MINISTORY No. 89
Ruurd Kok
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 102 van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, juni 2006
Het verleden op de schop
Ergens op de zuidwestelijke Veluwe ligt een terrein met resten van een Duitse luchtafweerstelling uit de Itveede Wereldoorlog. Een luchtfoto uit 1944 toont een complex dat bestaat uit tientallen structuren van verschillende vorm en afmeting. Enkele heuvels zijn herkenbaar aan hun slagschaduw en dienden ongetwijfeld als geschutsopstellingen. Ook een loopgraaf en diverse schuttersputten zijn duidelijk te zien. Tussen de overige structuren moeten zich munitieopslagplaatsen bevinden en onderkomens voor de manschappen. Welke structuur waarvoor heeft gediend, is niet af te leiden uit de luchtfoto. Vooralsnog zijn over deze stelling geen ooggetuigenverslagen of andere historische gegevens bekend. Aan de hand van de luchtfoto zijn de diverse structuren in het terrein terug te vinden, waaronder de loopgraaf, resten van gebouwen en de heuvels. Het terrein is inmiddels ook bekend bij metaaldetectorzoe- kers. Op diverse plaatsen zijn kuilen gegraven, waarnaast opgegraven materiaal is achtergelaten. De zoekers zullen de in hun ogen bijzondere voorwerpen wel hebben meegenomen. Naast objecten met een militair karakter bevindt zich tussen de achtergelaten vondsten opvallend veel huisraad zoals flessen, keukengerei en scherven van borden, kopjes en borrelglaasjes. Nauwkeurige studie van deze sporen en voorwerpen kan gegevens opleveren over de inrichting van de stelling, het type geschut, de functie van de diverse gebouwen en het dagelijks leven van de manschappen. De bodemvondsten kunnen daarmee informatie opleveren die (nog) niet uit historische bronnen bekend is, mits ze op verantwoorde wijze worden onderzocht.
Deze luchtafweerstelling is slechts een van de vele terreinen met resten uit de oorlog waar zoekers vooralsnog ongestoord hun gang kunnen gaan. Slechts weinig mensen lijken zich ervan bewust te zijn, dat zodoende een unieke en onvervangbare informatiebron wordt vernietigd. De betekenis van bodemvondsten als historische bron lijkt nog vrijwel onbekend. Dat geldt ook voor berichten in deze Nieuwsbrief. In nummer 97 (februari 2005) wordt bijvoorbeeld de vondst beschreven van een dropkooi voor een motorfiets te Driel (Versluijs 2005) en is ook een bericht opgenomen over een zeldzaam stengun-bajonet die bij de Ginkelse Heide werd gevonden. De betekenis van deze vondsten wordt vooral gezien als een welkome, zeldzame aanvulling op de collectie van het Airbome Museum respectievelijk een particulier. De betekenis van bodemvondsten gaat echter veel verder. Dit artikel laat zien welke bijdrage bodemvondsten kunnen leveren aan onderzoek naar de Slag om Arnhem. Daarbij komt ook de vraag aan de orde of iedereen zomaar naar deze voorwerpen mag zoeken.
Door schatgravers opgegraven en achtergelaten vondsten in een Flak-stelling ergens op de zuidwestelijke Veluwe, Opvallend is de grote hoeveelheid huisraad (foto Ruurd Kok, juni 2005).
De bodem als archief
De plaatsen waar tijdens de Slag om Arnhem is gevochten, dragen vaak nog zichtbaar de sporen daarvan, zoals oorlogsschade aan bomen en gebouwen of sporen van stellingen en schuttersputten. Deze zichtbare sporen vormen een tastbare herinnering aan de krijgshandelingen. Een groot deel ligt echter onzichtbaar verborgen in de bodem. Vele foto’s uit de septemberdagen van 1944 tonen hoe het strijdtoneel lag bezaaid met onder andere kogel- en granaathulzen, uitrustingsstukken en wrakstukken van voertuigen. Veel van dit materiaal is achtergelaten in stellingen, of na de oorlog daarin gedumpt bij het opruimen van de oorlogsschade. Daarnaast zijn stoffelijke resten van gesneuvelde soldaten aan de bodem toevertrouwd en zijn neergestorte vliegtuigen in de bodem terechtgekomen. Al deze resten maken deel uit van de materiële neerslag van de Slag om Arnhem. Evenals de vele overgeleverde voor-werpen, foto’s, officiële documenten en persoonlijke getuigenissen vormen de bodemvondsten een infor-matiebron over de strijd.
Archeologen zijn dé deskundigen op het gebied van het opsporen, onderzoeken en interpreteren van materiële resten uit het verleden. Zij graven met als doel kennis te verzamelen over het verleden. Tijdens het veldwerk worden alle relevante gegevens gedocumenteerd: sporen worden getekend en gefotografeerd, de herkomst van vondsten wordt geregistreerd en er worden grondmonsters genomen voor nader onderzoek. Bij de uitwerking worden de aangetroffen vondsten en sporen geanalyseerd en geïnterpreteerd om te komen tot uitspraken over het verleden. Archeologen spreken daarom van het bodemarchief: het geheel van in de bodem bewaard gebleven archeologische resten die informatie leveren over ons verleden. Het bodemarchief heeft een aantal specifieke kenmerken. In de eerste plaats kunnen sporen en vondsten onder geschikte omstandigheden vele eeuwen bewaard blijven in de bodem. Zolang de omstandigheden niet wijzigen, is de bodem de beste plaats om die vondsten en sporen te bewaren, in hun oorspronkelijke situatie. Uitgangspunt van het archeo- logiebeleid is dan ook om bekende archeologische vindplaatsen zoveel mogelijk te behouden. Slechts wanneer een vindplaats om wat voor reden dan ook verloren dreigt te gaan, wordt overgegaan tot opgraving. Zo is voorafgaand aan de aanleg van de Arnhemse nieuwbouwwijk Schuytgraaf archeologisch onderzoek gedaan (Smit 1997). Van de elf ontdekte vindplaatsen kon een deel worden behouden en is de rest (deels) opgegraven. Het behoud van de vindplaatsen is geregeld in het bestemmingsplan Schuytgraaf (2000). Ook in de Waalsprong bij Nijmegen is al in een vroeg stadium onderzoek gedaan naar archeologische vindplaatsen (Schut 2001; Van den Broeke 2002).
