosterbeek-Laag om vandaar evenwijdig aan de rivier de weg naar het oosten te nemen tot de tweede wegsplitsing, ongeveer halverwege de spoorlijn Arnhem-Nijmegen en de kerk (Acacialaan). Ik herinner mij dat op dat punt twee huizen aan de linkerkant in brand stonden. We
stopten bij deze splitsing en ik werd spoedig gewaar wat er van ons He Bataljon was overgebleven. Het was nog maar een fractie van de oorspronkelijke sterkte, zo ongeveer 150 man.
De groep stond onder bevel van majoor Milo van de C-Compagnie. De bataljonscommandant en de com-mandant van de A-Compagnie waren beiden gevan-gengenomen, en Lonsdale, de waarnemende batal-jonscommandant, was nog op Hartenstein. Van de 35 officieren die het bataljon telde, waren er misschien nog 10 inzetbaar. Van mijn eigen officieren waren er twee gesneuveld, één vermist en nog twee in leven. Ik kon ze echter niet vinden deze nacht. Mij werd gezegd deze nacht in het bataljonshoofdkwartier te blijven, en ik sliep onder een groep appelbomen op de bodem van een schuttersput.
Toen de morgen aanbrak (20 september), trachtte ik mijn compagnie te reorganiseren, maar er was geen compagnie meer! Een paar mannen van het mitrail- leurpeloton waren ingedeeld bij de South Staffords, en mijn andere mannen, inclusief de anti-tankbeman- ningen, waren verdwenen. Ik was alleen overgebleven! Ik verzamelde een man of tien en ging in stelling in een van de huizen. Ik denk dat ik dit op het bijgaande kaartje kan aangeven.

Kaartje, vervaardigd naar een schets uit de collectie Boeree. De topografische situatie is niet geheel juist weergegeven. 1. Jhr. Nedermeijer van Rosenthalweg; 2. Benedendorpsweg; 3. Acacialaan; 4. Spoorlijn Arnhem- Nijmegen. (Collectie Boeree; Gemeentearchief Arnhem)

Ons huis was bij punt A. Bij B had ik de vorige nacht geslapen. Punt C was een compagnieshoofdkwartier. Bij D richtte Lonsdale om ongeveer 11 uur ’s morgens een bataljonshoofdkwartier in. Op dit tijdstip raakte majoor Milo ernstig aan zijn hoofd gewond, en werden we gedurende de gehele morgen aangevallen door infanterie, tanks en gemotoriseerd geschut, en lagen we onder mitrailleurvuur vanaf de zijde van de spoorbrug. Er kwamen rupsvoertuigen vanuit het noorden en oosten opzetten (zie pijlenX), en deze slaagden ’s middags erin ons huis in brand te schieten. Het gelukte het vuur te blussen, maar we hadden drie doden te betreuren, en bovendien sneuvelde in het aangrenzende huis luitenant Peele) en nog twee manschappen. Kort daarop dwong een hevige brand ons uit te wijken naar punt C, dat verlaten was. In de loop van de middag vatten de meeste huizen links van punt C vlam en vond een aanval plaats bij E. Deze dreigde ons af te snijden van het terrein bij de kerk (zie de pijlen^X.)- Majoor Lonsdale zond me hierheen om de aanval tot staan te brengen. Wij kozen onze route door de huizen tot wij bij een huis kwamen waar we Duitsers op de bovenverdieping waarnamen. Bovendien leek het dat de vijand ook in de kelder was. Ik zond mijn twee metgezellen naar de bovenverdieping om met hen af te rekenen en ging zelf de kelder in. Ik hield mijn revolver klaar en riep: ‘Hande hochl’. Ik trof hier een dikke Duitser aan die zijn geweer aan de riem onder zijn arm had. Hij leek me niet bijzonder gevaarlijk, maar het was een doorgewinterde vechtjas. Hij nam me te pakken door zijn geweer met één hand omhoog te brengen en mij in mijn maag te schieten. Later bleek dat de kogel er aan de zijkant was ingegaan, een long had geraakt, mijn borstbeen had gebroken en een paar centimeter van het hart was blijven steken. Het klinkt nogal ernstig, maar op dat moment had ik er niet zoveel hinder van. Ik maakte korte metten met mijn tegenstander en doodde hem met mijn revolver.
Ondertussen waren mijn twee metgezellen naar boven gegaan en zij slaagden erin de twee Duitsers daar buiten gevecht te stellen. Groot was onze verrassing toen we vanuit het bovenraam recht in de koepel van een Stug konden kijken. Een jonge Duitse officier stond in de koepel en wij slaagden erin een Gammon- bom precies door het luik te mikken. De officier vond hierbij de dood en de Stug blies de aftocht.
Wij verlieten het huis aan de achterkant en belandden in een soort kippenren. Een Duitser zag kans hier een handgranaat in te gooien die een van mijn metgezellen ernstig verwondde en mijn been trof.
Het kostte ons veel tijd om terug te komen en na mis-schien een uur bereikten wij Lonsdale weer en kon ik verslag uitbrengen. Lonsdale zei mij dat ik mijn wonden moest laten verzorgen en ik herinner me dat ik, geholpen door twee van mijn mannen, moeizaam lopend tot bij de kerk in Oosterbeek-Laag ben gekomen, Hier ben ik buiten bewustzijn geraakt en ik kwam weer bij op een draagbaar naast een raam in een huis. Het was toen al morgen (21 september) en er stond een dame over mij heen gebogen. Zij was de bewoonster van het huis, mevrouw Kate ter Horst- Arriëns.
Noot redactie: over de gebeurtenissen in dit huis kunt u lezen in het voorwoord van het eerder genoemde boekje van Kate ter Horst-Arriëns.
Toen ik de Oude Pastorie op 25 september verliet, was het me eigenlijk niet erg duidelijk waar ik naar toe zou kunnen gaan. Ondanks de toewijding en kalmte die Kate ter Horst verspreidde, voelde ik een grote aandrang om uit haar huis te ontsnappen. Het huis was overvol, vreselijk smerig en het begon er te stinken. Telkens wanneer Kate met mij sprak, voelde ik een groot gevoel van schuld. Ik kon me voorstellen hoe keurig haar gerieflijke huis moest zijn geweest voordat het in bezit werd genomen door te veel met bloed besmeurde, vuile en uitgeputte soldaten.
Ik realiseerde me ook, en dat was een practische over-weging, dat ik niet kon rekenen op een meer gerichte medische behandeling, en dat er weinig water en heel weinig voedsel in het huis was. Bovendien was ik me constant bewust van het feit dat zich tussen en mij en de vijandige wereld buiten, alleen maar ramen bevon-den: veel glas en weinig stevige muren.
Ik voelde me dan ook erg opgelucht toen ik de tuin inliep. De lucht was fris en schoon en er lag een onont-dekte wereld voor me. Ik liep langzaam weg van de kerk, naar het noordoosten. Ik kwam niemand tegen. Onder de vriendelijke bescherming van de bomen ging ik heel langzaam verder. Op een gegeven ogenblik stak ik een straat over en een eindje verder ging ik zitten om na te denken over wat me nu te doen stond. Ik begon met mijn zakken leeg te halen. In een zak vond ik, zoals verwacht, een mooi zakmes, een shilling en een stuk touw. Vijf jaar eerder, toen ik besloten had dienst te nemen bij het begin van de oorlog, had mijn grootvader mij deze dingen gegeven. Het waren, zei hij, zaken waar geen enkele goede soldaat buiten kon. Het was een geruststellende gedachte, hier onder de Oosterbeekse bomen, dat alles nog aanwezig was. Ik was ook nog steeds, en dat was belangrijker, in het bezit van mijn militaire uitrusting: mijn riem, twee munitiezakjes en een veldfles. De veldfles was jammer genoeg leeg. Maar het belangrijkste van alles was ik dat ik mijn kleine ‘pukkel’ nog bezat, met mijn wasen scheergerei, schone sokken en onderkleding, een mes, lepel en vork, en een etensblikje. Op dat moment voelde ik me rijk met alles wat ik nog bezat. Verder zoeken leverde me nog een zak met zuurtjes op en een stuk chocolade. Rijk? Ik voelde me schatrijk!
Na 49 jaar herinner ik me nog hoe ik een zuurtje in mijn mond stak in de hoop om van mijn dorst af te komen. Maar mijn mond was zo droog dat ik geen speeksel kon produceren, het zuurtje leek wel een stuk steen in mijn mond, het wilde maar niet kleiner worden en het hielp niets.
Intussen vervolgde ik mijn langzame tocht en belandde uiteindelijk bij een huis in een klein stukje land. Het was een wit huis met een vriendelijke uitstraling, ik naderde het van de achterkant waar drie of vier treden naar beneden toegang gaven tot een kelderdeur. Ik ging op een van de treden zitten en bleef daar een

Route nadat kapitein King de RAP in de pastorie had verlaten. (Naar een kaart van Oosterbeek. ca. 1939)

 

