Airborne Magazine nr 16 is online geplaatst. In navolging van de Nieuwsbrieven en Ministories worden de Magazines ook online geplaatst. Voor de magazines wordt een periode van twee jaar aangehouden voordat een nummer geplaatst wordt. Vanuit die optiek is nu nummer 16 gepubliceerd.

Link naar ‘Airborne Magazines’

AIRBORNE MAGAZINE NR.16

Uitgave van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum

Airborne Magazine is een uitgave van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek en verschijnt drie keer per jaar. Het doel van de VVAM is bekendheid geven aan het Airborne Museum, de activiteiten van de Vereniging Vrienden en aan de geschiedenis van de slag om Arnhem.
Redactie: Alexander Heusschen (magazine@vriendenairbornemuseum.nl), Jasper Oorthuys, Otto van Wiggen
Bijdragen van: Wybo Boersma, Bernhard Deeterink, Alexander Heusschen, Bob Hilton, Erik Jellema, Leo van Midden, Martijn Reinders, Natalie Rosenberg, Hans Timmerman, Otto van Wiggen
Vormgeving: Sandra van der Laan-Elzinga, Studio 223, Elst
Druk: Grafi Advies, Zwolle
Contactgegevens VVAM: www.vriendenairbornemuseum.nl info@vriendenairbornemseum.nl (06) 510 824 03
Postadres: Wissenkerkepad 22 6845 BW Arnhem
Archivering & losse nummers: info@vriendenairbornemuseum.nl

INHOUDSOPGAVE

3 Museumnieuws – Verbouwing Airborne Museum Hartenstein

4 Verenigingsnieuws – Agenda ALV 2020 / lezing ‘The Lost Company’

5 Mededelingen – Veranderingen in 2020

6 Conflictarcheologie – Duits hoofdkwartier in Villa Heselbergh

12 Thema – 1st Airborne Reconnaissance Squadron

22 Ministory 132 – 3rd Parachute Battalion op de Falklands en in Arnhem

29 Bits and pieces – De Royal Enfield 125- motor van het Airborne Museum

32 Achtergrond – Verborgen Market Garden-schatten van Erfgoedcentrum Rozet

35 Programma

Omslag: Maandag 18 september 1944
Lance-Sergeant William ‘Bill’ Bentall in een jeep van ‘D’ Troop, 1st Airborne Reconnaissance Squadron, met de Nederlandse burgers H. Piek en B. Versteegh, aan het westelijke einde van de Backerstraat in Oosterbeek (copyright foto: D. van Woerkom)

BIJDRAGEN
De redactie van Airborne Magazine hoort graag uw reacties en suggesties. We verwelkomen bijdragen aan het blad. Vraag voor een soepele verwerking van uw artikel en/of beelden naar de auteurshandleiding via magazine@vriendenairbornemuseum.nl.

VERBOUWINGSPERIODE AIRBORNE MUSEUM HARTENSTEIN VAN START COLLECTIE

V.l.n.r. Sarah Heijse (directeur-bestuurder museum), burgemeester Agnes Schaap, Jory Brentjens (con-servator).

Bij het uitruimen van de collectie hielpen onder ande-re Gido Hordijk, Bart Bijl en Jessica Zoutendijk-van de Sman. In 2009 richtten Gido en Bart de vitrines op alle verdiepingen volledig in, nu ging de collectie opnieuw door hun handen om het veilig op te bergen voor de verbouwing.

COMPLETE VERNIEUWING

De vaste presentatie op de eerste verdieping wordt compleet vernieuwd. De vitrines en panelen zijn ver-wijderd om plaats te maken voor de nieuwe inrichting.
Hetzelfde geldt voor de tijdelijke tentoonstelling Het Netwerk die plaats maakt voor de kindertentoonstell-ling Waterschapsheuvel. De Airborne Experience krijgt een indringender karakter. De ondergrondse ruimte wordt opgeknapt en uitgebreid. Er komen drie nieu-we scènes bij die de bezoekers nog meer betrekken in de operatie van september 1944. Wybo Boersma heeft geadviseerd bij de uitwerking van de verhaallijn op de eerste verdieping en de daarbij behorende collectie-stukken. Oud vitrinemateriaal is aan Museum Huis-sen gegeven en de Paasbergschool heeft het meubilair van de educatieve ruimte gekregen. Gepoogd wordt om zo min mogelijk weg te gooien en zoveel mogelijk items te schenken aan goede doelen. Zo is het decor van de tentoonstelling Het Netwerk geschonken aan het Platform Militaire Historie Ede.

MEERTALIGE AUDIOTOUR

Ook zal er een meertalige audiotour (nl, en, du) wor-den ontwikkeld waaraan de vooraanstaande historici Sir Antony Beevor, Dr. Matthias Strohn en Ad van Liempt gaan meewerken. Zij gaan 60 unieke collec-tiestukken voorzien van extra context en een persoon-lijke verhaal. Ook komt er een speciale audiotour voor kinderen.

NIEUW BEZOEKERSRECORD

Veel mensen kwamen in de laatste weken voor de slui-ting naar het museum om de tentoonstelling Het Net-werk nog te kunnen zien. Dit zorgde ervoor dat het museum in de maand oktober heel goed werd bezocht, net als in de voorgaande maanden. In tien maanden tijd kwamen maar liefst 105.058 mensen naar het Air-borne Museum, een nieuw bezoekersrecord!

HEROPENING

In maart 2020, ruim voor de herdenking van 75 jaar vrijheid, wordt het Airborne Museum heropent.
Benieuwd naar de voortgang van de verbouwing?
Op www.airbornemuseum.nl/verbouwing vind je de laatste updates.
– Natalie Rosenberg

Sinds 28 oktober is het museum gesloten voor een grootschalige verbouwing. Burgemees-ter Agnes Schaap was bij de start van de voorbereidende werkzaamheden om de collectie veilig op te bergen.
V.l.n.r. Jessica Zoutendijk-van de Sman, Bart Bijl, Gido Hordijk, Jelle Hofs.

VERENIGINGSNIEUWS

Omdat de volgende editie van Airborne Magazine pas in april 2020 verschijnt, informeren wij u nu alvast over de algemene ledenvergadering (ALV) die op zaterdag 21 maart 2020 plaatsvindt. U ontvangt geen uitnodigingsbrief meer per post; dit bespaart de vereniging een hoop kosten. We hebben dit keer gekozen voor congrescentrum Lebret, Lebretweg 51 in Oosterbeek. De start van de vergadering is om 10.30u. De zaal is geopend vanaf 10.00u.

Aanmelden voor de ALV kan via activiteiten@vriende-nairbornemuseum.nl. Geeft u aan welke dagdelen u bij-woont: ochtend, middag of beide.
De vergaderstukken zullen aan het begin van de vergade-ring klaarliggen bij de ingang van de zaal. U kunt de stuk-ken ook downloaden in het afgeschermde ledendeel van de verenigingswebsite (www.vriendenairbornemuseum. nl). Mocht u geen toegang hebben tot de website, dan kunt u de stukken ook digitaal ontvangen, vanaf twee we-ken vóór de vergadering. Stuurt u hiervoor een verzoek naar secretaris@vriendenairbornemuseum.nl

AGENDA 42E ALV (OCHTEND)
1. Opening 2. Mededelingen en in memoriam 3. Verslag 41ste Algemene Ledenvergadering, d.d. 16 maart 2019 4. Nieuws van het Airborne Museum 5. Verkiezing bestuur 6. Jaaroverzicht 2019 7. Financieel verslag 2019 8. Verslag kascommissie 9. Begroting 2020 10. Situatie Engelse leden en relatie met Arnhem 1944 Fellowship 11. Programma 2020 12. Rondvraag 13. Sluiting

LEZING THE LOST COMPANY (MIDDAG)
’s Middags, na de ALV, zal Marcel Anker een lezing hou-den over The Lost Company: C Company 2nd Parachute Battalion in Oosterbeek and Arnhem September 1944.

De lezing is van 13.00u tot 15.00u (met pauze).
Marcel Anker is als expert van de gevechten rond de Utrechtseweg op 18/19 sept. 1944 geen onbekende bij de Vereniging. Zijn boek uit 2017 The lost company be-schrijft de verrichtingen van C Company tijdens de slag tot in detail. De compagnie kreeg op 17 september de opdracht de spoorbrug bij Oosterbeek te veroveren, wat niet lukte omdat de Duitsers de brug opbliezen. Tijdens de opmars naar het tweede doel, de Arnhemse Ortskom-mandantur, raakte de compagnie verwikkeld in staatge-vechten rond de Utrechtseweg. Tot een link-up met de rest van het bataljon bij de verkeersbrug kwam het niet.
Het gros van de eenheid werd krijgsgevangen gemaakt.
De lezing is gratis voor VVAM-leden. Niet-leden betalen €5 bij binnenkomst.

MEDEDELINGEN

Leden van de vereniging War Department Living History – The Border Regiment tijdens de ‘Boekenbeurs 2.0’ die de VVAM op 13 april 2019 organiseerde (foto’s: website VVAM).

VVAM-CONTRIBUTIE 2020
Om de activiteiten die we als vereniging ontplooien te blijven doen en om de kwaliteit van Airborne Magazine op een hoog peil te houden, hebben we uw contributie hard nodig. De VVAM draait op een aantal onbezoldig-de bestuursleden en is dus afhankelijk van haar betalen-de contribuanten. Daarom enkele mededelingen en een verzoek:
Het VVAM-kalenderjaar loopt van februari tot februari.
Dit betekent dat we uw contributie voor 2020 graag vóór 28 februari ontvangen. In Airborne Magazine nr. 17 (de aprileditie) zullen we u nog een keer notificeren. Indien u daarna alsnog betaalt, ontvangt u de gemiste Airborne Magazines gewoon op het door u opgegeven adres. Let wel: dit betekent ook dat u geen magazines meer krijgt zolang uw contributie niet is overgemaakt.
In november 2020 zullen alle leden die hun contribu-tie nog niet hebben voldaan, nogmaals hieraan worden herinnerd per brief. Wanneer uw betaling niet voldaan is vóór 31 december 2020, zult u uit het ledenbestand worden gehaald. Wij rekenen op uw begrip.

LEDEN EN LEDENADMINISTRATIE

Het aantal VVAM-leden toont een licht stijgende lijn.
Op dit moment zijn dit er 653. Zestien Vrienden hebben om diverse redenen hun lidmaatschap opgezegd. Daar tegenover staat dat we 29 nieuwe Vrienden hebben.
De vereniging gaat volgend jaar gebruik maken van een geautomatiseerde ledenadministratie, waarin bijvoor-beeld ook bankgegevens kunnen worden geïmporteerd.
Als het goed is merkt u weinig van deze overgang. Mocht dit onverhoopt wel zo zijn, neemt u dan gerust contact met ons op.
Tot slot: zou u voor het compleet maken van onze administratie uw e-mailadres aan ons willen doorgeven?
Dit kan op onderstaand adres. – Bernhard Deeterink, ledenadministratie VVAM admin@vriendenairbornemuseum.nl

CONFLICTARCHEOLOGIE VILLA HESELBERGH: ARCHEOLOGIE OP EEN DUITS HOOFDKWARTIER IN ARNHEM

Villa Heselbergh. Deze naam zal niet bij elke Tweede Wereldoorlog-kenner direct een bel-letje doen rinkelen. Toch was dit Arnhemse landhuis het centrum van de Duitse gevechts-leiding in de regio Arnhem tijdens de septemberdagen van 1944. Vanwege de herontwik-keling van het terrein heeft in 2018 archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Dit leidde tot nieuwe inzichten die meer vertellen over deze bijzondere plek. Het onderzoek is nog in de uitwerkingsfase; in dit artikel zal ik enkele voorlopige resultaten met u delen.

