MINISTORY 52
HERINNERINGEN AAN OOSTERBEEK,SEPTEMBER 1944
door Jan Hol
Voordat in september 1944 de Geallieerden hun luchtlandingsoperatie in Nederland begonnen, verliet een Nederlandse teenager tijdelijk zijn ouderlijke huis in Utrecht in een poging om te ontkomen aan de verplichte tewerkstelling in Duitsland. Hij bevond zich, ondergedoken, in Oosterbeek toen daar de gevechten begonnen die later de naam De Slag om Arnhem kregen.
Hierna volgt zijn verhaal, dal op een bescheiden wijze werd geredigeerd door Ron Kent, destijds een van de Britse leden van de 21sl Independent Parachute Company. 52 Jaar geleden vocht hij in huizen niet ver van de plek waar Jan Hol de strijd meemaakte. Hoewel ze in die dagen op korte afstand van elkaar verbleven, duurde het meer dan dertig jaar voordat Jan en Ron elkaar ontmoetten. Ze ontdekten dat ze wederom praktisch buren waren, maar nu in de kustplaats Fish Hoek in Zuid- Afrika.
Het oorspronkelijke manuscript is in het Engels geschreven; Geert Maassen vertaalde en bewerkte het.
In maart 1944 was ik op doorreis in de omgeving van Arnhem toen ik mijn vroegere zondagschoolmeester Arie van Halem ontmoette. Hij was zo vriendelijk mij onderdak aan te bieden in het huis waar hij woonde, Stationsweg 10 in Oosterbeek. Ik had genoeg van het leven van dag tot dag en het reizen van hot naar her, wat ik de laatste maanden had gedaan. Als ik niet gauw een vaste verblijfplaats vond, liep ik een goede kans opgepakt en naar Duitsland gestuurd te worden.
Mijn nieuwe verblijfplaats was een groot huis dat in eigendom toebehoorde aan ene Jansen, een melkhan- delaar, die met zijn vrouw en twee kinderen èn twee oude dames op de begane grond woonde. De eerste verdieping was in gebruik bij Arie, zijn echtgenote en hun zes maanden oude zoontje Frankie.
Zondag 17 september 1944 leek een heel mooie septemberdag te worden. Als een donderslag bij heldere hemel begon de Flak (Duitse luchtdoelartillerie) te knallen, onmiddellijk gevolgd door hevige explosies uit de richting Arnhem. We vermoedden eerst dat het vliegveld Deelen, dat al eerder doelwit van Geallieerde luchtaanvallen was geweest, onder handen werd genomen. Grote rookkolommen maakten echter duidelijk dat de stad zelf was gebombardeerd. Nadat de aanval voorbij was, maakten Arie en zijn vrouw zich gereed om naar de (gereformeerde) kerk te gaan. Plotseling was er het geratel van machinegeweren en het geluid van laag overkomende jachtvliegtuigen. Deze luchtaanval duurde misschien tien minuten, en toen werd alles weer stil.
De Van Halems vertrokken richting kerk, maar keer
den rap op hun schreden terug. Er was iets gaande bij de Utrechtseweg. Ze wisten niet precies wat, doch het leek veiliger om binnen te blijven. De dominee kan wel tot vanavond wachten, zeiden ze. Jansen bood de veiligheid van zijn kelder aan, waar het beter toeven was dan boven. Na enige discussie, terwijl alles weer tot rust kwam, zei Arie’s echtgenote dat ze naar boven ging om de zondagse middagmaaltijd te bereiden.
We vroegen ons af waar de luchtaanvallen voor dienden, want de frontlinie was nog ver verwijderd van Oosterbeek. Kort hierna waren er opnieuw activiteiten in de lucht te horen, en vervolgens brachten we een angstig half uurtje door in Jansens kelder. Toen het weer stil was geworden, zette mevrouw Van Halem zich aan het afronden van haar maaltijdbereiding. Onderdeel daarvan was een pudding op melk- basis, een zeldzame tractatie in dit stadium van de oorlog en een van mijn favoriete gerechten. Het was duidelijk dat Arie goed overweg kon met de boeren die hem de ingrediënten hadden geleverd.