Het feit dat een vindplaats alleen bij dreigende verstoring wordt opgegraven, heeft te maken met een tweede kenmerk van het bodemarchief. In tegenstelling tot andere archieven kan het bodemarchief slechts éénmalig worden geraadpleegd. Opgraven betekent vernietigen. Daarom is het doen van opgravingen volgens de Monumentenwet alleen toegestaan aan daartoe bevoegde instanties.1 De gemeente Arnhem heeft sinds 1 mei 1997 een gemeentelijk archeoloog en opgravingsbe- voegdheid. In gemeenten zonder eigen archeoloog worden opgravingen uitgevoerd door daartoe bevoegde bedrijven. Het kan ook gebeuren dat archeologische vondsten bij toeval worden aangetroffen. Om te voorkomen dat de gegevens van dergelijke toevalsvondsten verdwijnen, stelt de Monumentenwet dat ze moeten worden gemeld, zodat kennis kan worden genomen van de vondst en de vondstomstandigheden en de gegevens van deze vondsten kunnen worden geregistreerd in een landelijke database. Zo regelt de Monumentenwet dat het bodemarchief alleen door deskundigen wordt geraadpleegd en dat ook de gegevens van toevalsvondsten terecht komen bij deskundigen.
Een derde kenmerk van het bodemarchief is dat het grotendeels onzichtbaar is, althans in Nederland. Een uitzondering vormen bijvoorbeeld de vele prehistorische grafheuvels in de omgeving van Oosterbeek. Dit betekent dat het bodemarchief zeer kwetsbaar is, omdat de bodem ook intensief wordt gebruikt voor andere doeleinden, zoals bouwen, aanleg van infrastructuur en natuurontwikkeling. Grote delen van het bodemarchief zijn in de loop der jaren vernietigd uit onwetendheid. Om zoveel mogelijk rekening te kunnen houden met de (verwachte) aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, hebben archeologen twee kaarten ontwikkeld. De terreinen waarvan bekend is dat er archeologische waarden aanwezig zijn, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK), zoals de genoemde grafheuvels. Een deel van de terreinen op deze kaart is wettelijk beschermd op grond van de Monumentenwet, zoals het terrein van kasteel Rosande in de gelijknamige polder tussen Oosterbeek en Arnhem. Daarnaast staat op de Indikatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) aangegeven wat de archeologische verwachting is van een gebied.” Deze verwachting is gebaseerd op de huidige kennis over de relatie tussen landschappelijke kenmerken en het voorkomen van archeologische vindplaatsen. Hoe hoger de verwachting, des te groter wordt de kans geacht dat archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.
Bij archeologisch onderzoek in de Waalsprong is in 1998 aan de Groenestraat in Oosterhout tussen nederzettingssporen uit de achtste eeuw voor Christus deze kring van granaat- hulzen blootgelegd. Het betreft hulzen van een Brits 25-pon- der kanon van het type Ordnance. O.F. 25 pr Mark 1 of Mark 2. De kring is geïnterpreteerd als Engelse geschutsstelling. De foto toont de hulzen in hun oorspronkelijke situatie, de jalon is 2 m lang (foto Bureau Archeologie gemeente Nijmegen).
Bergingen en onderzoeksgroep
Ook al is opgraven voorbehouden aan bevoegde instanties, toch wordt op diverse voormalige slagvelden volop materiaal uit de oorlog opgegraven door officiële instanties zonder archeologische deskundigheid. In gebieden waar zwaar is gevochten, is de kans groot dat bij graafwerkzaamheden zowel munitie als lichamen van soldaten worden gevonden. Bij het aantreffen van munitie en menselijke resten wordt doorgaans direct de politie gewaarschuwd, die vervolgens de betrokken instanties erbij haalt. Munitie wordt geborgen en onschadelijk gemaakt door het Explosieven Oprui- mingscommando van de Koninklijke Landmacht (EOCKL). Om vertraging en ongelukken bij bouwwerkzaamheden te voorkomen, wordt tegenwoordig steeds vaker in een vroeg stadium onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van explosieven. Deze opsporing is sinds 1998 geprivatiseerd (Verhoeven 2004). Op basis van historisch onderzoek, zoals de bestudering van ooggetuigenverslagen en luchtfoto’s, worden locaties in kaart gebracht waar nog niet-ontplofte munitie aanwezig kan zijn. Vervolgens wordt de munitie in het veld opgespoord met metaaldetectoren en onschadelijk gemaakt. Ook de bodem van Schuytgraaf is door een civiele aannemer onderzocht op explosieven, die vervolgens door het EOCKL zijn vernietigd (Rensen 2003; Van Otterloo 2003). Hier zijn onder andere resten ge orgen van een Duitse jager, Focke Wulf 190, en ver- cnnn eme en grotere wapens, vliegtuigraketten en zo’n 5000 granaten. Behalve munitie zijn bij de explosieven- opruimmg ook veel uitrustingsstukken en persoonlijke bezittingen gevonden (Van Otterloo 2003).