De villa omstreeks 1920 (Gelders Archief: 1501-04 – 1242, Public Domain Mark 1.0 licentie)

BOSCHRYKE OMGEVING
Op de natuurlijk gevormde heuvel langs de Apeldoorn-seweg, even ten noorden van de Arnhemse binnenstad, liet dhr. H.A. Van Leeuwen een villa bouwen voor hem en zijn gezin. De villa in Engelse landhuisstijl werd, samen met een bijgebouw, in 1912 gerealiseerd. Het pand bezat reeds centrale verwarming en beschikte over
koud- en warmwaterleidingen. Van Leeuwen en zijn gezin bewoonden de Heselbergh tot in 1924, waarna de villa ruim vier jaar leeg stond.
De rooms-katholieke stichting Insula Dei kocht de villa in 1928 om dienst te doen als klooster. In eerste instantie voor paters en later voor zusters die werk-zaam waren in het onderwijs. De relatief afgezonderde ligging van de villa maakte de plek bijzonder geschikt voor religieuzen. Zij werden pas in het vierde jaar van de bezetting gedwongen om de villa en het terrein te verlaten.

NEDERLAND BEZET
In mei 1940 werd Nederland bezet door Duitsland.
Vrijwel direct kreeg Nederland een militair opperbe-velhebber toegewezen: de Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden Friedrich Christiansen (1879-1972). Hij oefende de hoogste territoriale macht uit in het bezette Nederland.
Het gezag van deze Wehrmachtbefehlshaber werd door Kommandanturen in de praktijk gebracht.
Bovenaan in deze hiërarchie stonden Feldkomman-danturen, die elk over hun eigen gebied de territori-ale zaken voor de Wehrmachtbefehlshaber regelden.
Binnen het gebied van een Feldkommandantur waren meerdere Wehrmachtkommandanturen aanwezig, die weer een ander takenpakket hadden. Hieronder ressorteerden de (ständige) Ortskommandanturen, die in elke stad en in vele dorpen aanwezig waren.

FELDKOMMANDANTUR 642
Nederland werd opgedeeld in districten, elk met een Feldkommandantur (FK) aan het hoofd. Tijdens de bezetting wijzigde deze indeling, en daarmee het aan-tal en de locaties van de Feldkommandanturen. In de zomer van 1943 werd een nieuwe, Arnhemse FK aan de lijst toegevoegd. Noord- en Oost-Nederland werden voortaan geleid door de FK 642 ‘Arnheim’.
Commandant werd Generalmajor Friedrich Kussin (1895-1944). Onder hem stond een kleine, adminis-tratieve eenheid van het Heer (landmacht) bestaande uit enkele officieren en vrouwelijke Stabshelferinnen (typistes, telefonistes, etc.). De villa werd het stafkan-toor en dus de werkplek van de FK. Het personeel werd ondergebracht in villa’s in de buurt. Zo werd landhuis ’t Waelre (Braamweg 4) Kussins woning.
Een belangrijke historische bron over de Heselbergh als FK is een verzetsrapport van de Groep Albrecht. In juni 1944 noemden zij onder andere dat om het vil-laterrein een prikkeldraadversperring is aangebracht.
Bovendien hebben de Duitsers opstelplaatsen voor voertuigen gegraven: half ingegraven parkeerplaatsen voor voertuigen met aan drie zijden een aarden wal.
Tot slot was op de noordzijde van het terrein een ‘zwa-re schuilplaats’ aangelegd en was het dak van de villa voorzien van antennes.

MARKET GARDEN
Toen op 17 september 1944 operatie Market Gar-den van start ging, bleef het personeel van de FK op zijn post. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Ortskommandantur, die direct naar Dieren werd ver-plaatst. Een Feldkommandantur was onder meer ver-antwoordelijk voor het overzicht van de in hun sector aanwezige eenheden. Dit zou kunnen verklaren waar-om Generalmajor Kussin poolshoogte ging nemen bij de SS-opleidingseenheid onder het commando van SS-Obersturmbannführer Sepp Krafft. Zij waren tus-sen Oosterbeek en Wolfheze in stelling gegaan. Hier bezorgden zij de Britten die de Tiger-route (Utrecht-seweg) volgden enig oponthoud.
Op de terugweg ging het echter mis en werd de auto van Kussin, inclusief diens chauffeur, adjudant en tolk, doorzeefd met Britse kogels. Alle vier inzitten-den kwamen bij deze actie om. Deze gebeurtenis is wijd bekend vanwege het (bewegend) beeldmateriaal van de doorzeefde auto en de stoffelijke overschotten.
De Britten begroeven de vier van FK 642 in een veld-graf langs de weg, waarmee ze in eerste instantie als ‘vermist’ te boek kwamen te staan aan Duitse zijde.
Nog dezelfde avond werd daarom het commando overgenomen door de 47-jarige Major Ernst Schlei-fenbaum, die al werkzaam was bij de staf van Kussin.

HARZERS HOHENSTAUFEN-DIVISIE
Terwijl Feldkommandantur 642 gebruik bleef maken van Villa Heselbergh, werd de locatie ’s avonds ook toegewezen als stafkwartier voor de 9. SS-Panzerdi-vision ‘Hohenstaufen’. Beide stafeenheden waren dus gelijktijdig in de Arnhemse villa ondergebracht. De ligging net buiten het centrum en de aanwezige ver-bindingen zullen hierin doorslaggevend zijn geweest.
De Hohenstaufen-divisie onder het (tijdelijke) com-mando van SS-Obersturmbannführer Walter Harzer was sinds begin september aanwezig op de Veluwe-zoom nadat zij met zware verliezen uit Noord-Frank-rijk waren teruggetrokken. Al in de eerste uren van Market Garden vormde Harzer gevechtsgroepen ten noorden van de Rijn.

GEVECHTSLEIDING
Het maakt de Heselbergh tot een uitzonderlijke lo-catie omdat op dit hoofdkwartier veel bevelhebbers uit de regio samen kwamen en vergaderden. De villa werd bezocht door onder meer Feldmarschall Walter Model (Heeresgruppe B), SS-Obergruppenführer en General der Waffen-SS Wilhelm Bittrich (II. SS-Pan-zerkorps) en SS-Brigadeführer Heinz Harmel (10.
SS-Panzerdivision ‘Frundsberg’).
De FK kwam, net als de Hohenstaufen- en Frunds-berg-divisie, onder het bevel te staan van het II.
SS-Panzerkorps van Bittrich. Specifieke taken tijdens de gevechten zijn niet bekend, maar het is zeker dat de FK actief bleef tot en met 21 september. Op die dag werd de noordelijke oprit van de Arnhemse ver-keersbrug op de Britten heroverd. Een deel van het personeel van de FK, waaronder de Stabshelferinnen Margret Hermes en Gerdi Lücking, werd vanwege hun optreden tijdens de slag om Arnhem zelfs geno-mineerd voor een Duitse onderscheiding, die zij en-kele maanden later ontvingen. Op de 21e werd het commando van FK 642 overgenomen door Oberst Von Gröling (commandant van de Truppenübungs-platz Harskamp) en vertrok de eenheid naar Warns-veld bij Zutphen, en nog later naar het achterland in Almelo.
De Divisionsstab van Harzer bleef langer op de Hesel-bergh. De geallieerde luchtlandingseenheden waren inmiddels teruggetrokken op Oosterbeek en vormden
daar een zogeheten perimeter. De Hohenstaufen-divi-sie en daaronder ressorterende eenheden bestookten de geallieerden constant. Ook deze gevechten werden geleid vanuit Villa Heselbergh. De restanten van 1st Airborne Divison hielden het uit tot de nacht van 25 op 26 september en trokken zich terug over de Nederrijn.

Bespreking in Villa Heselbergh. Van links naar rechts: Model, Harmel, Student, Bittrich en dáárachter Harzer (foto: PK Adendorf, BArch-MA Freiburg).

KRIJGSGEVANGENEN
Een deel van de Britse krijgsgevangenen werd on-dervraagd door de inlichtingendienst van de Hohen-staufen-divisie, die zich bevond in de nabijgelegen School 8. Ze werden ondergebracht in de weide bij de naastgelegen Braamberg. In de tuin van de villa zelf zou ook een klein kamp aanwezig zijn geweest.
De Airbornes werden hierna naar een verzamelplaats binnen het terrein van Fliegerhorst Deelen gebracht.
Ook het speciaal hiervoor ingerichte Durchgangslager op de Harskamp zag enige tijd gevangen geallieerde luchtlandingstroepen.

GEVECHTSPAUZE
Bijzonder is ook dat op de locatie onderhandelingen hebben plaatsgevonden. De Duitse staf ontving het Nederlandse Roode Kruis en zelfs Britse militairen op de Heselbergh. Na dagenlange gevechten lagen er circa 1.200 gewonden van beide strijdende partijen in het relatief kleine gevechtsgebied in Oosterbeek.
Colonel Graeme Warrack, verantwoordelijk voor de medische verzorging van de Britse luchtlandingseen-heden zag met de uitpuilende noodhospitalen geen andere optie meer dan het organiseren van een tijde-lijke wapenstilstand. Warrack kreeg als tolk de Ne-derlandse militair in Brits uniform Arnoldus Wolters toegewezen. Vanwege het risico om geëxecuteerd te worden als ‘partizaan’, kreeg Wolters een Britse naam: Johnson.
Het gezelschap begaf zich naar een nabijgelegen Duits noodhospitaal waar zij in contact kwamen met SS-Hauptsturmführer Dr. Egon Skalka. Skalka was verantwoordelijk voor het medisch verzorgings-gebied van de Hohenstaufen-divisie. Skalka begreep het standpunt van de Britten en wilde ingaan op het voorstel. Hij reed daarom Warrack en ‘Johnson’ (zon-der blinddoek) in een buitgemaakte Britse jeep naar zijn stafkwartier.

De bespreking zoals weergegeven in de film A Bridge too Far (Sony Pictures Home Entertainment, film still, 1977).

Warrack schreef na de oorlog over zijn bezoek aan de Heselbergh, onder meer dat Bittrich tegen hem zei dat “het hem erg speet dat het oorlog was tussen onze landen”, en dat hij op zijn verzoek in zou gaan. Die dag konden circa 450 gewonde Britten en Duitsers worden afgevoerd naar veiliger oorden. De bespreking tussen Warrack, Wolters, Skalka en Bittrich op de He-selbergh is verfilmd in A Bridge Too Far (1977).

ONTRUIMING
Direct na de geallieerde terugtocht over de Nederrijn was het enkele dagen relatief rustig in de regio. Vijf dagen later, op 30 september 1944, kreeg de Hohen-staufen-divisie bevel om richting Siegen in Duitsland te trekken. Hun taak in de regio zat er op. De staf zal ergens begin oktober de Heselbergh hebben ver-laten. Na een korte bezetting door de Einsatzstab van Organisation Todt (OT) in november, bleef de villa hoogstwaarschijnlijk leeg staan. Doordat de stroom- en watertoevoer was uitgevallen, werden er zelfs geen dwangarbeiders van de OT ondergebracht. Met de geallieerde artilleriebeschietingen in april 1945 voor-afgaand aan de IJsseloversteek en de zuivering van Arnhem is Villa Heselbergh verwoest. Deze was toen niet meer bezet door Duitse eenheden.