hele tijd, luisterend of ik bevriende stemmen kon horen. Ik hoorde wel geluiden en wist dus dat er mensen aanwezig waren, maar ik kon ze niet duidelijk genoeg horen om te ontdekken of er vrienden of vijanden binnen waren. Maar eindelijk klonk er heel hard een echt militair, onparlementair, woord. Toen wist ik dat daarbinnen vrienden waren. Ik klopte op de deur die na een tijdje voorzichtig werd geopend door een jonge officier van het Glider Pilot Regiment, bewapend met een machinegeweer. Ik vertelde hem waar ik vandaan kwam en werd binnengelaten. Ze waren met zijn vieren en de kelder maakte een echt huiselijke indruk. Ik zag direct een klein kooktoestel waarop een grote pan met water bijna aan de kook was. Terwijl ik werd begroet en we onderling ervarin-gen uitwisselden, ging een van hen door met thee zetten. Hij vroeg me heel beleefd of ik een mok, of anders een etensblikje bezat. Ik heb nog nooit zo vlug mijn etensblikje tevoorschijn gehaald als toen, en ik heb sindsdien nooit meer thee gedronken die zo verrukkelijk smaakte. Ik had sinds vier dagen ook niet meer iets behoorlijks te drinken gehad, en toen ze mij vroegen of ik nog meer wilde, zei ik geen nee. Het huis had een pomp in de keuken, dus was er geen gebrek aan water.
Toen het donker werd, kwam de volgende verrassing: een goede, dikke stamppot werd op het vuur gezet en weer werd ik als eerste bediend. Het scheen dat hier nog geen gebrek was aan etenswaren, ik denk dat alle lege plekjes in hun zweefvliegtuig uit voorzorg maar waren volgestopt met blikjes.
Toen het donker was, kreeg ik een slaapplaats aange-wezen op een stenen verhoging in de kelder. Erboven was een lang, smal raam en hoewel ik door het raam naar buiten kon kijken, en dus als schildwacht en uitkijk kon fungeren, werd mijn lichaam beschermd door de dikke stenen muur, wat mij een echt veilig gevoel gaf. Mijn stenen bed was veel harder dan het veldbed waarop ik de afgelopen dagen had gelegen, maar ik viel toch heel gauw in slaap.
Het geluk dat ik tot nog toe had gehad, was te mooi om lang te duren. Dat ontdekte ik de volgende morgen toen ik wakker werd. Het was nog heel vroeg, het tijdstip waarop gewoonlijk een aanval kan worden verwacht, en dus het tijdstip waarop iedereen extra alert is en er veel heen en weer geloop is.
Maar het huis leek vreemd stil en de kelder was leeg. En buiten was het ook al zo vreemd stil, na de nooit aflatende herrie van ontploffende granaten waarin ik zowat een week had geleefd. Wat was er gebeurd? Ik besloot op onderzoek uit te gaan.
Maar ik kwam niet ver. Toen ik ging zitten om te luisteren of ik mijn vrienden toch niet ergens in het huis kon horen, keek ik uit het raam en zag tot mijn grote verbazing een groep Duitse soldaten zuidwaarts in de richting van de rivier lopen. Zij werden door niemand tegengehouden en gedroegen zich alsof er niets aan de hand was. Ik realiseerde me dat de perimeter onder de voet was gelopen of dat men zich had teruggetrokken. Enige dagen later hoorde ik dat generaal Urquhart het bevel had gegeven voor een terugtocht over de Rijn en dat de gewonden moesten worden achtergelaten. Alle doktoren en geestelijke verzorgers bleven ook achter ter wille van de gewonden.
Maar op die vroege morgen voelde ik mij verward en alleen gelaten. Waarom hadden mijn kameraden mij niet verteld dat ze weggingen? Later besefte ik dat ze het met goede bedoelingen hadden gedaan, het moet voor hen ook moeilijk zijn geweest. Maar toen voelde ik mij alleen en verlaten. Zij hadden een Duits geweer bij mij achtergelaten met munitie, maar het leek mij verstandiger om me daarvan te ontdoen, dus schoof ik een en ander zo ver mogelijk van me weg. Ik opende mijn jack, knoopte mijn overhemd open zodat er een akelig uitziende wond zichtbaar werd, ging weer liggen en hield me dood.
Ik deed dit omdat ik in het huis geruchten hoorde en verscheidene stemmen die Duits spraken. Ik realiseerde me dat ze spoedig ook de kelder zouden komen inspecteren. Ik hoorde voetstappen op de keldertrap en een paar Duitse stemmen. Ik bleef heel stil liggen, ik volgde hun voetstappen in de kelderruimte en wist precies op welk moment ze mij ontdekten. Er kwam iemand op me af die me aan mijn schouder schudde en op een niet onvriendelijke toon in het Engels zei: ‘Wakker worden, Tommy’. Ik reageerde niet, terwijl zij de toestand in het Duits bespraken, waarbij meermalen het woord ‘kaputt’ met nadruk te horen was. Toen vond ik het tijd worden om maar weer levend te worden en tot hun klaarblijkelijke opluchting deed ik mijn ogen open. De Engelssprekende Duitser vroeg naar mijn verwondingen en ik wees op mijn met bloed bevlekte broek. Hij zei: ‘Wachten’.
Na een paar minuten kwamen er een jonge korporaal, twee soldaten en een brancard. Ik werd van het huis naar een nabije straat gedragen en daar neergelegd, tussen nog meer gewonden op brancards. We werden bewaakt door een gewapende schildwacht. Na verloop van tijd kwam er een kleine open vrachtwagen en vijf van ons werden daarin geladen. Met zei ons dat we naar een ziekenhuis in Apeldoorn zouden worden gebracht, ten noorden van Arnhem.
Dat was een van de meest droevige ervaringen in mijn leven, die langzame rit door Oosterbeek. In elke straat lagen dode, opgezwollen lichamen, de meeste waren van Britse of Duitse militairen, maar ik zag ook een benauwend aantal onschuldige burgers die tijdens de gevechten waren omgekomen. Langs de straten zag ik vernielde en smeulende huizen, en ik voelde me vervuld van afschuw toen ik de ellende en de vernielingen zag die door de gevechten waren ontstaan. Hoe, vroeg ik me af, zouden de Nederlanders ons dat ooit kunnen vergeven?
Ik voelde me vernederd als krijgsgevangene en ik schaamde me dat ik had bijgedragen aan de vernielingen en de ellende in deze mooie omgeving, en om wat ik die mensen had aangedaan die zo vriendelijk, hartelijk en behulpzaam waren geweest voor ons. Ik vergat daarbij dat we de mensen ook hoop hadden gebracht, al was die hoop helaas niet in vervulling gegaan.
Een van de opmerkelijke aspecten van de strijd was geweest het gebrek aan ondersteuning door onze, toch werkelijk superieure, luchtmacht. Dat was niet de schuld van de vliegers, maar was meer te wijten aan het weer en onvoldoende grond-lucht steun. Maar waar waren al die vliegtuigen gebleven? Dat zouden we spoedig ontdekken. De weg naar Apeldoorn is lang en recht en omzoomd door bomen, en op die weg werden we voortdurend aangevallen door Britse vliegtuigen. Onze Duitse begeleiders waren er klaarblijkelijk al aan gewend. Bij elk teken van gevaar zochten ze dekking onder de dichtstbijzijnde boom of kropen vlug in een greppel. Maar ze hielden ons wel goed in de gaten en ze vrolijkten ons op met de mededeling: ‘Wees maar niet bang, ze zullen jullie niets doen, het zijn per slot van rekening jullie eigen vliegtuigen’. Tenslote bereikten we Apeldoorn, we werden ondergebracht in een kazerne waar onze eigen doktoren inmiddels ook al waren aangekomen. Zij werden bijgestaan door Hollandse verpleegsters en wij kregen de verpleging die we nodig hadden, we konden uitrusten en ons wat opknappen. Ik denk dat ik daar twee dagen ben gebleven, toen werd ik per trein ’s nachts naar Duitsland vervoerd, naar een krijgsgevangenkamp in de buurt van Hannover.
Het was een kamp voor officieren. De zaken waren er, voor zover mogelijk, goed geregeld. Ik bleef daar zes maanden, tot aan het eind van de oorlog. Veel van de bewoners, voor het merendeel Britten, maar ook Fransen en andere nationaliteiten, hadden daar al een aantal jaren doorgebracht. Het was omringd door een stevig gebouwde omheining met zoeklichten en zwaar bemande wachttorens, en stond onder commando van de oudste aanwezige Britse officier. De gang van zaken was op een militaire leest geschoeid. De Duitsers bemoeiden zich maar twee maal per dag met ons, dat was tijdens het ochtend- en het avondappèl, als we in vijf rijen stonden aangetreden. We werden tijdens elk appel weer geteld, en het was tamelijk gemakkelijk om er telkens weer in te slagen verwarring te stichten, zodat de aantallen niet klopten. En zeker als het mooi weer was, waren we er uren zoet mee. We genoten van de verwarring en de frustratie als er weer eens twee officieren waren ‘ontsnapt’! En we hadden nog meer plezier wanneer bij het tellen bleek dat er ’s nachts drie man waren bijgekomen. Hoe kon dat nou, er werden bij ons toch geen baby’s geboren?
Afgezien van deze afleidingen was het leven in het kamp een monotone aangelegenheid, de verveling vierde er hoogtij. Voedsel, of liever het gebrek aan voldoende voedsel, vormde het hoofdbestanddeel van onze gesprekken. Sporten bestond uit het lopen van rondjes zo dicht mogelijk langs de omheining, dat hield de bewakers tenminste wakker en op hun hoe
de. En ik moet toegeven dat er echt wel voor afleiding werd gezorgd: we speelden toneel, we debatteerden, we konden studeren en er was zelfs een goed voorziene bibliotheek. Het had dus veel slechter gekund. Maar we leefden op de dagelijkse berichten van de BBC via een goed verstopte radio. We hadden zelfs nog twee radio’s achter de hand, voor het geval men er één zou ontdekken. Het nieuws uit Engeland werd elke nacht via speciale boodschappers op alle kamers verteld; zo bleven we op de hoogte van het laatste nieuws over de voortgang van de oorlog. We ontdekten al gauw dat we beter ingelicht waren dan de Duitsers. Ik bracht ook menig uur door met het schrijven van brieven, hoewel ik later zou ontdekken dat er nooit één zijn bestemming had bereikt.
De laatste maanden van de oorlog leken tergend lang-zaam voorbij te gaan, totdat iemand in de eerste helft van april 1945 beweerde dat hij het geluid van geschut kon horen. We lachten hem aanvankelijk uit, maar spoedig hoorden we het zelf ook en toen raakte ieder-een opgewonden. De meeste bewakers hadden toen het kamp al verlaten en de Duitse officieren bemanden zelf de zoeklichten en de wachttorens. Ze weigerden zich aan ons over te geven, de ‘sleutels’ van het kamp konden ze alleen overhandigen aan een officieel legeronderdeel, zeiden ze. Maar onze wens ging spoedig in vervulling toen we buiten het kamp een jeep ontdekten met daarin een grote Amerikaanse neger sergeant. Hij was van zijn onderdeel afgeraakt en vol-ledig de weg kwijtgeraakt. We riepen naar hem van-achter het prikkeldraad en wezen hem de weg naar de ingang, waar toen de formele overgave van het kamp plaatsvond. Op dat moment was er van een normale bevoorrading van het kamp, hoe weinig dat ook was, geen sprake meer en we zaten zonder voedsel. Het was daarom maar goed dat er binnen 48 uur een groter bevrijdingsleger naar ons toe kwam. Toen was ons leed geleden, we werden overgevlogen naar Brussel. Daar volgden twee dagen van medisch onderzoek en een grote opknapbeurt, waarna wij spoedig konden terugkeren naar Engeland.
Ik kwam thuis op mijn moeders verjaardag, het mooi-ste geschenk dat zij zich kon wensen, temeer daar toen bleek dat zij geen enkele van mijn brieven had ontvangen. Het laatste nieuws over mij was een tele-gram geweest dat luidde: ‘Vermist – vermoedelijk gesneuveld’.

Registratiekaart van kapitein King als krijgsgevangene in Duitsland. (collectie Airborne Museum ‘Hartenstein’; foto W. de Ruyter)

1) De naam van de Belg is Lamberl Ledoux. Ten tijde van deze geschiedenis had de familie Ledoux een metaalbewerkerij in Wageningen. en behoorde Lambert lot een Wageningse verzetsgroep. In tegenstelling tot wat King veronderstelde, namelijk dat Lambert zijn heldhaftige poging aan de rand van de Ginkelse Heide met de dood had moeten bekopen, werd hij door de Duitsers gevangen genomen. Hij zag kans te ontvluchten toen hij ’s nachts door twee bewakers naar een commandopost werd gebracht. Ondanks de op hem afgevuurde kogels bracht hij zich in veiligheid door onder te duiken bij de familie Van de Weerd in huize ‘Het Fransche Kamp’ in de buurt van de Panoramahoeve. Ledoux overleefde de oorlog, werd na de bevrijding door Doeree weer in contact gebracht met King, en woont nu in Zuid Afrika.