Aangetroffen resten van militairen worden geborgen door de eenkoppige Bergings- en Identificatie Dienst van de Koninklijke Landmacht (BIDKL), die de stoffelijke resten ook tracht te identificeren.111 Bij de berging wordt gezocht naar alles wat te maken heeft met de omgekomen militair. Dit wordt verzameld, geregistreerd, gefotografeerd en in een kist meegenomen. In Schuytgraaf zijn bijvoorbeeld sinds september 2001 twee Britten en twaalf Duitsers geborgen (zie ook Rensen 2003). Persoonlijke bezittingen worden na identificatie overgedragen aan familie of nabestaanden, overige voorwerpen worden bewaard in het depot van de Bergingsdienst te Soesterberg. Gegevens van de berging en van de identificatie worden vastgelegd in een onderzoeksrapport, waarin ook de aangetroffen persoonlijke voorwerpen en uitrustingsstukken worden geregistreerd. De rapporten bevatten bijvoorbeeld informatie over de doodsoorzaak en de wijze waarop een soldaat een veldgraf heeft gekregen. Deze informatie kan namelijk in verband worden gebracht met historische bronnen zoals ooggetuigenverslagen en is daarmee van belang voor identificatie. De bergingen van EOCKL en BIDKL zijn niet in strijd met de Monumentenwet. De diensten graven immers niet met als doel opgravingen te doen, maar om munitie respectievelijk stoffelijke resten te bergen.lv Desondanks gaan bij dit zeer belangrijke en nuttige werk onbedoeld en onbewust gegevens verloren. De ruimers en bergers registeren immers alleen de voor hun taak relevante gegevens. Geruimde explosieven worden per perceel geregistreerd, overige vondsten niet. Vondstomstandig- heden van munitie worden niet vastgelegd. Van een door de EOCKL onschadelijk gemaakte kist mortiergranaten is dan bijvoorbeeld niet meer te achterhalen of de kist in een sloot is gedumpt of is achtergelaten in een mortierstelling. Voor de reconstructie van een historische gebeurtenis kunnen dergelijke gegevens van belang zijn. De BIDKL probeert stoffelijke resten binnen één dag te bergen, om te voorkomen dat de vindplaats onbeheerd achterblijft met alle risico’s van dien. Dit heeft consequenties voor de wijze waarop de resten worden verzameld en geregistreerd. Voor historisch onderzoek naar een slagveld is het bovendien lastig dat de verzamelde resten verspreid raken over verschillende instanties. Voor het archeologisch onderzoek in Schuytgraaf zijn zowel gegevens van het particuliere ruimingsbedrijf als van de Bergingsdienst opgevraagd en gebruikt bij de analyse en interpretatie van aangetroffen sporen en vondsten uit de IXveede Wereldoorlog.v
De BIDKL komt direct in actie na een melding dat stof-felijke resten zijn aangetroffen. De dienst gaat zelf echter niet gericht op zoek naar vermiste soldaten. Dit werd als een gemis ervaren in de gemeente Renkum, waar zich nog veel resten van soldaten in de bodem moeten bevinden. Mede op initiatief van de gemeente is vanaf 1993 actief gezocht naar vermisten. Enkele personen die veelal op basis van ooggetuigenverslagen onderzoek deden naar vermiste soldaten, vormden de Onderzoeksgroep historisch terreinonderzoek Wereldoorlog II ook bekend als de Zoekgroep (Berends 1998).” Sinds 1994 doet de groep in rapporten verslag van hun onderzoeken, met een lijst van vondsten, situatietekeningen en een historische interpretatie.™ De Onderzoeksgroep heeft bijvoorbeeld in januari 1993 aan de Van Lennepweg in Oosterbeek twee vermiste Britse soldaten van het Border Regiment gevonden (Timmerman, Timmerman & Van Buggenum 1994). Het werk van de Onderzoeksgroep toont de meerwaarde van een geïntegreerde aanpak waarbij historische gegevens en vondsten worden gecombineerd. Aan de Van Lennepweg werden in 1993 en 1994 naast de stelling met de twee stoffelijke overschotten drie schuttersputten gevonden. In één put werden resten aangetroffen van 2 inch mortiergranaten, in de tweede de overblijfselen van een walkietalkie en in de derde enkele brengun-magazij- nen. Voorzichtig concludeerden de onderzoekers dat de walkietalkie kan hebben gediend voor de vuurleiding van de mortier en dat de brengun diende als bescherming voor de stelling.”1’1 De vondst van een blindganger van een Duitse 8 cm mortiergranaat op enkele meters van de put waarin de Britten waren aangetroffen, bevestigt de ooggetuigenverslagen dat de twee Britten waren gesneuveld bij Duitse mortieraanvallen. Ondanks de goede bedoelingen van de Onderzoeksgroep en de nauwkeurige registratie van de vondsten, blijft het een feit dat de onderzoeken niet op archeologisch verantwoorde wijze worden uitgevoerd. Weliswaar wordt gedocumenteerd op welke locatie welke vondsten zijn verzameld, maar ze worden niet laagsgewijs verzameld en ook niet in hun oorspronkelijke context gedocumenteerd. Hierdoor gaan gegevens verloren. Met het verstrijken van de periode van vijftig jaar zijn de opgravingen van de Onderzoeksgroep sinds 1995 formeel in strijd met de Monumentenwet.