ARCHEOLOGIE OP DE HESELBERGH
In 2018 werd de naoorlogse bebouwing op de loca-tie gesloopt voor nieuwbouw, die inmiddels is opge-leverd onder de naam Silhouet. Het archeologisch veldonderzoek is uitgevoerd door Greenhouse Advies (DAGnl) met ondersteuning van Military Legacy.
Hieronder volgen een paar resultaten:

1. Kussins schuilkelder Opmerkelijk was de vondst van (een deel van) de schuilkelder van Feldkommandatur 642, die ook door het verzet werd genoemd. De ingang met trap-partij bevond zich in het zuidwesten, het dichtst bij de villa. Op vooroorlogse foto’s van de villa is te zien dat hier een loggia aanwezig was: een open ruimte voorzien van zuilen. De ingang van de schuilkelder bevond zich op het dichtstbijzijnde punt van de ope-ning van deze loggia. Hierachter was ook een deur naar de villa aanwezig.
De schuilkelder van de Heselbergh komt qua type overeen met andere Duitse Luftschutzräume, zoals ook zijn aangetroffen op bijvoorbeeld het kazerneter-rein in Venlo. Parallellen met schuilkelders op locaties waar zich hoge Duitse officieren bevonden bestaan met die van andere belangrijke (staf)kantoren, zoals die van Reichskommissar für die Niederlande Arthur Seyss-Inquart op landgoed Clingendael (Den Haag) en nabij Paleis Het Loo (Apeldoorn). Beide laatstge-noemde bunkers zijn van een ander (groter, zwaar-der) type. Opvallend daarbij is dat voor Generalmajor Kussin en zijn staf ‘slechts’ een standaardtype schuilkelder werd gebouwd, die ook op kazernes voor reguliere infanterie werd toegepast. Gesteld zou kunnen worden dat hier sprake was van een vorm van hiërarchie in importantie.
De schuilkelder was opgevuld met materiaal, waar-onder vijf brandstofvaten van elk 200 liter met reli-eftekst op de deksels (‘Wehrmacht Feuergefährlich 1943’). Bij de ingang lag een vooroorlogse brandblus-ser (type ‘snelblusscher’ van het merk Vlaminax). Een deel hiervan zal worden geconserveerd en bewaard. 2. Body armour Geallieerd materiaal is tijdens het onderzoek nauwelijks aangetroffen, op enkele kleinkaliberhulzen na. Opvallend is een restant van een Brits ‘body armour’-vest uit de vulling van de schuilkelder. Dit scherfwerende uitrustingsstuk werd in eerste instantie voornamelijk uitgereikt aan Britse en Poolse luchtlandingseenheden. Bekend is dat krijgsgevangenen wer-den ondervraagd door de inlichtingendienst van de Hohenstaufen-divisie die in de nabijgelegen School 8 was gevestigd. De Britten werden daar, maar waarschijnlijk ook in de tuin van Villa Heselbergh, tijde-lijk ondergebracht. Het dragen van body armour was tijdens de Tweede Wereldoorlog zeker niet gewoon.
Het is mogelijk dat het object uit curiositeit op het Duitse hoofdkwartier terecht is gekomen. De vondst
lijkt dan ook zeer waarschijnlijk gekoppeld te kunnen worden aan de slag om Arnhem, en aan de aanwezige Britse krijgsgevangenen. 3. Kussins parkeerplaats Zuidelijk van het plangebied liep en loopt de Braam-weg. In deze randzone zijn op geallieerde luchtver-kenningsfoto’s twee Duitse voertuigopstelplaatsen (Kraftfahrzeug-Splitterboxen) zichtbaar. Deze parkeerplaatsen waren in het steile talud uitgegraven.
In beide zijn twee proefputten gegraven om de bodemopbouw te registreren.
Beide Splitterboxen geven nagenoeg hetzelfde beeld.
Op 90-120 cm beneden het maaiveld werd een tien centimeter dikke laag met (ijzer)slakken en gesmol-ten glas aangetroffen, die waarschijnlijk als verharding voor de voertuigen heeft gediend. Hieronder was de natuurlijke bodem aanwezig. De maximale diepte van de parkeerplaats komt hierdoor op 1,2 meter. Omdat deze diepte geen bescherming biedt voor bijvoorbeeld een militaire vrachtwagen, is het waarschijnlijk dat de uitgegraven grond als een wal om het spoor heen lag.
Op die manier werd de opstelplaats dus dieper. Dit bovengrondse deel van het spoor is niet (meer) zichtbaar.

Foto van het veldonderzoek: de schuilkelder (foto: A.V.A.J. Bosman / Greenhouse Advies).

De locatie even ten oosten van een belangrijke hoofd-weg (Apeldoornseweg), schuin tegenover de woning van Kussin (Braamweg 4) en nabij de villa (zijn kan-toor) maakt het vrijwel zeker dat de parkeerplaatsen bedoeld waren voor de Feldkommandantur. Het is in dit licht boeiend dat Kussins Citroën Traction Avant hier waarschijnlijk vaak geparkeerd heeft gestaan. Een ongelukkige samenkomst tijdens de eerste uren van Market Garden zorgde ervoor dat alle vier inzittenden van deze Traction hun einde vonden door Brits vuur op de splitsing Utrechtseweg-Wolfhezerweg, zoals hierboven al beschreven.

4. Stahlhelm en Stielhandgranate Tussen het huidige maaiveld en de verhardingslaag van de parkeerplek bevindt zich één dik pakket met materiaal, voornamelijk bestaande uit huisraad en constructiemateriaal van de villa. Hiertussen werd echter ook militaire uitrusting (een Stahlhelm M42
met verfresten) en munitie (de kop van een Stielhand-granate M24) aangetroffen. Dit dateert de afvallaag naar alle waarschijnlijk in de opruimperiode (vlak) na de oorlog.

TOT SLOT
De Heselbergh neemt als locatie een belangrijke rol in bij het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en de slag om Arnhem in het bijzonder. De veelzijdige gebeurtenissen die hier tussen zomer 1943 en april 1945 hebben plaatsgevonden (gevechtsleiding, on-derhandelingen, onderdrukking, fusillades en gealli-eerde beschietingen) bleken in het bodemarchief ver-tegenwoordigd. Een deel hiervan is in dit korte artikel besproken. Nader onderzoek in het eindrapport zal een totaalbeeld en meer detailinformatie geven. – Martijn Reinders

GESELECTEERDE BRONNEN UIT HET ARCHEOLOGISCH EINDRAPPORT DAT IN VOORBEREIDING IS:

Archief • Bundesarchiv-Militärarchiv (BArch-MA), Freiburg im Breisgau (Duitsland). RW 37/14. Wehrmacht-befehlshaber in den Niederlanden. Dienstanweis-ung für Feld-, Wehrmacht- und Ortskommandan-turen in den Niederlanden 1943. • Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocide-studies (NIOD), Amsterdam. 190a. Groep Albrecht.
OB 44.
Literatuur • Iddekinge, P.R.A. van, 1981. Arnhem 44/45. Evacuatie, verwoesting, plundering, bevrijding, terugkeer, Arnhem. • Middlebrook, M., 1994. Arnhem. Ooggetuigen-verslagen van de Slag om Arnhem. 17-26 septem-ber 1944, Baarn. • Reinders, Ph., 2012. Medical Research Council, Body Armour and Airborne Helmet Flashes in ge-neral and during the Battle of Arnhem, September 1944, Velp. • Reinders, M., & Bex, J., in prep.: Archeologisch
onderzoek Silhouet (Villa Heselbergh) te Arnhem.
Opgraving • Variant Archeologische begeleiding (Greenhouse Advies-rapport 2018.15). • Revell, S., 2015a: A piece of coloured ribbon. An insight into German Award Winners at the Battle of Arnhem. • Revell, S., 2015b: De dood van een Duitse ge-neraal tijdens de Slag om Arnhem, deel 1, in: Nieuwsbrief Vrienden van het Airborne Museum, Ministory 123 (nr. 6 2015). • Tieke, W., 1978: Im Feuersturm letzter Kriegsjah-re. II. SS-Panzerkorps mit 9. SS-Panzerdivision “Hohenstaufen” und 10. SS-Panzerdivision “Frundsberg”, Osnabrück. • Warrack, G., 1984: Tocht door het duister. Ontsnapping na de slag om Arnhem, Amsterdam.
Met dank aan: L. Buist (Doorwerth), B. Gerritsen (Duiven), I. Jacobs (Nijmegen), S. Revell (Brisbane, Australië), H. Timmerman (Arnhem) en N. Warmerdam (Utrecht).

“RACE AHEAD AND GRAB THE ROAD BRIDGE AT ARNHEM” – DE COUP DE MAIN VAN RECCE SQUADRON DIE NOOIT PLAATSVOND

Wat een snelle verrassingsaanval had moeten worden op de verkeersbrug in Arnhem met ruim 200 man eindigde, zoals op zoveel momenten tijdens de slag om Arnhem, met wat de Britten eufemistisch ‘a bloody nose’ noemen. Het verhaal van 1st Airborne Reconnaissance (‘Recce’) Squadron is daarmee bijna exemplarisch voor het verloop van een strijd die werd gevoed door tegenslagen, verkeerde beslissingen, verwoede pogingen en domme pech.
Slechts een paar handjes vol konden na de gevechten in Nederland het glas heffen op het leven in de squadron pub in hun thuisbasis in Lincolnshire.

EEN BIJZONDERE OPDRACHT
1st Airborne Reconnaissance Squadron stond vóór Market, de codenaam voor het Airbornedeel van ope-ratie Market Garden, onder bevel van 1st Parachute Brigade. Na de gliderlandingen op Landing Zone Z in de middag van 17 september 1944 had het de taak te zorgen voor een rendez-vous met de parachutisten van het squadron op Drop Zone X. Daarna moest een deel van de eenheid, aangevuld met genie, een coup de main (verrassingsaanval) uitvoeren op de verkeers-brug in Arnhem, om deze bezet te houden voor de troepen van 1st Parachute Brigade die te voet naar het doel zouden marcheren.
Populair gezegd: “A special force equipped with jeeps with machine-guns mounted on the bonnet would
race ahead of the main force and grab the road bridge (s) at Arnhem”.

Opdracht aan het squadron, zoals verwoord in de operational instruction van de divisie.

OPRICHTING VAN HET SQUADRON
Op 22 juni 1940 schreef Churchill een memo dat re-sulteerde in de oprichting van Britse luchtlandingseen-heden. In 1941 ontstond het Reconnaissance Corps, met vanaf december van dat jaar het 1st Airborne Re-connaissance Squadron in zijn gelederen. Op 25 sep-tember 1941 werden de nieuwe Airbornebadges uitge-reikt aan het squadron; Major Terence Otway was op dat moment commandant van de eenheid (Otway zou drie jaar later bekendheid verwerven met de aanval op Merville Battery in Normandië tijdens D-Day). Kort daarop, op 22 november 1941, nam Major Freddie Gough het commando over. In december 1941 con-verteerde de 31 (Independent) Infantry Brigade in de 1st Airlanding Brigade Group, die op zijn beurt onder-deel ging uitmaken van de 1st Airborne Division. In die periode werd ook afgewogen of het Amerikaanse ‘4×4 utility vehicle’, beter bekend als de jeep, geschikt was voor het squadron. De Britten noemde het lichte voertuig al snel de ‘Blitz Buggy’. Om de terreinwagen passend te maken voor vervoer per Horsa-glider wer-den enkele modificaties in het ontwerp doorgevoerd.

Embleem van het Reconnaissance Corps.

In augustus 1942 kwam Major General Browning op bezoek. Hij had zes maroonkleurige (‘bordeauxrode’) baretten onder zijn arm. Hij drukte er één op het hoofd van Gough en gaf hem mee dat vanaf nu andere hoofddeksels verboden waren. In december 1942 kwam het squadron van 1st Airlanding Brigade recht-streeks onder bevel te staan van de divisie.

VERTREK UIT ENGELAND
1st Airborne Reconnaissance Squadron vertrok na een periode van diverse oefeningen op 14 mei 1943 vanuit Liverpool via Gibraltar naar Oran in Algerije voor verdere training. Het squadron kwam daar op 26 mei aan. Op 22 juni kwam 1st Airborne Division onder bevel van 8th Army; het squadron verplaatste daarna deels per glider naar Tunesië. Tot grote teleur-stelling van eenieder nam de eenheid niet deel aan de invasie van Sicilië op 10 juli 1943. Men deed wel bergtraining in het Atlas-gebergte en volgde trainin-gen in parachutespringen.
Twee maanden later werd het squadron wel ingezet bij de operaties in Zuid-Italië; op 9 september werd ontscheept in Taranto en meldde de eenheid zich met zo’n 20 jeeps en 150 man bij 4th Parachute Brigade.
Ze kregen tot taak patrouilles uit te voeren en om vijandelijke bewegingen te melden.