Download ministory

MINISTORY
18 SEPTEMBER 1944: ZWEEFVLIEGTUIGEN BIJ HEMMEN EN RANDWIJK
door L. Buist jr.
No.44
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 56 / november 1994

Inleiding
Dit is het verhaal van drie zweefvliegtuigen die op 18 september 1944 in de omgeving van Hemmen en Randwijk, ten zuiden van de Rijn ter hoogte van Wageningen, aan de grond werden gezet.
Een dag eerder was het startsein gegeven voor operatie Market Garden. Het was de bedoeling dat in drie dagen met behulp van 616 zweefvliegtuigen een deel van de le Britse Airborne Divisie en de le Poolse Onafhankelijke Parachutistenbrigade naar Nederland zou worden over gevlogen. Uiteindelijk landden 533 gliders op de beoogde terreinen bij Heelsum, Renkum en Wolfheze.
De landingen van 17 september waren een groot succes. In totaal vertrokken 358 Britse zweefvliegtuigen uit Engeland. Hiervan waren er 38 bestemd voor het Corps Headquarters met bestemming Nijmegen, de overige gingen op weg richting Arnhem. In een rapport van de Royal Air Force staat dat 39 gliders niet zijn aangekomen. Eén combinatie is teruggekeerd naar de basis omdat het sleeptoestel motorproblemen had. Boven Engeland werden nog eens 24 zweefvliegtuigen losgekoppeld, waarvan minstens de helft vanwege slecht zicht. Op de 18e vertrokken alsnog 22 van deze toestellen. Vijf gliders maakten een noodlanding in de Noordzee en negen stuks deden door diverse oorzaken hetzelfde in Nederland.
Ook op 18 september waren er de nodige verliezen. Naar Arnhem vertrokken 296 zweefvliegtuigen, waarvan er 25 niet aankwamen. Eén toestel crashte tijdens de start. Zeven gliders maakten een noodlanding in Engeland, twee kwamen ongewild neer in de Noordzee, en nog eens 15 stuks landden noodgedwongen voortijdig in Nederland. Dit was voor een groot deel het gevolg van het vuur van het Duitse luchtafweergeschut dat veel heviger was dan een dag eerder. Uiteindelijk was dit ook de oorzaak van het te vroeg landen van zeker twee van de drie zweefvliegtuigen bij Hemmen en
Randwijk.

Glider CN 759 is bij Indoornik geland, (foto: collectie Zwijnen-Reynen)

Zweefvliegtuigen landden bij Hemmen en Randwijk Staff Sergeant G. Cawthray van het “G” Squadron, de piloot van een van de drie hiervoor genoemde zweef- vliegtuigen2, kan zich de details van de vlucht nog goed herinneren: We vertrokken met vertraging van het vliegveld Fairford. Onze bestemming was landingszone “X”. Het eerste deel van onze vlucht was erg rustig. Het was net een trainingsvlucht. Nadat we in de omgeving van ’s Hertogenbosch een draai richting het noorden hadden gemaakt, kwamen we in de problemen. We werden van alle kanten beschoten. Doordat ons trekkende toestel zig-zag ging vliegen om een minder makkelijk doelwit te zijn, hing de sleepkabel de ene keer strak en dan weer los. Hierdoor knapte uiteindelijk de sleepkabel. We vlogen op een hoogte van 5000 voet met een snelheid van 140 mijl waardoor we nog een flink eind richting ons uiteindelijke doel konden zweven.
Luitenant Bruce E. Davis, inzittende van een van de andere twee zweefvliegtuigen3 geeft in zijn “after action report” een verslag van de oorzaak van hun vroegtijdige landing: Op 18 september vertrokken Squadron Leader Coxon, vier soldaten van de RAF en ik vanaf het vliegveld Harwell. Onze bestemming was landingszone “X”. Nadat toe de Nederlandse kust waren gepasseerd, werden we regelmatig beschoten door luchtafweergeschut. Op ongeveer 5 mijl van onze landingszone kwamen we in een hevige concentratie van luchtafweer. Ons sleeptoestel werd in brand geschoten en onze piloot besloot een noodlanding te maken. Na de landing zei onze piloot dat hij het trek- kende toestel had zien neerstorten’1.
Ook inwoners van Zetten hebben de nodige herinneringen aan hun onver- wachte “bevrijding”. Mej. G. Kamminga, onderwijzeres uit Zetten, herinnert zich het navolgende over de landing van twee van de zweefvliegtuigen: ’s Middags trok een stroom fietsers over de Molenweg. We gingen via de Molenbrug over de Linge en daar stond een Engels zweefvliegtuig. Een sergeant had zich met een machinegeweer voor het vliegtuig opgesteld. “Waar zijn de Duitsers?” vroeg hij. Wij vertelden hem dat ze niet in de buurt waren. Dat stelde hem gerust.
De bemanning trok het vliegtuig uit elkaar om een kanon en jeep uit te laden5.
De verbazing van de omstanders steeg ten top toen kort daarop een tweede zweefvliegtuig in de omgeving landde. Een van de inzittenden was een Amerikaan [luitenant Bruce E. Davis -L.B.-]. In dit zweefvliegtuig waren geen voertuigen maar dekens en andere voorraden. De passagiers waren heel nerveus vanwege hun precaire situatie maar zij zverden gerustgesteld door de piloten. Toen bleek dat er geen Duitsers in de buurt waren, deelden ze sigaretten uit. De twee bemanningen zijn later door leden van het verzet uit Heteren opgehaald. Een van hen was dhr. van der Baan, hoofd van de Christelijke school.
Sergeant Lawrence Thomas, 2e piloot van Staff Sergeant Cawthray, geeft het navolgende verslag van de gebeurtenissen direct na de landing:
We maakten een goede landing. Direct na onze landing stroomde het veld vol mensen. Ik was dolgelukkig dat we een veilige landing hadden gemaakt. Een meisje pakte een aantal sigaretten uit mijn hand, je kon merken dat ze in lange tijd geen sigaretten hadden gezien. De omstanders vonden het schitterend dat wij in dit veld terecht waren gekomen. Als tweede piloot was het mijn taak om het vliegtuig te beveiligen tijdens het uitladen. Ik lag dus met mijn Bren voor het vliegtuig terwijl de diverse omstanders hielpen met het uitladen. Tijdens het uitladen, landden nog twee zweefvliegtuigen in de omgeving. Toen we klaar waren voor vertrek, gingen we naar de boerderij die op ongeveer 200 meter van ons vliegtuig vandaan lag. Hier kregen we melk en fruit. Hier ontmoetten we ook de mensen van het verzet die ons naar een veerpont zouden brengen.

Het materiaal dat werd vervoerd in het zweefvliegtuig van de Britse radar-eenheid kon niet worden vervoerd. Er werd besloten de inhoud te vernietigen. Korporaal Austin kreeg opdracht om dit te regelen: Luitenant Davis gaf ons opdracht om de inhoud van ons zweefvliegtuig te vernietigen door alles met onze Stenguns kapot te schieten. Dit om te voorkomen dat het materiaal bruikbaar in handen van de Duitsers zou vallen. Hierna kregen we een lift van een groep soldaten die ook te vroeg waren geland.
Vermoedelijk heeft het plaatselijke verzet ervoor gezorgd dat de bemanningen van de drie zweefvliegtuigen bij elkaar zijn gebracht.
Dat de bemanningen gezamenlijk naar het Drielse veer zijn gegaan, wordt bevestigd door Squadron Leader Coxon, die in zijn “after action report” de volgende melding maakt:
Na onze landing hebben we ons aangesloten bij de bemanningen van twee andere zweefvliegtuigen.
Besloten werd dat men zou proberen het Drielse veer te bereiken. Een van de Nederlanders die de groep daar naar toe bracht, was dhr. J. van der Baan, hoofd van de Christelijke school in Heteren: Maandagmiddag kwamen er versterkingen. Eerst parachutisten ver weg. Dan zweefvliegtuigen dichterbij en ook weer parachutisten dichtbij. Teiwijl ik sta te genieten, wordt me in het oor gefluisterd, dat dichtbij een glider is neergekomen aan onze kant van de Rijn en vraagt men mij daarheen te gaan, daar ik Engels spreek, om de inzittenden de weg te wijzen. Direct stap ik op de fiets en rijd weg, mij heel goed bezvust van het gevaarlijke van deze onderneming. De Duitsers zijn nog steeds meester in de Betuwe en zijn niet mals in hun straffen voor helpers van de vijand. Een half uur van ons dorp tref ik de soldaten aan, omringd door vele inwoners uit Zetten. De Engelse commandant, wie ik aanbied om hem bij zijn makkers te brengen, geeft zijn soldaten direct bevel om zich startklaar te maken.
Drie gliders zijn er neergekomen. Inhoud: 2 motorfietsen, 2 kleine gevechtsivagens, ieder met een aanhangwagentje en ongeveer 17 strijders. Juist voor we vertrekken komt dichtbij nog een Duitse auto met 4 soldaten voorbij, die wijselijk doorrijden. Nu begint een ware zegetocht. Overal toejuichingen, geroep en gezwaai.
Het hoofd der school beschrijft ook de gebeurtenissen bij het Heterense veerhuis, waar de groep in eerste instantie via binnenwegen naar toe gaat. Vandaar moeten ze over de Rijndijk naar Driel.
Bij het Veerhuis stoppen we. Een dichte mensenmassa verdring! zich om onze bevrijders. Spontaan heft men het aloude Wilhelmus aan en velen hebben een oranjebloem oforan- jespeldje op de borst. Maar de nuchteren zeggen: “te vroeg, we zijn er nog niet”. Na telefonisch gevraagd te hebben, blijkt de dijk naar het Drielse veer veilig te zijn en dan vertrekt de stoet.
Sergeant Thomas geeft de navolgende informatie over de tocht naar het Drielse veer:
We vertrokken van het veld met een hele stroom burgers achter ons aan. Iets verderop werden we in contact gebracht met de bemanningen van de andere zzoeefvliegttiigen. De nu complete stoet vervolgde de weg naar het Drielse veer. Een korte tijd later stopten we weer. We hadden informatie

Glider CN 5000 heeft een noodlanding gemaakt bij Hemmen. (foto: collectie Zwijnen-Reynen)

gekregen dat er Duitse militairen in een huis aan de rechterkant van de weg zaten verstopt. Luitenant T urrel gaf ons opdracht om dit huis te omsingelen en de aanwezige Duitsers gevangen te nemen. Het is niet tot een gevecht gekomen. De militairen waren Poolse dienstplichtigen. Wij konden ze niet meenemen en hebben ze overgedragen aan de plaatselijke politie die ze in de cel heeft gestopt.
De heer B. Jansen uit Driel herinnert zich dit voorval ook: Hij was helemaal gecamoufleerd met gras en groene takjes en was juist op weg naar de N.H. kerk, waar enkele Poolse soldaten, die voor de Duitsers hadden gevochten, zaten te wachten om zich over te geven. Deze waren de vorige avond met een gepantserde auto daar aangekomen, de auto hadden ze onder de hoge lindebomen bij de kerk gezet. De Engelse korporaal die ons daar tegenkwam, had in iedere hand een grote revolver en keek met zijn keiharde ogen haast dwars door ons heen. Hij was niet zo jong meer, ik schatte hem op 45. Hij had een rode knevel en een stoer uiterlijk. In een tijd van enkele minuten stond de dijk zwart van de mensen. Het waren de eerste Engelsen die men zag en ze deelden sigaretten en chocolade uit. Mijn vader, die juist van het melken terugkwam, liet hen melk drinken.
Het laatste probleem waar de militairen voor kwamen te staan, was de overtocht zelf. Peter Flensen, de veerman van het Drielse veer, schijnt enige tijd in tweestrijd te hebben gestaan of hij nu wel of niet voor de te verlenen diensten moest laten betalen.