Illegale zoekers en toevalsvondsten
Behalve door explosievenruimers en de Bergingsdienst worden veel voormalige slagvelden door particulieren afgezocht met een metaaldetector. De eerder beschreven luchtafweerstelling is daarvan een schrijnend voorbeeld. In de Arnhemse nieuwbouwwijk Schuyt- graaf was zoveel belangstelling van particuliere zoekers, dat een beveiligingsbedrijf verschillende keren de politie moest waarschuwen en mensen heeft laten aanhouden (Van Otterloo 2003). Het zoeken met een metaaldetector is namelijk verboden, voor zover de zoekers op pad gaan met het doel vondsten op te graven. Opgraven door onbevoegden is immers niet toegestaan volgens de Monumentenwet. In de praktijk wordt het zoeken soms oogluikend toegestaan, zolang wordt gezocht in geroerde en dus verstoorde grond. Om illegaal opgraven tegen te gaan, heeft de gemeente Arnhem een zogenaamd detectorverbod opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).”1 In de gemeente Renkum geldt al sinds 1979 een dergelijk verbod om ongelukken met niet-ontplofte munitie te voorkomen (Artikel 5.7.1; zie ook Van der Velden 2000). De gemeente Renkum heeft aan verschillende personen ontheffing verleend om, na toestemming van de grondeigenaar, te zoeken met een detector. De leden van de Onderzoeksgroep hebben bijvoorbeeld ontheffing. De zoekers met ontheffing dienen op verzoek van de gemeente een lijst te overleggen met vondsten en onderzochte plaatsen. Vanwege het ontbreken van archeologische deskundigheid bij de gemeente is echter nooit bekeken of schade wordt aangericht aan archeologische vindplaatsen en of de vondsten wel op een verantwoorde wijze worden verzameld en gedocumenteerd.
Veel metaaldetectorzoekers zijn puur objectgericht: ze verzamelen voorwerpen om hun collectie aan te vullen. Dit geldt zeker voor schatgravers die voorwerpen opgraven en te koop aanbieden. Detectorzoekers gaan vaak gericht zoeken op locaties van stellingen, omdat daarin veel materiaal kan worden verwacht. Bij het aantreffen van materiaal worden de stellingen letterlijk leeggehaald. De voorwerpen worden opgraven zonder acht te slaan op de context van de vondsten en alleen de meest interessante voorwerpen worden meegenomen. Doordat niet wordt opgegraven op een archeolo- gisch-verantwoorde wijze en vondstomstandigheden niet worden gedocumenteerd, gaat veel informatie verloren. In het gunstigste geval noteert de verzamelaar de herkomst van de objecten. Bij het achterwege blijven van een zorgvuldige documentatie, zijn de voorwerpen niet meer te herleiden tot hun plaats van herkomst en hun relatie tot sporen en andere objecten. Daarmee gaat de informatiewaarde van de objecten grotendeels verloren en blijft bijvoorbeeld de vraag onbeantwoord of het gaat om uitrustingsstukken die tijdens de strijd in een stelling zijn achtergelaten, of dat het gaat om afval dat pas na de strijd in de stelling is gedumpt. Voor de betekenis van de vondsten maakt dat groot verschil.
Door het leeggraven van stellingen kunnen bovenben authentieke sporen worden vernield die als zichtbaar relict een waardevol spoor van de oorlog vormen. Het leeggraven van stellingen door niet-deskundigen moet dan ook worden gezien als illegaal opgraven, waarbij veel gegevens moedwillig of door onkunde worden vernietigd. Dergelijk ondeskundige opgravingen kunnen ook andere kwalijke gevolgen hebben. Bij het aantreffen van menselijke resten komt het voor dat interessante voorwerpen worden meegenomen en de overige resten worden achtergelaten. Zo bleek het onmogelijk de resten te identificeren van een in november 2004 in Groesbeek aangetroffen Duitse soldaat, omdat alle voor het identificatieonderzoek belangrijke persoonlijke bezittingen en uitrustingsstukken uit het graf waren weggenomen? Dit is ethisch onverantwoord en om die reden dan ook absoluut ontoelaatbaar.
Uiteraard kunnen bij graafwerkzaamheden toevallig voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog worden aange-troffen. Zoals gezegd geldt voor archeologische toevals-vondsten een meldingsplicht. De gemeentelijk archeoloog van Arnhem registreert ook vondsten van materiaal uit de oorlog, wanneer die bij haar worden gemeld?’Vaak ontbreek bij archeologen echter de kennis om het materiaal te kunnen determineren en de betekenis ervan te kunnen bepalen. Veel oorlogsvond- sten uit de omgeving van Arnhem worden aangeboden aan het Airborne Museum. Daarvan accepteert het museum voorwerpen die in de collectie passen, zoals een radioset die in 2002 werd gevonden bij graafwerk-zaamheden in Driel (Boekhorst 2003) en diverse vondsten uit Schuytgraaf?” Deze voorwerpen worden door het museum geregistreerd. In de praktijk valt soms lastig te bepalen wat de herkomst van de voorwerpen is en of ze eventueel door illegale opgraving zijn verkregen?’” De informatiewaarde van dergelijke losse vondsten is vaak beperkt en is niet alleen afhankelijk van het voorwerp zelf, maar vooral van de mate waarin gegevens bekend zijn over de vindplaats.
