MINISTORY XVI
ENKELE AANTEKENINGEN OVER HET ONTSTAAN VAN DE AIRBORNE PELGRIMSTOCHTEN NAAR NEDERLAND
door: Generaal-Majoor R.E.Urquhart,C.B.,D.S.O.

Tijdens de 35e pelgrimstocht in 1979 kwam het besef boven dat nog maar weinig Engelsen en Nederlanders de omstandigheden kennen waaronder de herdenkingen begonnen. De heer Ter Horst, bij wie ik logeerde, was in 1945 de waarnemend burgemeester van de Gemeente Renkum. Hij en ik besloten om iets op papier te zetten, zodat er een ver¬slag zou zijn. Ik heb zijn verhaal opgenomen in deze samenvatting van de gebeurte¬nissen.
Nadat de lst Airborne Division zich in september 1944 uit Oosterbeek over de Rijn had teruggetrokken, bevalen de Duitsers de inwoners van de dorpen Oosterbeek, Wolf- heze en Renkum hun huizen te verlaten. Om veiligheidsredenen beval het Nederlandse Rode Kruis later dat ook Arnhem volledig geëvacueerd moest worden. 1 ). Pas na april 1945 werd de terugkeer toegestaan.
Kort na het eind van de oorlog in Europa ging de British War Graves Commission op zoek naar een plaats voor een kerkhof in de buurt van Arnhem. De waarnemend burge¬meester van de Gemeente Renkum, waaronder ook Oosterbeek valt, bood het terrein aan dat gereserveerd was voor de toekomstige uitbreiding van de bestaande burgerbegraaf- plaats. Dit aanbod werd aanvaard en de voorbereidingen begonnen in juli 1945.
In de zomer van 1945 bevond de gereorganiseerde lst Airborne Division zich in Noor¬wegen. Zij was daar om orde en rust na de overgave van de Duitsers te handhaven. De Arthur Rank Film Corporation had toestemming gekregen om ter plaatse een film over de Slag om Arnhem te maken onder regie van Brian Desmond Hurst: “Theirs is the Glory”.Tweehonderd leden van de divisie onder bevel van Majoor F.Gough werden vanuit Noorwegen naar Nederland gevlogen om te helpen bij het maken van de film. Er waren geen beroepsacteurs bij de film betrokken en bijna iedereen had aan de slag deelgenomen.

25 september 1945: Oosterbeekse kinderen leggen bloemen op de graven op het Airborne Kerkhof. Rechts: Generaal-majoor R.E.Urquhart en waarnemend burgemeester Mr.J.Ter Horst. (Foto’s: B.H.Langevoort)

In samenwerking met het gezelschap dat de film maakte organiseerde ik in september een tocht over het slagveld. Ongeveer 80 officieren gingen met mij naar Nederland. Toen ik in Oosterbeek was hoorde ik over de aanleg van het Airborne Kerkhof en ik ging er met mijn gezelschap kijken. Toen wij op de terugweg naar Oosterbeek op de Baileybrug, die over de spoorlijn lag, gingen werd mijn jeep aangehouden door een figuur op een fiets. Het bleek de waarnemend burgemeester van de Gemeente Renkum te zijn, die had gehoord dat ik een bezoek bracht aan het Airborne Kerkhof.
Hij wenste mij graag te ontmoeten om op het kerkhof een herdenkingsdienst te organi¬seren voor zowel Engelsen als Nederlanders. Hij wilde gebruik maken van de aanwezig¬heid van zoveel Airborne militairen.
Wij vergaderden in Hotel De Bilderberg dat toen dienst deed als gemeentehuis. Er zou¬den meer bijeenkomsten volgen en wij, Engelsen, gingen bij die gelegenheid beseffen hoe groot de sympathie van de plaatselijke bevolking al voor ons geworden was.
Tot onze verrassing werden we overal welkom geheten; wij hadden precies het tegen-overgestelde verwacht, gezien de recente ontberingen en ellende.
Er werd een herdenkingsdienst georganiseerd die in het Nederlands door dominee Bergkotte uit Oosterbeek en in het Engels door onze hoofdveldprediker A.H.W.Harlow en een aalmoezenier zou worden geleid. De orde van dienst werd in twee talen gedrukt. De dienst werd op 25 september 1945 op het kerkhof gehouden en werd bijgewoond door de Britse troepen die de film aan het maken waren, degenen die deelnamen aan de ex¬cursie, de burgerlijke authoriteiten uit Arnhem en de Gemeente Renkum, de Chef Staf van de Nederlandse Strijdkrachten, de Commissaris van de Koningin in Gelderland, een vertegenwoordiger van Prins Bernard en enkele honderden inwoners.
De wens werd uitgesproken dat dit een jaarlijks terugkerende gebeurtenis zou worden. De Gemeente Renkum wilde ook een monument voor de divisie oprichten en op verzoek van de burgemeester legde ik diezelfde middag de eerste steen tegenover Hotel Harten- stein dat hoofdkwartier van de divisie was geweest.
Kort tevoren was er in de kerk van St.Martin-in-the-Fields in Londen een herdenkings-dienst gehouden voor de luchtlandingstroepen. Ook dit zou een jaarlijks gebeuren wor¬den, maar dat was pas later.
Die avond werd het inauguratie diner gehouden van de Pegasus Club in het Savoy Hotel, waar Luchtmaarschalk Sir Lionel Hollinghurst een toast uitbracht op de luchtlandings-troepen. Later moest deze club zijn naam veranderen in “Airborne Club”.
De eerste georganiseerde pelgrimstocht vond plaats in 1946. Er waren meer dan 600 aanmeldingen, maar het aantal moest beperkt blijven. Het gezelschap, dat grotendeels per boot reisde, bestond uit 100 ex-leden van de divisie, ongeveer 200 nabestaanden van gesneuvelde militairen, 50 militairen die nog in aktieve dienst waren en ver-tegenwoordigers van de Poolse Parachute Brigade. De voorbereidingen waren getroffen door het Airborne Forces Security Fund en de Nederlandse regering.
De pelgrims werden op 16 september officieel tijdens een lunch in Rotterdam door de Nederlandse regering ontvangen. Op 17 september werd op het kerkhof in Oosterbeek een dienst gehouden waarbij Koningin Wilhelmina en een groot aantal burgers uit de gemeenten Renkum en Arnhem aanwezig waren. Elk graf was door een schoolkind geadop¬teerd en evenals in 1945 legden de leerlingen weer bloemen.2) Later op de dag onthulde de Koningin het gedenkteken voor de divisie tegenover Hartenstein dat sinds het bezoek in 1945 was gebouwd en waarvan de kosten door de burgers van de Gemeente Renkum bijeengebracht waren, ’s Middags legde de Koningin een krans bij het pas opgerichtte monument bij de brug in Arnhem.
Zoals ook in de jaren daarna werden alle pelgrims na hun aankomst in Nederland op kosten van de Nederlanders vervoerd, beziggehouden en gehuisvest.
Het programma van de daarop volgende herdenkingen is vrijwel ongewijzigd gebleven en de orde van dienst die in 1945 in haast was opgesteld, is sindsdien passend gebleken.
1) Het officielële bevel tot de evacuatie van Arnhem werd door de Duitsers gegeven, (redaktie)
2) De graven op het Airborne Kerkhof werden door kinderen èn door volwassenen geadopteerd, (redaktie)

Download ministory

MINISTORY XVII
Bijlage bij Nieuwsbrief No.28
EEN NEDERLANDSE BURGER NAM DEEL AAN “OPERATION BERLIN”
Samenstelling: Chr.van Roekel

Bij mijn weten heeft er slechts één Nederlander deelgenomen aan de terugtocht van de lst Airborne Division over de Rijn in de nacht van 25/26 september 1944.
Deze dramatische terugtocht, die de codenaam “Operation Berlin” droeg, eiste veel slachtoffers. In de ”Roll of Honour” kunt U hiervan een indruk krijgen. Op de begraaf-plaatsen van Renkum, Wageningen, Rhenen, Remmerden, en zelfs van Wijk bij Duurstede, liggen militairen begraven, die tijdens de terugtocht over de Rijn zijn gesneuveld of verdronken.
Weinig weten we van de persoonlijke belevenissen van de mensen die er bij waren en het geheel komt bij ons over als een nachtmerrie van gelaten wachten, hoop op redding en tragiek. Soms echter sluiten verschillende persoonlijke belevenissen op elkaar aan en vormen dan de aanleiding tot een Ministory.

In ”Hoog en Laag” van 26 de heer A.D.Polderman: juli 1984 stond de volgende ingezonden brief van ons lid,

Airborne-familie op zoek naar ,.jonge” Nederlander In 1978 maakte de heer A. D. Pol¬derman uit Zwijndrecht kennis met mr. en mrs. Douglas Ford uit Leicester bij het Drielse veer in Oosterbeek. Daaruit ontstonden blij¬vende contacten. Deze oud-Airborne landde maandag 18 septem¬ber op de Ginkelse heide met de 4th Parachute Brigade. Hij was in-gedeeld bij het 11e Battaiion van het Parachute Regiment. In de laatste dagen van de strijd in Oosterbeek maakte hij deel uit van de „Lonsdale Group”, die vocht
in het benedendorp. Bij de verdedi-ging van enige geruïneerde huizen trof hij in één daarvan een familie aan, die daar nog was gebleven en die de Airbornes van water voor¬zag. Bij de terugtocht over de Rijn stond Douglas Ford zijn plaats in één der boten af aan een vriend, die niet kon zwemmen. Zelf zwom hij zonder kleren de rivier over, in Nijmegen wat op verhaal komen¬de, zag hij een jongeman in Brits uniform die met de Airbornes over de Rijn was gegaan. Douglas Ford had die jongen eerder gezien. Het was één van degenen, die hij in de door hen verdedigde huizen in Oosterbeek-laag had gezien. Het laatste wat hij in Nijmegen op¬
merkte was dat de betreffende jon-geman door de militaire politie werd meegenomen ter ondervra¬ging. Graag wil de familie Douglas Ford nu weten wat er verder met hem gebeurde en of hij na de bevrijding in Oosterbeek terugkeer¬de. Wie kan opheldering geven? Mr. Ford en zijn echtgenote zullen tijdens de 40ste Airborne herden¬king te gast zijn bij de familie Pol¬derman en zullen graag met de be-treffende , Jonge” Nederlander in contact komen. Inlichtingen gaar¬ne aan de heer A. D. Polderman, Joh. Postslraat 145, 3333 BJ Zwijndrecht, tel. 078-128155.
Ik las het bericht van de heer Polderman en was waarschijnlijk de enige die in staat was met zekerheid te reageren omdat het voor mij direkt duidelijk was dat het hier ging om het huis van de familie Breman aan de Benedendorpsweg in Oosterbeek.
Op mijn verzoek heeft Douglas Ford zijn belevenissen op schrift gesteld en hieronder volgen enige fragmenten:
“Toen het even wat rustiger was kreeg ik van Luitenant Vickers (pelotonscommandant) de opdracht alle veldflessen te verzamelen die ik te pakken kon krijgen om te pro¬beren wat water te halen in de huizen achter ons. Ik liep de helling in de tuin af langs een paar traptreden en vond een pomp. Ik stond op het punt naar mijn stelling terug te keren, toen ik een man en een vrouw en ook een klein kind en een jonge man over de vensterbank zag kijken. Later moest ik nog een paar keer water halen en dat gezin was er nog steeds. Ik denk dat ze in de kelder schuilden en als het wat rus¬tiger was naar boven kwamen.
(De schrijver vertelt hoe hij met een groepje anderen ter versterking van het Border Regiment naar de westkant van de perimeter wordt gestuurd.)
Na een paar dagen gingen wij terug naar onze oorspronkelijke stellingen bij de kerk.
Ik ging ook weer terug naar de pomp om water en zag dat gezin weer.
Er werd ons gezegd dat we die avond geëvacueerd zouden worden, maar wij moesten als achterhoede tot het laatst blijven. Toen we uiteindelijk vertrokken werd het al licht. We kwamen bij de waterkant en kregen van een officier, die ik nog nooit gezien had, te horen: “De boten komen niet meer terug, er valt weinig meer te doen dus het is aan jullie om óf het bos in te gaan óf de rivier over te zwemmen”.
We konden een aantal mannen in het water zien zwoegen met hun kleren aan. We waren in totaal met z’n vijven, allemaal van het 11e bataljon. Eèn heette Edwards, een ander Griffin, maar ik kan me de namen van de andere twee niet herinneren.
We besloten te gaan zwemmen, maar Griffin zei dat hij het erop ging wagen zie ln het bos schuil te houden. (Later hoorde ik dat hij was omgekomen en in Rhenen ligt begraven). , , ,
De overigen deden hun kleren uit en gingen de rivier in. Er wer op ons gesc o en en één man werd getroffen. Een ander zwom terug maar kwam uiteindelijk toch de rivier over want ik zag hem in Nijmegen weer. .
Edwards en ik bereikten de oever en we kropen door een sloot, waarna we een oer enj binnengingen. Ik vond een jurk en een paar voetbalschoenen die ik aantro en wards
sloeg een deken om. Zo gingen we op weg totdat we een tank hoorden aankomen. nee,
niet nog eens” dachten we en doken een sloot in. We zagen dat het er een van de Guards Armoured Division was en begonnen te roepen. Ze adviseerden ons terug te lopen naar een ambulancepost. Langs de weg lagen troepen ingegraven die begonnen te fluiten toen ze ons zagen en je kunt je voorstellen wat ze allemaal zeiden !! We liepen goed voor schut maar voelden ons wel opgelucht.
Uiteindelijk kwamen we met nog anderen in Nijmegen. Ik kreeg een uniform dat me niet paste en goed te eten. Toen kregen we een slaapplaats aangewezen. Iemand anders in uniform kreeg het bed naast me. Ik dacht dat ik hem al eerder gezien had, maar ik kon hem eerst niet plaatsen. Ik sprak hem aan en besefte toen dat het de jonge man was die ik telkens gezien had als ik water ging halen. Ik ging iemand van de Militaire Politie halen. De jonge man werd meegenomen en ik zag hem niet meer terug. Vaak heb ik mij afgevraagd wat er van hem geworden was.
Ik was heel blij toen het raadsel opgelost werd toen ik hem bij toeval tegenkwam bij hetzelfde huis in Oosterbeek waar ik in september 1944 water haalde. Dat was bij de 40e herdenking van de Slag om Arnhem en ik was nooit eerder bij het huis terug ge¬weest ! ”
We laten nu Izak de Vries, die in 1944 bij de familie Breman was ondergedoken, aan het woord:
“In de kelder.
De nacht van 25 op 26 september 1944 sliep ik in de kelder van de familie Breman.
Ik weet niet meer wie mij wakker maakte. De vorige avond hadden we een karig maal ge¬had. Eten en water waren schaars. We hadden wat wijn bij het eten gedronken. Ik was ingedommeld en had redelijk goed geslapen. De zware hoofdpijn van de vorige avond was verdwenen en na een korte nachtrust voelde ik me best opgeknapt. Iemand vertelde me dat het grootste deel van de Airborne troepen weg was uit Oosterbeek en dat een paar achtergebleven soldaten de weg naar het veer gewezen wilden worden. Ik had geen idee dat het Drielse Veer, waar ik een paar dagen geleden nog geweest was, in Duitse han¬den was. Uit hun woorden maakte ik op dat de terugtocht naar de rivier ten westen van Oosterbeek plaats vond. Dit nieuws was natuurlijk zeer verontrustend, maar ik aarzelde niet. Vanaf het begin van de luchtlandingen had ik mijn vertrouwen en mijn lot in handen van de Airbornes gelegd, die letterlijk en figuurlijk door de hemel gezonden schepsels waren om de mensheid van de boosaardige vijand te verlossen.
Ik wilde maar al te graag de resterende tijd met hen delen en dus voldeed ik aan hun verzoek om als gids op te treden.
Naar de rivier.
We vertrokken met een klein groepje, waaronder een Schot die tussen twee andere soldaten hinkte, en korporaal Gerald Valvona, die met een revolver voorop ging, (zie het boekje “De Tommies komen”, Chr.v.R.)
Het was stikdonker en het regende hard, wat in zeker opzicht een geluk was We kwamen langs de Oude Kerk waar we, volgens Valvona, tussen de Duitse troepen moeten zijn doorgelopen. Vervolgens gingen we een pad op in de richting van de rivier Over de sloot lag een smalle voetbrug waarin een projectiel een gat geslagen had. Omdat ik niet zo gewend was aan de duisternis als de Airbornes, kwam ik met mijn been in het gat met de scherpe rand vast te zitten en kon er slechts met moeite uit loskomen We vervolgden onze weg naar de rivier. Ik was niet langer de gids- anderen die kennelijk wisten waar ze heen moesten, wezen nu mij de weg. Een stuk verderop raapte ik een geweer op en hing het aan mijn schouder. Ik wist niet veel af van die nieuwe wapens, maar in 1934 was ik in militaire dienst geweest, evenals in 1939/1940 Ik betwijfelde of ik er iets mee kon, maar het was een plezierig gevoel. Het had toch geen

