Ministory 088 – Herinneringen aan strijd om de ‘Oorsprong’
MINISTORY No. 88
J. van de Kerk†
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 101 van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, februari 2006
Voorwoord
Het onderstaande verhaal werd geschreven door Ir. Jaap van de Kerk. De heer van de Kerk verhuisde in 1942 met zijn gezin vanuit West-Nederland naar Oosterbeek, waar hij in september 1944 de Slag om Arnhem meemaakte op het landgoed de Oorsprong, westelijk van het dorp Oosterbeek. Het daar gelegen landhuis van de familie Frowein, lag vlak langs de Van Borsselenweg, tijdens de slag de westgrens van de Perimeter. Irissen 19 en 25 september werd gebied verdedigd door de D-compagnie van het Ist Battalion, The Border Regiment. Deze herinneringen werden in januari 1992 door de heer van de Kerk op papier vastgelegd. Hij overleed op 2 juli 1996.
Inleiding
In de herfst van 1942 kwamen wij, samen met een groepje technische ambtenaren van Rijkswaterstaat, als evacués van Velsen-IJmuiden naar Oosterbeek.
In Arnhem hadden wij geschikte bureau ruimte gevonden om ons ontwerpwerk zo goed mogelijk gedurende de rest van de oorlogsjaren te kunnen voortzetten.
Het was echter moeilijk om woonruimte te vinden voor onze gezinnen. Daarbij waren vier gezinnen met kinderen. In Oosterbeek werden wij attent gemaakt op een oude villa, ‘Overzicht’ geheten, die al verscheidene jaren leegstond ‘). In overleg met de eigenaar, de heer Sanders (eigenaar/directeur van het waterleidingbedrijf), besloten we met onze hele groep in dat huis te trekken. Wij waren daar met zeven gezinnen en twee vrijgezellen, wat voor een goede samenwoning van ons nogal wat zelfbeperking verlangde.
Na enige tijd kregen we van de Duitse Ortskommandant in Arnhem te horen dat Duitse Wehrmacht het huis wel eens nodig zou kunnen hebben, in welk geval wij niet meer dan vier uur zouden krijgen om het huis te verlaten met alles wat we daar hadden. We wilden niet het risico lopen om in zo’n situatie te raken en besloten daarom het huis Overzicht te verlaten. Dat gebeurde in de herfst van 1943. Onze groep werd toen verspreid over verschillende huizen in Oosterbeek en Arnhem. Mijn vrouw en ik werden ingekwartierd in het prachtige landhuis ‘de Oorsprong’ aan de Van Bors-selenweg nummer 38 in Oosterbeek. De eigenaar, Mr. J. Frowein woonde met zijn vrouw in het westelijk deel van het huis en wij kregen het oostelijk deel toegewezen. In het kleine huis bij de ingang van het landgoed (Van Borsselenweg 36) woonde tuinman J. Beumer met zijn gezin.
Zo woonden wij dus vanaf herfst 1943 in de Oorsprong. In september 1944 bestond ons gezin uit mijn vrouw en ik, beiden 33 jaar oud, ons zoontje Peter van drie en ons dochtertje Lowien van een half jaar oud.
De heer Frowein had op korte afstand van het huis in het bos een schuilkelder laten bouwen van gewapend beton. Daarin zouden we het grootste deel van de Slag om Arnhem doorbrengen.
17 september 1944
Op zondagmorgen 17 september 1944 werden we opge-schrikt door ongewoon zware aanvallen van de Royal Air Force op Duitse luchtafweerstellingen in de omgeving van Arnhem en Oosterbeek. We hadden toen nog geen idee dat dit het voorspel was van wat later de geschiedenis in zou gaan als de Slag om Arnhem.