Stellingenkaart
Veel sporen van voormalige slagvelden gaan ongezien verloren bij graafwerkzaamheden of illegale opgravin gen. Hiermee verdwijnen ook veel gegevens die mogelijk een bijdrage hadden kunnen leveren aan de kennis over het betreffende strijdtoneel, zoals de ligging van stellingen en daarin bewaard gebleven uitrustingsstukken. Om te voorkomen dat sporen uit de Tveede Wereldoorlog ongezien verdwijnen, is het van groot belang dat ze nauwkeurig in kaart worden gebracht. De wens om deze sporen te behouden, blijkt bijvoorbeeld uit het initiatief van de Monumentencommissie Renkum om objecten die herinneren aan de TWeede Wereldoorlog voor te dra- P!aatsmS °P de gemeentelijke monumentenijs . p eze zogenaamde lijst van potentiële Martiale Monumenten staan inmiddels vijftien terreinen en 24 gebouwen, bomen en andere objecten Het spoorviaduct in de Klingelbeekseweg en Benedendorpsweg te
De Bergingsdienst legt de resten bloot van een Duitse sol- daat, die in februari 2006 zijn aangetroffen bij werkzaamhe- den aan de westzijde van de spoorlijn Arnhem-Nijmegen ter hoogte van de wijk Schuytgraaf (foto Gravendienst/BID).
Oosterbeek is in 2005 als eerste beschermd object op de lijst van gemeentelijke martiale monumenten geplaatst’(xvi) Ook herkenbare sporen in het landschap komen hiervoor in aanmerking.
Met het oog op behoud en beheer is het wenselijk dat de ligging van bewaard gebleven schuttersputten en andere stellingen nauwkeurig wordt ingemeten en wordt aangegeven op een zogenaamde Stellingenkaart. Een dergelijke Stellingenkaart kan worden geraadpleegd voorafgaand aan geplande graafwerkzaamheden om te voorkomen dat sporen ongezien verdwijnen. De Duitse luchtafweerstelling die in 2002 bij het afgraven van een dijkje in de Rosandepolder te voorschijn kwam, was bijvoorbeeld duidelijk herkenbaar op geallieerde luchtfoto’s (Maassen 2003). Voorafgaand aan de werkzaamheden had dus al rekening kunnen worden gehouden met deze vondst.™1 Op basis van luchtfoto’s uit de oorlogsdagen kunnen ook niet meer zichtbare of verdwenen stellingen in kaart worden gebracht. De kaart kan worden aangevuld met andere sporen, zoals oorlogsschade aan bomen of gebouwen. Net als bij het in kaart brengen van archeologische vindplaatsen, komt ook bij een Stellingenkaart de vraag naar voren in hoeverre deze gegevens toegankelijk zouden moeten zijn. Een dergelijke kaart maakt het lieden met minder goede bedoelingen namelijk wel erg gemakkelijk om interessante zoeklocaties te vinden. Daarom is de ligging van de luchtafweerstelling in de inleiding dan ook bewust onvermeld gebleven. Het is dan ook van belang dat alleen de juiste instanties toegang hebben tot dergelijke gegevens.
Het nauwkeurig in kaart brengen van bekende stellingen, schuttersputten en andere posities kan ook een bijdrage leveren aan historisch onderzoek naar de voormalige slagvelden. Op vele plaatsen liggen bijvoorbeeld resten van schuttersputten, waarvan zelfs bekend is welke eenheid ze wanneer zou hebben gegraven. Een mooi voorbeeld zijn de schuttersputten op het terrein van Sportcentrum Papendal, waarin Brigadier
Hackett op 19 september 1944 rond 11 uur zijn hoofd-kwartier van de 4th Parachute Brigade zou hebben gevestigd.(xviii) De putten waarin de resten van Hacketts brigade zich later die dag zouden hebben ingegraven, liggen een kilometer zuidelijker in het gebied van de Bilderberg. Vaak is onbekend waarop de interpretatie van dergelijke putten is gebaseerd. Door de in het terrein nog zichtbare sporen in te meten, kan worden bekeken of het aantal en de grootte van de putten overeenkomen met de omvang van de eenheid die zich daar zou hebben ingegraven. Op basis van zo’n kaart kan bovendien onderzoek worden gedaan naar de ligging van dergelijke stellingen, hun vorm, omvang en verspreiding. Dit kan informatie opleveren over de wijze waarop de verdediging van een bepaald gebied werd georganiseerd.
Verkennend onderzoek
Om een voormalig slagveld goed in kaart te brengen, moet niet alleen worden gekeken naar zichtbare of verdwenen sporen, maar ook naar het materiaal dat op dat slagveld is aangetroffen. Naar aanleiding van het archeologisch onderzoek in Schuytgraaf zijn bijvoorbeeld gegevens opgevraagd bij de ruimingsbedrijven en bij de Bergingsdienst. Zo kon het beeld van de opgraving worden aangevuld met informatie over mortierinslagen en de ligging van veldgraven. Idealiter worden dergelijke gegevens in kaart gebracht voorafgaand aan opgravingen of andere bodemingrepen. De Roll of Honour, waarin gegevens zijn opgenomen van alle geallieerde militairen die tijdens of ten gevolge van de Slag om Arnhem om het leven zijn gekomen, biedt bijvoorbeeld informatie over de ligging van veldgraven of locaties waar gesneuvelde soldaten zijn gevonden. Voor het verzamelen van aanvullende gegevens biedt het zoeken met metaaldetectoren interessante mogelijkheden, zonder dat daarbij hoeft te worden gegraven in ongeroerde grond. Door het nauwkeurig in kaart brengen van de verspreiding van diverse typen kogelhulzen kan bijvoorbeeld de positie worden bepaald waarvandaan met bepaalde wapens is gevuurd. Ballistisch onderzoek maakt het in principe zelfs mogelijk afzonderlijke wapens aan de hulzen te herkennen. Aan de hand van granaatscherven kunnen inslagen van mortieren en granaten worden gelokaliseerd.