Links: Izak (Piet) de Vries in een achtergebleven brencarrier vlakbij de plaats van de smalle voetbrug over de sloot langs de uiterwaarden, (voorjaar 1946).
Rechts: Douglas Ford, “I was a member of no 1 Section, no 1 Platoon, A Coy, llth Para Battalion”. (november 1944).

verschil gemaakt want als de Duitsers ons zouden hebben gesnapt, zou ik ter plekke als franc-tireur zijn gefusileerd.
Even later kwamen we bij de rivier waar een groot aantal soldaten wachtten om over¬gezet te worden. Ik kan mij niet herinneren de koorden en banden die de route aan¬gaven, waarover ik later las in verhalen over de terugtocht, te hebben gezien. Geduldig wachtten we op onze beurt in een vrij lange rij. Wij kwamen echter niet aan de beurt. Een van de militairen werd door een scherf aan zijn been gewond. Misschien was dat wel zijn geluk, want hij werd uit de rij gehaald en kreeg voor¬rang in een van de boten.
Omdat het zo donker was kan ik over het wachten en overzetten niet veel meer zeggen. De omgeving werd zo nu en dan door lichtkogels verlicht. Discipline en moreel waren voorbeeldig, evenals de dagen ervoor.
De overtocht.
De dageraad brak aan en in de richting van Arnhem werd het licht. Ik wilde mijn kleren en schoenen uittrekken maar Valvona raadde me dat af, en dat was maar goed ook want het was behoorlijk koud. Langzaam werd alles om ons heen zichtbaar.
Ik weet niet waarvandaan, maar plotseling verscheen er een wrakke boot die half vol water stond en waarvan de riemen ontbraken. Valvona en enkele anderen klommen erin en de mannen probeerden met hun helmen de boot naar de andere kant te brengen. Valvona nodigde mij uit ook in te stappen maar ik gaf er de voorkeur aan in het water te blijven hoewel ik al mijn kleren aan had. Zelfs gekleed kwam ik sneller vooruit dan de boot die maar heel langzaam ging. Om niet te veel in westelijke richting af te drijven moesten we tegen de sterke stroom op gaan. Ik weet nog dat ik even verderop twee militairen zag die elkaar bijstonden en om hulp riepen. Ik pro¬beerde hun kant op te zwemmen maar dat ging zo langzaam dat zij mij terug gebaarden. Ik zwom terug naar de boot en ging aan de kant zwemmen die enige dekking bood tegen

het vuur dat de Duitsers van de Westerbouwing op ons afgaven. Later ging ik naar de boeg en op mijn rug zwemmend hielp ik de boot naar de overkant te brengen. Kogels ketsten rondom ons op het water. Toen wij, Valvona en ik (de anderen kan ik me niet herinneren), de overkant bereikten was het volop licht. Het moeilijkste moest nog komen. Ik moest een eind rennen, tegen de dijk opklimmen en door een afzetting van prikkeldraad heen, die ervoor diende om de koeien op afstand van het water te houden. Het viel mij zo moeilijk omdat mijn kleren doorweekt waren en ik niet hard kon lopen. Het vuur van Duitse zijde nam steeds toe en deze laatste langzame sprint had iets van een nachtmerrie.
Toen ik op de dijk was aangeland, was ik zo uitgeput dat ik op de grond viel en me aan de andere kant naar beneden liet rollen. Behalve een paar schrammen op mijn hoofd en een pijnlijk been door het gat in het bruggetje, was ik ongedeerd.
Rillend van uitputting en kou bleef ik een paar minuten onderaan de dijk liggen, maar Valvona dwóng me op te staan en verder te gaan. Er verschenen Canadese mili¬tairen, die ons begroetten en thee gaven. Waarschijnlijk maakten zij deel uit van een tijdelijk bruggehoofd dat op de zuidelijke oever gevestigd was om ons op te vangen. Het was geweldig om die goed uitgeruste troepen te zien die zo goed voor ons zorgden. Ze brachten ons naar een boerderij waar we dekens kregen en zo raakte ik mijn burgerkleren kwijt.
Daarna werden we naar een kazerne in Nijmegen gebracht, waar andere Airbornes al waren gelegerd. Ik kreeg een militair uniform en dat, zo hoorde ik later, wekte de achterdocht van een van de militairen die mij op de noordoever van de Rijn in burger gezien had. Ik werd voor verhoor meegenomen, waarnaa ik weer terugging naar de ka¬zerne. Maar mijn goede vriend Valvona, met wie ik zoveel doorgemaakt had, was ver¬dwenen. Maar een aantal anderen die mij kenden -1) verwelkomden mij en verzorgden me uitstekend. Ze namen me in een vrachtwagen mee naar Brussel, maar terwijl ik in de open laadbak van het snelrijdende voertuig stond kreeg ik een boomtak in mijn ge¬zicht, boven mijn rechteroog. Het was zeer pijnlijk en mijn bril ging aan gruzele¬menten. Ik had een buil op mijn voorhoofd en kon een paar weken met mijn rechteroog niets zien. Later werd ik door een dokter behandeld.
In Brussel vroeg ik een doorlaatbewijs om zover mogelijk naar het noorden te mogen en ZD kwam ik terug in Nijmegen waar ik tot eind 1944 bleef.
1) O.a. Frankie (een Ier) en Charlie Gibson. Zie Ministory V en het boekje
“De Tommies komen”. (Chr.v.R.)
Het laatste deel van deze merkwaardige geschiedenis spreekt voor zichzelf:

EMBASSY OF ISRAËL

De heer Evert J.Breman en mevrouw Bertha Breman-Peters ontvangen beiden de Yad Vashem onderscheiding.
“Het echtpaar Breman bood in hun bescheiden woning in Oosterbeek, waar zij met hun twee dochters woonden, onderdak aan Izak de Vries. De heer Breman was smid en ondanks de zeer moeilijke omstandigheden heeft de familie Breman voor slechts geringe ver¬goeding Izak liefdevol gehuisvest in hun zolderkamer. Tevens boden zij geruime tijd onderdak aan enige Britse militairen. De joodse onderduiker verbleef in hun woning tot eind 1944 toen hij besloot het huis te verlaten”.
Het laatste woord is aan Gerald Valvona:
“Ik had het genoegen De Vries voor te dragen voor een Britse onderscheiding die in 1948 aan hem in mijn bijzijn werd verleend. De “Kings Medal for Courage in the Cause of Freedom” werd verleend voor hetgeen hij deed voor de Airbornes te Oosterbeek”.

Download ministory

MINISTORY XVIII
Bijlage bij Nieuwsbrief No.29
TRAGEDIE BIJ DE RIJNBRUG
Samenstelling: Chr.van Roekel

“Het enige schot dat mij trof versplinterde de verrekijker die ik om mijn hals had hangen. De jongens verzamelden zich snel om mij heen en binnen enkele seconden waren hij en zijn mannen er geweest. De wagen reed tegen de noordelijke vleugel van de school te pletter”
Dit fragment komt uit het boek “Whoa Mahomet”, waarin Majoor E.Mackay zijn ervaringen beschrijft tijdens de strijd om de Rijnbrug. Hij was onbekend met het feit dat op enkele tientallen meters afstand van dit inferno een oude dame lag te sterven. Deze dame was freule Cornelia Van Limburg Stirum. De Duitsers wilden haar met haar huis verbranden, maar trouwe en dappere vrienden waagden hun leven om haar een rustig sterfbed te geven.

In Ministory XIV, die het wel en wee van pension Veenhuijsen beschreef, signaleerde ik reeds de verwarring en foute interpretaties van gebeurtenissen rondom de Rijnbrug. De ervaringen van bur¬gers worden met elkaar verward en huizen, straatnamen en gebeurtenissen worden met elkaar verwis¬seld. Ook deze geschiedenis, die oppervlakkig bezien veel lijkt op hetgeen zich op het Eusebius- plein afspeelde, kenmerkt zich door verwarrende publicaties en foutieve interpretaties van foto’s
De zondag was zo vredig begonnen. Duizenden hadden zich opgemaakt om naar de kerk te gaan. Vol aandacht luisterde men naar “Het Woord”. De tijden waren ernstig, maar er was reden tot optimisme. In het zuiden vorderden de bevrijdingslegers met onstuit¬baar geweld.
Een van de trouwste kerkbezoekers, freule Van Limburg Stirum, was die morgen niet in de kerk. Al een paar maanden was haar plaats leeg gebleven. De freule was ziek. In haar villa de “Nijenburg” aan de Eusebiusbuitensingel werd zij verzorgd door haar kamenierster juffrouw Bos en het echtpaar Jansen. Een attaque had een einde gemaakt aan haar vele maatschappelijke activiteiten, maar haar geest was nog helder.

Aan de betrekkelijke rust die in de villa heerste kwam op die bewuste zondag plot¬seling een einde. Britse parachutisten verschansten zich rond de noordelijke oprit van de Rijnbrug. Majoor Mackay bezette met achttien mannen de “Rode School”, die naast haar villa stond. Die avond braken overal vuurgevechten los.
De volgende morgen werden de gevechten steeds heviger. Mitrailleurkogels vlogen door de slaapkamer van de doodzieke vrouw. Wolken van puin en kruitdamp maakten dat men elkaar in de kamer niet meer kon zien. De huisknecht en de kamenierster besloten de freule in de gang te leggen. Daar lag zij op een veldbed, terwijl de Britten de beide naast gelegen gebouwen, de “Rode School” en de “Van Limburg Stirum Middelbare Meisjes School”, bezet hielden en een verwoede strijd voerden tegen de Duitsers, die in haar huis en aan de overkant van de Eusebiusbuitensingel zaten.

De ruïnes van de “Rode School” en, op de achtergrond, de “Nijenburg” in 1945 (foto: Gemeente Archief Arnhem). Het kaartje toont de drie in het verhaal genoemde gebouwen aan de oostkant van de oprit naar de Rijnbrug.