Het dorpje Ruskington, Lincolnshire (Engeland), waar het squadron was gelegerd in Nissenhutten.
Het eerste gebouw rechts was ook in gebruik bij de eenheid (afbeelding van een ansichtkaart uit de jaren ‘30).

Bij één van de D Troop-patrouilles vonden twee man de dood door vijandelijk vuur. In november verhuisde het squadron terug naar Engeland.

Groepsfoto van de officieren van het squadron, genomen in Ruskington, vóór Market Garden. Voorste rij, vijfde van links: Major Gough. Voorste rij, vierde van links: Captain Allsop, plaatsvervanger van Gough. Mid-delste rij, vijfde van links: Lieutenant Bucknall. Middelste rij, zesde en zevende van links: Lt. Christie en Lt.
McNabb. Bovenste rij, vijfde van links: Lt. Pascal. Alle genoemde luitenants zouden de slag om Arnhem niet overleven.

ENGELAND
De eenheid werd gelegerd in Ruskington, Lin-colnshire. De organisatie van het squadron was nog steeds in ontwikkeling en de behoefte aan meer jeeps groeide. In februari 1944 veranderde de tot dan gli-derborne-eenheid in een glider- (de jeeps met hun chauffeurs) én para-eenheid. Het gros van de soldaten moest dus tot parachutist worden opgeleid op RAF Ringway, bij Manchester. De langverwachte jeeps kwamen er ook. In mei 1944 kreeg het merendeel van de 42 terreinwagens K-type Vickers-machine-geweren op aangepaste affuiten. Vlak voor D-Day werd het squadron op ‘72hrs notice to move’ gezet.
Diverse operaties werden gepland en weer afgeblazen.
Medio augustus vertrok het seaborne echelon met elf voertuigen en 25 man naar Normandië. Van operatie Market Garden was nog geen sprake.
Operatie Comet, gepland voor 10 september, werd uiteindelijk ingehaald door operatie Market, waarbij de gehele 1st Allied Airborne Army, dus ook de twee Amerikaanse Airborne-divisies, een rol zou gaan spe-len. Op 12 september om 17.00u deed Major Gene-ral Urquhart zijn bevelsuitgifte aan zijn brigadecom-mandanten. Plek van handeling was Moor Park, het hoofdkwartier van 1st (UK) Airborne Corps. Gough was hierbij aanwezig.

ORGANISATIE VAN HET SQUADRON
De eenheid bestond uit de volgende onderdelen, met tussen haakjes het aantal jeeps dat is ingezet tijdens Market Garden:

• Squadron Headquarters – TAC HQ (twee jeeps en waarschijnlijk enkele motoren); • HQ Troop; • A dministrative Section (drie jeeps). De squa-drondokter, Captain Swinscow, behoorde tot deze groep; • Support Troop, bestaande uit een mortier- en een Polsten gun section tegen luchtdoelen (vier jeeps); • A Troop met een HQ en drie sections (acht jeeps); • C Troop met een HQ en drie sections (acht jeeps); • D Troop met een HQ en drie sections (acht jeeps).
Een troop had naast persoonlijke bewapening een Bren gun, een 2inch-mortier en een PIAT met bijbe-horende munitie. Op de jeeps waren naast radio’s dus ook de genoemde K type Vickers-mitrailleurs gemon-teerd. Ieder sectie had twee jeeps. De sectiecomman-dant was een luitenant, troops hadden een kapitein aan het hoofd staan.

MARKET GARDEN
De opdracht aan 1st Airborne Reconnaissance Squa-dron is hierboven al weergegeven. Gough realiseerde zich snel dat dit een ongebruikelijke wijze van optre-den inhield. In plaats van het uitvoeren van verken-ningen, voor de bataljons uit, kreeg het squadron de taak om een aanval uit te voeren. Bovendien werd deze divisie-eenheid voor de eerste fase onder bevel gesteld van 1st Parachute Brigade. Dit zou nog conse-quenties krijgen. Hij ging in discussie met Brigadier Lathbury. Toen deze niet toegaf, vroeg Gough of hij wellicht Tetrarch Mk VII-tanks kon krijgen, zoals die in Normandië waren ingezet. Uiteindelijk overheerste het gevoel dat de operatie toch een ‘push-over’ zou worden, en was iedereen optimistisch.
Voor deze operatie werden toegevoegd aan het squa-dron: • E en sectie 9th (Airborne) Field Company Royal Engineers, met twee jeep-trailercombinaties; • Een artilleriewaarnemer (één jeep?); • Korporaal Tom Italiaander van No.2 (Dutch) Com-mando Troop – per glider. 22 Horsa-gliders (chalk numbers 354-375) waren bedoeld om 36 jeeps met 75 man te transporteren.
De glider pilots kwamen van C Squadron, The Glider
Pilot Regiment. Halifax-vliegtuigen van 298 en 644 Squadron trokken de gliders van RAF Tarrant Rush-ton naar LZ Z bij Wolfheze. De 134 parachutisten van het squadron vertrokken in acht Dakota’s vanaf vliegveld Barkston Heath, vijftien kilometer ten zuid-westen van Ruskington, naar DZ X. Daar zouden zij als laatste, en daarmee als meest noordelijke eenheid, worden gedropt.
Gough vierde op 16 september zijn 43e verjaar-dag. De gliders van Tarrant Rushton vertrokken om 10.20u. De Dakota’s om 11.50u.

ZONDAG 17 SEPTEMBER
Landing Zone Z was gemarkeerd door No.2 Platoon van de Pathfinders. De markering bevond zich zuid-westelijk van boerderij De Boschhoeve. Om 13.35u begonnen de gliderlandingen van het squadron. Vier Horsa’s van de eenheid crashten tussen de bomen aan de noordkant van de LZ. Dit is op de luchtfo-to’s van 18 september goed te zien. Een Horsa-glider van No.1 Section had een zware landing, waarbij Staff Sergeant Baxter om het leven kwam. De bedoeling was dat de jeeps vanaf LZ Z zouden verplaatsen in westelijke richting, naar de rendez-vous in de bospunt noordelijk van DZ X aan de Telefoonweg. Vanwege de crashes en andere problemen met het uitladen van de zweefvliegtuigen duurde het verzamelen langer dan gepland. In eerste instantie kwamen de jeeps met de genie ook niet aan.
Glider 358 (Recce Squadron HQ) werd bestuurd door Staff Sergeant Jim Wallwork. Glider 359 werd gevlo-gen door Staff Sergeant Oliver Boland. Beide glider pilots hadden deel uitgemaakt van de coup de main force op Pegasus Bridge in Normandië. Ook toen was RAF Tarrant Rushton het vertrekpunt. Beide gliders kwamen zonder problemen aan op LZ Z. Om 14.08u werden de parachutisten van het squadron gedropt op de met blauwe rook gemarkeerde DZ X. De drop ver-liep beter dan tijdens menig training in Engeland.
Vanwege de diverse crashes ontstond het gerucht dat de coup de main mislukt was. Het hielp ook niet mee dat de liaison officer (LO), Captain Poole, zich niet had gemeld bij Lathbury. Het was vooral A Troop van Captain Grubb die problemen had met uitladen; nog een geluk dat deze eenheid was aangewezen als divi-siereserve en dus geen taak had bij de initiële aanval.
Van de 36 jeeps waren 28 ingedeeld voor de coup de main. Slechts 25 waren uiteindelijk beschikbaar.

De locatie waar C Troop met de haastig ingerichte verdediging van SS-Panzergrenadier-Ausbildungs- und Ersatz-Abteilung 16 van Krafft in gevecht raakte. De coup de main werd hier al in een vroeg stadium in de kiem gesmoord (foto uit 1946 of 1947).

Om 15.40u gaf Gough het startsein voor vertrek.
C Troop was de spits, gevolgd door Tactical HQ, D Troop, Support Troop en de rest van HQ Troop. De bedoeling was dat C Troop voorop zou gaan met 9 Section gevolgd door 7 en 8 Section. Vanwege de late aankomst van de jeeps bij de RV werd Lieute-nant Bucknall, sectiecommandant van No.8 Secti-on, ongeduldig. Hij wachtte niet op zijn eigen radio-dragende jeep, maar vertrok met nog drie man in het tweede voertuig zonder radio. Terwijl hij op de Tele-foonweg reed, in de bocht bij de spoorwegovergang, arriveerde de radiodragende jeep met nog eens vijf man, waarover Lance Sergeant McGregor het commando voerde. De zes volgden Bucknall. No.8 Section haalde No.9 Section in. Dit hoorde bij de (overlappende) procedure. Ten noorden van de spoorweg reed No.8 Section nu als spits over de Johannahoeveweg.
Nadat Bucknall het tunneltje onder de spoorweg was gepasseerd reed hij om 15.50u de (nu verdwenen) heu-vel op. Op dit punt hadden de Duitsers van SS-Pan-zergrenadier-Ausbildings- und Ersatz-Bataillon 16 van Sturmbannführer (majoor) Krafft een haastige verde-diging ingericht. In tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd was hier dus geen sprake van een hinderlaag, maar van een ontmoetingsgevecht. Te midden van de Duitse verdediging werd de jeep beschoten, waar-bij alle inzittenden omkwamen. Secties 9 en 7 pro-beren het gevecht te beïnvloeden door te steunen en te omtrekken. Het gevecht duurde echter tot 18.30u, waarbij zeven man sneuvelden en meerdere gewond raakten. Vier Recce-mannen werden krijgsgevangen gemaakt.

Om 16.45u kreeg Major Gough bericht dat de di-visiecommandant hem zocht. Ook Urquhart had het gerucht bereikt dat de meeste voertuigen van het squadron niet waren aangekomen. Urquhart bezocht het HQ van 1st Airlanding Brigade, maar de com-mandant, Brigadier Hicks, was zelf niet aanwezig. Nu al speelden verbindingsproblemen op. Urquhart liet weten dat Gough hem moest proberen te bereiken bij de HQ van 1st Parachute Brigade. Deze volgde echter 2nd Battalion op weg naar de brug. De divisiecom-mandant ging alleen (!) met zijn verbindingsman in de jeep op pad. Met zijn Wireless Set No.22 tracht-te hij Gough te bereiken. Laatstgenoemde luisterde echter niet in op het commandonet van de divisie, maar was ingeplugd op dat van 1st Parachute Brigade.
Nadat Gough had begrepen dat Urquhart hem zocht, reed hij naar de divisiecommandopost op LZ Z. Daar ruilde hij zijn twee squadronjeeps om en vertrok hij meteen om de divisiecommandant in te halen, via de meest waarschijnlijke route. Gough kwam zo als enige, met twee jeeps en later een motorfiets, bij het aanvalsdoel van het squadron uit: de brug in Arnhem.
Urquhart bevond zich echter met Lathbury bij 3rd Parachute Battalion op de Tiger-route, ter hoogte van de Bilderberg, westelijk van Oosterbeek.
Inmiddels had Captain Allsop als plaatsvervangend commandant de leiding van het squadron overgeno-men. Hij meldde zich bij Hicks en kreeg te horen dat hij één troop bij 1st Airlanding Brigade moest ach-terlaten. Effectief had Allsop dus nog maar één troop over, omdat A Troop reeds onder direct bevel stond van de divisie. Aan het einde van de dag waren A, C en D Troop verzameld rondom Divisional HQ op LZ Z. Er was dus geen plan B voor het geval de coup de main zou mislukken. 1st Airborne Reconnaissan-ce Squadron stond weer onder bevel van de divisie.
Opdrachten kwamen van general staff officer (GSO 1 – Operations) Lt. Col. McKenzie.