Door dergelijke sporen op het strijdtoneel nauwkeurig in kaart te brengen, kunnen uitspraken worden gedaan over het verloop van de strijd. Dergelijk onderzoek kan een welkome aanvulling bieden op beschikbare historische bronnen. Officiële verslagen doen over het algemeen slechts beknopt verslag van gevechtshandelingen, ooggetuigenverslagen zijn vaak gekleurd en missen het detail om handelingen te kunnen localiseren, terwijl foto’s van feitelijke gevechtshandelingen zeldzaam zijn. De fysieke sporen van de strijd zijn de enige nauwkeurige en betrouwbare bron over de plaats van handeling. Zo zouden bijvoorbeeld de onbevestigde berichten over felle man-tegen-man gevechten rond de
6
Archeologie van de Slag om Arnhem – De betekenis van bodemvondsten als histonsche bron
Ginkelse Heide (Verhoef 2002) kunnen worden onderzocht door een nauwkeurige registratie en analyse van de sporen ter plaatse. De mogelijkheden van dergelijk onderzoek worden sterk bepaald door de mate waarin het strijdtoneel nog intact is. Bij verstoringen door latere bodemingrepen kunnen vondsten en sporen zijn verdwenen. Hoe meer voorwerpen al door zoekers zijn verzameld, des te beperkter zijn de onderzoeksmogelijkheden op een locatie. De hoogste potentie hebben de gebieden waar slechts eenmalig strijd is geleverd. Daar bestaat de grootste kans het patroon van sporen en vondsten te kunnen koppelen aan historisch bekende gebeurtenissen. Dergelijk onderzoek is alleen maar mogelijk door nauwkeurige registratie van de vondsten en door intensieve samenwerking van (amateur-)histo- rici en (amateur-)archeologen. In hoeverre deze vorm van verkennend onderzoek voor het Arnhemse strijdtoneel nieuwe gegevens kan opleveren, zou onderzocht kunnen worden aan de hand van een pilot-onderzoek in een zorgvuldig geselecteerd, intact stuk voormalig strijdtoneel.
Betekenis
Bodemvondsten zijn meer dan een welkome aanvulling op de collectie van het Airborne Museum of van verzamelaars. De voorwerpen maken deel uit van de materiële neerslag van de Slag om Arnhem, die een unieke en kwetsbare informatiebron vormt over de strijd. De bijzondere meerwaarde van het bodemar- chief is dat het in tegenstelling tot andere historische bronnen, zoals foto’s en (ooggetuigen)verslagen, bestaat uit neutrale en objectieve gegevens. Onderzoek aan de fysieke resten biedt daarmee de mogelijkheid tot het nader analyseren van onbevestigde, onnauwkeurige of onbetrouwbaar geachte bronnen. Daarnaast bevat het bodemarchief gegevens van gebeurtenissen die niet zijn vastgelegd op foto, film of schrift. De voorwerpen hebben echter alleen deze historische informatiewaarde wanneer ze zorgvuldig in hun oorspronke-lijke context worden onderzocht en de relatie met andere voorwerpen en sporen nauwkeurig wordt gedocumenteerd. Behalve het nauwkeurig lokaliseren en analyseren van uit historische bronnen bekende plaatsen, handelingen en/of gebeurtenissen, biedt archeologisch onderzoek naar sporen uit de Ttveede Wereldoorlog informatie over de uitrusting van de soldaat en de wijze waarop hij in de strijd trachtte te overleven; over de inrichting, het gebruik en het verlaten van stellingen en over de organisatie en het verloop van de strijd.
Het bodemarchief en historische bronnen zijn verschillende soorten bronnenmateriaal met hun eigen mogelijkheden en beperkingen. Bodemvondsten kunnen een bevestiging bieden van op historische bronnen gebaseerde veronderstellingen, andersom kunnen bodemvondsten ook richting geven aan historisch onderzoek. De historische waarde van bodemvondsten lijkt door (amateur-)historici die zich bezighouden met de Slag
In mei/juni 1996 heeft de Onderzoeksgroep langs de Oranjeweg te Oosterbeek een paar schuttersputten uitgegraven op de locatie waar in september 1944 het hoofdkwartier van het Reconnaissance Squadron was gevestigd. De foto toont onder andere stengun-magazijnen. een pionierschop, een rantsoenblik, etensblikken en een knopenschaar, om uniformknopen te poetsen zonder dat het uniform vies wordt (foto Onderzoeksgroep Historisch Terreinonderzoek Wereld-oorlog II).
om Arnhem echter nog nauwelijks te worden erkend. Afbeeldingen of beschrijvingen van bodemvondsten zijn schaars in literatuur over de Slag, afgezien van de rapporten van de Onderzoeksgroep en berichten in deze Nieuwsbrief. Dit hangt uiteraard samen met het feit dat vooralsnog geen (amateur-)archeologen gericht onderzoek doen naar sporen van de Slag om Arnhem. Aan de andere kant ontbreekt bij (amateur-)historici nog het besef welke informatie bodemvondsten kunnen opleveren. Onderzoekers lijken bijvoorbeeld nog niet de weg te hebben gevonden naar de onderzoeksrapporten van de Bergingsdienst en naar de 38 rapporten die de Onderzoeksgroep sinds 1994 heeft gepubli-ceerd. Het zou zeer interessant zijn eens een overzicht te publiceren van de nieuwe gegevens en inzichten die beide reeksen rapporten hebben opgeleverd.