Maandagmiddag half zes besloot de heer Jansen hulp te gaan halen. Samen met zijn vrouw trok hij dwars door de vuurlinie. De freule bleef achter met de trouwe juffrouw Bos en haar hondje Fivo. Om zich enigszins te beschermen tegen neervallend gesteente hadden de beide vrouwen een pan op hun hoofd. Juffrouw Bos zag in dat de bovengang niet meer veilig was en sleepte daarom de freule met bovenmenselijke krachtsinspanning naar beneden.
Woensdagmorgen wilden de Duitsers met blikken benzine het huis in brand steken. Juffrouw Bos bezwoer de mannen om dit niet te doen omdat de freule dan levend zou verbranden. De soldaten lachten om die sentimentaliteit. Wat betekende nu een leven van een doodzieke oude vrouw als het er om ging de Rijnbrug te behouden!
Toen presteerde juffrouw Bos het de freule de tuin in te dragen. Ze zwoegde net zo lang tot de zieke op een betrekkelijk veilig plekje naast de muur lag, die de tuin scheidde van het terrein van de “Rode School”. Ze bezat niet meer de macht om haar op het veldbed te leggen, maar pakte haar stevig in met dekens. Weer legde ze een keukenpan op het hoofd van de freule, en zo lag de zo gewaardeerde adelijke dame temidden van een van de verschrikkelijkste gevechten, die ooit werden geleverd.
Met Fivo aan de lijn holde juffrouw Bos tussen de schietende Britten en Duitsers door om hulp te halen en zij bereikte wonder boven wonder ongedeerd de Parkstraat, waar het blokhoofd van de Luchtbescherming, de heer de Greef, toestemde met zijn zoon en een vriend een reddingspoging te ondernemen. De gevechten bleken op dat moment echter zo hevig dat de Duitsers geen toestemming gaven om de oude vrouw te redden.
Intussen was Majoor Mackay onder druk van Duitse tanks genoodzaakt zijn mannen uit de Van Limburg Stirum School terug te trekken naar de inmiddels in puin geschoten “Rode School”. Ook gaf hij opdracht nog verder noordwaarts te gaan, dus in de richting van de tuin van de “Nijenburg”, waarin de freule lag. Toen luitenant “Stiffy” Dennis Simpson over de muur die hem van de tuin scheidde trachtte te klimmen , werd hij ge¬wond en met hem zeven anderen….
Op slechts decimeters van de freule sloegen de kogels in de muur, maar de doodzieke vrouw bleef wonder boven wonder ongedeerd.
Woensdagavond voerden de Duitsers hun voornemen uit: zij staken de prachtige villa, waarin zich kunstvoorwerpen uit de hele wereld bevonden, in brand. De hitte moet on¬draaglijk zijn geweest en de freule werd overdekt met vuil en as. Zo lag zij daar de hele nacht. Voor haar vrienden was het een ondraaglijke gedachte dat zij daar zo hul¬peloos lag.
Donderdag waagde de heer de Greef nog een poging om haar te redden. De Britse para’s hadden hun verzet moeten opgeven en van de Duitsers kreeg hij toestemming om haar te gaan zoeken. Niemand geloofde echter dat in die chaos nog iemand in leven kon zijn. “Ik ben de tuin in gegaan, maar zag niets”, vertelde de heer de Greef. “Het was er gloeiend heet en de villa was volledig uitgebrand. Ik vond niets, maar toen ik na een poosje de tuin wilde verlaten hoorde ik opeens een zwak geluid. Onder een dichte struik, vlak bij de muur, vond ik de freule. Ze kon slechts zwakke geluiden uitstoten en haar ogen en mond zaten vol roet en as. Ik heb haar gezicht een beetje schoon ge¬maakt en ben toen hulp gaan halen.” Samen met de dames Riek Vos, Ans van Wijngaarden en Ans Meurs is de heer de Greef met zijn zoon Karei toen de freule met een brancard gaan ophalen. Daarna volgde nog de lange en gevaarlijke tocht naar het Diaconessen Ziekenhuis, die veel van het uithoudingsvermogen van de hulpverleners vergde.
In het ziekenhuis werd zij door dokter Emous en zijn staf liefdevol verzorgd, maar hoop op herstel was er niet meer en op zaterdagmorgen 23 september 1944 stierf zij. Nog diezelfde dag werd zij in een soldatenkist begraven onder een grote boom op het terrein van het ziekenhuis. Op 22 september 1945 werd zij herbegraven op de Arnhemse begraafplaats “Moscowa”.
Enige gegevens over de in dit verhaal genoemde huizen. De voorgevels van de huizen stonden aan de Eusebiusbuitensingel. De achterzijden waren naar de oprit van de brug gekeerd en stonden aan het zgn. “paadje van Bleckmann”. In 1897 kocht Cornelia van Limburg Stirum het middelste huis (no.68). Van 1897 tot 1938 was er een U.L.0.-school in gevestigd. Vanwege de rode kleur die het gebouw had werd het de “Rode School” genoemd. In de bezettingstijd was in dit huis het Bureau van de Provinciale Voedselcommissaris ondergebracht. In 1911 kocht de freule het zuidelijke pand en in 1913 werd hierin de Van Limburg Stirumschool gevestigd. Het derde, meest noordelijke huis (no.69) werd de “Nijenburg” genoemd en was van 1867 tot 1944 het woonhuis van de familie Van Limburg Stirum. (zie kaartje).
Gegevens voor deze Ministory werden ontleend aan een artikel in het dagblad “Trouw” van 19 sep-tember 1964 en aan het door E.Mackay geschreven boekje “Whoa Mahomet” (uitg.De Graafschap, Aalten, 1947). Nadere gegevens werden verstrekt door het Gemeente Archief Arnhem. ..

Download ministory

MINISTORY XIX Bijlage bij Nieuwsbrief No.30
IN HET SPOOR VAN LORD STRATHCONA’S HORSE.
Samenstelling: Chr.van Roekel

Veel bezoekers van ons Airborne Museum zullen zich afgevraagd hebben wat de SHERMAN- tank naast Hartenstein te maken heeft met een museum dat de luchtlandingsoperatie bij Arnhem als onderwerp heeft. Hoogstens zou als reden voor de aanwezigheid aange-voerd kunnen worden dat in het raam van operatie “Market-Garden” de rol van het Britse Tweede Leger door deze stalen kolos wordt gesymboliseerd. Niettemin bereikten ons in de afgelopen jaren vele vragen over de tank. Vragen die niet konden worden beantwoord omdat het voertuig pas in 1945 op de oprijlaan van Hartenstein werd aangetroffen en tot nog toe niemand iets kon meedelen over de her¬komst, laat staan over de bijdrage van de tank aan de bevrijding van ons land. Zoals het vaak gaat bij dergelijke raadsels kan een toevallige gebeurtenis leiden tot het vinden van het belangrijke ontbrekende stukje van de puzzel.
Een van onze Britse vrienden deed mij namelijk een boek cadeau getiteld “British Tankmarkings and Names”. Hieruit leerde ik dat de namen op tanks volgens een be¬paald systeem worden gegeven. Zo kreeg een tank behorend tot een A-squadron een naam die begint met de letter “A”. Bovendien moest iedere naam een bepaalde betekenis hebben. Gekozen werd bijvoorbeeld een naam van een streek in Canada of van een dier uit Afrika.
Nu was het bekend dat onze tank eens de naam “Argyle” droeg. Uit bovengenoemd boek bleek dat deze tank deel had uitgemaakt van het 2e regiment van de 5e pantserbrigade in de 5e Canadese Pantserdivisie. De naam van dit regiment luidt: “Lord Strathcona’s Horse – Royal Canadians”. De tank “Argyle” stond te boek als tank no.4 van de 4e Troop van het A-squadron.
Toen deze gegevens boven water waren moest worden nagegaan of dit regiment in Neder¬land en met name bij Arnhem operationeel was geweest. Daarover kwamen de volgende feiten aan het licht. De 5e Canadese Pantserdivisie werd in 1944 ingezet in Italië. Daar nam de divisie onder bevel van Generaal-majoor B.M.Hoffmeister deel aan de ver¬bitterde gevechten om de zogenaamde “Gotische Linie”. In maart 1945 werd zij over¬gebracht nabij de Belgische plaats Izegem. Hier werd, in afwachting van de beslis¬sende aanval op Duitsland, de divisie weer op volle sterkte gebracht. Nieuwe SHERMAN- tanks werden aangevoerd voor de Lord Strathcona’s Horse en de beide zusterregimenten de “Royal Canadian 8th Princess Louise Hussars” en het regiment “Royal Canadian British Columbia Dragoons”. Samen vormden deze regimenten met het gemotoriseerde Westminster infanterieregiment de 5e Canadese pantserbrigade. “Argyle”kwam in Izegem als tank no.4 bij de 4e Troop van het A-squadron van de L.S.H.

Links: Het wapen van de Lord Strathcona’s Horse. Rechts: “Argyle” op de westelijke oprijlaan van Hartenstein in het voorjaar van 1945. Later werd de tank verplaatst naar Kasteel Doorwerth. In 1978 keerde de tank weer terug naar Hartenstein.

Nadat op 12 april geallieerde eenheden de rivier de IJssel waren overgestoken en op 13 april na hevige gevechten Arnhem was veroverd, namen de regimenten de noordelijke wijken van die stad als uitgangsstelling. Op 14 april om 6.30 uur overschreden zij de startlijn voor operatie “Dutch Cleanser”, die ten doel had de Veluwe te veroveren. De L.S.H. vormde de achterhoede, terwijl de 8th Hussars en de B.C.D. uitbraken in noordelijke richting naar het zwaar verdedigde vliegveld Deelen. Na felle gevechten tegen in hinderlagen opgesteld Duits anti-tankgeschut, bereikten zij de noordkant van het Nationale Park “De Hoge Veluwe”. Na hier de nacht van 14 op 15 april te hebben doorgebracht, opende de L.S.H. de aanval op Otterlo. Het A-squadron leed hier haar eerste verlies. De tank “Algiers III” werd hier uitgeschakeld en twee bemannings¬leden vonden daarbij de dood.
Van Otterlo ging het via Wekerom in de richting Barneveld. Het traject was verrader¬lijk. Wegversperringen dwongen de tanks de weg te verlaten en maar liefst zeven van de 30 ton zware tanks van de L.S.H. liepen vast in modder en sloten. Barneveld werd fanatiek verdedigd en dit kwam het A-squadron te staan op het verlies van “Alligator III”, “Antilope” en “Alder II”. Hierna volgde de moeizame opmars richting Voorthuizen, Nijkerk en Harderwijk, dat op 18 april werd bereikt. Eind april vertrok de divisie naar Groningen om een eventuele uitbraak van Duitse eenheden over de Afsluitdijk te helpen verijdelen.
Enkele weken na de Duitse capitulatie, op 23 mei, nam de “Lord Strathcona’s Horse” deel aan de afscheidsparade op het vliegveld Eelde. Daarna volgde nog “Operatie Finito”. Daarbij werd vrijwel al het materiaal voor ca. twee miljoen dollar door de Nederlandse regering overgenomen en bijeengebracht op het vliegveld Deelen in een reusachtige dump.

Opmarsroute 5e Canadese Pantserbrigade over de Veluwe van Arnhem (A) tot Harderwijk (H), 15-18 april 1945.(deel van kaartje uit de “Bevrijdingskroniek West-Veluwe” ,1981)

Enige aanvullende gegevens. Volledige naamlijst van de tanks van het A-squadron.
Commandogroep
Akbar II Abdul II*) Attila II
Ajax II
Troop 1
Alligator III*) Antilope*) Armadillo II (naamloos)
Troop 2
Aspen Alder II*) Almond II
Apricot

Troop 3
Algiers III*)
Athens III
Alaska III
(naamloos)
Troop 4
Algonquin III
Alberta II
Aldershot III
Argyle

*) Deze tanks werden tijdens de opmars over de Iedere Troop beschikte over vier tanks, vervulde en soms naamloos was. Het Romeinse Veluwe buiten gevecht gesteld,waarbij de vierde tank een vervangende rol cijfer geeft het aantal malen aan dat

de tank moest worden vervangen. Hieruit blijkt dus duidelijk dat het A-squadron hevige gevechten achter de rug had voordat het in onze streken werd ingezet.
Bevelvoerende officieren.
Regimentscommandant L.S.H. : Luitenant-kolonel Mc Avity
Commandant A-squadron : Majoor Graham ( Gewond bij Nijkerk )
Commandant Troop no.4 : Luitenant Black
De tank “Argyle” stond onder bevel van Korporaal Richmond.

14 april 1944. De 5e Canadese Pantser Divisie overschrijdt op de Hommelseweg in het verlaten Arnhem de startlijn voor operatie “Dutch Cleanser”

Verliezen van het Regiment bij operatie “ Dutch Cleanser” in april 1945.
Gesneuveld: 14 man. Gewond: 29 man. Vermist: 1 man. In totaal verloren in deze laatste oorlogsmaand 276 geallieerde militairen op de Veluwe het leven.
Verliezen aan tanks van het Regiment.
Vernield: 8. Zwaar beschadigd: 1. Mechanische problemen: 11. Weggezakt in het terrein: 7. Afgevoerd: 1.
Het wapen van de “Lord Strathcona Horse, Royal Canadians” .
Het wapen van de L.S.H. is te zien op bladzijde 1 van deze Ministory. Het kwam bij het regiment in gebruik in 1920. Het was in 1945 gekroond door de koningskroon van het Britse koninkrijk en draagt het motto: “Volharding”. Dit was het devies van de stichter Lord Strathcona and Mount Royal. In het midden staat zijn familiewapen, dat bestaat uit een halve Schotse leeuw ( duidend op zijn geboorteland ), een spoor- nagel en hamer ( deze symboliseren de spoorwegverbinding tussen Oost en West Canada, die in 1885 tot stand kwam en waarbij Lord Strathcona de laatste nagel insloeg ) en een kano met een vlag en vier personen ( dit symboliseert de bemoeienis van Lord Strathcona met de ontsluiting van Noordwest Canada ).
Boven het wapenschild zit een bever die een esdoornboom aanknaagt. Beide symbolisch voor Canada. Het geheel wordt omgeven door een krans van 14 esdoornbladeren, 6 kla¬verbladeren ( symbool van Ierland ), 4 distels en 3 Tudor rozen ( symboliseren de band met Groot-Brittannië ).
In het blazoen treffen we de volgende namen aan. South Africa 1900-1901; First
World War: Festubert 1915, Somme 1916,1918, Cambrai 1917,1918, St.Quentin, Amiens, Hindenburg Line, St.Quentin Canal, Beaurevoir, Pursuit to Mons, France and Flanders 1915-1918. Second World War: Liri Valley, Melfa Crossing, Torrice Crossroads, Gothic Line, Pozzo Alto Ridge, Coriano, Lamone Crossing, Italy 1944-1945; IJsselmeer, North West Europe 1945. Korea 1951-1953.
Enige gegevens over de SHERMAN^tjank en_de betekenis van hi£r£p_a£n£e^rachtj; symbolen^
De SHERMAN VC Firefly was een Amerikaanse tank, die tijdens de Tweede Wereldoorlog ook in Canada werd gemaakt. De bemanning bestond uit 4 man (Commandant, schutter, lader en chauffer). Het gewicht bedroeg ruim 34 ton. De snelheid op de weg was 35 km/u en in het terrein 16 km/u. Lengte 7.50 m. ; breedte 2.90 m.; hoogte 2.90 m.