MAANDAG 18 SEPTEMBER
Om 06.30u kreeg het squadron, minus C Troop, op-dracht om vanuit Heelsum in de richting van Arnhem te verkennen. Dat verliep goed tot Mariëndaal. In de buurt van het viaduct bij KEMA werd D Troop onder vuur genomen door minstens vier machinegeweren
(deze naderingsmars over de Utrechtseweg is gefilmd, waarbij ook de door het squadron gevoerde Polsten guns, luchtdoelgeschut, zichtbaar is (zie hiervoor You-Tube, zoekwoorden ‘home movie Monné family’).

Een aantal uur eerder was op deze zelfde locatie 1st Parachute Battalion in gevecht geweest, voordat het over de Lion-route uiteindelijk richting Arnhem op-trok, en even daarna had 3rd Battalion er direct con-tact met de vijand. Na het vuurgevecht bij Mariën-daal verzamelde het squadron zich in de Backerstraat, waar ze last ondervonden van infiltrerende SS’ers. Tac HQ werd ingericht nabij kasteel Sonnenberg, noord-westelijk van Hartenstein. D Troop werd uiteindelijk afgelost door 2nd Battalion, South Staffordshire Re-giment. De achtergelaten C Troop bewaakte intussen de oostelijke flank, ten noorden van de spoorweg, en bereikte de plek waar Peter Bucknall was gesneuveld.
A Troop bevond zich nu in Oosterbeek. Bij de brug in Arnhem leverden de twaalf man van het squadron hun bijdrage aan het gevecht met de eenheid van Hauptsturmführer Gräbner die vanuit het zuiden de brug aanviel. Opvallend is dat Gough Trooper White opdroeg op de motor een bericht naar Divisional HQ te brengen, wat nog lukte ook. Zij het dat de motor daarbij verloren ging.
De tweede Britse airlift bracht ook twee Horsa-gli-ders met drie voertuigen en twee motoren voor Recce Squadron. ‘s Avonds bevond het squadron zich in de buurt van Oranjestraat en kasteel Sonnenberg in Oosterbeek.

DINSDAG 19 SEPTEMBER
Terwijl in Arnhem de gevechten bij het St. Elisabeth Gasthuis en Museum Arnhem gaande waren, kreeg het squadron van vervangend divisiecommandant Hicks de opdracht in westelijke richting (Heelsum) te verkennen. Een eerste indicatie dat Duitse troepen vanuit het westen richting Oosterbeek verplaatsten, kwam van een RASC-eenheid die bezig was voorra-den van een dump bij Wolfheze naar Oosterbeek te brengen. In de bossen ten noorden van kasteel Door-werth kwam een sectie van D Troop in gevechtscon-tact. A Troop meende in de buurt van Heelsum zelfs een Char B-tank te hebben gezien. Ter hoogte van het kruispunt Wolfhezerweg-Utrechtseweg, waar het tactisch hoofdkwartier van het squadron was ingericht werden de twee Polsten guns in stelling gebracht.

Eén van de uitgeschakelde jeeps van C Troop (bron: IWM).

De zwaarste gevechtsactie vond plaats bij de reeds gesleten C Troop. Na de vorige dag in reserve te zijn geweest ging C Troop na een goed ontbijt op weg naar de Amsterdamseweg, ten noorden van Wolfheze.
Bij de kruising waar tegenwoordig een ANWB-we-genwachtstation is gevestigd kwam C Troop onder Duits mortiervuur te liggen. De eenheid trok daar-op terug op Wolfheze. Hierbij ging een jeep van C Troop verloren. Vervolgens werd verkend over LZ S nabij Buunderkamp. Daar naderden ze wederom de Amsterdamseweg bij Planken Wambuis. Tussen 12.00u en 15.30u namen ze Duitse troepen waar.
Om 15.30u werd een herbevoorrading gedropt. De terugtochtroute bleek afgesneden. Toen het Duitse luchtafweer begon te schieten op de vliegtuigen van de derde Britse air lift besloot de C Troop-comman-dant, Captain Hay, met alle zes jeeps op hoge snelheid uit te breken over de weg van Planken Wambuis richting Wolfheze. Van de vier jeeps die in de hinderlaag reden, was er slechts één die erdoor wist te komen.
De twee laatste jeeps vermeden de hinderlaag, maar één werd door de Duitsers alsnog uitgeschakeld. De
bemanning werd krijgsgevangen gemaakt. Uiteinde-lijk keerden twee jeeps en zeven overlevenden terug bij het squadron in het verzamelgebied bij de Koude Herberg-Oranjelaan. C Troop was vertrokken met 38 man. Slechts zeven man waren nu nog inzetbaar. De rest was gedood of krijgsgevangen gemaakt.

Diezelfde middag moest de eenheid twee jeeps leveren om de inmiddels van de schuilplaats op de Zwarte-weg teruggekeerde Urquhart te escorteren naar het hoofdkwartier van 4th Parachute Brigade die bij Jo-hannahoeve in de knel was gekomen. A Troop was in actie tussen station Oosterbeek en station Wolfheze.
D Troop deed verkenningen tussen de Lebretweg en de spoorweg Arnhem-Nijmegen. Voor deze opdracht was de troop tijdelijk versterkt met een 6ponder-anti-tankkanon. Aan het eind van de dag werden de troops teruggehaald naar het verzamelgebied dat intussen ten noorden van Hartenstein lag. De Polsten Section nam stellingen in bij het kruispunt waaraan Hotel Schoon-oord en Hotel Vreewijk lagen. In de duisternis reed hier een jeep tegen een Polsten gun, waarbij de loop gebogen raakte. Bij de brug in Arnhem had Gough inmiddels het commando over 2nd Parachute Battalion overgenomen omdat ook de plaatsvervangend commandant, Major Tatham Warter, gewond was ge-raakt. Lieutenant Colonel Frost trad op als plaatsver-vangend commandant van 1st Parachute Brigade, in afwezigheid van Lathbury.

WOENSDAG 20 SEPTEMBER
De dag dat de brug bij Nijmegen in geallieerde han-den viel was er een van hevige strijd in Oosterbeek.
Tot dan had 1st Airborne Reconnaissance Squadron zich nog verdienstelijk kunnen maken met jeepver-kenningen, maar vanaf woensdag restte alleen nog een verdedigende taak. A Troop kreeg waarnemingsop-drachten rondom de Stationsweg, D Troop rondom de Dennenkampbossage. Daar kregen de troops te maken met zware artillerie- en mortierbeschietingen.
A en D Troop kregen ’s avonds opdracht langs de Paul Krugerstraat een aantal huizen ter verdediging in te richten. Squadron Tac HQ bevond zich bij de Oran-jeweg. De Support Troop, onder commando van Lui-tenant John Christie, kreeg opdracht de twee Polsten guns bij Schoonoord en Vreewijk in te zetten tegen Duits gemechaniseerd geschut. Zonder eerst een ver-kenning te doen reed Christie naar de stelling. Daar kwamen de twee jeeps onder kleinkalibervuur te lig-gen en iedereen zocht dekking. Toen de luitenant zelf probeerde de jeep in een gedekte opstelling te krijgen, werd hij in zijn borst getroffen door een granaat. Hij wist nog naar zijn mannen te lopen, maar viel daar dood neer. Dit gebeurde recht tegenover Klein Har-tenstein, bij Villa Eureka. Diezelfde dag gingen nog twee jeeps van het squadron verloren.
Bij de Arnhemse verkeersbrug trad Gough inmiddels op als deputy force commander, nadat Frost gewond was geraakt door de inslag van een mortiergranaat.
Belangrijke beslissingen namen de heren in overleg.
Het einde bij de brug naderde echter snel. Er werd een staakt het vuren geregeld om de gewonden over te dragen aan de Duitsers.

DONDERDAG 21 SEPTEMBER
De dag begon weer vroeg met Duitse beschietingen.
De Westerbouwing ging deze donderdag verloren en de Duitsers namen de brug bij Arnhem in, nadat de troepen van Frost zich hadden overgegeven. XXX Corps trok vanuit Nijmegen de Betuwe in. Op het
einde van de dag landden er 1.000 Polen op DZ K bij Driel. A en D Troop waren nog steeds in hun stel-lingen aan de Paul Krugerstraat. A Troop had zijn tactisch hoofdkwartier in de bakkerij van Crum, op de kruising met de Mariaweg. Daar begon in de mid-dag een Duits gemechaniseerd geschut huizen op te blazen. Trooper Frank Mann wist vanuit de bakkerij met een PIAT dit Sturmgeschütz te immobiliseren.
Hiervoor werd hij later onderscheiden met het Ame-rikaanse Distinguished Service Cross. Na deze actie wisten de Duitsers de bakkerij (Paul Krugerstraat 23) in te nemen. Omdat hiermee de stellingen van de Britten in direct gevaar kwamen, leidde de comman-dant van A Troop, Captain Grubb, een tegenaanval om de Duitsers te verdrijven. Niet veel later voerden de Duitsers een goed gecoördineerde aanval uit op de stellingen van D Troop aan de Steijnweg, in de buurt van huisnummer 45. No.10 Section kreeg het zwaar te verduren. Er vielen gewonden. De sectiecomman-dant, Lieutenant Marshall verloor zijn rechterhand.
Nadat deze sectie was uitgeschakeld, viel de beurt aan No.11 Section van Lieutenant Hodge. Uiteindelijk bleven nog maar zo’n twintig man over in D Troop, voornamelijk van No.12 Section.

Uitgeschakelde jeep van Support Troop. De foto is genomen tegenover Klein Hartenstein. Villa Eureka op de achtergrond staat er nog steeds. (bron: BArch-MA Freiburg).

VRIJDAG 22 SEPTEMBER
Op deze dag kwam de artillerie van 2nd Army ter beschikking. Er was radiocontact met het 64th Me-dium Regiment RA in Nijmegen. Deze eenheid kon met zware artillerie Duitse troepenconcentraties rond de perimeter beschieten. De Duitsers bestookten op hun beurt de Britten met hun ‘morning hate’. Eén van deze mortierbeschietingen schakelde de twee 81mm-mortieren van Support Troop uit. Waarschijn-lijk waren die opgesteld in de buurt van het hoofd-kwartier van 1st Battalion, The Border Regiment.
Hierbij kwam Corporal Mason om en raakten twee anderen gewond. Het resterende deel van de Polsten Section bevond zich ook bij Squadron HQ. Er von-den infiltraties door Duitsers plaats en voedsel en wa-ter werden een probleem. Ook het in werking houden van de batterijen werd een uitdaging. Bij Squadron HQ, in een bossage net westelijk van het huidige Airborne-monument tegenover Hartenstein, bevond zich een batterij-oplaadapparaat. Het werkte, maar ondervond veel problemen.
De Nederlandse commando Tom Italiaander, verbon-den aan het squadron, had veel geluk. Bij een mortier-beschieting sprong hij in een schuttersputje, waarin een moment later een mortiergranaat landde die niet explodeerde. Ook de squadron dokter Swinscow had een dergelijke ‘narrow escape’.