Wat er verder gebeurde
Van de meeste groepen kan worden achterhaald wat er, aan de noordzijde van de Rijn, verder met hen is gebeurd. In enkele verslagen en boeken wordt melding van deze militairen gemaakt.
In de “war diary” van de 9th Field Company Royal Engineers staat: Korporaal Hey en twee sappers begeleiden ± 7 militairen, voornamelijk South Staffords, vanaf het Drielse veer naaide eigen linies. Majoor T.IJ Toler, commandant van het “B” Squadron, schrijft in het boek The Lion With Blue Wings: f/c ging op verkenning met een compagniescommandant van het Ist Parachute Battalion. We kwamen een Squadron Leader van de Royal Air Farce tegen, die het bevel voerde over een radar-eenheid. Zijn sleeptoestel, een Stirling, was neergeschoten ten zuiden van de Rijn. Hun zrveefvliegtuig had een succesvolle noodlanding gemaakt. Hij had aan een veerman gevraagd hen over de rivier te zetten tegen betaling van het gebruikelijke tarief. Deze Royal Air Force officier vertelde dat hij het divisie-hoofdkwartier probeerde te bereiken en ik heb hem aangeboden met ons mee te gaan.
Luitenant M.D.K. Dauncey van het “G” Squadron schrijft in The History of the Glider Pilot Regiment: In de vooravond arriveerde Sergeant Cawthray die ten zuiden van de rivier was geland. Hij was met zijn passagiers per jeep naar het veer gereden en aldaar de rivier overgestoken.
Tenslotte schrijft Marek Swiecicki in zijn boek Roode duivels in Arnhem: Aan het einde van de gang [in Hotel Hartenstein -L.B.-] ivas een grote kamer, die bezet was door onze twee kapiteins en Bruce Davis, van de Amerikaanse luchtmacht, die met zijn toestel afgeschoten was door de Duitsers en een wond aan zijn been had

Burgers bij zweefvliegtuig CN 5000. (foto: collectie Zwijnen-Reynen)

Conclusies
Majoor Toler bevond zich op het moment dat hij Squadron Leader Coxon tegenkwam in gezelschap van een officier van het Ist Parachute Battalion. Daar Luitenant Turrel van deze eenheid deel uitmaakte, mag men aannemen dat hij bij zijn kameraden terecht is gekomen. In de directe omgeving was ook de com-mandant van het 2nd Battalion South Staffords dus het is aannemelijk dat ook de militairen van deze eenheid op de juiste plaats zijn aangekomen.
Luitenant Dauncey maakt melding van Staff Sergeant Cawthray, die bij zijn eigen eenheid, het “G” Squadron terugkomt. Dit wordt zowel door Cawthray zelf als door Sergeant Thomas bevestigd.
Als laatste zijn ook Squadron Leader Coxon en zijn radar-eenheid bij het divisie-hoofdkwartier in Hartenstein aangekomen. Dit wordt zowel door Marek Swiecicki als Luitenant Da vis zelf bevestigd.
Bronnen:
* After Action Report van Lt. Bruce E. Davis;
* Intelligence Report van S/Ldr. H.W. Coxon, 10 Group, Fighter Command, Royal Air Force;
* Report on the British Airborne effort in Opera tion “Market” by 38 & 46 Groups RAF;
* Operations Record Book, 570 Squadron, Royal Air Force;
* War Diary 9th Field Company, Royal Engineers;
* Volk in Nood, Oorlogsgedenkboek van de Betuwe en de boorden langs Rijn en Waal;
* Roode duivels in Arnhem, Marek Swiecicki;
* Lion with Blue Wings, Ronald Seth;
* The History of the Glider Pilot Regiment, Claude Smith;
* Dagboek van een Drielenaar, B. Jansen;
* Verslag van G. Kamminga;
* Correspondentie schrijver met G. Cawthray en L. Thomas;
* Correspondentie Joop Siepermann met
A. Austin.
De auteur is bijzondere dank verschuldigd aan Geurt en Coby de Hartog en George Mason voor hun hulp bij het opsporen van informatie en het beschikbaar stellen van de foto’s.
NOTEN
1. Report on the British Airborne effort in Operalion “Market” by 38 & 46 Groups RAF.
2. De belading van dit zweefvliegtuig bestond uit een jeep met aanhang-wagen, twee motoren en drie man van de Support Company van het Ist

StSgt. Cawthray (foto: collectie L. Buist jr.)

Parachute Battalion. Passagiers waren: luitenant J. Turrel (plaatsvervangend commandant van de Headquarters and Support Company) en de soldaten Clarke en Donnerly.
3. De belading van dit zweefvliegtuig (nummer CN 5000) bestond uit radar- en verbindingsapparatuur ten behoeve van een Britse radar-eenheid. In totaal zijn van deze eenheid vier gliders uit Engeland vertrokken. Het was de bedoeling dat zij bij elkaar zouden landen om ter plaatse een radar-station op te zetten voor nachtjagers.
De eerste piloot van dit zweefvliegtuig was Staff Sergeant B.A. Cummins van het “A” Squadron; de tweede piloot is helaas onbekend. De passagiers waren: Squadron Leader H.W. Coxon, 10 Group, Fighter Command RAF; sergeant S. Licvense, korporaal A. Austin en de Leading Aircraftsmen R.J. Eden en D. Foster (allen van 6080 Light Warning Set Unit), en een Amerikaan: luitenant Bruce E. Davis van 306th Fighter Control Station.
4. Het sleeptoestel was een Stirling van 570 Squadron met nummer LK- 121. Het stortte neer bij Opheusden, waarbij de complete bemanning om het leven kwam.
5. Het betreft hel zweefvliegtuig met nummer CN 759, waarvan de lading bestond uit een jeep met een 6-ponder anti-tankkanon en twee man van de Support Company van het 2nd Battalion, The South Staffordshire Regiment, De piloten waren van het “G” Squadron; hun namen en die van de inzittenden zijn helaas onbekend. De glider vertrok vanaf Broadwell, en de bestemming was landingszone “S”.
Drielsche Veer

Op een stafkaart uit 1944 zijn de posities van de drie genoodlande gliders en de route naar het Drielse Veer aangegeven. Nr. 1 is CN 759; CN 5000 landde bij 2. Wie kent of heeft foto’s van Nr. 3?

 

Download ministory

MINISTORY
MET EEN STIRLING NAAR ARNHEM
door David Lewis

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 57 / februari 1995
Toen de 50e herdenking van de Slag om Arnhem naderde, kwamen bij mij de herinneringen boven aan enkele van de missies die ik als bemanningslid van een vliegtuig meemaakte. Met behulp van aantekeningen die ik 50 jaar geleden maakte, kan ik me, hoewel wat wazig, de operaties voor de geest halen waaraan ik als staartschutter deelnam.
Dinsdag 19 september 1944 staat zeker voor altijd gegrifd in het geheugen van elk nog levend bemanningslid van 299 en 196 Squadron, en ook van de andere squadrons van 38 Group van de Royal Air Force. Deze datum staat symbool voor de eerste zeer slechte dag tijdens onze vluchten boven Arnhem, waarbij we de ene keer als sleeptoestel voor zweef- vliegtuigen fungeerden, en de andere maal voor de bevoorrading zorgden.
Mijn mede-bemanningsleden en ik vlogen in Stirlings van “A” Flight, 299 Squadron, en we maakten vier missies mee (de le, 2e, 3e en 5e dag) vanaf het vliegveld Keevil in Wiltshire.
Voorafgaand aan de invasie van Nederland had het grootste deel van ons werk bestaan uit het bij volle maan droppen van agenten van de S.A.S. (Special Air Service) ter ondersteuning van de Maquis (het Franse verzet), bevoorradingsmissies, af en toe gewone bombardements- vluchten tijdens perioden dat er geen volle maan was, en het ietwat saaie oefenen met het slepen van zweefvliegtuigen boven Engeland. Het laatste gebeurde evenals het droppen van parachutisten meestal boven Salisbury Plain. Alle S.O.E. (Special Operations Executive) operaties werden in code in ons logboek geschreven. De codenaam voor de Arnhem-missies was uiteraard Market Garden. De eerste indicatie dat grootse plannen waren gemaakt, vormde de afkondiging dat niemand het

Zondag 17 september 1944, vliegveld Keevil. De bemanning van Stirling LK-544 van 299 Squadron poseert met de twee piloten van het zweefvliegtuig dat die dag naar Arnhem moet worden gesleept. Van links naar rechts: W/O A.G. Brown, piloot; F/Sgt N. Ledward, radio-telegrafist; F/Lt L.N. Bussey, navigator; Sgt ].D. Firth, boordwerk- tuigkundige; W/O /.W. Eady, bommenrichter; W/O D.T. Lewis, staartschutter, en de twee gliderpiloten. Van de laatsten weet de auteur slechts één naam: Ted Legg. David Lewis zou graag in contact willen komen met zijn voormalige kameraden. Wie helpt? (foto: collectie David Lewis)