In de namiddag zagen we voor ons huis een groepje Duitse soldaten de Van Borsselenweg afrennen. Ze gooiden intussen hun wapens en uitrusting weg. Het was werkelijk een mooi gezicht om na vier lange jaren van bezetting Duitsers zo in wanorde te zien vluchten. Iets later in de middag bereikte ons het nieuws dat geallieerde airborne troepen bij Wolfheze waren geland. Vanuit ons huis hadden we de zweefvliegtuigen niet kunnen zien, maar wel de sleepvliegtuigen die na een bocht gemaakt te hebben, in zuidwestelijke richting terug vlogen.
We liepen naar de Utrechtseweg, waar we lange rijen Britse soldaten konden verwelkomen, die in de richting Arnhem voort marcheerden aan beide zijden van de weg, onder bescherming van bomen en heesters. We zagen ze komen, goed uitgerust met hun kleine wapens, lichte artillerie, jeeps en lichte motorfietsen. Het hele beeld gaf ons vertrouwen al te zijn bevrijd. De spanning waaronder we leefden tijdens de Duitse bezetting leek eindelijk te zijn verbroken. Deze mannen brachten ons de vrijheid waarnaar we zo intens hadden verlangd, nog extra na D-day, 6 juni 1944, de dag van de geallieerde landing in Normandië.
In de veronderstelling dat er ’s nachts weer luchtaanvallen zouden komen, gingen we voor de eerste keer in de schuilkelder buiten het huis slapen. Dat bleek echter zo oncomfortabel, dat we na een rustige nacht besloten weer in het huis te blijven.
Maandag was een vrij rustige dag. In onze directe omgeving zagen we geen militaire bewegingen, ’s Middags hoorden we schieten vanuit de richting van het landingsgebied, waar door de lucht versterkingen werden aangevoerd. Het werd duidelijk dat er al een ernstig gevecht aan de gang was. Nietemin sliepen we die tweede nacht in huis; het zou de laatste nacht zijn.
De volgende dag, dinsdag 19 september, ging ik naar het dorp, waar ik kon helpen bij het opstellen van bedden in hotel de Tafelberg, dat als veldhospitaal werd ingericht en waar al gewonde soldaten werden binnengebracht.
De watertoren, dichtbij het centrum van het dorp, bleek te zijn beschadigd. Ik kon er niet achter komen of dit door Britse troepen was gedaan of door een Duitse aanval. Voor ons betekende dit het verlies van verscheidene meubelstukken en andere dingen die we van de heer Sanders in de toren hadden mogen opstaan, toen we er in villa Overzicht niet voldoende ruimte voor hadden.
Al op deze dinsdag kreeg ik de indruk dat de Britse troepen op zware tegenstand waren gestuit van de Duitsers, die hevige tegenaanvallen deden.
Op diezelfde dag was ik buiten bij het huis, toen een jonge luitenant naar mij toe kwam. Hij stelde zich voor als luitenant Philip Holt “) en vroeg: ‘ik heb een goede opstelling nodig voor mijn peloton met zijn antitankkanon aan de zuidkant van uw huis. Hebt u er bezwaar tegen dat er in uw tuin gegraven wordt?’ Ik was stomverbaasd over zo’n beleefd gedrag. Gedurende de bezet-tingsjaren waren we gewend geraakt aan ruwe, brutale, intimiderende en vernederende optreden van de Duitsers. Deze Luitenant Holt leek een menselijk wezen uit een andere wereld!
Die dinsdagnacht sliepen we in de schuilkelder.
Op woensdag 20 september gingen mijn vrouw en ik weer naar het huis en brachten de kinderwagen, een kinderledikantje en de matrassen van onze bedden over naar de schuilkelder.
’s Middags ging ik terug naar het huis om te proberen van af de zolderverdieping enig zicht te krijgen op wat er in de omgeving gaande was. Het eerste dat ik zag was een Britse bommenwerper die in brand was geschoten en die neerviel in de uiterwaarden van de Rijn. Een ogenblik later deed een zware explosie het huis hevig schudden en ik was blij weer snel naar beneden te kunnen.