ZATERDAG 23 T/M 26 SEPTEMBER
Op zaterdagochtend kreeg D Troop het in de om-geving van Oranjeweg-Bothaweg-Steijnweg zwaar te verduren. Na de gebruikelijke ochtendbeschie-ting vielen de Duitsers aan, hierbij ondersteund door pantservoertuigen. De enige 6-ponder in die omgeving werd uitgeschakeld, waarbij de bediening sneuvelde. Bij de kruising van de Steijnweg en Paul Krugerstraat, waar zich ook het hoofdkwartier van D Troop bevond, werd hard gevochten. Sergeant Pyper werd hiervoor met een Military Medal beloond. ‘s Middags werd A Troop uit de huizen ten zuiden van de Paul Krugerstraat verdreven en namen zij nieuwe posities in aan de De la Reyweg. Bij deze gevechten raakte troop commander Captain Grubb gewond aan zijn voet. Nadat hij werd afgevoerd naar de verband-post nam Lieutenant Galbraith (No.2 Section) het commando over. Overigens bevonden de jeeps zich nog steeds bij de troops, veelal geparkeerd achter de huizen. Maar vanwege de intensieve mortierbeschietingen gingen ook deze één voor één verloren.
De mannen vochten niet alleen in de huizen maar groeven ook schuttersputten in de tuinen. D Troop startte de operatie met 48 man. Hiervan konden nu nog maar twaalf actief strijd leveren.
Op zondagochtend werd D Troop nog eens zwaar ge-troffen. Na een extra zware mortierbeschieting wer-den troop commander Captain Park, No.12 Section commander Lieutenant Pascal en Trooper Walker ge-dood, terwijl ze in hun loopgraaf stonden. Kort daar-op overliepen de Duitsers de positie van D Troop, waarmee deze troop ophield te bestaan.
Het was ook op deze zondag dat Colonel Graeme Warrack als divisie-arts vroeg om een staakt-het-vu-ren om de gewonden af te kunnen voeren naar het St. Elisabeth Gasthuis. Op maandagavond 25 september

In de laatste dagen van de slag lag het operatiege-bied van het squadron in de wijk ten noorden van Hartenstein: tussen de Oranjeweg, Paul Kruger-straat en Mariaweg

kreeg het Squadron om 19.30u opdracht hun posities te verlaten en te evacueren over de Nederrijn. De start was om 20.50u. De troopers vertrokken in paren. De route was gemarkeerd met witte linten. De route liep via de Hoofdlaan over de Benedendorpsweg en door wat nu bungalowwijk Dennenoord is naar de uiter-waarden bij de Nederrijn. Canadese genisten brach-ten de meesten over rivier.
Na een kort verblijf in Nijmegen werd het squadron via Brussel teruggevlogen naar Engeland, waar het op 29 september 1944 aankwam op vliegveld RAF Saltby. De mannen werden teruggebracht naar Rus-kington. Op 17 september was het squadron met tien vrachtwagens naar het vliegveld gebracht. Nu waren er slechts twee vrachtwagens nodig om hen naar hun legering te brengen. Er volgde een emotioneel ont-vangst door de inwoners van Ruskington in squadron pub The Shoulder of Mutton. De troopers kregen twee weken verlof. Na terugkeer werd het squadron gereorganiseerd met Captain, en wat later Major Allsop als commandant.
Van de 25 officieren vonden zeven de dood. Van de om en nabij 184 manschappen overleefden er 23 de slag niet. De anderen, waarvan de meesten gewond, werden merendeels krijgsgevangen gemaakt; slechts enkele tientallen keerden terug over de Nederrijn.
De gewonde krijgsgevangenen werden in eerste in-stantie ondergebracht in de Willem III-kazerne in Apeldoorn. Slechts een enkeling wist te ontsnappen en dook onder. In Brummen had Gough een close call toen Majors Hibbert en Mumsford ontsnap-ten door uit een vrachtwagen te springen: een SS’er schoot uit frustratie in de vrachtwagen en doodde en verwondde een aantal van de krijgsgevangenen. De gewonde Lieutenant McNabb, de inlichtingenofficier van het squadron, overleed later aan de gevolgen van deze misdaad.
– Erik Jellema

BELANGRIJKSTE BRON

Robert (Bob) Hiltons Freddie Gough’s Specials at Arnhem.

De voornaamste bron voor dit artikel en de battlefield tour is het boek Freddie Gough’s Specials at Arnhem, Robert (Bob) Hilton (2017), een prachtig geïllus-treerde uitgave van R.N. Sigmond Publishing. Bob (58) vocht als parachutist in de Falkland-oorlog van 1982. In 2000 werd hij custodian van de 1st Airborne Reconnaissance Squadron history, van 2014 tot 2017 was hij assistent-curator van het Airborne Assault Museum in Duxford (Engeland). Bob woont in Ne-derland en leidt vaak battlefield tours.

OVERIGE BRONNEN
• Remember Arnhem, John Fairley (1978). • Roll of Honour, Battle of Arnhem September 1944 (revisie 5, 2011).

Volgend jaar organiseert de VVAM de battlefield tour ‘1st Airborne Reconnaissance Squadron tijdens de slag om Arnhem’. Luuk Buist en Erik Jellema zullen de gid-sen zijn. Aanmelden voor deze battlefield tour kan te zijner tijd op de website van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum.

DE COMMANDOVOERING VAN 3RD PARACHUTE BATTALION OP DE FALKLANDS EN IN ARNHEM

“THEY DON’T NEED BRIEFING, JUST TELL THEM THAT’S THE BLOODY WAY”

Op 21 september leidden Erik Jellema en ik een gezelschap van Falkland-veteranen rond langs de opmarsroute van hun voorgangers tijdens de slag om Arnhem. Een speciale tour, niet alleen omdat het gezelschap bestond uit mannen van A Company, 3rd Parachute Bat-talion, maar ook omdat Erik en ik in 2002 de voormalige Falkland-slagvelden bezochten.
Daar ervoeren we met welke uitdagingen dit bataljon in juni 1982 was geconfronteerd toen zij de opdracht kregen om Mount Longdon te heroveren op de Argentijnen. Het con-trast met de commandovoering in Arnhem had niet groter kunnen zijn.

MOUNT LONGDON (1982)
De strijd om de herovering van de Falkland-eilanden op de Argentijnse bezetting was ruim een maand on-derweg toen de Britten zich in de tweede week van

Veteranen van A Company bij het Airborne-monument in Heelsum.

juni 1982 opmaakten voor de aanval op de strategische havenstad Stanley op East Falkland. Voor een goede uitgangspositie tijdens deze laatste fase van het conflict was het noodzakelijk eerst een reeks, door de Argentijnen ingenomen heuvels ten westen van de stad te zuiveren. Omdat met een eerdere Argentijnse Exocet-aanval op het vrachtschip Atlantic Conveyor de Britse helikoptercapaciteit verloren was gegaan, waren de bataljons van 3 Commando Brigade gedwongen de 65 kilometer van hun landingsplaats in San Carlos Bay naar deze hoogten te voet af te leggen. Een enorme op-gave vanwege het ontbreken van een goed wegennet en de invallende winter in de South Atlantic.

De slag om Stanley

De Engelse commandant van 3 Commando voorzag een aanval in drie fasen. In fase 1 zouden drie bataljons, 3rd Parachute Battalion en 45 & 42 Commando Royal Marines tegelijkertijd Mount Longdon, Two Sisters en Mount Harriet aanvallen. In fase 2 zou de 5th Infantry Brigade met 2 Para en het 2nd Battalion Scots Guards ‘s nachts Wireless Ridge en Tumbledown Mountain innemen. De 7th Gurkha Rifles zouden bij vroegtijdig succes van de Schotten doorstoten naar Mount Wil-liam. Fase 3 zou later in detail worden uitgevoerd; re-kening werd gehouden met straatgevechten in Stanley.
De Argentijnse verdediging op Mount Longdon werd gevormd door B-compagnie van Regimiento de Infan-tería Mecanizado 7. De aandacht van de drie infan-teriepelotons was met prioriteit naar het noorden en westen gericht. Nadat 3 Para na drie dagen van ver-plaatsingen te voet was aangekomen in de buurt van Estancia House, liet de commandant, Lieutenant Co-lonel Hew Pike, verkenningspatrouilles uitvoeren in de richting van zijn aanvalsdoel: Mount Longdon.

De opmars over East Falkland.

EEN KANSLOOS PLAN
Tijdens ons bezoek aan de eilanden in 2002 werden wij rondgeleid door een gids die in 1982 als Lance Corporal had deelgenomen aan verkenningspatrouil-les op de berg. Hij vertelde dat zijn patrouille erin was geslaagd via de zuidzijde tot vlak onder de top te ko-men. Daarbij hadden ze vastgesteld dat de Argentijn-se posten lagen te slapen. Ondanks de hoopgevende verkenningsresultaten besloot de bataljonscomman-dant bij het opstellen van zijn aanvalsplan niet via de zuidkant te gaan. In zijn ogen was een nadering van-uit deze richting niet mogelijk vanwege de mogelijke aanwezigheid van mijnenvelden. Pike koos uiteindelijk voor een frontale aanval vanuit het westen. Opvallen-de terreinkenmerken had hij codenamen gegeven. Een beheersende heuvel ten noorden van Mount Longdon kreeg de codenaam Wing Forward. De meest westelijke top noemde hij Fly Half en de meeste oostelijke Full Back. In het plan van de bataljonscommandant kreeg A Company de opdracht Wing Forward te veroveren.

Van daaruit zouden zij B Company steunen, in eerste instantie bij het innemen van aanvalsdoel Fly Half, en vervolgens Full Back. C Company werd als bataljons-reserve achter de hand gehouden. D Company had de opdracht de startlijn te verkennen en de route erheen van gidsen te voorzien.
Op 11 juni startte 3 Para na het invallen van de duister-nis met de naderingsmars tot de startlijn tien kilometer verderop. Het uur U was 20.00u. Pike had besloten tot een stille nachtaanval en zag af van inleidende be-schietingen door de artillerie. Terwijl B Company in verspreide formatie voorzichtig voorwaarts ging over de startlijn, stapte één van de soldaten op een mijn.
Vanaf dat moment was het verrassingselement weg en waren de Argentijnen gealarmeerd. Ze openden het vuur met alles wat ze hadden. Terwijl B Company in gevecht was, naderde A Company de opstellingen op Wing Forward. Ter plekke bleek dit een verre van ide-ale opstelling te zijn. Wing Forward lag veel lager dan de toppen van Longdon. Daarnaast bleek het zwaarte-punt van de Argentijnse opstellingen gericht te zijn te-gen een nadering vanuit het noorden. Vanuit de hoger gelegen opstellingen op Mount Longdon keken de Ar-gentijnen op A Company neer en kon men vanuit hun verdedigende opstellingen effectief vuur uitbrengen.
Pike zou de compagniescommandant van A Company, Major Collet, vervolgens hebben opgedragen Mount Longdon vanuit Wing Forward aan te vallen, om de inmiddels zware verliezen leidende B Company te steu-nen. Major Collet beschouwde deze opdracht echter als onrealistisch. In zijn ogen zou zo’n aanval tot zwa-re verliezen onder zijn compagnie hebben geleid. Hij deed alsof hij geen radioverbinding meer had met zijn bataljonscommandant en keerde terug naar de startlijn om zijn compagnie van daaruit achter B Company aan te laten oprukken naar het hoger gelegen Fly Half.
Van daaruit zou hij B Company voorwaarts kunnen doorschrijden om zo de aanval van deze eenheid over te kunnen nemen naar Full Back. De officiële versie in de verslagen die in diverse boeken hierover is opge-nomen vermeldt dat Pike Collet opdracht gaf terug te trekken en zich achter B Company op te stellen. Uit de gesprekken met de veteranen tijdens de battlefield tour in Arnhem bleek echter dat Collet deze opdracht heeft geweigerd en zelf tot de terugtrekking had besloten.

ZWARE VERLIEZEN
Inmiddels waren de pelotons van B Company tussen de rotsformaties op de westelijke zijde van de heuvel aangekomen. Zij waren door de rotsspleten gekanali-seerd en konden nauwelijks manoeuvreren. Hierdoor waren ze kwetsbaar voor Argentijns vuur en voor de vij-andelijke handgranaten. Deze worden vanaf de hoger gelegen opstellingen in de rotsspleten gegooid waardoor de Britten deze plek later hebben omgedoopt tot Grenade Alley. In een urenlang gevecht van man tegen man kwam B Company maar moeilijk verder. Uiteindelijk slaagde Lieutenant Bickerdike van 4 Platoon erin om op de linkerflank, via de rotsspleten, door te stoten.