De tank was uitgevoerd met een Chrysler 30 cylinder motor. De bewapening van de SHERMAN Firefly bestond uit een 17-ponder kanon met een kaliber van 76.2 mm en twee Browning machinegeweren. De bepantsering varieerde van 76 mm (voorzijde toren) tot 19 mm (bovenpantser).
De gewone SHERMAN verschilde met de Firefly vanwege zijn 75 mm kanon.
Op de tank kunnen de volgende symbolen worden aangetroffen. Een driehoek op de toren met een ”4” erin wil zeggen dat het een tank is van de 4e Troop van het A-squadron. Is de kleur van de driehoek geel dan betekent dit dat de tank behoort tot het 2e reg ment. Een maroonkleurige rechthoek is het teken van de 5e Canadese Pantser Divisie. Een “maple leaf” duidt tevens op een Canadese herkomst. Verder kan onder meer aan de voorzijde een gele cirkel met een zwart cijfer worden aangetroffen; dit is bij een SHERMAN een*30”. Dit geeft het gewicht van het voertuig aan, hetgeen belangrijk is voor de belading en bij het oversteken van bruggen. Een wit nummer voorafgegaan door de letter “T” is in het algemeen het registratienummer.
Tot slot enige conclusies. Eerlijkheid gebiedt mij enige onzekerheden, die gedurende mijn onderzoek aan het licht kwamen, niet aan U te onthouden. De tank die in Izegem aan het A-squadron werd toegevoegd was een “Firefly” en. had dus een 17-ponder kanon. Iedere Troop werd voor de gevechten in West-Europa uitgerust met twee 75 mm kanonnen en twee 17-ponders. De tank bij het Airborne Museum heeft een 75 mm kanon. Het ge¬schut van dit type tanks is echter vrij eenvoudig te verwisselen. Het is mogelijk dat er een geschutswisseling heeft plaatsgevonden.
Ook is het mogelijk dat er binnen het squadron eenvoudig een naamswisseling heeft plaatsgevonden. Dit is best aannemelijk omdat het niet waarschijnlijk is dat een gloednieuwe “Firefly” met het beste anti-tankgeschut dat de geallieerden hadden, als vervangingstank gebruikt zou worden, terwijl de “oudjes” in aktie zouden komen. Navraag in Canada leverde hierover geen uitsluitsel op. Alleen dat er maar één tank was die de naam “Argyle” droeg.
Ook was geen opheldering te verkrijgen over het feit dat de tank in 1945 op de op¬rit naar Huize Hartenstein werd aangetroffen, terwijl zij eigenlijk op de dump op Deelen terecht had moeten komen. Hopelijk komen hierover nog een nieuwe gegevens te voorschijn.

Afscheidsparade op het vliegveld Eelde. Op de voorgrond het B-squadron. Duidelijk is te zien dat de ene helft van de SHERMANS is uitgerust met 75 mm kanonnen en de andere helft met 17-ponder kanonnen met hun langere loop.

Voor het samenstellen van dit artikel waren Captain J.R.Grodzinski, Museum Officer van het Lord Strathcona’s Regimental Museum in Calgary en ons lid de heer E.van de Weerd uit Ede een belangrijke steun. Wie meer wil weten over operatie “Dutch Cleanser” raadplege de boeken “Bevrijdingskroniek West-Veluwe” door E.v.d.Weerd en G. Crebolder en “Bevrijdingsatlas van de Veluwe” door E.v.d.Weerd, P.A.Veldheer en G.Crebolder.

Download ministory

MINISTORY XX Bijlage bij Nieuwsbrief No.31
De motorfiets “Flying Flea” bij de Slag om Arnhem.
door: M. Veldhuizen

De Eerste Britse Airborne Divisie was ten tijde van de Slag om Arnhem uitgerust met verschillende typen motorfietsen. Een daarvan was de lichte motorfiets, die bekend stond als de “Flying Flea”, de “vliegende vlo”. De officiële benaming luidde “ROYAL ENFIELD 125cc LWT”. Deze ROYAL ENFIELD motorfiets dankte zijn bijnaam aan het feit dat de machine bij gebruik door parachutisten in een soort ijzeren kooi per parachute werd gedropt.
Al voor de oorlog was de motorfiets door de firma ENFIELD ontworpen als een goed¬koop en zuinig vervoermiddel. De Duitse firma DKW bracht een praktisch identieke machine op de markt, doch of deze firma het ontwerp van ENFIELD kopieerde, is onbekend.
In Engeland werd deze lichte ENFIELD motorfiets bij praktisch elk legeronderdeel en ook bij de luchtmacht gebruikt. Door het geringe gewicht was de machine behoor¬lijk terreinwaardig en zeer geschikt voor gebruik door luchtlandingstroepen.
De ijzeren kooi waarin de motorfietsen konden worden gedropt, bestond uit een stelsel van buizen en werd tevens door de ROYAL ENFIELD fabriek gemaakt. Dit zo¬genaamde “crashproof”-frame bleek in de praktijk echter niet altijd “crashproof”… De “Flying Flea” kon ook naar het landingsgebied worden vervoerd in een glider. Ze kwamen dan meestal onbeschadigd aan en waren zo het snelst in aktie.
Hoeveel ROYAL ENFIELD motorfietsen er in september 1944 naar Arnhem werden over¬gevlogen is niet precies bekend. Gemiddeld had een luchtlandingsbataljon in 1944 de beschikking over 43 lichte motorfietsen; een parachutistenbataljon had er ver-

De “Flying Flea” motorfiets in een buizenframe, klaar om gedropt te worden. Bovenop het frame het parachutepak. Links, boven het achterwiel, een vierkanten houten plankje met twee batterijen en op iedere hoek een lampje. Bij nachtelijke droppingen zorgden deze lampjes ervoor dat de motorfiets in de duisternis gemakkelijker teruggevonden kon worden. (Foto: Imperial War Museum, Londen)

moedelijk wat minder. We kunnen aannemen dat er bij Arnhem een paar honderd ROYAL ENFIELDS hebben dienst gedaan. De meeste werden gebruikt door de “despatchriders” voor het overbrengen van berichten. In beschrijvingen van de Slag om Arnhem wordt slechts een enkele maal het gebruik van deze motorfietsen genoemd. Wel zijn er enkele foto’s van de Slag om Arnhem, waarop dit type motorfiets (gedeeltelijk) staat afgebeeld. Op een foto waarop Duitse krijgsgevangenen op 17 september 1944 worden afgevoerd langs de Parallelweg in Wolfheze, is links, achter de loop van een 6-ponder kanon nog net een klein deel van een ”Flying Flea” zichtbaar.
Een Duitse foto van 19 september toont Britse krijgsgevangenen op de Utrechtseweg bij het Gemeentemuseum in Arnhem. Zij worden begeleid door een Duitser die een “Flying Flea” met de hand voortduwt.

Een aantal buizenframes waarmee in september 1944 Royal Enfield “Flying Flea” motorfietsen werden gedropt. Bij’het opruimen van de landingsterreinen bij Wolfheze, na de bevrijding in 1945, werden deze buizenframes samen met allerlei onderdelen van gliders, containers en ander achtergelaten materiaal opgeslagen langs de Wolfhezerweg. Achter de buizenframes is het lage dijkje van de spoorlijn naar het vliegveld Deelen zichtbaar. De fotograaf, die dit beeld vastlegde, had kennelijk weinig verstand van dit soort materiaal. Hij noteerde bij deze foto: “achtergelaten stoelen van zweefvliegtuigen” (!). (Foto: via R.Voskuil)

Veel oudere bewoners van Oosterbeek en omgeving herinneren zich dat er “Flying Flea” motorfietsen dicht bij de landingszones waren achtergelaten. Ze waren niet beschadigd maar liepen desondanks niet. Wat was er gebeurd ? Voor de vlucht met de gliders werd het ontluchtingsgaatje in de benzinedop afgeplakt om te voorkomen dat er tijdens de vlucht benzine gemorst zou worden, want dan was er brandgevaar. Als de motorfietsen na de landing haastig waren uitgeladen, reden de berijders vaak weg zonder de afplak- tape van de benzinedop te verwijderen. Daardoor kreeg de carburateur al snel geen benzine meer. Dichter bij Arnhem werden ROYAL ENFIELDS gevonden die moeilijkheden hadden met de ontsteking. Een veel voorkomend euvel, dat wel lastig was, maar wel kon worden verholpen.
Ondanks het feit dat deze lichte motorfietsen vóór, tijdens en na de oorlog verkocht en bijna onveranderd gebruikt zijn, is het toch opmerkelijk dat er nog zo weinig zijn In het Airborne Forces Museum in Aldershot is een complete ROYAL ENFIELD in een buizenframe met parachute tentoongesteld. Het Airborne Museum in Oosterbeek heeft er nog geen, maar hoopt eens ook in het bezit te komen van een exemplaar van de “Flying Flea”

Download ministory

MINISTORY XXI
Bijlage bij Nieuwsbrief No.32
Ds.Ph.W.Bergkotte en zijn rol bij de jaarlijkse “Airborne Memorial Service”.
Door: Mr.J.ter Horst

Op 10 mei van dit jaar overleed op 73-jarige leeftijd dominee Ph.W.Bergkotte uit Oosterbeek. Generaal Urquhart, aan wie ik zijn overlijden meldde, stelde voor dat ik een Ministory aan hem zou wijden. Dit ligt inderdaad voor de hand, gezien het grote aandeel dat overledene had in de conceptie en de voortzetting van de Airborne Memorial Service.
Zoals vermeld in Ministory XVI ging Philip Bergkotte in september 1945 direkt in op het denkbeeld voor een dergelijke herdenking van de gesneuvelden op het toen nog in aanleg zijnde Airborne Kerkhof, zoals dit door de Airborne-commandant en de waarnemend burgemeester van de Gemeente Renkum naar voren werd gebracht.
Philip Bergkotte koos de te zingen liederen, zowel in Engelse als in Nederlandse kerken bekend. Van hem komt het denkbeeld van het Onze Vader in twee talen en van de gecombineerde toespraken van de Britse legerpredikanten en de Oosterbeekse dorpsdominees, in later jaren versterkt door de pastoor.
Een Engels denkbeeld was de lezing uit de Bijbel door de hoogst aanwezige officier. Het idee om schoolkinderen bloemen te laten leggen op de graven is afkomstig van Pater Dijker, toentertijd werkzaam in Oosterbeek in afwachting van zijn uitzending als missionris.
In deze vorm ging van de eerste dienst een grote werking uit als herdenking van de gesneuvelden en als opdracht aan de levenden.

25 september 1945. Generaal Urquhart leest de bijbeltekst tijdens de eerste Airborne Memorial Service. Op de voorgrond Ds.Philip Bergkotte en Hoofd- Aalmoezenier Harlow met hun teksten. Daarnaast de geestelijken Buchanan en de Kivied. (Foto: Willink, Oosterbeek)

Voortzetting in alle jaren na 1945 lag voor de hand en 35 jaar lang lag de ver-antwoordelijkheid voor het welslagen van deze herdenkingsdienst voor een belangrijk deel bij Philip Bergkotte.
Vraag niet hoeveel geestkracht, maar ook praktische voorbereiding hierbij nodig was. Welke geestelijken komen ditmaal uit Engeland ? Welke plaatselijke collega’s geven hun medewerking ? Welke bijbellezing kiest de betrokken leider van de Pilgrimage ? Wie leidt de duizend schoolkinderen te rechter tijd binnen ? En wie dirigeert de Koninklijke Harmonie ?
Dit alles vraagt veel zorg en beleid om de herdenkingsdienst te laten verlopen zoals wij dit gewend zijn geworden.

Vanzelfsprekend leidden al deze bemoeiingen tot vriendschappelijke betrekkingen met tal van Engelse geestelijken, bij wie Philip Bergkotte herhaaldelijk met zijn vrouw te gast is geweest, gelijk hun huis steeds voor deze collega’s openstond. Naast zijn sterke banden met de Hervormde Gemeente te Oosterbeek en met het Christelijk Lyceum te Arnhem waren het stellig ook de nauwe “Airborne”-banden, die Philip Bergkotte, ondanks eervolle beroepen van elders, tot zijn emeritaat in Oosterbeek hebben vastgehouden. Met al zijn eigen herinneringen aan september 1944 als uitgangspunt voelde hij zich nauw verbonden met de gesneuvelden en niet minder met alle gezonde of invalide oud-strijders, tot hij zelf ten grave werd gedragen.