Laat in de middag kwamen de heer en mevrouw De Buyzer, die aan de Van Borsselenweg nummer 34 “’) woonden, in de schuilkelder. We waren toen met tien volwassenen en twee kinderen. De volgende dag kwam er nog een gezin bij met een of twee kinderen. Ik weet niet wie dat waren en waar ze woonden.
Die woensdag werden de gevechten duidelijk heviger. Vanaf vroeg in de ochtend hoorden we luide explosies van mortier- en andere granaten overal om ons heen. We bleven die dag in de schuilkelder.
Donderdagmorgen 21 september leek het rustig genoeg om vanaf de schuilkelder naar het huis te lopen. Mijn vrouw, die wat etenswaar uit onze keuken wilde halen, bereikte veilig het huis. In de keuken kookte ze pap in een grote pan om voor ieder wat te eten te hebben. Daar was luitenant Holt ook aan het koken en mijn vrouw gaf hem ingeblikt vlees om een goede voedzame stampot voor zijn mannen te kun-nen maken. Met twee grote borden ging mijn vrouw terug naar de schuilkelder en liet de pap nog even in de keuken staan. Toen ze die wilde gaan ophalen, bleek het door het granaatvuur niet meer mogelijk om de schuilkelder te verlaten.
Even na het middaguur vloog huize de Oorsprong met zijn rieten dak in brand. Vanuit de ingang van de schuilkelder zag ik het huis fel branden. Een kleine groep van tien gewonde soldaten kwam toen naar onze schuilplaats. In de kelder van het grote huis waren ze veilig geweest voor het granaatvuur, maar de brand dreef hen naar buiten. Bij het huis zag ik het dode lichaam van luitenant Holt liggen iv).
Alle gewonden kwamen beneden in de schuilkelder. Onder hen was majoor Morrissey v), die door een kogel gewond was geraakt bij zijn heup. We legden hem op een paar matrassen op de vloer. Een ander werd naast hem gelegd onder de lange tafel en een derde man bovenop de tafel. We konden hen geen enkele medische hulp bieden. De man op de tafel, wiens naam ik niet weet, was er heel slecht aan toe. Hij vroeg mij enkele verzen voor te lezen uit het Nieuwe Testament, dat de majoor mij gaf. Samen baden we het ‘Onze Vader’. Kort daarna stierf de man. Zijn lichaam werd
buiten de kelder gebracht, maar kon niet worden begraven vanwege het hevige granaatvuur.
Onze schuilkelder was nu overvol, maar er was een onuitgesproken wil om rustig te blijven en elkaar zo goed mogelijk te helpen. De heer De Buyzer en ik konden daarbij wat leiding geven en we hadden een goed kontakt met de zeer sympathieke majoor Morrissey.
Bij het zien van onze twee kinderen gingen de gedachten van enkele mannen naar hun eigen kinderen thuis. Majoor Morrissey had een jongetje van ongeveer dezelfde leeftijd als onze Peter. Het deed hem goed Peter enige tijd in zijn armen te hebben. Zo was het ook met de man die nu op de tafel lag en die ons dochtertje Lowien bij zich kreeg.
Zonder voedsel en water werden de honger en vooral de dorst een steeds groter probleem, vooral voor de gewonden en de kinderen.
Door de nooduitgang kregen we wat daglicht binnen in de schuilkelder, maar omdat er steeds meer granaten dicht bij ons explodeerden, moest deze nooduitgang worden gesloten. Vanaf dat moment was er voor ons geen verschil meer tussen dag en nacht. Alleen als we iemand moesten helpen staken we een kaars aan. ’s Nachts zou elk puntje licht de aandacht kunnen trekken van de Duitsers.
Het werd een eindeloze nacht. Het bijna onophoudelijke mortier en granaatvuur veroorzaakte een hels lawaai.