Door het afgelaste kerkbezoek aten we vroeger dan anders. Hel hoofdgerecht was zeer voedzaam, en we hadden het erover of we de pudding maar tot ’s avonds zouden bewaren. ‘Laten we die nu maar op-eten. Één bom en hij is weg’, grapte ik. Seconden later bezuurde ik die opmerking al, want we vlogen naar de kelder vanwege de aankomst van zwermen vliegtuigen die raketten afvuurden en met boordkanonnen schoten. Van die pudding heb ik nooit meer gegeten. De aanval leek een hele tijd te duren, en de toestellen kwamen enkele keren luidruchtig over ons huis. Hierna hoorden we een langdurig gebrom van zware vliegtuigen, maar bommen schenen niet te vallen. We wisten niet wat we ervan moesten denken. In Oosterbeek was niets van belang; een paar hotels waar Duitse officieren en ‘grijze muizen’ (vrouwelijk Luftwaffe-personeel) waren ondergebracht. Meer niet. 2)
Korte tijd later keek ik vanuit de kelderingang naar buiten, en zag boven me grote toestellen (bommen-werpers?) die op lage hoogte in westelijke richting vlogen. Het was ónmogelijk ze te tellen aangezien er steeds meer voorbij kwamen. We vreesden het ergste, maar er gebeurde niets. Alleen maar deze reusachtige vloot grote vliegtuigen die westwaarts ronkte; ongehinderd door Flak voor zover wij konden zien en horen. Het was een dag vol opwinding,… en vraagtekens. De radio kon ons geen nieuws brengen, want de electriciteil was, net als de waterleiding, uitgevallen kort nadat de eerste luchtaanval was begonnen. De situatie begon weer een beetje normaal te worden (met uitzondering van de stroom- en watervoorziening) toen iemand die net was teruggekeerd uit Arnhem, ons vertelde dat daar zware bomschade was, met name in het gebied rond het spoorwegsta-tion waar nog branden woedden. Een groot aantal Duitsers in een vlakbij gelegen hotel was daarbij gedood.
Bij ons buiten, op de Stationsweg, waren ook vreemde dingen aan de hand. Personenauto’s en vrachtwagens vol met Duitse soldaten en grijze muizen raceten langs, in de richting van het Oosterbeekse treinstation aan het eind van de weg.
van Stationsweg 10 omdat buiten steeds heviger werd gevochten. Verscheidene granaten van Duitse kanonnen waren in de buurt van het huis ontploft. Vuurstoten uit machinegeweren kwamen van de overkant van de weg. Dikke vette rookwolken hingen boven hel noordwestelijke deel van Arnhem. Jimmy en Leslie waren boven in het huis met hun Brengun bezig. Elke keer als ze schoten, namen de Duitsers onmiddellijk de gevel onder vuur met hun automatische wapens. In gedachten wenste ik dat deze twee glider pilots even een pauze zouden nemen. Alles had
Zondag 17 september 1944. In en rond Oosterbeek ingekwartierde Duitse militairen vertalen in allerijl in gecamoufleerde vrachtwagens via de Stationsweg het dorp,
(foto: mw. A.L.A- Kremer-Kingma, vanuit haar huis op No. 2)
Om 16.30 uur ontstond er weer opwinding want Jansens broer arriveerde, en die popelde om zijn nieuws te spuien. ‘Ik heb ze gezien’, zei hij, ‘honderden en honderden Engelse parachutisten. Ik kwam ze tegen toen ik de koeien bij de Rijn ging melken. Enkelen heb ik zelfs de hand geschud. En kijk,… Engelse sigaretten!’
Ik wilde zo graag zelf de parachutisten zien dat ik een groot gedeelte van de avond en nacht doorbracht met mijn neus tegen hel raam, kijkend naar de duisternis, in afwachting van hun komst. Ergens tussen drie en vier uur ’s morgens ving ik een glimp op van de eerste soldaten. Enige bewegingen in het donker werden opgevangen door mijn vermoeide ogen, en daar waren ze dan. Een lange stille rij die langs het huis naar het station liep. Ik rende naar buiten om ze te begroeten. Ik wilde ze vertellen hoe welkom ze waren en hoe blij ik was ze te zien. Alles wat ik kon bedenken, stom genoeg, was: ‘Do you speak English?’ Ze lachten zachtjes en vervolgden hun weg.