25 september 1945. Leden van de Eerste Britse Airborne Divisie op weg naar de herdenkingsplechtigheid op het Airborne Kerkhof in Oosterbeek. (Foto: B.H.Langevoort, Oosterbeek)

In de “Order of Service” van de eerste herdenking op 25 september 1945 vinden we de eerste woorden van deze geliefde predikant:

“Wij zijn hier tesamen gekomen om voor God te gedenken degenen die vorig jaar in Oosterbeek en Arnhem vielen. In deze strijd doorstonden Britsche soldaten en Hollandsche burgers dezelfde gevaren. Dit kerkhof zal een onvergankelijke band leggen tusschen de inwoners van Oosterbeek en de Eerste Airborne Divisie.
Het zal de vriendschap tusschen het Hollandsche en het Engelsche volk bezegelen en zoo, indien God het behaagt, bijdragen tot de verbroedering der volken.
Wij zijn samengekomen om God, ons aller Vader te eeren en onze ootmoed te getuigen voor onze Heer Jezus Christus.
De Dienst zal in het Engelsch gehouden worden, maar wij hopen dat U de gezangen zult meezingen, en de gebeden zult kunnen volgen. Wanneer wij het Onze Vader bidden wilt U het dan in het Hollandsch doen, terwijl wij het in het Engelsch zeggen.”

Mede door het initiatief van Ds.Philip Bergkotte zal op 20 september 1989 voor de 45e keer het gebed voor de Airborne Forces worden uitgesproken op het Airborne Kerkhof:

“May the defence of the Most High be above and beneath, around and within us, in our coming in our rising up and in our going down all our days and all our nights, until the dawn when the Sun of Righteousness shall arise with healing in His wings for the peoples of the world, through Jezus Christ our Lord. Amen.”

Download ministory

MINISTORY XIII
DAGRAPPORTEN VAN DE GEMEENTEPOLITIE OOSTERBEEK, 17 t/m 20 SEPTEMBER 1944.
Van aantekeningen voorzien door G.H.Maassen.
Toen op zondag 17 september 1944 hoofdwachtmeester G.Huijgen om 7 uur ’s morgens op het politiebureau in Oosterbeek (Utrechtseweg 107, de huidige Muziekschool) de wacht over¬nam van zijn collega, hoofdwachtmeester W.Maassen, maakte hij zoals gebruikelijk zijn eerste aantekening in het dagrapportenboek. Zoals het woord al aangeeft werd dat boek gebruikt voor het vastleggen van meldingen die op het bureau binnenkwamen. De dagrap¬porten werden bijgehouden tot en met 20 september. Van de laatste melding werd het tijdstip al niet meer genoteerd en we moeten aannemen dat de dienstdoende agent (Huijgen) nadat hij zijn paraaf gezet had, zich bij zijn gezin in de kelder van zijn huis aan de Ploegseweg voegde. Het mag toch wel verbazingwekkend worden genoemd dat de betrokken Oosterbeekse politieagenten (behalve Huijgen en Maassen, ook nog hoofd-wachtmeester W.G.Koster) ondanks de gevechten tot en met woensdag trouw hun plicht bleven vervullen.
Het is opvallend dat nergens melding wordt gemaakt van de luchtlandingen zelf en dat Oosterbeekse burgers tot op het laatst keurig doorgaven dat huizen in brand stonden, dat er munitie in een tuin lag, etc.
Voor het overige spreken de aantekeningen, die voor het grootste deel letterlijk zijn weergegeven, voor zich. Er is een selectie gemaakt die, waar nodig, vergezeld wordt door verklarende noten. Deze zijn in een kleiner lettertype gedrukt.
Het betreffende dagrapportenboek wordt, tesamen met de overige exemplaren die de oorlog hebben overleefd, bewaard in de gemeentelijke archiefbewaarplaats. Omdat het in prin¬cipe nog niet openbaar is, heeft de hoofdinspecteur van politie voor het gebruik van de gegevens voor deze ministory toestemming gegeven, waarvoor onze dank.

Zondag 17 september

11.30 J.J.v.Duuren, Acacialaan 28 bericht bominslag Stenenkruis, 2 doden, gewonden en brand.
11.32 G.J.Wiggers, v.Spaenweg, meldt bominslag Stenenkruis, doden en gewonden.
12.20 De Ruiter, waarnemend stationschef Wolfheze, meldt bominslag station Wolfheze (voltreffer), vier woningen door voltreffers getroffen, alles puin en stof, personen bevinden zich nog in schuilkelders.
Heer Groenendijk, Heuveloordweg, stelt zich vrijwillig met auto in dienst. Luchtbeschermingsdienst, Geneeskundige dienst, Brandweer gewaarschuwd.
12.35 Striker, waterfitter, meldt brand steenoven Sanders. Eveneens brand richting Bilderberg.
13.20 Dr.Coebergh (veearts) meldt dat op de weide nabij het station Oosterbeek-Laag 20 dode koeien liggen die waarschijnlijk door bomscherven getroffen zijn.
13.35 Bericht komt dat de woning van hoofdwachtmeester Maassen aan de Benedendorpsweg getroffen is. Geen persoonlijk ongelukken.
Bommenwerpers van de Amerikaanse Luchtmacht probeerden rond 11.30 uur Duitse lucht- afweerstellingen ten westen en ten oosten van de spoordijk in de Rosandepolder uit te schakelen. Enkele bommen kwamen echter in de omgeving van het Stenenkruis terecht. Daarbij kwamen Albertus Willemsen (36 jr.) en Willem van Brummelen (21 jr.) om het leven. Zij waren de eerste burgerslachtoffers in Oosterbeek.
Ongeveer tezelfder tijd werd ook het terrein van het Psychiatrisch Ziekenhuis in Wolfheze gebombardeerd. Doelwit vormden in dit geval daar gelegerde Duitse troepen. Sinds 10 september waren deze ingekwartierd in de kliniek Neder-Veluwe en ook elders in het dorp (Hotel De Buunderkamp, Tehuis voor Blinden, de Christelijk School aan de Parallelweg en bij burgers). De volgende dagen arriveerden ook stukken geschut ( 39 stuks, later verminderd tot ca. 27), terwij1’tussen de paviljoens in het bos munitie opgestapeld werd.Het bombardement kostte uiteindelijk aan 80 personen, patiënten, verplegend personeel en burgers, het leven. Het Tehuis voor Blinden brandde uit en ook woonhuizen werden zwaar getroffen.
De melding van de heer Striker over de steenoven van Sanders heeft betrekking op het bedrijf in de Rosandepolder, ten westen van de spoordijk, aan de Polderweg. Het terrein is nu in gebruik bij de Stichting Oosterbeekse Rijnoever als camping en jachthaven. De resten van de ringoven zijn nog aanwezig.
Met de brand ”richting Bilderberg” wordt ongetwijfeld Wolfheze bedoeld.

23.40 Hoofdwachtmeester Nauta geeft kennis dat bij hem te Renkum, namelijk bij hem aan het bureau bij Hardeman, Keijenbergscheweg, en in het gebouw het “Witte Kruis”, een krankzinnige zit. In de verwarring na het bombardement op Wolfheze is een aantal patiënten van het eQ iQ Psychiatrisch Ziekenhuis op eigen gelegenheid op stap gegaan. In bovenstaande en in latere meldingen komen we sommigen van hen op verschillende plaatsen in de gemeente tegen. De meesten zijn uiteindelijk teruggekeerd. Enkelen werden later troffen.

Maandag 18 september

07.00 De luchtbescherming brengt een Engels geweer en helm aan het bureau.
08.00 Wachtmeester Pahlplatz van de marechaussee brengt een in de tuin bij huize Eikenhorst gelegen handgranaat.
Eikenhorst was de middelste van drie villa’s die stonden op de plaats waar Utrechtseweg/Lebretweg het bejaardencentrum Overdal is.
10.00 Inspecteur Jansen meldt dat een vrouw genaamd Hofman, wonende hoek Schoolstraat/ Taludweg, door een schot gedood is.
10.35 De Swart (RAFA), Benedendorp, geeft kennis dat twee onbeheerde rijwielen zijn geborgen in de fabriek. P.C.de Swart woonde aan de Benedendorpsweg tegenover zijn timmerfabriek RAFA (Radio Apparaten Fabriek Arnhem). De bewuste panden werden na de bevrijding verwoest aange¬troffen en zijn nu vervangen door de huizen met de respectievelijk de nummers 114 en 99. Wellicht waren de eigenaren van de fietsen gevlucht voor het oorlogsgeweld.
11.15 Jacobus Bles, evacué, wonende Parallelweg ten huize van P.W.Hoftijzer, komt met de mededeling dat gisterenavond te omstreeks 21 uur genoemde Hefijzer op onver-klaarbare wijze is verdwenen, terwijl hij buiten gereed stond om naar de brand op de Graaf van Rechterenweg te gaan.
Meldde tevens drie koeien dood in de weide Johannahoeve, vermoedelijk van Aalbers.
Hoftijzer komt in de overige meldingen niet meer voor. Hij is in ieder geval weer boven water gekomen, want hij heeft na de oorlog nog in Oosterbeek gewoond. Wat met “de brand” wordt bedoeld is nog onbekend.
11.30 Huismeester Van Aken, Stichting Wolfheze, Meldt dat zijn vrouw gisteren tijdens het bombardement op Wolfheze dodelijk is getroffen. Caspers kennis gegeven, daar de zoon van Van Aken tijdelijk bij hem vertoeft.
11.35 Van Neck, Beukenlaan, meldt dat de watertoren door een granaat is getroffen.
Niet uitgesloten dat hangende stukken gevaar opleveren voor passage watertoren-pad. Bobeldijk gewaarschuwd.
De watertoren stond aan de Molenweg (oostzijde) tegenover de huidige Ireneweg. Het verbindingspad Molenweg-watertoren-Beukenlaan werd “Watertorenpad” genoemd.
M.Bobeldijk, opzichter Bouw -en Woningtoezicht, was tevens opperbrandmeester.
11.40 Geurtsen, Steynweg, meldt een onontplofte granaat Steynweg, hoek Paul Krügerstraat.
11.45 Wolzak meldt dat indien nodig bedden verkrijgbaar zijn bij de Wilhelminaschool en de RK-Jongensschool.
De Wilhelminaschool werd verwoest. Nu staan daar de panden Wilhelminastraat 26-30
Het gebouw van de RK-Jongensschool staat nog aan de Sint Bernulphusstraat 7-9
12.00 Bax, Utrechtsestraatweg, meldt dat bij hen is aangekomen een zenuwpatiënte, niet in het bezit van papieren. Draagt een herenjas.
Mevrouw Van Mastbergen te Wolfheze meldt dat gisteren direct na het bombardement een auto voor het huis van loodgieter Klaver stopte. De inzittende personen liepen de woning binnen, terwijl niemand thuis was. Uit een in die woning staande koffer is ontvreemd een portefeuille met inhoud geld. Deze vermissing is ontdekt direct na het bezoek van die personen.
12.45 Van Bode meldt benzinetank in de tuin van Reijenbeek, Beukenlaan 16a Ook bij het Badhuis, Lebretweg, ligt een gevulde benzinetank
Het “Zalencentrum Lebret” – tot voor kort het Parochiehuis – herbergde destijds ook het gemeentelijk badhuis.

15.30 Berendsen, Strodorpsweg, meldt dat in de Beukenlaan gwonde Engelse soldaten liggen. Een Rode Kruis-zuster die hen wilde helpen, kreeg een schot door haar arm. De tafelberg gewaarschuwd.
15.10 De rechercheur Wetsteijn meldt dat bij J. Wetsteijn een granaat in de woning is geslagen. Geen persoonlijke ongelukken.
15.45 Uitslaande brand gemeld op Marienbergweg, woning T.H. Smit. Bobeldijk kennis gegeven.
16.30 Bericht kind van Meeuwsen en kind van Snijder, Parallelweg, gewond. Rijks met twee EHBO’ers erheen gegaan.
Beide kinderen, Cornelis Gerrit Meeuwsen (11 jr.) en Sibilla Hendrika Snijder (2 mnd.) zijn dezelfde dag aan hun verwondingen overleden. De heer Rijks was leider van de E.H.B.O.
16.30 Huisdeur woning Utrechtseweg 95 door militairen binnengedrongen.
18.30 V.d.Sluijs, Dreyeroord”, geeft kennis dat huize Waldfrieden in brand staat. Directeur Brandweer V.Buuren kennisgegeven.
18.40 Hoogendam, Johannahoeve, geeft kennis dat er gewonde soldaten bij huize Wald-frieden liggen.
Huize Waldfrieden behoorde tot het landgoed Johannahoeve; nu staat daar het hoofd¬gebouw van de missionarissen van Mill Hill, missiehuis Vrijland.
18.35 Wordt aan het bureau gebracht door zuster Egbertse, een van naam onbekende vrouw, verpleegde van de Stichting Wolfheze, die bij Bax was aangekomen. Deze is door tussenkomst van de inspecteur overgebracht naar het sanatorium “Hemeldal”.
Rust- en herstel1ingoord ’t Hemeldal van E.H.J.Zwarts aan de Graaf van Rechterenweg, ten westen van de huidige opvang- en begeleidingsinrichting “Paula”, werd later in brand geschoten en brandde volledig uit. Vijf mensen kwamen daarbij om het leven.
19.30 Post watertoren te Doorwerth meldt dat de boerderij van Jurrius, staande op de Doorwerthse heide, in brand staat.
19.45 Gerritsen, wonende Schelmseweg 2, geeft kennis dat voor het woonhuis van mw. Tromp Meesters, Schelmseweg 31, een fosforbom op het trottoir ligt.
Bret, wonende Van Wassenaerweg 10, geeft kennis dat bij hem twee gewonde Duitse militairen liggen. De Tafelberg in kennis gesteld.
21.00 Brig.Nauta te Renkum bericht dat de boerderij van Dorrestijn (Klein Amerika) is afgebrand.