De majoor zei ons dat we ons heel stil moesten houden, maar voor de kinderen was dat niet gemakkelijk. Een van hen, een jaar of drie oud, kreeg een groot en heel pijnlijk gezwel op zijn wang, dat steeds erger werd. Het kind had veel pijn en bleef huilen. Mijn vrouw gaf het daarom een slaapmiddel, waarna het anderhalve dag lang in een diepe slaap bleef.
Op een van de dagen kregen we tot onze grote opluchting van de soldaten buiten een doos met biscuits en enkele blikken met vruchten op sap. Het was de majoor die besliste hoe de waardevolle inhoud van de doos te benutten. De vruchten en sap waren voor de gewonden en kinderen; elke keer gaven wij ze niet meer dan een lepel vol tegelijk om de kleine voorraad te sparen voor de volgende dagen. De biscuits werden verdeeld onder de burgers.
Uur na uur ging het schieten door. We luisterden allemaal scherp of we konden uitmaken hoe het gevecht zich buiten de schuilkelder ontwikkelde. Majoor Morrissey bereidde ons voor op het moment dat de Duitsers de schuilkelder binnen zouden komen.
Ik weet niet precies meer op welke dag het was, vrijdag 22 of zaterdag 23 september, dat een Duitse soldaat buiten de schuilkelder schreeuwde: ‘Heraus, oder ich schmeisse Handgranaten’! De Buyzer en ik schreeuden terug: ‘Hier sind nur Zivilisten und Verwundeten’. Het was het spannendste en gevaarlijkste moment van de hele periode dat we bij de gevechten betrokken waren. Bovendien beseften we op dat moment dat we niet waren bevrijd, maar dat we nog langer onder de Duitse bezetting zouden blijven. Het was een grote desillusie en we waren diep teleurgesteld.
Herinneringen aan strijd om de ‘Oorsprong’
Nadat De Buyzer de trap naar buiten was opgelopen en met de Duitser had gepraat, kwam de man eindelijk naar beneden en bekeek de situatie in de kelder. Het bleek een zeer verstandige order van de majoor te zijn geweest, dat iedere Britse soldaat die in de schuilkelder kwam, zijn wapens buiten moest laten. De Duitser kon er zich van overtuigen dat er geen sprake van was, dat hij in de val zou lopen.
Van toen af aan hadden we te maken met Duitsers, maar de hevige gevechten buiten gingen onverminderd door.
Na enige tijd kwamen er twee Duitse soldaten de trap afhollen. We schrokken erg toen we zagen dat zij in volle uitrusting binnen kwamen, met handgranaten tussen hun riem gestoken, klaar voor gebruik. Ze vielen neer op een paar tuinstoeltjes en sliepen onmiddellijk in. Ze waren duidelijk oververmoeid. De majoor zag dat ze een kaart bij zich hadden en vroeg ons die van hen af te pakken, wat gemakkelijk lukte. Enige tijd later kregen ze bevel om naar buiten te komen, om weer aan het gevecht deel te nemen. Daar hadden ze kennelijk weinig zin.
Ik kan niet aangeven op welke tijd de dingen verder gebeurden.
De Duitsers wilden de gewonde Britse soldaten die in staat waren om te lopen, weg hebben uit de schuilkelder. Tijdens een pauze in de gevechten verlieten de lopende gewonden ons, maar ik weet niet waar ze naar toe werden gevoerd.
Wat later legden de Duitsers majoor Morrissey op een brancard om hem door de nooduitgang naar buiten te brengen. Maar op het moment dat ze de brancard optilden om die naar buiten te duwen, ontplofte een mortiergranaat dichtbij de schuilkelder en in no time waren de dragers en de majoor op de brancard weer veilig beneden. Een van de dragers raakte bij dit voorval gewond.
De dagen en nachten waren voor ons in de schuilkelder beide even donker.
Buiten gingen de gevechten en het verschrikkelijke lawaai zonder onderbrekingen door. We luisterden of we konden vaststellen waar de frontlijn lag, als er tenminste nog van een front gesproken kon worden. We bleven hopen dat de Engelsen spoedig versterkingen zouden krijgen en hun verloren posities zouden kunnen veroveren.