 

kamp meer mocht verlaten. Een gebruikelijke veiligheidsmaatregel wanneer belangrijke en grootschalige acties stonden te gebeuren. Hetzelfde vond plaats voorafgaande aan de invasie in Normandië. Op zondag 17 september 1944 kregen we vroeg in de ochtend instructies, en de beoogde landingszones voor de zweefvliegtuigen werden aangeduid. Kort daarvoor gemaakte luchtfoto’s gaven een duidelijk beeld van het terrein.
Om 10.35 uur lokale tijd vertrokken we in een constante stroom. Met gliders werden duizenden mannen en hun voorraden naar Arnhem vervoerd. Binnen een half uur waren we getuige van een tragisch ongeluk. Kijkend naar een andere Stirling die een zweefvliegtuig sleepte, ongeveer 200 voet (60 meter) beneden ons aan de rechterzijde, zagen we plotseling dat de staart van de glider losraakte. Het toestel tolde in twee delen naar de aarde, en toen deze neerkwamen, was er een geweldige explosie! De Stirling vloog gewoon verder met een stuk sleepkabel achter zich aan. De aanblik van dit alles had een ontnuchterende werking op ons vijven! We vlogen verder en gaven onze zweefvliegtuig-vrienden een redelijk comfortabel ritje tot we de kust bereikten. Wat toen
gebeurde, is nog steeds onduidelijk, maar plotseling was sprake van hevige turbulentie en binnen enkele seconden raakte onze glider los. Later hoorden we dat de zweefvliegtuigpiloot een veilige landing had gemaakt.
Dit betekende het einde van onze missie van die dag en we keerden terug naar onze basis. Wij hadden het gevoel een beetje gefaald te hebben, maar de verslagen van de overige bemanningen waren alle positief. De eerste rapporten deden vermoeden dat deze invasie van Nederland een succes beloofde te worden. Hoe anders zou het uitpakken! We hadden nog geen idee dat de namen Arnhem, Oosterbeek en Nijmegen ons voor de rest van ons leven bij zouden blijven.
De volgende dag, 18 september, verliep onze vlucht, weer met een zweefvliegtuig, veel beter. Na een rustige overtocht, haakte onze gliderpiloot af en zette het toestel veilig op de landingszone. Nu kwam de Flak voor het eerst in actie, maar niet al te dicht bij ons vliegtuig, met uitzondering van één nogal luidruchtige knal.
Toen we op Keevil waren teruggekeerd, kregen we wat berichten door die erop duidden dat niet alles naar wens verliep. Andere bemanningen meldden een aanzienlijk minder rustige vlucht dan wij hadden meegemaakt. We hadden geen kennis van twee Duitse tankdivisies die de oorzaak zouden zijn van de dood van zoveel Airbornes, in sommige gevallen binnen enkele uren na de landing.
Die avond kregen we de gegevens over onze derde missie die de volgende dag, dinsdag 19 september, zou plaatsvinden. Deze keer zou het een bevoorra- dingsvlucht zijn ten behoeve van de reeds gelande troepen. De containers, die aan parachutes zouden landen, bevatten munitie, voedsel en andere beno-digdheden voor troepen te velde.
De maandagavond in het kamp verliep routinematig. Er werd gekletst over de vlucht van die dag, het gebruikelijke kaartspel (pokeren) vond plaats, en brie-ven werden geschreven; deze laatste werden overigens niet bezorgd zolang de veiligheidsmaatregelen van kracht waren.

Een Stirling van ‘A’ Flight, 299 Squadron, tijdens de vlucht naar Arnhem gefotografeerd vanuit de staartkoepel van Lewis’ toestel op dinsdag 19 september 1944. (foto: David Lewis)

In elke kamer van de kazerne verbleef ongeveer een dozijn onderofficieren. Het was een samenraapsel van Canadezen, Nieuwzeelanders, Australiërs en mannen van de (Britse) Royal Air Force. De omstandigheden brachten ons nader tot elkaar en zorgden ervoor dat allerlei problemen werden besproken.
Het moreel was vóór die tijd niet bijster goed geweest en dat was voor het grootste deel te wijten aan de lange perioden van wachten op de ideale omstandigheden om bij volle maan een operatie uit te voeren. Deze tijd van nietsdoen werd meestal op uitbundige wijze doorgebracht in de mess.
Op dinsdagmorgen werden de vliegtuigen met containers geladen, deed het grondpersoneel zijn controlerende werk, werden de apparatuur en instrumenten nagelopen, en vond onze gebruikelijke briefing kort voor het vertrek plaats. Volgens mijn logboek stegen we om 13.00 uur op.
Onderweg was alles rustig. Van tijd tot tijd hoorden we via de intercom dat de bommenrichter en de navigator aan de hand van de kaart en herkenningstekens op de grond controleerden dat we goed op koers lagen. Ook de boordkanonnen werden getest en vanuit de vier Brownings werd een salvo het Kanaal ingejaagd. Nadat we de kustlijn waren gepasseerd, kwamen overstroomde gebieden in zicht. Deze waren het gevolg van een verdedigingsmaatregel van de Duitsers.
Spoedig vlogen we boven groene velden en we daalden om het doel te naderen op de gewenste hoogte van 1000 voet (300 meter). Overal om ons heen schenen Stirlings te vliegen. Onder ons waren de mensen eerst stipjes, maar ze werden steeds groter naarmate we dichter bij de aarde kwamen. We konden nu onderscheiden dat zij naar boven staarden naar de imposante armada in de lucht. Onze grote, logge viermotorige Stirling dreunde voort in een druk gezelschap, een echte demonstratie van onze heerschappij in de lucht.
‘Doel in zicht. Links’. We vlogen dicht op elkaar gepakt, de vleugeltips niet ver van elkaar, maar nu begon de Flak ons te begroeten. ‘Bommenluiken open’, riep de ‘Skipper’ (piloot). Het landschap beneden veranderde snel toen de bebouwde gebieden zichtbaar werden. We vlogen nu op de vereiste hoogte of minder, en het leek bijna of we in een auto over een brug reden. De explosies van de in aantal toenemende luchtdoelgranaten schudden ons toestel heen en weer, waarbij we beurtelings de ene of de andere kant op vlogen. Er klopte iets niet, want op een dergelijke ontvangst hadden we bepaald niet gerekend! Het was duidelijk dat we de Duitsers niet hadden verrast. Ondanks alles bleven we goed op koers vliegen, waarbij we weinig manoeuvreerruimte hadden omdat aan alle zijden vlak bij ons toestellen hetzelfde deden. ‘Wing Commander Davis is er geweest’ riep Joe Eady, onze bommenrichter. ‘Hij staat in brand’. Ik draaide mijn geschutskoepel naar rechts, en ik zag een brandende Stirling die gewoon bleef doorvliegen terwijl de containers werden uitgegooid.2)
Een explosie pal onder ons vliegtuig wierp ons plotseling omhoog, maar onze containers waren al keurig op weg naar beneden, hangend aan hun parachutes. De Duitsers hebben de verdomde droppingszones veroverd!’, schreeuwde iemand. Vanaf de grond vuurden de Duitsers op ons met alle wapens die ze hadden. Later hoorden we dat troepen van onder treinwagons in aktie kwamen met handvuurwapens, geweren en allerlei ander spul dat kon schieten. Ook reusachtige 88-mm kanonnen bulderden omhoog. Een ontploffing direct onder de staart van onze Stirling wierp me bijna uit mijn stoel, en ik rook een scherpe brandlucht. Ik kan me nu nog maar vaag herinneren wat ik in de paar minuten daarna voelde en deed, gelukkig maar, maar in eerste instantie was ik verlamd. Wat ik me wel voor de geest kan halen, was dat ik de koorden van een container-parachuté zag die pal voor mijn ogen afknapten als gevolg van lucht-afweergeschut. De container viel als een bom naar beneden, terwijl de parachute dichtklapte en afdreef. ‘Grote Genade, wat een Flak!’ verzuchtte iemand in zijn microfoon. Ik keek naar links en rechts, en ik zag diverse vliegtuigen naar beneden storten of brandend op de grond liggen. ’) Rookwolkjes van in de lucht exploderende granaten en lichtflitsen van vurende kanonnen brachten me weer helemaal bij mijn positieven. Ik vuurde links naar beneden, maar mijn pogingen leken absoluut geen effect te hebben! Rekening houdend met de afwijking gaf ik nog een salvo af op mijn doelwit.
Flak begon nu heel dichtbij te komen omdat de Duitse artilleristen hun eerste lichtfouten corrigeerden. ‘Scherp naar links klimmen, Skipper’, riep ik. Plichtsgetrouw reageerde de oude Stirling toen ze, met de motoren op volle kracht draaiend en bijna op haar rug liggend, ons verzoek beantwoordde.
Langzaam, tergend langzaam, vlogen we verder met achtervolgende explosies vlak achter onze staart. ‘Naar rechts’, was de volgende opdracht, maar de Flak bleef volgen. Ik betrapte me erop dat ik me tegen mijn zitting aandrukte alsof ik op die manier probeerde onze goede oude kist te helpen ontsnappen aan het gevaar. Geleidelijk aan, maar het ging wel héél langzaam, werd het aantal exploderende granaten minder.
Niemand zei iets, en verscheidene minuten lang was geen geluid te horen, totdat van voor in het vliegtuig via de intercom een hysterisch gelach hoorbaar werd. ‘Wat een bui!’, riep iemand. ‘Iedereen O.K.?’, vroeg de Skipper. Blijkbaar was dat het geval, tenminste wat de lichamelijke conditie betrof.
We keken het vliegtuig na. De besturing reageerde wat traag, en een van de motoren was oververhit, maar het toestel bleef in de lucht. Door één kant van de romp viel daglicht naar binnen, en tijdens de actie waren merkwaardige gaten verschenen in de vloer vlak bij het Elson toilet. We waren maar wat blij dat niemand tijd had gehad om deze sanitaire voorziening te gebruiken in de achterliggende periode!
Een beetje onvast vlogen we huiswaarts, en beneden zagen we weer het rustige Nederlandse landschap met hier en daar omhoog kijkende toeschouwers die onwetend waren van de tragedie die zich een eindje verderop afspeelde. De kustlijn kwam in zicht, en de branding leek zo vredig na de beproeving die we net achter de rug hadden. Links van ons maakte een vliegtuig een noodlanding op het water, en de bemanning stond op het punt het te verlaten. Een ander toestel cirkelde erboven, op zoek naar overlevenden. We noteerden keurig de positie om dit later in het verslag te kunnen verwerken, en we koersten verder op huis aan.
We bleven echter op onze hoede, want er konden altijd Duitse jachtvliegtuigen opduiken! Een van de vliegtuigen van ons squadron was een maand eerder neergeschoten toen hij terugkwam van een missie en op het punt stond te landen op onze basis. De staart- schutter had zijn positie verlaten nadat ze de Engelse kust waren gepasseerd, en dus ontmoette de vijande-lijke jager geen enkele tegenstand.