Dinsdag 19 september

8.45 Terwindt, Rosandeweg, bericht dat er munitie, bestaande uit granaten, groot en klein, plus handgranaten in zijn tuin liggen, die hij gaarne verwijderd wil hebben.
10.30 Brand boerderij Bongers, Borgerhoeve. Opperbrandmeester Bobeldijk gewaarschuwd.
12.15 Voltreffer geplaatst in woningen Heuveloordweg 1-5-7-12-14 en 17, Watertorenweg 8, Molenweg 11-13-14 en 39 en Emmaweg 22.
Watertorenweg = de huidige Ireneweg; Emmaweg = Emmastraat.
12.45 Op ca. 15 m. afstand van de woning van G.v.d.Kamp, Cornelis Koningstraat 11, een granaat ontploft. Daarbij is Willem Rieksen, geboren 7-4-1933, Cornelis Koningstraat 18, aan de rug gewond en Hendrik van Vooren, geboren 17-3-1926, Kapelstraat 30 Arnhem, in zijn gelaat is gewond. De woning heeft glasschade en ruitenschade bekomen. Op het pand nr.56, le etage NO-zijde, is een granaat ont-ploft. Niemand gewond of gedood. Aan de panden 56 en 54 dak-hout-glasschade, tevens vitrage.
Voor het pand Utrechtseweg 110a, café-restaurant Concordia, bewoond door J.M. van der Velden, een voltreffer in het trottoir. Alleen 3 ruiten stuk op het terras.

13.15 J.Nijhuis, Vogelweg 16, geeft kennis dat er een voltreffer is ingeslagen in de schuilkelder bij Modder, Vogelweg 21. Dode en gewonden.
13 00 Van Brakel, Paasberg 13, geeft kennis dat er een dode op de Van Toulon van der Koogweg bij woonhuis Evers ligt en dicht daarbij een gewonde. Luchtwacht kennis gegeven.

13.45 Mevrouw Van ’t Ende, Prins Bernhardweg 8, geeft kennis dat het woonhuis van de aldaar wonende Kraaijenhagen (nr.6) blijkbaar begint te branden. Later wordt kennis gegeven dat het huis is afgebrand.
Op 1 april 1942 had burgemeester J.J.Talsma ter openbare kennis gebracht dat op last van de Duitsers de naam van Prins Bernhardweg gewijzigd was in Spoorstraat. Niet iedereen hield zich blijkbaar aan dat voorschrift !
14.10 Van Manen, brandstoffenhandelaar, Weverstraat 152, geeft kennis dat een zekere Soetjes, Fangmanweg 20, gevangenen, die afkomstig zijn uit de strafgevangenis, in school I heeft geborgen.
Bedoeld wordt Ir.F.de Soet, Weverstraat 146, die in het boek “Niet Tevergeefs – Oosterbeek’s burgers temidden van de strijd der Airbornes September 1944” (1946) vanaf blz. 34 verhaalt van genoemd voorval. School I was de zgn. “Klompenschool”, de Openbare Lagere School onderaan de Weverstraat; School II was de eerder genoemde Wilhelminaschool.
14.30 Van Harskamp, Jan van Embdenweg 33, geeft kennis dat in pand nr.31 een voltreffe is terechtgekomen.
Bominslag Vogelweg. Gedood Johannes Gerardus Piek, 40 jaar. Zwaar gewond zijn: Hendrik Piek (14 jr.), mej.D.Karei (17 jr.), mej.J.Piek (11 jr.), Van Harskamp, Vogelweg 13. Gewonden overgebracht naar De Tafelberg.
In het boek “Zes Dorpen in Oorlog en Verzet” (1984) vertelt de voormalig politie¬beambte H.Elijzen op blz.132 over deze gebeurtenis.
15.30 Vreede, Wolfhezerweg 37, geeft kennis dat achter zijn woning munitie ligt.
George Willem Vreede, oud ritmeester van het Regiment Huzaren, 71 jaar, zou op 20 september in zijn oude rijbroek tegen de Duitsers ten strijde trekken. Hij stond zwaaiend met een pistool in zijn tuin toen hij werd doodgeschoten.
17.30 J.J.van Woerkom, Backerstraat 53, geeft kennis dat bij H.0.P.v.d.Berg en J.Th. Piek, beiden Taludweg, een brand is ontstaan.
17.45 Opperwachtmeester De Haen meldt dat twee manden, waarin vermoedelijk ieder een benzinetank, neergelaten zijn achter het Zusterhuis, gelegen aan het Sint Ber- nulphuspad.
18.00 J.van Woerkom, Backerstraat, geeft kennis dat achter pand nr22 twee parachutes zijn gedaald, waarin vermoedelijk benzinebussen.
19.20 Keijs, Sint Bernulphuspad 4, geeft kennis dat hij in het bezit is van verschil-lende adressen waar parachutes zijn gedaald. Een busje olie is door hem gede-poneerd op het bureau.
21.15 Wordt door Engelse militairen aan het bureau gebracht Lotte Hermine Anne Wagner, geb.29-12-1922 in Düsseldorf (D), wonende Overtoom 430 III en Alphonse Geldrüde, geb.22-3-1922 te Cathologue, wonende te Amsterdam. Voor onderzoek ingesloten.
7.30 Rombout meldt dat D.Rijks gewond ligt bij Snoeck Henkemans, Unksepad 1.
Volgens de overlijdensakte werd Derk Rijks, 79 jaar, op 1 october 1944 dood aan¬getroffen “in de gemeente Renkum”. Het opgravingsrapport vermeldt dat hij was be¬graven in de tuin van Van der Sande, Jhr.Nedermijer van Rosenthalweg 79, hoek Bato’sweg. Dat is niet zo ver van het Unksepad.

Woensdag 20 september.

07.30 In bewaring twee arrestanten H.Wagner en A.Geldrüde. Brood en drinken verstrekt.
09.00 Kortman bericht een dode Frater bij het Parochiehuis. De Tafelberg heeft be¬richt ontvangen.
10.30 Striker geeft kennis dat 3 panden staande aan de Molenweg afgebrand zijn. Wolzak geeft kennis dat de echtgenote van De Haan, Emmastraat 50a, thans ge‘vacueerd is naar Doorwerth, Kerkstraat 32.
Bovenstaande melding is de laatste in het dagrapportenboek, dat begint op 25 augustus 1944. De rest van het kloeke boek is leeg; slechts 57 bladzijden zijn beschreven. Wat er van de twee Duitse meisjes is geworden is onbekend. Tips daarover zijn van harte welkom en dat geldt ook voor andere correcties en aanvullingen.

Download ministory

MINISTORY XII
OVER “VLIEGENDE PAARDJES” EN “RODE DUIVELS”
door: C.van Roekel
In het voorjaar van 1945, toen wij na een lange evacuatie-periode weer mochten terug-keren naar onze huizen, of beter gezegd naar hetgeen er nog van over was, was er een schrijnend tekort aan kleding. Overhemden, broeken, sokken, jurken en schoenen waren waardevolle artikelen. In die tijd was het heel gewoon dat vader, als hij naar een belangrijke bijeenkomst moest, eerst het kostuum van de buurman leende ! De dames hadden het gemakkelijker omdat de parachutes, die in grote aantallen voorhanden waren, voldoende textiel voor jurken en blouses leverden. Wij, opgeschoten jongens, stroopten de omgeving af en dosten ons op “z’n Airborns” uit. Overhemden, sokken broeken, battledresses en smocks waren niet zo moeilijk te vinden en wat te groot voor ons was werd meegenomen als werkkleding voor de groten.
Een van de belangrijkste leveranciers van bovengenoemde manufacturen was het park Hartenstein. Op de sintelbaan en de tennisvelden en verder op de gazons viel heel wat te beleven en op te rapen. We hadden onze vaste “stekkies” voor bepaalde benodigdheden. Zo ook voor de “vliegende paardjes”, zoals wij de Pegasus-emblemen gewoonlijk noemden. Ongeveer 25 meter ten zuiden van de huidige ingang van ons museum lag een mand met duizenden distinctieven. Het waren bijna allemaal Pegasus-emblemen, hele “broden”.
Een hedendaagse verzamelaar zou zich de vingers aflikken, maar wij, op jacht naar kle¬ding, dekens en voedsel namen slechts zo af en toe eens een “broodje Pegasus” mee en deelden dit in stapeltjes van “pak weg” 25 emblemen uit aan wie er om vroeg.
De symboliek van het “vliegende paardje” drong niet tot ons door en de waarde die er nu aan wordt toegekend zou toen waarschijnlijk aanleiding tot vrolijkheid hebben gege¬ven. We droegen in die tijd complete battle-dresses voorzien van mouw-emblemen, rang- onderscheidingstekens, batons, enz. Extra emblemen vonden we helemaal niet nodig, te¬meer daar we ze er dan ook nog zouden moeten opnaaien.
Toch hebben we het vliegende paardje tot symbool gemaakt van onze wandelclub. In 1947 werd de eerste Airborne Wandelmars georganiseerd en onze jongensclub deed mee onder de naam “De Rijnkanters”. Als clubembleem droegen we, hoe kan het ook anders, een Pegasus!

Wandelclub “De Rijnkanters” met het Pegasus-embleem op de shirts tijdens de 3e Airborne Wandeltocht in 1949.

Gedurende de afgelopen veertig jaar zijn Pegasus en Bellerophon eigenlijk het “tweede wapen” van de Gemeente Renkum geworden, maar ik vraag mij af of de geschiedenis en de betekenis ervan wel in ruime kringen bekend is. Vanwege het feit dat gedurende veertig jaar onze Politie Sport Vereniging de Airborne Wandeltocht organiseert en daarmee het Airborne-embleem internationale bekendheid heeft gegeven, lijkt het een goede gelegen¬heid de herkomst van het mouw-embleem en die van de bekende rode baret met gesp eens uit de doeken te doen.
Na de oprichting van Airborne Forces ontstond de behoefte aan een bijbehorend distinc-tief. Generaal Gale schrijft in zijn autobiografie “Call to Arms” dat Generaal Browning, Brigadier Hopkinson en hijzelf het initiatief hebben genomen, waarna Majoor Edward Seago, Camouflage Officer of Southern Command, de opdracht tot een ontwerp kreeg. Het resultaat was het bekende embleem dat in mei 1942 werd ingevoerd.
Majoor Seago heeft zich laten inspireren door verhalen uit de Griekse mythologie waarin de ruiter Bellerophon en het paard Pegasus een rol spelen. Het ros verrees uit het bloed van het veelkoppig wezen Medusa, toen dit door Perseus werd verdelgd. Bellerophon wist, met behulp van een Griekse godin, Pegasus te temmen om zijn opdracht, het doden van een vliegend en vuurspuwend monster, de Chimaera, te kunnen uitvoeren. Overmoedig geworden door zijn overwinning trachtte hij daarna de hemel, het woongebied van de góden, te bereiken. Dit ging de góden te ver en zij deden hem ter aarde storten. Volgens deze versie van de overlevering zou Bellerophon kennelijk zelf geen vleugels hebben gehad. Het paard Pegasus veranderde daarop in een sterrebeeld.
Het is duidelijk dat Majoor Seago bij zijn ontwerp de symboliek heeft willen beperken tot die van de gevleugelde bestrijding van het kwade en dat hem het latere droeve lot van de Ist Airborne Division niet voor ogen heeft gestaan.
De eerste parachutisteneenheden waren samengesteld uit militairen afkomstig van vele regimenten die elk hun eigen pet, kepi of baret kenden. Teneinde uniformiteit in hoofd¬deksel te verkrijgen werd een baret ingevoerd van een kleur die de luchtlandingstroepen duidelijk zou onderscheiden van andere legeronderdelen. Prototypes van verschillende soorten groen, blauw en rood werden geproduceerd en op vrij willekeurige gronden werd tenslotte door de Chef Staf van de Engelse strijdkrachten, Sir Alan Brooke, in eigen persoon gekozen voor de wijnrode uitvoering. Te zelfder tijd werd het baretembleem, een parachute met kroon en vleugels, ingevoerd. Aldus getooid werd het regiment voor het eerst in november 1942 in Noord-Afrika ingezet. Het verhaal gaat dat de Duitse tegenstanders onder de indruk raakten van het optreden van de Engelse troepen, die hun baret prefereerden boven een helm en hen daarom de bijnaam Rode Duivels verleenden.
Aanvulling op Ministory No.XI.
Bij Ministory No.XI, “De geschiedenis van de Poolse Gliderlift tijdens Operatie Market- Garden” door John R.Grodzinski, was een tabel opgenomen met een beschrijving van de lading van ieder glider. In deze lijst staan drie gliders genoemd van de geneeskundige dienst, waarvan de Inhoud niet bekend was. Onlangs heeft onze voorzitter, de heer J.Smits, dankzij de hulp van de heren J.J.Lorijs en Dr.S.J.Sosabowski, gegevens over de lading van deze drie gliders verkregen uit het Sikorski Instituut in Londen.
In de eerste glider bevonden zich een lege jeep en een jeep geladen met o.a. brancards, voedsel, steriel verbandgaas en een uitkookpan. In de tweede glider zaten eveneens twee jeeps: één onbeladen, de ander geladen met o.a. transfusie-materiaal, steriel verband¬gaas, brancards, brancard-schragen en dekens. De inhoud van de derde glider bestond uit een jeep geladen met transfusie-materiaal, steriel verbandgaas, een set voor water- onderzoek en water-sterilisatie en dekens. Tevens bevonden zich in dit zweefvliegtuig twee trailers met o.a. tenten, lampen, primussen, brancards + schragen, dekens, suiker, verbandmiddelen, rekverbandpleister, medicamenten, transfusie benodigdheden, plasma alsmede gedroogd plasma en water.
Uit de aantekeningen van Dr.Mozdierz, commandant van de geneeskundige compagnie, ge-maakt bij de verlieslijst in het najaar van 1944, kan worden opgemaakt dat de Polen uit laatstgenoemde glider, sldt.I.Chrusciel en sldt.Abramczyk, erin slaagden een jeep uit te laden en weg te komen van de landingszone. Uit dezelfde lijst moet de conclusie worden getrokken dat de Polen uit de tweede glider, Sgt.Szpetnar en sldt.Marszalek, het erbij de landing eveneens levend afbrachten, doch daarna vermist werden.