Stop de vernieling
Zo zorgvuldig als we omgaan met voorwerpen, foto’s officiële documenten en persoonlijke getuigenissen van de Slag om Arnhem, zo zorgvuldig zouden we ook moeten omgaan met de vondsten en sporen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Moedwillig plunderen van stellingen en schuttersputten moet tot een halt worden geroepen. Over archeologisch onderzoek op het terrein van de Flak-stelling heeft inmiddels een eerste gesprek plaatsgevonden met de gemeentelijk archeoloog van Arnhem. Om te voorkomen dat elders unieke sporen van de Slag om Arnhem door onwetendheid of onkunde voorgoed verdwijnen, doe ik de volgende aanbevelingen: de gemeente Renkum zou bij het verlenen van ontheffingen van het detectorverbod ook archeologische belangen moeten meewegen en voorwaarden aan de ontheffing moeten verbinden om te garanderen dat bij het zoeken geen archeologische vindplaatsen worden verstoord;
de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek zou moeten streven naar behoud en bescherming van terreinen met sporen uit de Slag om Arnhem; ten behoeve hiervan kan een waarderings- systeem worden ontwikkeld om te bepalen wat het belang van dergelijke sporen is voor onze kennis en/of beleving van de Slag om Arnhem;
het leeggraven van stellingen door niet-deskundigen is in strijd met de Monumentenwet, ethisch onaanvaardbaar en moet dan ook worden tegengegaan;
het Airborne Museum zou geen voorwerpen mogen aankopen of accepteren die (vermoedelijk) door illegale opgraving zijn verkregen;
het zoeken met metaaldetectoren dient zich te beperken tot geroerde grond en buiten archeologisch waardevolle gebieden; vondsten dienen te worden gemeld en geregistreerd;
van toevalsvondsten die bij het Airborne Museum terechtkomen, dienen de herkomst en de vondstom- standigheden zo nauwkeurig mogelijk te worden gere-gistreerd;
om te voorkomen dat (terreinen met) sporen uit de Tweede Wereldoorlog ongezien verdwijnen bij graafwerkzaamheden is het wenselijk deze sporen nauwkeurig in kaart te brengen en te beschrijven; de kaart is toegankelijk voor gebruik door betrokken instanties;
bij (de voorbereiding van) opgravingen op terreinen met sporen uit de Tweede Wereldoorlog moet tijdig contact worden gelegd tussen de verantwoordelijk archeoloog, de BIDKL en explosievenruimers; ook vroegtijdig overleg met deskundigen op het gebied van de Slag om Arnhem, bijvoorbeeld van het Airborne Museum, is zeer wenselijk;
om verlies aan informatie en vernieling van sporen te voorkomen, mag het opgraven van sporen uit de Tweede Wereldoorlog alleen gebeuren in samenwerking met of onder verantwoordelijkheid van bevoegde archeologische instanties; dergelijke onderzoeken dienen bij voorkeur te worden gecoördineerd zodat resultaten op dezelfde wijze worden gedocumenteerd en
beheerd; overwogen kan worden een werkgroep Slag- veldarcheologie op te richten.
Met dank aan: Peter van den Broeke (gemeente Nijmegen) voor het beschikbaar stellen van gegevens en aan David Fontijn (Leiden), Geert Jonker (Graven- dienst/Bergings- en Identificatie Dienst), Geert Maassen (Gelders Archief, Arnhem), Arnand Maringka (Gravendienst/Bergings- en Identificatie Dienst); Mieke Smit (gemeente Arnhem) en Frans Smolders (Airborne Museum ‘Hartenstein’, Oosterbeek) voor hun zinvolle commentaar op eerdere versies van dit artikel en in het bijzonder aan Hans Timmerman (de Gelderland Bibliotheek, Arnhem) voor de vele zinvolle discussies over zijn hobby en mijn vak.
Literatuur
Berends, A. Nog 428 Britse soldaten vermist: zoekgroep stuit regelmatig op resten gesneuvelden van Slag om Arnhem. Arnhemse Courant, 15 augustus 1998.
Boekhorst, R. (2003). Radio ontvanger WS 38 Set Mk. II. Nieuwsbrief No. 89 van de Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, p. 3.
Broeke, P. van den (2002). Vindplaatsen in vogelvlucht. Beknopt overzicht van het archeologisch onderzoek in de Waalsprong 1996-2001. Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie (Archeologische berichten Nijmegen – Rapport 1).
Jonker, G. (2006). Herbegrafenis van Britse militairen. Nieuwsbrief No. 100 van de Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, pp. 4-5.
Maassen, G. (2003). WO2 en de Rosandepolder. Nieuwsbrief No. 89 van de Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, p. 7.
Maassen, G. (2004). Martiale Monumenten. Comité Open Monumentendag Renkum.
Otterloo, R. van (2003). Een scheerkwast voor op ’t slag-veld. De Gelderlander, 25 september 2003.
Rensen, J. (2003). Graven naar gesneuvelde militairen. ‘Vermist is erger dan dood.’ Landmacht 2, pp. 14-16.
Schut, P. (2001). Monumenten in Waalsprong en Schuytgraaf. Historische Kring Bemmel 11.2, pp. 3-8.
Smit, M. (1997). Oude sporen onder een nieuwe Arnhemse wijk: archeologisch onderzoek in Schuytgraaf. Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre 88, pp. 167-172.
Timmerman, D., H. Timmerman & D.G.B. van Buggenum (1994). Onderzoeksrapport Van Lennepweg 13, Oosterbeek. Onderzoeksgroep Historisch Terreinonderzoek Wereldoorlog II.
Velden, H. van der (2000). 25 jaar zoektocht over de slag-velden van de Slag om Arnhem. Airborne Battle Wheels Vol 2000, pp. 25-30.
Verhoef, C.E.H.J. (2002). De Slag om de Ginkelse heide bij Ede. 17 en 18 september 1944. Soesterberg: Aspekt.
Verhoeven, E. (2004). Duizend bommen en granaten. Private sector neemt opsporing bommen over van Explosieven Opsporings Dienst. Binnenlandsbestuur, 13 februari 2004, pp. 32-33.