Nadat zij enkele mitrailleurposten hadden uitgescha-keld, raakte hij gewond door een kogel in zijn zij. Hij riep Platoon Sergeant Ian McKay bij zich en droeg het peloton aan hem over. Corporal Bailey, één van de sec-tiecommandanten in 4 Platoon, beschrijft wat er toen gebeurde: “Ian and I had a chat and decided the aim was to get across to the next cover. There were some Argentinian positions but we didn’t know the exact location. He shouted out to the other corporals to give covering fire. Three machine guns altogether sergeant McKay, myself and three privates set off. As we were across the open ground two of the privates were killed. We grenaded the first position and went past it without stopping, just firing into it. And that is when I got shot. I got it in the hip and went down.
McKay was still going on the next position, but there was no one else with him. The last I saw of him was he was just going on. I was lying on my back and listened. The lads were calling out to McKay, there was no reply. I got shot again soon after, by bullets in the neck and hand.” McKay slaagde erin om ook deze mitrailleurspost uit te schakelen, maar sneuvelde daarbij. Zijn kameraden troffen het lichaam van McKay aan op de uitgeschakel-de Argentijnse opstelling. Voor deze actie werd McKay postuum onderscheiden met het Victoria Cross.

ONGEHOORZAAMHEID
Met zware verliezen slaagde B Company er uiteinde-lijk in de eerste hogergelegen top ter hoogte van Fly Half te bereiken. De compagnie had dan al tien dode-lijke slachtoffers te betreuren. Met de gewonden erbij verloor de eenheid de helft van zijn sterkte. Omdat de compagnie niet sterk genoeg was de aanval verder voort te zetten naar Full Back, werd besloten A Company het gevecht van B over te laten nemen. In tegenstelling tot het eerste deel van de aanval kon de vervolgaanval nu wel met artillerie worden ondersteund. Een vuurba-sis bestaande uit diverse MAG-mitrailleurs vanuit het hoger gelegen deel van Mount Longdon bracht nog meer vuurkracht. Met relatief lichte verliezen bereikte A Company de oostelijke kant van Mount Longdon.

Voortzetting van de aanval door A Company

Voortzetting van de aanval door A Company

Veel Argentijnse soldaten gaven zich over of vluchtten in oostelijke richting naar Wireless Ridge. Na een gevecht van tien uur was Mount Longdon in Britse handen. Daarmee was de slag echter nog niet voorbij.
In de volgende twee dagen werden de Britten voortdurend door de Argentijnse artillerie beschoten. Nog eens vier Britse para’s sneuvelen door die beschietingen.
Daardoor liep het dodental verder op naar eenentwintig gesneuvelden en 53 gewonden. Ook de Argentijnen leden zware verliezen. Er werden 50 doden en 120 gewonden geteld. Zo’n 50 man werden krijgsgevangen gemaakt.
De veteranen van A Company vertrouwen ons in Arn-hem toe dat ze zich realiseren dat ze hun leven te dan-ken hebben aan compagniescommandant David Col-let. Als Collet de opdracht van Pike om vanuit Wing Forward de noordelijke zijde van Mount Longdon aan te vallen zou hebben uitgevoerd, dan zouden zij nog meer verliezen hebben geleden. Collet was in hun ogen als ervaren SAS-officier niet alleen tactisch sterk, maar vooral ook mentaal. Als soldaten wisten zij donders-goed dat het niet opvolgen van een opdracht van de bataljonscommandant mogelijk serieuze persoonlijke gevolgen voor hem kon hebben. Dat het daar uitein-delijk niet van gekomen is, kwam waarschijnlijk omdat de inzet van A Company in de tweede fase vanaf Fly Half naar Full Back beslissend is geweest.

DE OPMARS NAAR ARNHEM (1944)
De rol en invloed van de commandanten van 3rd Para-chute Battalion op een beslissend moment in de strijd, zowel in 1982 als tijdens Market Garden, blijkt bij een grondige vergelijking van doorslaggevend belang.
Daarbij moet gezegd dat de details van het verloop van de gevechten op 17 en 18 september 1944 voor de meeste Falkand-veteranen onbekend waren. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de invloed van Brigadier Lathbury als commandant van 1st Parachute Brigade op de operaties van 3rd Parachute Battalion voor hen een eyeopener was.

Op de kruising bij de Koude Herberg schetsten we het verloop van de acties van B Company. Die raakte aan de westkant van Oosterbeek in gevecht met een Duitse half-track, die waarschijnlijk afkomstig was van de mobiele reserve van Kampfgruppe Krafft. In zijn recent verschenen boek Arnhem, the complete story of Operation Market Garden beschrijft William Bucking-ham de rol van Lathbury: “It’s unclear when he arrived at 3rd Parachute Battalion’s column but in the aftermath of the clash with Battalion’s Krafft mobile reserve briga-dier Lathbury’s micromanaging tendencies rapidly came to the fore. He appears to have begun virtually running the 3rd Battalion over Fitch’s head. It’s therefore likely he badgered if not simply ordered Fitch to despatch C Com-pany to the north.” Als Lieutenant Leonard Wright met zijn 9 Platoon wordt aangewezen om als spitspeloton van C Company op te treden bemoeit Lathbury zich ook met het optreden van deze compagnie. Leonard Wright: “Before I could start to brief my men about the new mission, I heard the high-pitched voice of the brigade commander… He asked what I was doing, and I replied ‘Briefing my O-group sir’. He snorted very sharply, ‘They don’t need briefing, just tell them that’s the bloody way. Get moving.’ So I did.”

EEN BESLUIT MET GEVOLGEN
Later op de avond, rond 19.30u, gaf Lathbury Fitch de opdracht halt te houden. Juist op het moment dat de nacht invalt en de Duitsers zich terugtrekken, zou je verwachten dat een parachutisteneenheid gebruik maakt van het donker en doorstoot naar de brug. Het blijkt een catastrofale maar ook onverklaarbare fout te zijn met grote gevolgen. De Britten lieten zeven kostba-re uren duisternis voorbij gaan waarin ze gebruik had-den kunnen maken van de situatie. Een dag later kwam het bataljon vast te zitten in het westen van Arnhem, op zo’n 2.500 meter van de brug. De Duitsers hadden de verdediging inmiddels op orde en hadden zich ver-

A Company neemt het gevecht over vanaf hier.

sterkt met andere eenheden. In de straatgevechten die volgden leed 3rd Parachute Battalion zoveel verliezen dat het vroeg in de morgen van dinsdag 19 september feite-lijk ophield met bestaan. “Fitch’s view is unknown because he was killed two days later, but his second in command, major Alan Bush, regarded the halt as ‘the start of the great cock up’ and was convinced that Fitch would have conti-nued moving had he been left to his own devices, probably in the wake of his C Company: ‘I felt very sorry for Colonel Fitch. If we had not had those two with us (Urquhart and Lathbury) Fitch would have probably followed C Company around that route to the north, but he could hardly move without the approval of both the divisional and brigade commanders – a hopeless situation.’ Brigade Major Tony Hibbert was more forthright in his criticism of Lathbury’s decision. Hibbert was at the Arnhem road bridge by about 20.45 and unsuccessfully urged Lathbury to despatch the 3rd Parachute Battalion down the riverside LION route during their radio exchange of 22.00. Hibbert quite rightly pointed out fifty-seven years after the event that there should have been no question of halting after such a short period on the ground and in his view, Lathbury’s refusal to move was the moment we lost the battle.”
In de gesprekken met de Falkland-veteranen werd weer eens haarfijn duidelijk dat besluiten van commandan-ten ingrijpende gevolgen kunnen hebben op het ver-loop van gevechtsacties. A Company op de Falklands had hetzelfde tragische lot kunnen ondergaan als hun voorgangers 38 jaar eerder in Arnhem. De battlefield tour op 21 september heeft hen nog meer doen inzien dat zij het geluk hadden te worden geleid door een vakkundige commandant die op het juiste moment de juiste beslissingen nam.
– Otto van Wiggen

In februari 2020 reizen de Falkland-veteranen van A Company opnieuw af naar de eilandengroep bij Argen-tinië. Dit keer om hun gevallen kameraden te eren en een plaquette te onthullen op Mount Longdon met daarop de namen van vier gesneuvelde kameraden.

Na de battlefield tour bij Schoonoord in Oosterbeek. Links: Erik Jellema. Rechts: Otto van Wiggen.

DE ROYAL ENFIELD 125 VAN HET AIRBORNE MUSEUM

BITS AND PIECES GEKOOIDE VLO

De Britse parachutisten waren tijdens de oorlog uitgerust met diverse motorfietsen.
Al jaren is in de collectie van het Airborne Museum een Britse motor aanwezig van het type Royal Enfield 125 cc LWT. Bij de laat-ste herinrichting zo’n tien jaar geleden was geen ruimte meer voor dit voertuig. Met de vernieuwing van het museum in de winter van 2019-2020 komt hierin verandering.

Het Duitse DKW (van Dampf-Kraft-Wagen) produ-ceerde in de jaren ‘20 en ‘30 naast auto’s en bromfiet-sen motoren die succesvol waren in wedstrijden en die internationaal veel aftrek vonden. In Nederland werden DKW-motoren geïmporteerd door handels-maatschappij Stokvis uit Rotterdam. Omdat het be-drijf in joodse handen was, raakte het vlak voor de oorlog de import vanuit Duitsland kwijt. Als alterna-tief liet het bedrijf in Engeland bij Royal Enfield een kopie maken van de populaire DKW RT 100 (98cc).
Dit bleek geen succes, met name omdat de Britten de technische adviezen van Stokvis negeerden.
Met het uitbreken van de oorlog kwam er dan ook een einde aan de productie, maar al ras ontstond er onder nieuw gevormde eenheden, waaronder de parachutisten, de behoefte aan een kleine, lichte motor voor snelle verplaatsingen. Royal Enfield hervatte de productie in aangepaste vorm en kwam met de Royal Enfield 125cc LWT. De machine werd bekend onder de naam ‘Flying Flea’: licht, maar sterk. En bovendien reed de motor op alle gangbare brandstoffen.

Para met een Royal Enfield (foto: Imperial War Museum, Londen).

DE VLO IN ARNHEM
In Engeland werd deze lichte motorfiets op den duur bij praktisch elk legeronderdeel en ook bij de lucht-macht gebruikt. Door het geringe gewicht was de ma-chine behoorlijk terreinwaardig en zeer geschikt voor gebruik door luchtlandingstroepen.
Hoeveel Royal Enfields in september 1944 bij Arn-hem zijn ingezet is niet bekend. Gemiddeld had een luchtlandingsbataljon in 1944 de beschikking over 43 lichte motorfietsen; een parachutistenbataljon had er vermoedelijk wat minder. Aangenomen wordt dat er enkele honderden dienst hebben gedaan tijdens de slag. De meeste werden gebruikt door ‘despatch ri-ders’ die berichten tussen eenheden overbrachten.
In de Arnhemse verslagen worden de Enfields slechts enkele keren genoemd. Wel zijn er enkele foto’s waar-op dit type motorfiets staat afgebeeld, zoals die van Duitse krijgsgevangenen die op 17 september worden afgevoerd langs de Parallelweg in Wolfheze. Links is, achter de loop van een 17-ponder-kanon, nog net een klein deel van een Enfield zichtbaar. Een Duitse foto van 19 september toont Britse krijgsgevangenen op de Utrechtseweg bij het Gemeentemuseum in Arnhem. Zij worden begeleid door een Duitser die een Flying Flea voortduwt met de hand.

Royal Enfield ‘Flying Flea’-motorfietsen werden gedropt. Bij het opruimen van de landingsterreinen bij Wolf-heze, na de bevrijding in 1945, werden deze frames samen met allerlei onderdelen van gliders, containers en ander achtergelaten materiaal opgeslagen langs de Wolfhezerweg. Achter de frames is het lage dijkje van de spoorlijn naar het vliegveld Deelen zichtbaar. De fotograaf had kennelijk weinig verstand van dit soort materiaal. Hij noteerde bij deze foto: “Achtergelaten stoelen van zweefvliegtuigen” (foto: via Robert Voskuil).