Download ministory

MINISTORY XI
DE GESCHIEDENIS VAN DE POOLSE GLIDERLIFT TIJDENS OPERATIE MARKET-GARDEN.
door: John R.Grodzinski

Veel verslagen van Operatie Market-Garden beschrijven de verbazingwekkende en held-haftige glider-lifts die een groot deel van de Engelse en Poolse troepen naar Arnhem vervoerden. Behalve van het aantal gliders dat hiermee gemoeid was, wordt over deze vluchten echter maar weinig geschreven; over de Poolse glider-lifts van 18 en 19 september 1944 variëren de verhalen van de simpele constatering dat de Polen waren aangekomen 1) tot wat meer gedetailleerde berichten waarin het aan juistheid schort 2) . De film “A Bridge Too Far” vermeldt zelfs geheel foutief dat de Poolse gliders hele-maal niet waren aangekomen.
Het doel van dit artikel is om de gebeurtenissen van de Poolse glider-lifts te behan-delen, met inbegrip van de achtergronden, de ladingen die vervoerd werden, de vlucht en de landingen. Het daaropvolgend verhaal van de eenheden op de grond komt alleen ter sprake in samenhang met de landingen. Enkele details ontbreken doordat er lacunes of onjuistheden in de documentatie voorkomen.
In Market-Garden zou de Poolse Para Brigade langs drie wegen naar Nederland worden vervoerd: 114 Dakota’s op D+3 (woensdag 20/9) met de parachutisten, een gliderlift op D+2 en op D+3, en de rest van de Brigade over zee. De toewijzing van de gliders werd voor het eerst vernomen tijdens een bespreking in Moor Park op 12 september, toen 45 gliders voor de Polen werden gereserveerd 3). Er werd dientengevolge besloten dat “de lichte artillerie van de Brigade ( 75 mm ge¬schut ) niet zou worden ingezet. De Anti-Tank Battery kon slechts de kanonnen met jeeps en twee man per kanon meenemen. Het transport en de zware uitrusting van de overige eenheden moest tot een minimum beperkt worden” 4).

Algemeen Bevel No.1 vermeldde het volgende over de gliders:
10. Glider Groep:
Het eerste glider detachement bestaande uit: 7 gliders – een anti-tank battery (troop), 2 gliders – Para-genie, 1 glider – Voorlopig hoofdkwartier dient:
(A) zich te voegen bij Ist Airborne Division – volgens bevel Ist Airborne Div.
(B) te wachten op 756779 ( Velperplein, Arnhem ) op de Brigade.
(C) contact op te nemen met de Brigade en het tweede glider detachement direct na hun landing.

Het tweede glider detachement ( 3e lift ) bestaande uit: Anti-Tank Battery – min een Troop – en andere onderdelen van de Brigade dient: zich zo spoedig mogelijk bij de Brigade te voegen.

5)Er vonden derhalve twee lifts plaats; de eerste van tien gliders en de tweede van vijfendertig. No.38 en 46 Group RAF zorgden voor de sleeptoestellen (’tugs’).
De eerste lift vloog vanaf Manston en de tien gliders werden gesleept door Albemarle vliegtuigen van 296 en 297 Squadrons naar L(anding) Z(one) “X” ( aan weerszijden van de Telefoonweg ). Vertrektijd was 11.45 uur op 18 september en afgezien van wat be-wolking en licht luchtdoelgeschut gebeurde er tijdens de vlucht vrijwel niets ver- meldenswaardigs 5). Alle Poolse gliders voerden een geslaagde landing uit en zij werden onmiddellijk uitgeladen. Rond de landingzone vielen enkele schoten maar de Polen leden geen verliezen en er ging geen materiaal verloren 7). Na het uitladen voerden de eenheden hun opdracht uit.

Op de volgende dag, 19 september, was de situatie aanzienlijk gewijzigd. In Engeland was besloten om de volgende lift langs de zuidelijke route te vliegen teneinde te voorkomen dat op drie opeenvolgende dagen dezelfde route werd gebruikt ®). In Nederland dwong de toenemende Duitse druk Generaal Urquhart die middag zijn strategie te wijzigen. De 4e Para Brigade moest zich ten zuiden van haar huidige stellingen terugtrekken ( waar zij onder andere de Poolse LZ beschermde ).
Hoewel onderdelen van 7 KOSB achtergelaten werden om de LZ te dekken 9), resulteerde de terugtocht in combinatie met het oprukken van de Duitsers in een gevecht op de LZ waar de Polen zouden aankomen^). Het weer werd ook slechter. Het vertrek, oorspron-kelijk vastgesteld op 07.45 uur, werd tot 12.00 uur uitgesteld. Vijftien gliders, ge¬trokken door Stirling-toestellen van 196 Sqn ( 8 ) en 299 Sqn ( 7 ) , stegen op van Down Ampney. Twintig gliders vertrokken van Tarrant Rushton. Zij werden getrokken door Halifax V-toestellen van 298 Sqn ( 10 ) en 644 Sqn ( 10 ). Het laatstgenoemde Squadron voerde ook één vlucht uit met een Hamilcar-glider, maar boven Gent brak de sleepkabel. De Squadron rapporten vermelden dat het weer het slepen ernstig bemoei¬lijkte en dat er boven het vasteland veel meer hinder van luchtdoelgeschut werd ondervonden dan op de voorafgaande twee dagen*-*-).
Tijdens de vlucht van 298 Sqn brak één sleepkabel en de glider landde 4| km ten zuid¬oosten van Ostende19) . 644 Sq .leed ook een aantal verliezen. Behalve de Hamilcar die die boven Gent verloren ging, werd vlakbij de LZ een kabel door luchtdoelgeschut middendoor geschoten ( locatie: 51°17’N, 05“03’E ) en net ten noorden daarvan werd het staartstuk van een andere glider afgeschoten waardoor deze omlaag dook. De piloot van het sleeptoestel, officier-vlieger McConville, begon met zijn Halifax te duiken met de glider ( Horsa 126, met een kanon als lading ) erachter, in een poging de neus omhoog te houden. De kabel brak echter en de glider dook steil de grond in.13) De andere twee waren ook gliders van de Anti-Tank Battery: 298 Sqn verloor glider 130 en 644 Sqn glider 133. Vier van de gliders die van Down Ampney vertrokken, gingen verloren doordat de sleepkabel brak: gliders 144, 149 en 152 getrokken door 196 Sqn en glider 154 door 299 Sqn. Zo bereikten slechts 28 van de 35 gliders het landingsterrein.

Intussen ( om ongeveer 16.30 uur ) was de terugtrekkende 4e Para Brigade in gevechten gewikkeld met de Duitse troepen en verscheen de Luftwaffe. Temidden van deze omstandigheden arriveerden de Poolse gliders. Marek Swiecicki schreef over de ontvangst: “Messerschmitts! Hun machinegeweren keften en blaften… Enkele gliders vlogen in brand… toen zij weg waren barstte het bos los….De Duitse infanterie vuurde op de gliders…de kogels vlogen door de houten wanden van de gliders, over de jeeps en de kanonnen die eruitgehaald waren, en over de mannen…”14).
Luitenant Halpert, een artillerie-officier die het overleefde, herinnert zich:
“De meeste gliders werden in de lucht door het geschut geraakt… degene die landden zaten midden in een kruisvuur. De Duitsers schoten op ons en de parachutisten aan de overkant schoten op de Duitsers. Het kostte ons een paar minuten om vast te stellen wie wie was en welke kant op te schieten”15).
Enkele manschappen van B Company 7 KOSB kwamen de Polen helpen om hun materiaal te bergen en binnen de eigen linie te komen.
Vijftien gliders van de Anti-Tank Battery met negen stukken aan boord kwamen op de LZ terecht en daarvan werden er slechts drie uitgeladen, tesamen met twee jeeps en aanhangwagens1®). Er waren ook verliezen aan mensen. De details over de rest van het verloop zijn slechts oppervlakkig, maar het volgende is bekend: van het le bataljon werd één soldaat gedood en één gewond; het 3e bataljon kon slechts één glider uit-laden; geen van de gliders van de Field Ambulance kon worden gelost?).
Het precieze aantal verliezen zal wel nooit bekend worden. Door het afweergeschut, de gebroken sleepkabels, de luchtaanval en de daarop volgende strijd op de grond gingen talloze gliders met lading en al verloren, kwamen mensen om ( sommige neer-geschoten door eigen troepen ) en werden andere gevangen genomen. Juiste aantallen zijn moeilijk vast te stellen. Ryan zegt dat het nog veel erger had kunnen zijnl8). Er was overigens schade genoeg geleden. Het verlies van de uiterst noodzakelijke anti-tankkanonnen, munitie en ander materiaal zou gevolgen hebben.
De toegetakelde Polen kwamen weer snel tot hun positieven en trokken de perimeter van Ist Airborne Division binnen om daar deel te nemen aan de gevechten tot de evacuatie op 25/26 september.
Later op de dag kwamen er op Sosabowski’s hoofdkwartier onbevestigde berichten binnen dat de gliderlift vernietigd was19). In feite was dat ook zo. Het was voor de Polen de eerste van een reeks ongelukkige gebeurtenissen tijdens hun deelname aan Operatie Market-Garden.

Het neerkomen van de Poolse gliders op LZ “L” werd gefotografeerd door Kapitein Jasper Booty van het Hoofdkwartier 4e Para Brigade.
Noten
1. Janusz Piekalkiewicz, Arnhem 1944, p.58.
2. Zie: Cornelius Ryan, Een Brug Te Ver, pp 332-333 en Boeree/Bauer, De Slag bij Arnhem, pp 216-220.
3. War Diary 1 Polish Parachute Brigade Group 12 September 1944.
4. Ibid.
5. 1 Polish Parachute Brigade Group HQ Translation-Extract General Order No.1 for “D plus 2”, p.2.
6. Operation Record Book for 296 and 297 Squadrons 18 September 1944.
7. Brief aan de auteur van Mr.W.Mleczko, 8 februari 1985.
8. RAF Narrative of Operations “Liberation of NW Europe”, Vol.4, p.161.
9. Boeree/Bauer, De Slag bij Arnhem, p.216.
10. Generaal-Majoor R.E.Urquhart, Arnhem, p.104.
11. Operations Record Book No.644 Squadron 19 september 1944.
12. Operations Record Book No.298 Squadron, Detail of Work Carried Out,
19 September 1944.
13. Operations Record Book No.644 Squadron, Detail of Work Carried Out,
19 September 1944.
14. Boeree/Bauer, De Slag bij Arnhem, p.216
15. Beschreven in brief aan de auteur van Mr.W.Mleczko, 8 februari 1985.
16. Report on Action of the Anti-Tank Battery in Op “Market”.
17. Brief aan de auteur van Mr.J.J.Lorys, 30 augustus 1983.
18. Cornelius Ryan, Een Brug Te Ver, p.333.
19. “The Action of the Ist Polish Parachute Brigade Group in Arnhem-Driel,

Op pagina 8 is een tabel afgedrukt waarin een overzicht wordt gegeven van de lading die op 18 en 19 september 1944 door de 45 gliders van de Eerste Poolse Para Brigade naar Arnhem moest worden overgevlogen. °

Download ministory

MINISTORY XXII
Bijlage bij Nieuwsbrief No.33
Dappere Nederlanders om nooit te vergeten.
door: Soldaat Robert Peatling, HQ Company, 2nd Battalion The Parachute Regiment.

Het liep tegen de avond toen wij het noordelijk eind van de brug in Arnhem bereikten op die zondagavond 17 september 1944. Wij hadden verwacht dat het er rustig zou zijn, maar dat viel tegen. De vijand hield het andere einde van de brug bezet.
“Het zal niet lang duren voor we ze de brug afgooien”, dacht ik, “het bataljon is moreel nog nooit zo sterk geweest”.
Een compagnie had zich nog niet gemeld en mijn pelotonscommandant, Luitenant J.T. Ainslie, werd er op uit gezonden om ze te zoeken. Ik ging met ze mee. Vervolgens ging Majoor D.Wallis, de plaatsvervangend bataljonscommandant en een voorbeeld voor zijn mannen, op verkenning uit en twee van ons werden met hem mee gestuurd.
Later sloot ik mij aan bij een sectie van de brigade die Duitse krijgsgevangenen opbracht naar de cellen in het politiebureau. Toen ik probeerde terug te keren naar het bataljon, kreeg ik opdracht van een officier van de Militaire Politie om bij de sectie te blijven. Zelf ging hij die nacht wel terug.
Toen de vijand terugkwam probeerden we het gebouw te verdedigen, maar de overmacht was te groot en de sergeant gaf zijn acht mannen opdracht zich over te geven. Dat was een zeer pijnlijk moment’ Op dat moment besloot ik me niet over te geven. Ik wist dat het Tweede Leger ons elk ogenblik kon bereiken en ik was vastbesloten hun komst af te wachten, als het moest in mijn eentje. Ik vloog naar het dak, maar be¬dacht me en verborg me op de vliering. De vliering stond vol met in beslag genomen radiotoestellen. De Duitsers doorzochten het gebouw, waarbij ze in elke kamer schoten, maar gelukkig klommen ze niet de steile trap op naar de vliering. Na ongeveer een kwartier verlieten ze het gebouw met de Engelse krijgsgevangenen en met de Duitse krijgsgevangenen die nu weer vrij waren. De eerste ronde had ik gewonnen!
De daarop volgende dagen zag ik hoe de inwoners van Arnhem de stad verlieten. Ze droegen witte vlaggen en duwden kinderwagens en karren waar ze hun bezittingen op hadden geladen. Het was een droeve aanblik.
De waterleiding werkte niet meer en ik deed alles om aan water te komen. Ik probeerde een brandblusser te openen, maar dat was geen succes. Ik haalde water uit de stortbak van een toilet, maar deed dat niet voorzichtig genoeg zodat het water in de closetpot terecht kwam. Ik haalde het water toen maar uit de closetpot. Toen het begon te re¬genen zette ik potjes en pannetjes onder de kapotte dakpannen. Gelukkig vond ik wat waterzuiveringstabletten.
Mijn grootste probleem was hoe aan eten te komen. Ik had mijn noodrantsoen chocolade nog en gelukkig vond ik er nog een, die was achtergelaten door een van mijn kamera¬den toen hij gevangen werd genomen. Ik doorzocht de bureau’s van de politiemannen en vond wat etenswaren, sigaren en pijptabak. Ik was geen roker, maar probeerde het nu toch maar en ontdekte dat roken hielp tegen de honger.
Ik besloot te blijven waar ik was en te wachten tot Monty ons zou komen ontzetten, want ik twijfelde er geen moment aan dat dit spoedig zou gebeuren.