De dag van de tank
Op een van de dagen van die week bracht ik het grootste gedeelte van de morgen door in de kelder
te maken met een villa aan de overkant van de weg. Daar zalen para’s in, en deze stonden onder zware druk. Buiten dit pand was de gehele oostzijde van de Stationsweg in Duitse handen. De Britten in het huis waren in een constant gevecht met de vijand gewikkeld, en Jimmy en Leslie gaven hun vuursteun. Ik assisteerde Leslie bij het vullen van de Brengun magazijnen die leeg waren geschoten, en dat kwam vaak voor. Ik haalde geweerpatroonhouders leeg en gaf de patronen aan Leslie die ze op een speciale manier in de magazijnen drukte. Boven was het veilig op voor-waarde dat je beneden het niveau van de vensterbank bleef, maar als de mortieren begonnen te schieten, vertrok ik naar de kelder. Ik voelde me een beetje een lafaard als ik hun achterliet als het gevaarlijk werd, maar zij stonden erop.
Om beurten bedienden ze de Bren. Één stond er naast het raam tegen de muur gedrukt, terwijl hij de huizen aan de overkant nauwkeurig in de gaten hield en in korte zinnen rapporteerde wat hij zag. De ander knielde of hurkte achter de mitrailleur, wachtend op het doel dat zou worden opgegeven. De Bren stond boven op wat meubilair dat achter het raam was geplaatst om enige extra dekking te geven. De eerste korte vuurstoten waren voor mij het sein om plat op de vloer te gaan liggen, want het kwam maar zelden voor dat de Duitsers niet meteen het vuur beant-woordden. Veel van Arie’s mooie meubilair in deze kamer werd vernield. De arme mevrouw Van Halem zouden de rillingen over het lijf lopen als ze de troep zag waarin hun woonkamer was veranderd. Bij dit alles toonden Leslie en Jimmy weinig emoties, maar bij tijd en wijle gebruikten ze woorden die hier niet herhaald kunnen worden. Mijn Engelse vocabulaire werd wat vier-letterwoorden betreft aardig uitgebreid. De Britten vonden toch nog tijd om grappen te maken en me voor de gek te houden, en na een van die zware schotenwisselingen vroegen ze of mijn onderbroek nog droog was!!
Tijdens een van de rustige momenten verscheen de broer van de melkman op het toneel, samen met vier huilende kinderen. Hij en andere buurtbewoners had-den hun huizen uit moeten vluchten, en in de wanor-de was hij zijn vrouw en pasgeboren baby kwijtge-raakt. Ik bood aan om ze te gaan zoeken. Ik vroeg Jimmy waar de Duitsers precies zaten, maar dat wist hij natuurlijk niet. ‘Wacht’, zei hij, ‘intelligente mensen blijven in de kelder. Idioten gaan naar buiten.’ Leslie lachtte op de van hem bekende manier. Hoofdschud-dend keek hij me aan en zei; ‘Nee, nee. Haal maar wat water voor me om te scheren’. Zelfs Arie’s echtgenote probeerde me te overreden en zei dat ik even moest wachten om te kijken hoe de toestand zich zou ontwikkelen.
Het effect van al deze raadgevingen en aandacht was het tegenovergestelde van wat werd beoogd. Ik voel-de me behoorlijk belangrijk en wilde ze laten zien hoe dapper ik wel was. Bovendien was het buiten zo rus-tig dat ik me zou schamen om mijn belofte aan de broer van de melkman niet na te komen. Ik greep een oud model damesfiets, stapte erop en vertrok over de Stationsweg in de richting van de Paul Krugerstraat, waar een groep para’s me een seintje gaf om van de straat af te gaan. Ik negeerde ze en reed door naar de Joubertweg. Daar zaten drie parachutisten gehurkt tegen de muur van het huis op de zuidelijke hoek. Blijkbaar waren ze in afwachting van iets op de Joubertweg, en ik voelde dat er iets niet klopte en dat gevaar dreigde. Inmiddels had ik echtereen behoorlij-ke vaart gekregen, en ik fietste zo snel dat de handrem niet goed functioneerde. Ik vloog de drie soldaten voorbij en de Joubertweg in.