Horsa gliders en Stirlings worden op Keevil in gereedheid gebracht. Het is mogelijk dat deze foto op 19 september 1944 is gemaakt, en dat zou betekenen dat onder andere Poolse zweefvliegtuigen, bestemd voor de Johannahoeve, zijn te zien. (foto: David Lewis)

Nu zagen we de witte rotsen en spoedig cirkelden we boven ons vliegveld terwijl over de radio verzoeken om te mogen landen doorkwamen van toestellen met gewonden aan boord. De gezichten van het grondpersoneel nadat we taxiënd tot stilstand waren gekomen, staan me nog helder voor de geest. Zulke blikken van ongeloof hadden we nog niet eerder gezien. Onze gevoelens verhinderden dat we een gesprekje aanknoopten, en we kwamen niet verder dan een beleefd knikje naar degenen die ons hielpen onze vliegende zeef te verlaten.
Langzaam liepen de werktuigkundigen en monteurs om de toestellen heen. Af en toe stonden ze stil om te wijzen naar een gapend gat en het vervolgens behoedzaam te betasten, terwijl ze elkaar in opperste verbazing aankeken.
Ons vervoermiddel kwam eraan rijden, we ploften neer en hoorden de ervaringen en resultaten van de andere overlevende bemanningen. Pas op dit moment realiseerden we ons dat onze bommenrichter vergeten was voor deze operatie zijn parachute mee te nemen. Nooit eerder was hem dat overkomen, zelfs niet tijdens oefenrondjes. Niettemin wisten we dat we weinig kans gehad hadden om er veilig uit te springen op de hoogte waarop wij onze opdracht uitvoerden.
We begonnen nu op een rijtje te zetten wie vermist werden, en wij konden bevestigen dat we ooggetuigen geweest waren van het feit dat Wing Commander Davis brandend was neergestort. Terwijl dat gebeurde, werden nog steeds containers uit het vliegtuig gegooid; een voorbeeld voor allen die dit hadden gezien. Andere bemanningen zouden niet terugkeren, behalve degenen die op een ander vliegveld waren geland en misschien een enkeling die via ontsnap-pingsroutes op het vasteland kwam ’teruglopen’. Onze rapportages brachten niet al te veel helderheid over wat in zijn totaliteit was gebeurd, en tijdens de gesprekken daarna begonnen we ons af te vragen of de Duitsers sommige van de droppingszones veroverd hadden.

Elk tragisch moment kent een klein stukje vrolijkheid. Een boordwerktuigkundige kwam de bemannings- ruimte binnen met een kapotte broek aan. Zijn broeks-pijpen waren door een Flak ontploffing opengespleten. Hij was niet gewond en had een noodreparatie uitgevoerd met behulp van koperdraad dat hij over de gehele lengte van de broek had aangebracht.
Uit een van de vliegtuigen was een hoge legerofficier geklommen die meteen op zijn knieën was gevallen en de aarde had gekust. Blijkbaar was dit de eerste keer geweest dat hij had gevlogen; hij was meegegaan voor verkenningsdoeleinden. Toen we zo duidelijk zagen dat hij over zijn toeren was, realiseerden we ons dat hij wel een heel verschrikkelijke vuurdoop had gehad.
Een van de na viga toren had nieuws over de enige dode aan boord van zijn toestel, de bommenrichter. Een eenzame kogel had het plexiglas in de neus van het toestel doorboord, en het bloed van de gesneuvelde was ter plekke tussen de klinknagels geronnen. Hij was een Canadees die zijn eerste ‘ronde’ bij Bomber Command achter de rug had, en net twee missies had voltooid. Zijn vliegtuig zou door ons worden gebruikt voor onze volgende vlucht naar Arnhem op donderdag 21 september, inclusief een provisorisch gedicht kogelgat en bloedvlekken!
Toen we naar ons onderkomen terugkeerden, staarden we peinzend naar een aantal lege bedden! Misschien hadden enkele mannen geluk gehad en waren ze krijgsgevangen gemaakt.
Nieuws begon binnen te druppelen over de lotgevallen van andere squadrons. Toestellen van 196 Squadron waren aangevallen boven Brussel, tien minuten achter ons op de terugweg van Arnhem. Ze liepen schade op door een aanval van Focke Wulf 190s. We kregen niet te horen hoeveel slachtoffers te betreuren waren, maar we vernamen wel dat Warrant Officer Jack Walton een van de aanvallende vliegtuigen had neergeschoten. Later werd hij onderscheiden met de Distinguished Flying Medal.
Blijkbaar was er voor de terugkerende toestellen geen luchtdekking door Geallieerde jagers geweest, hoewel ons dat wel verzekerd was tijdens de briefing. Het feit dat de weersvoorspelling niet correct was geweest, droeg aan het probleem bij.
Schade aan de toestellen voorkwam dat we de volgende dag weer vlogen, maar donderdag kwamen we opnieuw in een strijdgewoel terecht dat net zo erg was als de nachtmerrie van dinsdag. We zagen verscheidene Stirlings boven de droppingszone in moeilijkheden komen. Het is bijna zeker dat onze containers boven op de Duitse kanonnen terechtkwamen. Degenen onder ons die thuiskwamen met nog meer vliegtuigschade werden desondanks wederom gecon- frontreerd met het vooruitzicht van een nieuwe missie. Het moreel was tot het nulpunt gedaald, en we vroegen ons af hoe lang we nog konden doorgaan. Ik ben er zeker van dat de gedachte aan het verkrijgen van het predikaat L.M.F. (lack of moral fibre = gebrek aan ruggegraat) bij vele vliegeniers latent aanwezig was!
Later die avond hoorden we dat we niet op het pro-gramma stonden voor vrijdag de 22e, en dat bericht was in veel opzichten meer dan een opluchting. Uiteindelijk bleek het weer die dag te slecht om te vliegen, maar dezelfde bemanningen die toen op de rol stonden, kwamen op D + 6 in aktie. De toestellen wierpen met succes hun containers af, maar het was uiterst twijfelachtig of ze de beoogde ontvangers hadden bereikt!
Dit zou de laatste missie naar Arnhem zijn waar 299 Squadron bij betrokken was, aangezien rapporten binnenkwamen dat de verrassingsaanval op dramati-sche wijze was mislukt. Onze gedachten gingen uit naar de duizenden naar Arnhem gebrachte troepen en hun tragische lot! Wat een fiasco!

September 1944. Stirlings op het vliegveld Keevil. (foto: David Leivis)

Het was een dure onderneming geweest die het leven van veel dappere mannen had gekost. De bewonde- renswaardige Nederlandse burgers die zoveel hulp hadden geboden tijdens de vruchteloze slag zouden daar later voor moeten boeten.
Vijftig jaar zijn voorbij gegaan en na zo’n periode proberen we ons de goede dingen te herinneren en niet de slechte. Ik ben bang dat dit verhaal een uitzondering is!
De opofferingsgezindheid van zoveel fijne mensen zal niet gauw worden vergeten.

Noten van de redactie
1) Bij dit tragische ongeluk kwamen 21 leden van 9lh (Airbome) Field Company, Corps of Royat Engineers, en twee Glider Pilols om het leven. Zie ook blz. 17 en 21 van de Roll of Honour, samengesteld door ons lid Jan Hey, uitgegeven door onze vereniging, en verkrijgbaar bij het Airbome Museum ‘Harlenslein’.
2) Hel toestel van Wing Commander Peter B.N. Da vis (Stirling EF-319 van 299 Squadron) stortte omstreeks 17.00 uur plaatselijke tijd neer in de omgeving van hel huis ‘Rust Wal’ aan de Kemperbergerweg te Arnhem. Vier van de negen inzittenden kwamen daarbij om hel leven. Zie ook blz. 158 van de Roll of Honour.
3) Volgens de Roll of Honour werden op 19 september 1944 in de omgeving van Arnhem zeven toestellen neergescholen waarbij bemanmngsle- den om het leven kwamen.

Download ministory

MINISTORY
HERINNERINGEN VAN EEN VETERAAN VAN 30 CORPS
door majoor b/d Douglas G. Goddard, Royal Artillery

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 58 / mei 1995
Deze herinneringen betreffen de voorname rol die in operatie Market Garden werd gespeeld door 43rd (Wessex) Infantry Division en in het bijzonder door haar artillerie. Tijdens de geallieerde militaire operaties in Normandië en Noordwest-Europa in 1944/1945, die eindigden op het Duitse schiereiland Cuxhaven, was ik als officier ingedeeld bij de commandopost van een afdeling artillerie van 112th (West Somerset Yeomanry) Field Regiment, Royal Artillery. Ik was vuurleidingsofficier van de acht 25-ponder kanonnen van 220th Field Battery. Een van mijn dagelijkse verantwoordelijkheden was het bijhouden van het Oorlogsdagboek. Aan het eind van de oorlog, toen ik Regimental Adjutant was, maakte ik samenvattingen van het dagboek, en voegde hieraan originele orders, kaarten, situatierapporten e.d. toe. Alles betrekking hebbend op het regiment. Ik hield ook een persoonlijk dagboek bij, dat ik enige tijd geleden in een meer leesbare vorm heb herschreven. Gelukkig hoef ik daarom ten behoeve van dit artikel niet alleen af te gaan op mijn geheugen, dat minder wordt en me soms in de steek laat.
De Slag om Arnhem, die aan weerszijden van de Rijn werd uitgevochten, is het verhaal van de ten noorden van de rivier ingesloten Ist British Airborne Division, de in de Betuwe opererende Ist Polish Independent Parachute Brigade Group en 43rd Division, en bovenal de vastberaden en dappere burgers die in de regio Arnhem woonden. Echter, de gevechten om Arnhem te veroveren en de Zuiderzee te bereiken, operatie Market Garden, behelzen even goed de geschiedenis van 82nd en lOlst U.S. Airborne Divisions en de overige onderdelen van (het Britse) 30th Corps. Dit legerkorps bestond behalve de genoemde 43rd Division uit de Guards Armoured Division, 50 th Infantry Division, en 8th Armoured Brigade.
Behalve in de in druk verschenen divisie-geschiede-

Majoor Douglas G. Goddard, Royal Artillery. (foto: collectie auteur)

nissen is er weinig, met uitzondering van kritiek, geschreven over de zware en verbitterde gevechten die eenheden van 30 Corps moesten leveren in hun pogingen om Arnhem te bereiken, en om, toen de overlevenden van de gevechten in Oosterbeek door 43rd Division over de Rijn werden teruggehaald, het desbetreffende gedeelte van de Betuwe te verdedigen tegen superieure Duitse
strijdkrachten. Volgens het plan voor het onderdeel Garden moest de Guards Armoured Division vanuit een klein bruggehoofd over het Scheldekanaal oprukken in de richting van de drie Airbornedivisies. Nadat ze daarmee contact had gemaakt, zou 43rd Division de opmars overnemen teneinde de omgeving van Apeldoorn te veroveren en door te stoten naar de Zuiderzee. In het geval dat een of meer van de vijf waterovergangen op weg naar de Gelderse hoofdstad in de lucht zou vliegen, zou 43rd Division naar voren worden gehaald om het water over te steken en een noodbrug te leggen. Om te helpen deze taak uit te voeren, bestond de artillerie van de divisie uit haar eigen drie Field Regiments, een Anti-Tank en een Light Anti-Aircraft Regiment, met daaraan toegevoegd 147th (Essex Yeomanry) SP Field Regiment (van 8th Armoured Brigade), 64th Medium Regiment, 9th Heavy Battery en een batterij artillerie van de Nederlandse Prinses Irene Brigade.
Vanaf het begin was het duidelijk dat de Duitsers hun defensieve samenhang hadden hervonden, en dat de weg van 30 Corps naar Arnhem geplaveid zou zijn met puntige rotsblokken. Opererend vanaf bases in het vaderland was de Luftwaffe, voor het eerst, minstens gelijkwaardig aan de Royal Air Force. Zo voerden Duitse vliegtuigen op 18 september 1944 een korte nauwkeurige aanval uit op posities van mijn afdeling, waarbij vier gesneuvelden en vijf gewonden te betreuren waren. Duits artillerie- en mortiervuur was zwaar en effectief.