Links: Het Hoofdbureau van Politie in de Boven—Beekstraat in Arnhem, waarin Bob Peatling zich enige weken verborg. Rechts: De kamer van de NSB commissaris in het politiebureau met aan de wand foto’s van Hitler en Mussert.

Ik vond een blocnote en begon een brief naar huis te schrijven, maar ik bedacht me en maakte er een dagboek van. In een kantoor beneden vond ik een o en ie nam i mee naar boven.
Er kwamen veel Duitse soldaten in het gebouw die op roof uit waren. IK zag hoe ze winkels en een BATA-schoenenpakhuis leeghaalden.
De maand october was nat, koud en miserabel, maar het deed mij goed om e zien oe de RAF de overspanning van de brug te pakken nam. En passant schoten ze nog wat meer pannen van mijn dak.
Gewoonlijk ging ik vóór vier uur ’s ochtends de stad in om eten te zoeken, want dan was het rustig. Op een ochtend, aan het eind van mijn route, vond ik in het Victoria Hotel een fles in de keuken waarop stond LIMONADE. Mijn ogen begonnen te glinsteren. Dat was net wat ik zocht. Ik zette de fles aan mijn mond om een slok te nemen toen mijn neus mij waarschuwde: het was ammonia! Toch had ik al wat in mijn mond gekregen en dat spuwde ik onmiddellijk weer uit. Het leek wel of mijn mond in brand stond. Gelukkig was er een kleine watergeyser boven het aanrecht en ik gebruikte al het water om mijn mond te spoelen, maar de huid van mijn tong was in flarden. Dit was een zeer onaangename ervaring en ik ging erg terneergeslagen weer terug naar mijn schuilplaats. Hoewel het verbazingwekkend was hoe snel mijn mond weer heelde, was de tussentijd erg naar. Ik kon niets eten en niet roken; ik kon alleen met veel pijn water drinken.
Op 30 october, toen ik nog altijd wachtte op het tijdstip dat de strijd mijn kant uit zou komen, klommen er drie mannen naar mijn vliering. Ze gingen naar het dak¬raampje om naar buiten te kijken. Ze zagen mijn wasblik en de andere spullen die ik nodig had voor mijn “huishouding” en liepen mijn kant uit. Ik was niet bang want ik lag in een donkere hoek onder een donkergroene deken. Toen ze weer weg gingen hoopte ik dat ze me niet gezien hadden, maar kort daarop kwamen ze weer terug. Toen ze op mij af kwamen stond ik op en riep ze aan. Ze waren verrast, maar ze waren vriendelijk. Ik liet ze een kaart zien waar in het Hollands zinnetjes op stonden zoals ”Ik heb honger, ik heb dorst, kunt U mij helpen, etc”. Ook gaf ik ze wat van ons Hollandse invasiegeld.
De oudste man, Luitenant Van Hove, zei dat hij mij niet kon helpen maar dat hij de ander, Luitenant Hans Van Maris, niet zou beletten dat wel te doen. Ze vertelden dat de Airborne Divisie niet meer bestond, dat er 3500 doden waren en 6500 krijgs¬gevangenen en dat het Tweede Leger nog steeds in Nijmegen was. Hans van Maris zei dat hij alleen terug zou komen en dat deed hij ook. Hij stelde voor dat ik in burgerkleding, samen met een man van de Ondergrondse, het gebouw zou verlaten. Een uur later kwam Johannes Penseel. Hij legitimeerde zich door het kloppen van het ”V”-teken op de deur. Hij bracht kledig voor mij mee en wachtte totdat ik mij geschoren had. Samen gingen we naar zijn huis, een elektriciteitswinkel op het Velperplein no.7. Hans van Maris liep voor ons uit met zijn fiets aan de hand en verkende de weg.
Mijn nieuwe schuilplaats was een ruimte tussen twee kamers en boven twee kasten. Je kwam er via een luik in de vloer van een van de slaapkamers. Mijnheer Penseel zei dat hij terug zou komen met voedsel en dat klonk veelbelovend! Hij kwam terug samen met zijn twee zoons, Jan van 24 en Marinus van 21. Ze brachten een pan met dampende groente, koffie, appels en een pudding. Ik at terwijl we praatten. Ze gingen weg en ik at maar door tot al het eten op was en ik lag te krimpen van de piju. Ik verwenste mijzelf dat ik zo stom was geweest om zoveel te eten. Maar kun je dat iemand kwalijk nemen die in zes weken geen behoorlijk maal heeft gezien en die 13 kilo is afgevallen?
Een paar dagen later kwamen er nog twee bewoners bij, beiden leden van de Onder¬grondse. Het waren Klaas Schuttinga en Nico van den Oever, beiden 23 jaar oud We hadden een voorraadje groente en kregen een klein wekelijks rantsoen van andere etenswaren. Ik was de kok. De anderen gingen er dagelijks op uit om bepaalde op¬drachten te vervullen. Omdat ze gekleed waren in gestolen politie uniformen kon- den ze zich tamelijk vrij bewegen. ’
Ik beleefde een opwindende tijd. Klaas en Nico vertelden mij wat ze deden en wat de Duitsers in de stad deden. Bovendien had ik een goed uitzicht op de belangrijkste doorgaande weg in de srad. We wisten dat ook de SD in de stad was. De jongens hadden elk een ouderwets pistool en ik leerde ze hoe de wapens schoon te maken en te onder¬houden. We praatten over het gebruik van explosieven, maar toen ze op het fornuis wilden experimenteren “voor de grap”, zeiden ze» maakte ik bezwaar! Ik gaf ze Engelse les en dat waardeerde ze zeer. Herman Bresser kwam en nam een foto van me voor een Ausweis. Zijn broer Paul was de redacteur van een ondergronds blad, “World’s Press News” en kwam vaak op be- zoek. Al deze jongens waren naar Duitsland ge- stuurd om daar te werken, maar ze waren ontsnapt en nu ondergedoken. De Duitsers stichtten opzettelijk branden in de stad en een brand vlak bij het Velperplein liep uit de hand zodat we moesten evacueren. Toen ik een handkar tegen een heuvel liep op te duwen, kwam er een Duitse soldaat die mij hielp en die een praatje tegen mij begon. Gelukkig ruilde Johan Penseel bliksemsnel van plaats met mij. Ik vierde Kerstmis 1944 met de familie Penseel in de kluizen van de Amsterdamse bank op het Velperplein. Ze hadden een zevenjarig Joods meisje geadopteerd, waarvan de ouders waren weggevoerd. We werden grote vrienden met elkaar
en gaven elkaar kerstcadeautjes. Op 31 december 1944 was mijn Ausweis verlopen en de burgemeester besloot het niet te vernieuwen. Er werd besloten dat het beter zou zijn dat ik de stad zou verlaten.

Jan Penseel

Die oudejaars dag was het koud en vriezend weer in nam afscheid van de familie Penseel en vertrok, zittend op de bagagedrager van Nico’s fiets. Klaas fietste er naast. Zo arriveerden we bij de controlepost op de Apeldoornseweg. Volgens mijn Ausweis was ik electricien en doofstom. Nico en Klaas deden het woord. We droegen ieder een wapen op zak en waren vastbesloten het ook te gebruiken als de nood aan de man kwam.
Bij de Woeste Hoeve werd ik overgedragen aan Jan Himmerling; Nico en Klaas gingen terug naar Arnhem. De volgende dag gingen we verschillende adressen langs in Hoen- derloo, Otterlo en Barneveld. Tenslotte kreeg ik onderdak bij Herman van Esveld in Kootwijkerbroek. Tot mijn grote verbazing ontmoette ik daar John Haller, een glider- piloot en Harold Riley, een verbindingsman van de brigade. We sliepen in een hooi¬berg, samen met een Hollandse onderduiker, die Paul heette en radiotelegrafist was. In de hooiberg waren Engelse uniformen verborgen en ik pikte er meteen een goede broek uit.
In verband met de veiligheid waren we daar eigenlijk met teveel mensen, dus moest ik weer vertrekken. Gerrit Munkhof fietste twee dagen met me rond om een ander adres te vinden en ik belandde bij Johan van Dijk in Achterveld. Hij zei dat hij me wel een paardagen onderdak kon geven tot ik de oversteek over de Rijn kon maken. Tegen zijn kindren zei hij dat ik “Ome Kees uit Limburg” was. Op die manier zou het niet zo opvallen dat mijn manier van spreken verschilde van hun dialect.
Op 10 januari was ik aan de beurt voor de oversteek over de Rijn, maar ik moest mijn plaats afstaan aan iemand die een hogere rang had dan ik. Een hogere rang ? Nou eerlijk gezegd een veel hogere rang!
Ik had enige onverwachte ontmoetingen met Duitse soldaten. Op een keer opende ik de deur toen er geklopt werd en stond tegenover een paar Duitsers die vroegen om een paar eieren. Een andere keer kwamen ze mannen halen die in het dorp voor ze moesten werken. Johan van Dijk, die in 1940 als soldaat had gevochten, wist wel hoe hij met ze om moest gaan.
Uit Amersfoort kwam Luitenant Van Goor op bezoek. Hij was bij de politie en had over mij gehoord en hij wilde mij meenemen en inzetten in zijn verzetsgroep.
We namen contact op met Gerrit Munkhoff en die zei dat ik deel uitmaakte van de groep in Barneveld en niet verplaatst kon worden.

Op 16 april kwam het gerucht dat de strijd onze kant opkwam. Ik zei tegen Johan dat ik maar beter kon vertrekken want ik wilde niet de kans lopen in zijn huis gepakt te worden wanneer de gevechten om Achterveld zouden beginnen. (Later hoorde ik dat Achterveld tot drie weken na mijn vertrek tot ”niemandsland” was verklaard. In de dorpsschool werd in de weken onderhandeld over de overgave.) Zodra het licht werd vertrok ik in burgerkleren. In mijn zak had ik een boterham van Mevrouw van Dijk en een 9mm BROWNING pistool van de politiecommissaris.
Ik was voorzichtig en maakte gebruik van elke dekking die zich voordeed. Na ver-scheidene uren te hebben gelopen zag ik iets bewegen op de weg. Ik hield mij schuil tot het voertuig voorbij was. Het stopte een eindje verder en ik ging er op af met uitgestrekte handen om te laten zien dat ik niets kwaads in de zin had. Ik riep “Ik ben Engelsman!” en realiseerde me toen dat ik van nu af aan weer Engels kon spreken. Het waren leden van het Canadese 49ste Lower Edmonton Regiment, die op verkenningspatrouille waren.
Ik werd gebracht naar het hoofdkwartier van de Canadese divisie in de buurt van Arnhem. Daar vroeg Generaal McCreery mij waar ik het laatst de vijand had gezien. Ik vertelde het hem en zijn verbindingsofficier nam contact op met de RAF. Binnen een paar minuten was er een vliegtuig op weg naar Achterveld. Wat jammer dat wij in september 1944 niet hadden kunnen profiteren van dit soort luchtsteun!
Nadat ik de generaal mijn verhaal had verteld zei hij “Dat heb je goed gedaan mijn jongen”. Van hem was dat een reuze pluim.
Daarna ging ik naar Zutfen waar ik een nieuw uniform kreeg en een fles whiskey. Een medisch onderzoek wees uit dat ik ondervoed was.
Twee dagen later vloog ik in een Dakota over de krijtrotsen van Dover en dat was een ogenblik vol emotie. Ik landde op Croydon waar een douane ambtenaar me vroeg of ik iets aan had te geven. Ik werd kwaad en zei: “Waar voor de denk je dat ik de afgelopen zeven maanden ben geweest?”. Hij deed een stap achteruit, ik was weer thuis!
Inmiddels waren in Arnhem op 2 januari de meeste leden van de groep waar ik mee opgetrokken had door de SD opgepakt en naar concentratiekampen gestuurd. Ze werden ondervraagd over wat ze wisten van een Engelsman die Bob heette, waarbij ze werden gefolterd.
Toon van Daalen, Johannes Penseel en Nico van den Oever overleefden de kampen.
Ze waren er lichamelijk echter slecht aan toe en moesten in Nederland in zieken¬huizen worden opgenomen.
Jan Penseel en zijn broer Marinus stierven in Maart 1945 in het concentratiekamp Ludwigslust. In februari 1945 leed Klaas Schuttinga aan ernstige dysenterie. Hij werd gescheiden van zijn vriend Nico. Niemand heeft ooit meer iets van Klaas gehoord. De overige leden van de groep slaagden er in zich schuil te houden en werden niet gepakt.
Ik zal ze nooit vergeten.


1945. Bob Peatling met het echtpaar Penseel.

Download ministory