Voor me zag ik massa’s Duitsers die in groepen langs de huizen liepen. Ongeveer 100 meter bij me vandaan zag ik een tank en een kanon. Een zestal vijandelijke soldaten vormde een menselijke barrière dwars over de weg. Uit alle macht probeerde ik op volle snelheid een U-bocht te maken, en dat lukte me, op een paar meter bij ze vandaan. Zij waren net zo verbaasd als ikzelf, en als standbeelden keken ze toe hoe ik op het plaveisel smakte en mijn been bezeerde. Pijlsnel klom ik weer op de fiets, en zo vlug als ik kon bracht ik me op een zo groot mogelijke afstand van de Duitsers. Ik was bijna in veiligheid op de Stationsweg toen ik achter me hoorde schreeuwen: ‘Komm hier, Mensch!’ Nog voor echter een schot kon volgen, rondde ik de hoek. Ik was behoorlijk geschrokken, maar ik had de tegenwoordigheid van geest om een boodschap te stamelen toen ik met rubberen benen de fiets tot stilstand bracht. ‘Plenty Germans around the corner, one tank,
one field gun.’ bracht ik hijgend uit. De drie para’s knikten alsof ze dat al wisten, en gaven me een teken om verder te rijden. ’Quick. You go home’ werd me toegevoegd.
Terug in Stationsweg 10 werd mijn eigen kleine dap- perheidsshow begroet door de teleurgestelde echtgenoot van de vermiste vrouw, en iemand zei: ‘Nou, jij was ook niet lang weg.’ Arie’s vrouw was aardig tegen me en deelde een van Leslie’s sigaretten met mij.
Hel zuidelijke gedeelte van de Stationsweg niet directe omgeving
(plattegrond 1939; collectie gemeentearchief Renkum)
De dag dat de Polen kwamen
Ik weet niet op welke dag het was, maar tegen het eind van de strijd trokken de Polen in de huizen langs de Stationsweg die tot dat moment bezet waren geweest door de Britse para’s en mijn glider pilot vrienden. Taaie, fanatieke mannen die nogal op zichzelf waren. De taal was waarschijnlijk het probleem. Weinigen spraken Engels, maar sommigen verstonden Duits. Van ons waren er maar een paar die de laatstgenoemde taal wensten te gebruiken. Ze hadden een radioset bij zich die echter niet bijster goed scheen te werken. 5′
Wij bevonden ons toen al in de kelder van de buren op No. 8. De dag tevoren was het huis van onze andere buren, NSBers, in vlammen opgegegaan. Jansen en ik hadden toen besloten dat het verstandig zou zijn om zijn huis te verlaten voordat het te laat was. We begonnen mensen in kleine groepjes vanuit onze kelder naar het buurhuis te leiden, daarbij gebruikmakend van een loopgraaf die de Britten tussen de beide woningen hadden aangelegd. Een lieve oude dame die nogal flink wat zitvlees had, kwam vast te zitten in de modderige stelling. Terwijl de melkboer duwde en ik trok, schoven we haar bejaarde lijf voort, glijdend op haar grote, ouderwetse onderbroek, totdat ze het eindpunt bereikte van haar oneerbiedwaardige maar noodzakelijke reis.
De laatste nacht bracht een artilleriespervuur dat heel lang duurde, maar nergens zagen of hoorden we iets van de para’s. Waar zouden ze gebleven zijn? Waren ze allemaal dood of gevangengenomen? Ik kon niet geloven dat hel antwoord op de beide laatste vragen ‘Ja’ was. Ergens in de kleine uurtjes van de morgen hield het schieten op, en slechts in de verte kon het oorlogsgeweld worden gehoord. Ik ging naar buiten om te zien of Stationsweg 10 er nog stond. Ik vond dat we daar weer naar toe moesten gaan als alles in orde en rustig was. In de kelder van de buren was het overvol. Het huis was nog intact. Het vuur had het pand niet bereikt, maar de Duitsers misschien wel. Ik vond het niet echt leuk er naar toe te gaan, maar ik was van mening dat ik het toch moest doen. Ik trof de woning aan zoals we deze hadden verlaten, met uitzondering van het feit dat het geheel leeg was: geen soldaten of burgers. Opeens sloeg de vermoeidheid toe, en ik zeeg neer in de gang. In een zittende houding met mijn rug tegen de muur, mijn benen uitgestrekt voor me, viel ik in slaap. Ik werd wakker door een stem vlakbij, geen Duits, Engels of Nederlands, en het geluid van vreemde, voorzichtige voetstappen. Ik ontdekte dat de stem uit een radioset kwam die door de Polen was achtergelaten. ‘Hello Co-del-Co. Hello Co-del-Co’, zei een vermoeide, monotone stem keer op keer.