Archeologie van de Slag om Arnhem – De betekenis van bodemvondsten als historische bron
Versluijs, A.J. (2005). Een dropkooi uit de Drielse klei. Ministory No. 85 (Bijlage bij Nieuwsbrief No. 97 van de Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek).
Noten
i Monumentenwet 1988: het is verboden opgravingen te doen zonder schriftelijke vergunning (Artikel 39). Zie voor nadere toelichting en de volledige wetstekst de website van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB): www.archis.nl.
ii Zie voor de mogelijkheden en beperkingen van beide kaarten de website van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB): www.archis.nl.
iii De BIDKL voert uit conform de Wet op de Lijkbezorging en artikel 17 van de Conventies van Geneve en bij vliegtuigberging conform de Circulaire Vliegtuig- berging van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Defensie; zie ook Jonker 2006.
iv De Rijksinspectie voor de Archeologie (RIA) die is belast met ‘het toezien op de naleving van het bij of krachtens de Monumentenwet 1988 bepaalde ten aanzien van archeologische monumenten, opgravingen en vondsten’ geeft in haar Jaarverslag over 2003 expliciet aan dat bergingen moeten worden gezien als opgravingen in de zin van de Monumentenwet 1988 en constateert dat behoefte is aan een helder beleidskader waarin wordt geregeld hoe wordt omgegaan met het behoud en de bescherming van monumenten en materiaal uit subrecente perioden (RIA-Jaarverslag 2003, p. 12); navraag bij Algemeen Inspecteur voor de Archeologie prof. dr. W.J.H. Willems leert dat van geval tot geval moet worden bekeken of een berging onder de Monumentenwet valt en dat het opstellen van beleid op dit punt nog geen (bestuurlijke) prioriteit heeft.
v Het rapport van het archeologisch onderzoek in Schuytgraaf is in voorbereiding; in een afzonderlijk hoofdstuk wordt aandacht besteed aan vondsten uit de oorlog. De BIDKL heeft voor dit rapport de geanonimiseerde gegevens van de geborgen soldaten beschikbaar gesteld.
v1 De gemeente Renkum treedt coördinerend op en schrijft bijvoorbeeld terreineigenaren of beheerders aan. Bij het aantreffen van scherpe munitie wordt via de politie de EOCKL gewaarschuwd en bij het aantreffen van stoffelijke resten de BIDKL.
vii Zie voor de titels van de 38 verschenen onderzoeks-rapporten de catalogus van de Gelderland Bibliotheek, te raadplegen via www.bibliotheekamhem.nl.
v111 Persoonlijke mededeling Hans Timmerman, Arnhem.
lx Het betreft Artikel 2.1.6.13 Opsporen van munitie, wapens of munten met een metaaldetector. 1. Het is verboden op of aan de weg een metaaldetector
of enig ander voorwerp, bestemd voor het opsporen van wapens en munitie of munten en dergelijke, te gebruiken. 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
x De Gelderlander, 17 november 2004.
xi Gemeentelijk archeoloog Mieke Smit meldt desge-vraagd dat ze zelden dergelijke meldingen krijgt en dat het meestal gaat om een granaatscherf of kogel tussen andere metaalvondsten die worden getoond. Voor determinaties wordt eventueel een beroep gedaan op deskundigen, bijvoorbeeld van musea.
xii Het jaarverslag 2003 van de Stichting Airborne Museum vermeldt: ‘Tijdens werkzaamheden voor het bouwrijp maken van de Arnhemse stadsuitbreiding De Schuytgraaf werden diverse stukken militair materiaal gevonden. Deze waren zowel afkomstig van Poolse, Britse en Amerikaanse, als Duitse troepen. Het museum ontving hiervan onder meer enkele containers CLE Mk 1 en 3, delen van kooien waarin Lee Enfield-motorfietsen verpakt werden om ze te kunnen droppen, parachutezijde, parachuteklokken, diverse helmen, onderdelen van de Sound Powered Telephone no 1, de veldtelefoon DMk V en ander materiaal. Enkele onderdelen van een V-l en een Duits vliegtuig zijn door bemiddeling van het museum overgedragen aan het museum Vliegbasis Deelen.’
Xiii Persoonlijke mededeling Frans Smolders, Airborne Museum ‘Hartenstein’, Oosterbeek.
xiv Overwegingen en voorstel van aanpak om te komen tot een collectie van Renkumse monumenten die herinneren aan de Tveede Wereldoorlog in het algemeen en de Slag om Arnhem in het bijzonder, Gemeentelijke Monumentencommissie Renkum, 13 oktober 2003.
Xv Overzicht potentiële Martiale Monumenten, versie 4 augustus 2004 (met dank aan Geert Maassen); de brochure ‘Martiale Monumenten’ die is verschenen ter gelegenheid van Open Monumentendag 2004 in Renkum, beschrijft 25 van deze objecten en terreinen.
XV1 De Gelderlander, 2 maart 2005, Viaduct symbool van strijd in oorlog. Het begrip ‘beschermd’ is bij martiale monumenten relatief. De monumentencommissie adviseert B&W bij een sloopaanvraag voor een martiaal monument; een wijziging aan het object kan echter zonder een monumentenvergunning worden aangebracht.
Xvii Het fundament van de stelling kon bewaard blij-ven en is voor publiek te zien.
xviii Schuttersputten hersteld, (2004). Nieuwsbrief No. 94 van de Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, p. 3, deze putten zijn beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Arnhem; in het bestemmingsplan zijn echter geen voorschriften opgenomen om het behoud van de putten ook daadwerkelijk te regelen.
Download ministory