Op 17 september 1944 waren we om 14.35 uur begonnen een zware barrage te leggen ten behoeve van de uitbraak van de Guards Armoured Division, als onderdeel van het vuurplan voor de 300 stukken geschut van het korps. De eerste negen tanks van de Irish Guards werden vrijwel onmiddelijk vernietigd nadat ze de Belgisch-Nederlandse grens waren gepasseerd, en we moesten ons spervuur herhalen om de Guards niet te laten stilvallen. Een andere indicatie van de Duitse kracht vond ik in het Oorlogsdagboek. Daarin zijn vijandelijke aanvallen vastgelegd die zowel gericht waren op de basis van het bruggehoofd over het Scheldekanaal als op de divisies van 8th en 12th Corps die de flanken van 30 Corps moesten beschermen. Onze kanonnen zochten contact met de betrokken Duitse eenheden en hun aanvallen werden afgeslagen.
Het duurde tot de nacht van 20 september, toen de Guards Armoured Division contact tot stand had gebracht met de twee Amerikaanse Airbornedivisies en de weg naar Nijmegen had vrijgemaakt, voordat 43rd Division de aanval overnam en via de gevaarlijke, uit één weg bestaande, opmarsroute probeerde op te rukken naar de Ist British Airborne Division. In mijn persoonlijke dagboek heb ik genoteerd: ‘vertrokken om 17.00 uur, kwamen uur na uur slechts pijnlijk langzaam vooruit en tegen 03.00 uur hadden maar 40 mijl afgelegd. Sliepen drie uur in voertuigen voordat we weer in actie kwamen net voor Nijmegen bij het Maas-Waalkanaal – geen ontbijt. Aan het eind van de 50 mijl lange corridor hebben we geen flank-dekking’.
Terugkijkend is de trage opmars niet verrassend aan-gezien de Duitsers de weg voor ons al een keer eerder hadden afgesneden. Ik lees in de order voor de opmars dat de uitgebreide kolonne van de divisie uit 3900 voertuigen bestond plus nog eens 848 stuks in A Echelon. Zij moesten allemaal door de Amerikaanse divisie-linies rijden, en onderwijl moesten ze tegen de Duitsers in actie komen. Verwarring was onvermijdelijk in de gegeven omstandigheden, in het bijzonder door de actieve interventie van vijandelijke lucht- en artillerie-aanvallen.
In de middag van 21 september steunde de divisie- artillerie aan de hand van een omvangrijk vuurplan een gecombineerde aanval van 82nd U.S. Airborne Division en de Guards Armoured Division. Deze poogden Nijmegen vrij te maken van Duitsers en de vitale verkeersbrug over de Waal te veroveren zodat de weg naar Arnhem open lag. Het werd een grandioos succes.
De opdracht voor 43rd Division op 22 september was kort en krachtig: ‘de brug in Arnhem veilig stellen en Ist British Airborne Division ontzetten’. Het bereiken van dit doel was niet zo eenvoudig. Ondanks een formidabele steun van de korps-artillerie boekten de voorste twee brigades, 129th en 214th, slechts weinig vooruitgang over de enige hoofdweg die Nijmegen met Arnhem verbond. Deze hooggelegen, open en niet afgeschermde weg, geflankeerd door laag liggende sloten met daarachter drassige landerijen, maakte het voor tanks feitenlijk onmogelijk om de weg te ver laten en verspreid op te rukken. Voor infanterie was het in de stromende regen niet gemakkelijk om dat te doen.
Toch vond 5th Battalion The Duke of Cornwall’s Light Infantry, ondersteund door tanks van 4/7 Dragoon Guards, een binnenweg op de linkerflank, die door de vijand nauwelijks werd verdedigd. Hierlangs slaagden zij erin snel 10 mijl op te rukken in de richting van Driel. Uiteindelijk maakten ze contact met eenheden van de Poolse brigade aan de zuidzijde van de Rijn, ongeveer 4 mijl ten westen van de Arnhemse verkeersbrug. Dit gebeurde in de avond van 22 september, en het stelde de divisie-artillerie en 147th Regiment in staat het gebied tussen Nijmegen en Arnhem, bekend geworden onder de naam ‘Plet Eiland’, binnen te trekken. De kanonnen hiervan kwamen eerst in actie bij Oosterhout (23 september) en de volgende morgen bij Lienden, net ten westen van Eist. Het laatstgenoemde dorp bleef stevig in Duitse handen.
We waren nu in een sterke positie om vuursteun te geven aan zowel de Britse luchtlandingsdivisie als aan onze eigen troepen. Zelf verkeerden we echter in een hachelijke situatie. Er was geen aanvoer van eten en munitie omdat de route achter ons op gezette tijden werd afgesneden door de Duitsers. De Luftwaffe was actief, op dat moment niet gehinderd door de Royal Air Force. De posities van onze kanonnen konden direct geobserveerd worden vanaf hoogten op de noordoever van de Rijn die in vijandelijke handen waren, en constante beschietingen veroorzaakten slachtoffers.
Desondanks waren we in staat om voortdurend vuur-steun te geven. Onze Battery Observation Post Officer bevond zich in de toren van de katholieke kerk van Driel, waar vandaan hij in staat was aanwijzingen te geven ten behoeve van de posities van de Britten (in Oosterbeek) en de Polen. Hij had het voorrecht deze uitkijkpost bij tijd en wijle te delen met vooraanstaande commandanten, onder meer generaal Horrocks (30 Corps), totdat de toren, met hem erin, als gevolg van een voortdurende beschieting door de Duitsers naar beneden kwam. Luitenant Jimmy Vigers kroop ongedeerd onder de brokstukken vandaan, en hij werd later onderscheiden met het Military Cross.
Door de landing van de Poolse parachutistenbrigade op 21 september en de komst van 43rd Division naar Driel en Eist werden de 10e SS-Pantserdivisie en andere Duitse strijdkrachten ingezet om de zuidelijke oprit van de Arnhemse verkeersbrug te verdedigen. Hierdoor werd de druk op de zwaar belegerde Ist British Airborne Division ten westen van de stad verminderd.
Tijdens de nacht van 24 op 25 september kwam de divisie-artillerie, ondersteund door 147th Field Regiment en 64th Medium Regiment, in actie ten behoeve van de oversteek van de Rijn door 4th Battalion The Dorsetshire Regiment, dat een dappere maar helaas mislukte poging ondernam om de steeds kleiner wordende perimeter van Ist Airborne Division in Oosterbeek te versterken. Twee van onze Regimental Forward Observation Post eenheden, de kapiteins Tom ‘Zeke’ Rosé MC (Military Cross) en A.

THE ADVANCE TO THE NEDER RIJN. 22 SEPT. 1944. Scale – 1:100,000.

 

Fragment uit hef Oorlogsdagboek van 220th Field Battery, 25 september 1944. (Collectie auteur)

Het hoofdkwartier van 220th Field Battery, Royal Artillery. Douglas Goddard zit op de op één na voorste rij, achter het bordje dat de eenheid aangeeft. De foto werd genomen in mei 1944, kort voordat de inscheping voor de invasie in Normandië zon plaatsvinden. (foto: collectie auteur)