We kregen echter iets geheel anders te horen. Op maandagmorgen 25 september kwam er weer een Duitser de schuilkelder binnen en hij deelde ons mee dat de burgers tijdens een korte vuurpauze de kelder moesten verlaten. Een soldaat met een witte vlag (een luier aan een bajonet) zou ons tot buiten het gevechts- gebied brengen. Ik denk dat het ongeveer negen uur was. We namen afscheid van de gewonden, in het bijzonder van de majoor, die ondanks zijn eigen moeilijke
situatie zo’n goede vriend was geweest. Het was een moeilijk moment.
Toen verlieten we de schuilkelder. Mijn vrouw nam onze Peter met zich mee en ik zou met de baby in de kinderwagen komen. Maar ik kon de deur van de kelder niet direct wijd open krijgen. Het kostte mij dus enige tijd om met mijn last naar boven te komen. Eindelijk was ik in de open lucht. Daar was het een vreselijk gezicht, maar ik had geen tijd om dat goed in mij op te nemen. De Duitsers spoorden mij aan voort te maken omdat ik de laatste van de groep was. Met de kinderwagen moest ik een heel smal voetpaadje bij de beekjes van de Oorsprong volgen, terwijl er bomen dwars over het pad lagen. Aan weerskanten zag ik Duitse mortierstellingen met soldaten, vuil en met zwartgemaakte gezichten. Zij zagen mij tobben met mijn kinderwagen, maar ze staken geen hand uit om mij te hel-pen. Eindelijk bereikte ik de Benedendorpsweg, waar de man met de vlag mij zei naar het westen te gaan. Op de weg vond ik mijn vrouw en samen gingen we verder, richting Westerbouwing en Doorwerth. We liepen langs een uitgebrande Duitse tank met het verkoolde lichaam van een soldaat ernaast. Het was een gezicht dat ik nooit zal vergeten vl).
Er lagen verschillende fietsen langs de kant van de weg. Gehaast, namen we er twee, waarvan een zonder ketting, maar goed genoeg om er Peter op te vervoeren. Zo verlieten we Oosterbeek en het gevechtsterrein. We hadden daar al ons bezit verloren, maar dat was niet wat onze gedachten beheerste. We waren gelukkig dat we na die moeilijke week veilig uit de schuilkelder waren gekomen. En opnieuw verlangden wij naar de bevrijding uit de Duitse bezetting en naar vrede.
Naschrift
De in het begin van dit verhaal genoemde villa Overzicht in Oosterbeek werd door het oorlogsgeweld verwoest en niet meer opgebouwd. Ook huize de Oorsprong werd na de oorlog niet herbouwd. Het puin werd weggehaald en nu herinnert slechts een verhoging in het terrein met enkele zitbanken nog aan dit eens zo imposante landhuis. De schuilkelder is er nog. Lange tijd was het een spannend speelterrein voor kinderen, die er zelfs jaren na de oorlog nog oorlogssouvenirs konden vinden. Nu is de ingang afgesloten met een stalen deur. De vrijwel geheel overgroeide kelder is nu een onderkomen voor vleermuizen.
Noten
‘) Villa Overzicht stond op het terrein tussen Hotel de Tafelberg en de Jagerskamp.
“) Commandant 21e Peloton, D compagnie,1 Border.
‘“) De ‘lange boerderij’ aan de Van Borsselenweg.
lv) Zijn lichaam werd later begraven door tuinman Beumer.
v) Majoor Dennis Morrissey, HQ compagnie, 1 Border.
vi) Dit was de Franse Renaultank, die op de Oude Oosterbeekseweg door de Duitsers was ingezet en die door de Britten was uitgeschakeld.
Plaats een Reactie
Vraag of reactie?Laat hier uw reactie achter.