Die rare voetstappen hadden een andere verklaring. Omzichtig achtervolgde ik ze van kamer tot kamer totdat ik erachter kwam dat ze veroorzaakt werden door een geit, die kieskeurig rondstapte temidden van de rotzooi, op zoek naar iets eetbaars.
Ik viel weer in slaap op de vloer. Het was volop dag toen ik ontwaakte. Alles was dodelijk stil. In eerste instantie dacht ik dat mijn gehoor was aangetast, dat mijn trommelvliezen het hadden begeven tengevolge van de explosieve aanvallen die ze de afgelopen tijd te verduren hadden gekregen. Snel werd het me duidelijk dat de para’s er niet meer waren. Hun afwezigheid vertelde me dat de strijd voorbij moest zijn. Ik ging tegen een muur zitten. Langzaam kwam de zon op, en overal om mij heen was het doodstil. Het leek erop dat het einde van de wereld was gekomen en dat ik de enige overlevende was. Geen vogel zong maai er waren allerlei oorlogsgeluiden in mijn hoofd. In gedachten zag ik Jimmy en Leslie weer met hun Bren achter het raam.
Mijn ogen dwaalden over de Stationsweg, eens zon vredige, schone en nette straat. Midden op de weg stond het bovenste gedeelte van een mens, een bur-ger, door midden gespleten net onder de ribben. Een arm ontbrak, en de andere wees naar de hemel, waar-naar ook zijn ogen staarden. Hij had zijn bril nog op. Verdoofd door alle ellende om mij heen, wilde ik huilen, maar kon het niet. Afgestompt zag ik Duitsers de hoek van de Paul Krugerstraat omkomen. Het interesseerde me niet en ik raakte niet in paniek. Voorzichtig naderden ze, dicht langs de muren lopend van het uitgebrande buurhuis. Het waren er drie. Het was SS, zag ik aan hun uniformen, het automatische wapen in de aanslag. Steelhandgranaten hadden ze achter hun riem gestoken en in hun laarzen. Eens was ik bang voor deze mensen. Nu niet meer. ’Wo sind die Englander?’ vroeg hun leider me. Hees van een emotie die zij nooit hadden kunnen begrijpen, antwoordde ik in het Engels: ‘No more; no more’.
De bovenstaande tekst bevat een gedeelte van het oorspronkelijke manuscript. Het originele Engelstalige verhaal is desgewenst, op afspraak, ter inzage in de bibliotheek van het Airbonie Museum ‘Hartenstein’ (026 3337710) en van het gemeentearchief Renkum (026 334S303).
De redactie heeft geprobeerd in contact te komen met de schrijver, Jan Hol. Zijn huidige verblijfplaats is echter onbekend. Wie hierover een relevant gegeven heeft, wordt verzocht zich in verbinding te stellen met de redactie via Geert Maassen (Gemeentearchief Renkum, Postbus 9’100, 6860 HA Oosterbeek).
NOTEN VAN DE REDACTIE
1) Gerrit Jansen (42) bewoonde het pand met zijn vrouw Fokje Koster (36) en hun kinderen Sara Neeltje (9) en Andries (8). Arie (26) was getrouwd met Cornelia van Garderen (27); Frank werd op 9 september 1943 geboren.
2) De auteur was blijkbaar niet op de hoogte van de aanwezig-heid van veldmaarschalk Walter Model en zijn staf (van de Heeresgruppe B), en SS-majoor Sepp Krafft en zijn troepen (SS Ranzer Grenadier Ausbildungs und Ersatz Bataillon 16).
3) Tot op heden is niet bekend wie Jimmy en Leslie waren.
4) In het Nederlands zouden het drie-letterwoorden zijn.
5) Mannen van het 3e Bataljon van de Lsl Polish Independent Parachute Brigade Group arriveerden op zondag 24 septem-ber aan hel eind van de morgen in de huizen aan de Stationsweg. Zie: De Polen van Drie! (door George F. Cholewczynski), vanaf blz, 99.
6) Het zal een oproep geweest zijn voor luitenant Mieczyslaw Pudelko, plaatsvervangend commandant van de 7e Compagnie van het 3c Bataljon.