Trotman (die pas een maand eerder als versterking bij het regiment was gekomen) met hun teams, staken tegelijk met de Dorsets over.
Van Trotmans groep werd nooit meer iets vernomen, en we namen aan dat ze vermist, waarschijnlijk krijgs-gevangen genomen was. Zeke Rosé slaagde er echter in zich aan te sluiten bij het Light Regiment Royal Artillery, dat in stelling lag in de omgeving van de Oude Kerk. Via het radio-net van ons regiment was hij in staat vuursteun te vragen van de divisie-artille- rie. Tot dat moment bestond het enige radiocontact van de luchtlandingstroepen met het grondleger uit een verbinding met 64th Medium Regiment. Deze lijn was echter overbezet.
Helaas sneuvelde Zeke Rosé door vijandelijk machi- negeweervuur in de nacht van de 25e. In zijn recente boek ‘Arnhem – Ooggetuigenverslagen van de Slag om Arnhem’ geeft Martin Middlebrook (op blz. 414- 415) als zijn mening weer dat de artilleriesteun waar kapitein Rosé en zijn Observation Post groep voor zorgde, het enige betekenisvolle resultaat was van de oversteek van de Dorsets.’)
Op 25 september waren we overdag constant bezig met het afgeven van ondersteuningsvuur gericht op de Oosterbeekse perimeter. Onze beschietingen werden geleid door kapitein Rosé en de stafofficieren van generaal Urquharts artillerie via majoor Reggie Wight-Boycott, de Royal Artillery ‘liaison officer’ van Ist British Airborne Division, die ingedeeld was bij 43rd Division.
Om 21.00 uur begonnen we met het schieten op het gebied dat grensde aan de noordzijde van de perimeter. Deze voortdurende barrage zou tot 02.30 uur duren, en was bedoeld om steun te geven aan de luchtlandingstroepen die zich over de Rijn zouden terugtrekken. Deze tocht werd georganiseerd door 43rd Division en werd door haar genie uitgevoerd, gesteund door aanvalsboten die waren bemand door Royal Canadian Engineers.
Het vuurplan was voor ons samengesteld door majoor Philip Towers en luitenant Paddy de Burgh, stafofficieren van de artillerie van Ist Airborne Division. Het Oorlogsdagboek vermeldt dat we van 04.00 – 06.00 uur een rookgordijn legden om de oversteek van achterblijvers te dekken.
Het is het vermelden waard dat we ondanks het feit dat ons geen bevoorrading bereikte – de vijand had de aanvoerroute weer eens afgesneden en we leefden van buitgemaakte, onsmakelijke Duitse rantsoenen, en sigaren – in staat waren aan alle verzoeken om vuursteun te voldoen zonder dat onze munitie op
raakte. Zelfs lukte dat op de hachelijke momenten dat we nog maar drie granaten per kanon hadden. Hiermee werd de wijsheid aangetoond van het besluit om de munitiewagens van A Echelon vooraan bij de kanonnen te houden.
De beangstigende, negen dagen durende beproeving van de overlevenden van Ist British Airborne Division was voorbij. Ze boden een verschrikkelijk ontroerende aanblik toen ze door onze linies trokken.
Onze situatie op het Eiland bleef kritiek en onveilig. In mijn persoonlijke dagboek staat: ‘situatie lijkt beroerd. 43rd Division en 8th Armoured Brigade zijn de enige eenheden ten noorden van de Waal, en slechts een veel gebombardeerde en beschoten brug verbindt ons met een bevoorradingsroute van 60 mijl, die regelmatig onderbroken wordt. Alle voorraden worden erg onregelmatig aangevuld. De aan- en afvoerwegen worden geblokkeerd door vluchtelingen uit Eist. Nijmegens spoorbrug is nu opgeblazen en de ver- keersbrug is beschadigd. Erg uitgebreid lokaal verde-digingsplan voor het regiment, met verontrustend nieuws over twee ‘Panzer’divisies aan de overzijde van de Rijn. Enige troost is dat we vier in perfecte conditie verkerende Duitse Panther en Tiger tanks hebben, die naast de weg vast zijn komen te zitten’.
Terwijl de rest van 43rd Division bezig was om de troepen bij Oosterbeek te bereiken en hen te ontzetten, was onze 214th Brigade in verbitterde gevechten gewikkeld om de rechterflank te beschermen en Eist te veroveren. Van 25 september tot 3 oktober vochten 43rd Division en 8th Armoured Brigade, later aangevuld door 69th Infantry Brigade en 5th Guards Brigade, wanhopige en kostbare veldslagen uit met eenheden van vier vijandelijke divisies en met gevechtsgroepen die bij Arnhem niet meer nodig waren. Deze Duitse troepen waren vastbesloten om het Eiland te heroveren. In deze periode viel een door Hitler ondertekend bevel in geallieerde handen, waarin stond dat 43rd Division tegen elke prijs vernietigd moest worden.
Alle kanonnen van de divisie kwamen dag en nacht in actie tegen vijandelijke aanvallen en ten behoeve van ontelbare tegenaanvallen. Hierbij werd een gebied van 180 graden bestreken omdat de Duitsers vanuit het noorden en het oosten over de Rijn versterkingen aanvoerden. De vijandelijke bombardementen en artillerie- en mortierbeschietingen waren zwaar, en zij veroorzaakten een constante stroom slachtoffers in onze stellingen. Dat, samen met hardnekkig neerval-lende regen, maakte het leven nogal tot een kwelling. Een van de Observation Post officieren van onze afde-ling, kapitein Jack Gilders (later sneuvelde hij in de slag om de Roer), was samen met een compagnie van 5th Battalion The Dorsetshire Regiment gedurende een dag omsingeld. Dit leidde ertoe dat wij in actie moesten komen terwijl we maar een korte schootsafstand hadden. Uiteindelijk konden de mannen zichzelf in veiligheid brengen.
Op 5 oktober werd 43rd Division afgelost door Wist U.S. Airborne Division, maar 5th Battalion The Duke of Cornwall’s Light Infantry moest achterblijven om 506th U.S. Regiment te helpen in een venijnig gevecht om het dorp Opheusden. De commandant van de Amerikaanse divisie liet later vastleggen dat de Cornwalls ‘aanvielen volgens het boekje met daadkracht en vastberadenheid onder vernietigend vijandelijk vuur. Hun moed was een inspiratiebron. Hun dapperheid was bijzonder, en deze dwong bij 506th Regiment grote bewondering af voor de gevechtskracht van de Britse infanterie’. In 16 dagen tijd hadden wij ongeveer 27.000 granaten afgevuurd en dat kan waarschijnlijk ook gezegd worden van andere artillerie-eenheden in 43rd Division.
Dankbaar droegen wij een natte, gehavende artillerie-stelling over aan 59 Army Group Royal Artillery, waarna we verder naar het zuiden meteen weer in actie kwamen ter ondersteuning van het verkennings- regiment van de divisie, op de linkerflank van het Eiland. Gedurende een aantal dagen bestookten we voortdurend vijandelijke doelen, voordat we ons weer aansloten bij de rest van een leeggevochten en uitgeputte 43rd Division, die de rechterflank van 30 Corps op de Groesbeekse heuvelrug vormde.
Ons blikveld werd bepaald door de Duitse grens en het Reichswald. Het zou nog vijf maanden duren voordat we – na een wintercampagne bij de Siegfriedlijn en in het Duitse Ardennenoffensief – terugkeerden naar de eerder genoemde heuvelrug. Vandaar vertrokken we weer voor een slijtageslag door het Rijnland Duitsland in.
Dat was het desastreuze effect van het feit dat we er niet in geslaagd waren het vijfde en laatste doel van operatie Market Garden te veroveren en vast te houden. Toegegeven, we waren over vier belangrijke waterbarrières gekomen, maar het was uitermate ont-moedigend dat de mensen in Nederland benoorden de grote rivieren nog een winter van wrede bezetting moesten doorstaan. Het was het tragische einde van wat de kostbaarste en verbitterdste campagne van onze divisie was geweest sinds haar veldslagen op Hill 112 en Maltot in het Normandische bruggehoofd, waarbij veel slachtoffers vielen.
In de elf maanden durende campagne van 43rd Division bedroegen de verliezen 12.848, waarvan 3.048 gesneuvelden. Alhoewel het niet direct verband houdt met dit artikel kan het voor de lezer interessant zijn te weten dat:
= in de elf maanden van Normandië tot de Noord- Duitse kust mijn afdeling van acht 25-ponder kanonnen 117.790 granaten afschoot;
= we – inclusief uitstapjes naar de Siegfriedlijn en de Ardennen – 800 mijl aflegden en 69 verschillende artillerie-posities innamen;
= uitgaande van een afdelingssterkte van 10 officieren er vier sneuvelden en vier gewond raakten.
Met deze gedachten helder voor de geest gingen een van mijn mede-overlevenden van 112 Field Regiment, majoor Eric Rankin MC (Military Cross), en ik naar Arnhem om ons regiment te vertegenwoordigen tijdens de 50e herdenking van de Slag om Arnhem. Het werd een emotionele en ontroerende week waarin de Nederlanders ons behandelden met een verbazing-wekkende affectie en eerbied, die ons heel bescheiden maakte indachtig het gegeven dat wij hen in 1944 in de steek hadden gelaten. Zij zijn nog steeds doordrongen van de legendarische slag, en er was een zeer indrukwekkend programma opgesteld. Ik mag wel zeggen dat het net zo nat was als vijftig jaar daarvoor, maar deze keer bleek ons onderkomen waterdicht.
Ons bezoek werd nog gedenkwaardiger omdat 4th Dorsets ons, als vertegenwoordigers van hun artille- rie-regiment, uitnodigde voor het bij wonen van een reënscenering van hun dappere maar vergeefse poging om op 24/25 september 1944 ter hoogte van de Westerbouwing de Rijn over te steken. Het was fascinerend om het Eiland te bekijken vanaf de heuvel die vijftig jaar daarvoor zo’n fantastisch uitzicht bood aan Duitse observatie-officieren. Geen wonder dat onze artillerie-posities, die vanaf deze plek uitermate goed zichtbaar waren, zo’n nauwkeurig toegediend pak slaag kregen.
Wij hadden eveneens het voorrecht om door twee Arnhemse scholen te worden uitgenodigd om onze oorlogsherinneringen aan de leerlingen te vertellen. We raakten ontroerd en onder de indruk zowel van hun kennis en intelligente vragen als van hun vriendelijkheid en beheersing van de Engelse taal.
Een ding over Market Garden wil ik nog graag opmerken. Zoals ik eerder al gezegd heb, is in het ver-leden louter kritiek gespuid over wat wordt genoemd een gebrek aan vastberadenheid en doorzettingsvermogen van 30 Corps in de opmars naar Arnhem. Deze en dergelijke opmerkingen werden gemaakt door ongeïnformeerde commentatoren, maar in een vorig jaar gehouden TV-interview helaas ook door die voor-treffelijke Airborne soldaat, generaal John Hackett.
Veel gegronde redenen zijn opgesomd als oorzaak van ons falen bij de vijfde en laatste brug, maar er is er één die in mijn ogen, die van een destijds betrokken
officier, voor zover mij bekend, niet voldoende in beschouwing wordt genomen.
Terwijl de luchtlandingstroepen bij Arnhem negen dagen van zware strijd hebben moeten doorstaan, waren degenen onder ons die Normandië hadden overleefd al bijna drie maanden aan één stuk bij gevechten betrokken. Onmiddellijk na het bloedbad van het Normandische bruggehoofd was onze 43rd Division naar de Seine opgerukt. Binnen vier dagen werd, vechtend tegen een goed georganiseerde defensie, de rivier overgestoken en werden bruggen gelegd voor de uitbraak naar Brussel en Antwerpen. Aan de verliezen van Normandië (ongeveer 6000 man aan gewonden, gesneuvelden en krijgsgevangenen) moesten er nog eens 550 worden toegevoegd. Evenzo hadden de Guards Armoured Division en 8th Armoured Brigade net stilgehouden om hun in het Franse kustgebied opgelopen wonden te likken, toen ze alweer vooruit werden gestuurd om vanuit ons Seine-bruggehoofd aan een perfect uitgevoerde, 250 mijl lange opmars naar Brussel te beginnen, en verder door naar het Albert- en het Scheldekanaal; Binnen enkele dagen bevonden we ons midden in de heksenketel van operatie Market Garden; met een bevoorra- dingsroute die zo ver terugreikte als het Normandische strand.
Mijn argument is dat er weinig tijd was geweest om de zware verliezen, met name op het gebied van tank- bemanningen en infanterie, aan te vullen, en om ver-sterkingen te integreren. Deze waren overigens schaars aan het worden in 21 st Army Group (twee Britse divisies moesten worden ontbonden om aan manschappen te komen). De eenheden van 30 Corps waren bepaald niet op volle sterkte en behoorlijk uitgeput, en daarom waren ze niet zo krachtig als was vereist voor deze immense, beproevende operatie.
Er hoeft weinig twijfel over te bestaan dat als veld-maarschalk Montgomery erin was geslaagd generaal Eisenhower over te halen deze diep doorstotende aanval met meer mankracht en materiaal te ondersteunen, het resultaat naar mijn bescheiden mening geheel anders zou zijn geweest. En dat geldt dan meteen ook voor het na-oorlogse lot van Berlijn en Oost-Duitsland.
Ik merk op dat kolonel John Frost, commandant van 2nd Battalion The Parachute Regiment, toen hij uit het krijgsgevangenenkamp werd bevrijd door 3rd U.S. Army, speculeerde dat die soldaten er wel in geslaagd zouden zijn Arnhem te bereiken. Dat versterkt mijn argument dat als enkele van de in aantal toenemende Amerikaanse eenheden, die minder schade hadden opgelopen in Normandië, ingezet waren om zij aan zij met ons te vechten, wij zeker de Slag om Arnhem zou-den hebben gewonnen.
Noot van de redactie
1) Kapitein Thomas Douglas Rosé, volgens het grafregister van de Commonwealth War Graves Commission op 25-jarige leeftijd overleden op 26 september 1944, ligt begraven op het Arnhem Oosterbeek War Cemetery, graf 24 B 16. Zijn naam komt (nog) niet voor in de Roll of Honour van de Slag om Arnhem.

Download ministory