AFPLAKTAPE
Veel oudere bewoners van Oosterbeek en omgeving herinnerden zich dat er ‘Flying Flea’-motorfietsen wa-ren achtergelaten bij de landingszones. Ze waren niet beschadigd, maar functioneerden desondanks niet.
De oorzaak daarvan was vaak een simpele: vóór de vlucht naar Nederland werd het ontluchtingsgaatje in de benzinedop afgeplakt om te voorkomen dat tijdens de vlucht benzine zou wegvloeien, wat tot brand kon leiden. Als de motorfietsen na de landing haastig wa-ren uitgeladen, reden de berijders vaak weg zonder de afplaktape van de benzinedop te verwijderen. Daar-door kreeg de carburateur al snel geen benzine meer.
Dichter bij Arnhem werden Enfields gevonden die moeilijkheden hadden met de ontsteking. Een veel voorkomend euvel, dat wel lastig was, maar gemakkelijk kon worden verholpen.

Royal Enfield met dropkooi in de Glider Collection in Wofheze (foto: Leo van Midden). De ijzeren kooi waarin de motorfietsen konden worden gedropt, bestond uit een stelsel van buizen en werd ook door de Royal Enfieldfabriek gemaakt. Dit zogenaamde ‘crash proof’-frame bleek in de praktijk echter niet altijd crash proof.

Ondanks het feit dat deze lichte motorfietsen vóór, tijdens en na de oorlog verkocht en bijna onveranderd gebruikt zijn, is het toch opmerkelijk dat er nog zo weinig zijn. In het Imperial War Museum in Duxford (Engeland) is een complete Royal Enfield in een bui-zenframe met parachute tentoongesteld.

RESTAURATIE
De motor die het Airborne Museum bezit is ooit ge-deeltelijk gerestaureerd, maar er ontbreekt nog het nodige aan dit exemplaar. Met financiële steun van de VVAM wordt de Flying Flea nu weer in de oor-spronkelijke staat gebracht. Missende en niet juiste onderdelen zullen worden aangeschaft, verkeerd ge-monteerde delen worden opnieuw geplaatst of ver-vangen. Zowel de motor als de dropkooi worden op-nieuw geschilderd. Voor de kleur van de motor zijn twee mogelijkheden: bruin, de door de Britten toege-paste kleur uit het begin van de oorlog, of groen, de latere kleur die voor alle geallieerde voertuigen werd gebruikt. Uit bodemvondsten is gebleken dat beide kleuren tijden de slag zijn gebruikt. De nummering wordt weer aangepast naar 1944.

De Flying Flea die in 2007 werd opgegraven.

De bewaard gebleven voorschriften uit de jaren ‘40, gave uitvoeringen en bodemvondsten dienen als basis voor het restauratieplan. In 2007 werd in de omge-ving van de Johannahoeve bij Oosterbeek een Flying Flea opgegraven die in zeer slechte staat bleek te ver-keren en bovendien incompleet was: het motorblok was vergaan, de wielen en carburateur waren niet meer aanwezig. Wel is het frame bruikbaar als voor-beeld van een Flying Flea die is gebruikt tijdens de slag om Arnhem.
Tijdens de bouwwerkzaamheden in de Betuwse wijk De Schuytgraaf, op de voormalige Poolse dropzone bij Driel, zijn zo’n twintig jaar geleden delen van drop-kooien opgegraven. Uit de veelheid van losse buisdelen is later een complete dropkooi samengesteld.
De gerestaureerde Royal Enfield en ‘Poolse’ kooi zullen vanaf 2020 onderdeel gaan vormen van de per-manente tentoonstelling in het herboren Airborne Museum.
– Wybo Boersma

Samenstelling van de ‘Poolse’ dropkooi.

Bronnen: • M. Veldhuizen, Ministory 20; De motorfiets “Flying Flea” bij de Slag om Arnhem (bijlage bij VVAM-Nieuwsbrief 31). • Het motorrijwiel 12/1944. • De Flying Flea ofwel Vliegende Luis door M. Veldhuizen in: Terugblik, maandblad van de Documentatiegroep ’40-‘45. • Brits voorschrift 18426 (1 (433) pag. 603, Gegevens motorvoertuigen.

DE VERBORGEN MARKET GARDEN-SCHATTEN VAN ERFGOEDCENTRUM ROZET

ACHTERGROND STUKKEN DIE NIEMAND MEER KENT, BOEKEN WAARAAN NIEMAND MEER DENKT

Wie het souterrain van Rozet in Arnhem betreedt, daalt af in het Gelderse verleden. Een kleine wereld van indirect licht, gedempte geluiden en objecten die niet zouden misstaan in het Rijksmuseum. Een belangrijk deel van de collectie bestaat uit documentatie gere-lateerd aan de slag om Arnhem en aan de strijd in de maanden erna. Zomaar een donder-dagnamiddag tussen de boeken en archiefstukken van Erfgoedcentrum Rozet.

“Eens kijken wat we hier hebben. Ah, een Boereetje!” Hans Timmerman, collectiespecialist van Erfgoed-goedcentrum Rozet, slaat een grote platte archiefdoos open uit de variacollectie. Doos 14 t11 blijkt een reeks programmaboekjes te bevatten van Airborne-herdenkingen, krantenknipsels, een wervende tekst voor Airborne Battle Guide Henry McAnelly [de il-lustere para van 1st Parachute Battalion die, naar ei-gen zeggen, als eerste op de brug stond tijdens de slag, dertien schotwonden opliep en die overleed in 2002], een Yorkshire Pud, de nieuwsbrief van 7th Battalion The Duke of Wellington’s Regiment en een uitgetypte toevoeging aan de Kroniek van Ede door krijgshisto-ricus Theodoor Boeree. “Dat is nou precies wat deze collectie zo uniek maakt”, zegt Timmerman, terwijl hij door een jaar-kalender van Stichting Het Parool bladert, de foto’s van een verwoest Arnhem uit 1946 aandachtig mon-sterend: “Je stuit soms op de verrassendste dingen.
Dingen waar je niet naar op zoek was, stukken die niemand meer kent, boeken waaraan niemand meer denkt.” Een soort Wikipedia in de klassieke, tastbare vorm van voorwerpen en boeken die allemaal een ei-gen verhaal vertellen: van het één ‘klik’ je door naar het ander en voor je het weet ben je een paar verloren uren verder. En een schat aan info rijker. Verrek ja, Boeree. Hoe zat het ook alweer met die Wageningse krijgshistoricus? Zat Hackett, de bevelvoerder van 4th Parachute Brigade, niet ooit bij hem ondergedoken na de slag? En is er misschien iets te vinden over zijn correspondentie met zo’n beetje de hele Duitse bevelvoering tijdens Market Garden? Of neem de pop-penkleertjes als kleine, maar indringende herinnering aan het dagelijkse leven tijdens de donkere dagen in de laatste maanden van ‘44. Of de noodmeubeltjes die ter beschikking werden gesteld aan terugkerende bewoners na de evacuatie van Arnhem en omgeving in de winter van 1944-1945. “Wat het Erfgoedcentrum bovendien vóór heeft op bijvoorbeeld het Gelders Archief of andere kennisin-stituten”, erkent ook Timmerman, is de laagdrempe-ligheid. “We zitten midden in de stad, je kunt hier zeven dagen per week binnenlopen en gewoon eens komen grasduinen. Dat is ook iets waarnaar we stre-ven: een maximaal gebruik van onze collectie. In die zin heeft de verzameling een enorme potentie.” Het oorlogsdeel van de Gelderlandcollectie kan inmiddels bogen op een aardige regionale bekendheid. Zelfs gerenommeerde Britse historici weten de plek te vinden.
Met zo’n 9.500 werken over de Tweede Wereldoorlog en bijna 3.200 publicaties over Market Garden is dat niet vreemd.


MYTHE
Timmerman is al ruim 25 jaar werkzaam voor wat voorheen het Gelders Documentatie Centrum en de Gelderland Bibliotheek heette, en is de drijvende kracht achter de verbreding en verdieping van deze nog steeds groeiende Gelderlandcollectie. “Met een speciale interesse voor de oorlogsjaren”, zegt hij met een vrolijke oogopslag die zijn persoonlijke drijfve-ren nauwelijks verhult. Het gemak en de vanzelfspre-kendheid waarmee Timmerman namen van auteurs, anekdotes en feiten oplepelt zegt iets over de enorme informatierijkdom die in het Erfgoedcentrum is gebundeld. Niet in de laatste plaats bij hem zelf.
Als slagveldarcheoloog, autoriteit op het gebied van Duitse doden, gewonden en vermisten van de slag om Arnhem, én met zijn analytische geest lardeert Tim-merman ieder boek dat hij openslaat met observaties en dwarsverbanden. “Neem Gustav Kuckhermann.
Teamgeist und Unternehmenskultur für den Erfolg”, vervolgt hij in perfect Duits. “Een verhaal waarin de beste man in feite terugblikt op z’n werkzame leven met wat wijze lessen voor de lezer. Niet meteen een boek dat je in onze collectie zou verwachten. En tóch voegt het weer wat toe aan de geschiedschrijving van de slag om Arnhem.” ”Immer wieder tauchten neue Wellen am Horizont auf, Bomber, die Lastensegler im Schlepp hatten. Wir staun-ten fassungslos am Ufer und spürten, dass wir wenigen Marinesoldaten im Umkreis von Arnheim gegen diese ge-waltige Macht nichts, gar nichts ausrichten konnten. Es war ein erregendes Schauspiel, der Himmel verdunkelte
sich durch die vielen Flugzeuge und den Massenabsprung an Fallschirmjägern. Ich glaube, innerlich kapitulierten wir schon, weil wir überzeugt waren, dass es nur wenig deutsche Einheiten in und um Arnheim gab.” Timmerman: “Boekjes als die van Marcel Zwarts, Ger-man Armored Units at Arnhem – September 1944, bieden een mooie aanvulling op zo’n observatie en ge-ven veel meer informatie dan je in eerste instantie zou verwachten. In wezen bevat zo’n uitgave ‘verborgen’ feiten. Kijk maar eens naar de overzichten van pant-servoertuigen voorin. Hieruit blijkt dat een groot deel van de tanks en Sturmgeschütze die tijdens de slag om Arnhem bij de Rijnbrug en in Oosterbeek zijn ingezet hier vóór de operatie helemaal niet aanwezig waren.
Ze behoorden dus ook niet tot het II-SS-Panzerkorps; ze werden in de eerste dagen van de gevechten van-uit Duitsland naar het front gestuurd. Vervolgens speelden ze een grote rol in de gevechten. Maar dit zegt ook weer niet alles over de gevechtskracht van het II. SS-Panzerkorps. Deze mag dan volgens de do-cumentatie op 60% hebben gelegen, maar het korps beschikte wel over veel gevechtservaring, weten we uit andere, hier aanwezige bronnen.” Op weg naar buiten valt mijn oog op de bruine rug van Stephen Ambrose’s kroniek Band of brothers.
Band of brothers in Erfgoedcentrum Rozet? Timmerman kijkt me aan en zegt met een brede lach: “Waar-om niet?!” Ook zij behoren tot het Gelderse verleden. – Alexander Heusschen – Foto’s: Mike Bink

De boeken die tijdens mijn bezoek werden opengeslagen: • Wilhelm Tieke, Im Feuersturm letzter Kriegsjahre mit 9. Und 10. SS-Division ”Hohenstaufen” und “Frundsberg”, een inmiddels klassiek werk over de Duitse II. SS-Panzerkorps. • Krätschmer, Ernst-Günther, Die Ritterkreuzträger de Waffen-SS. • Zwarts, Marcel, German Armored Units at Arnhem, September 1944 van Marcel Zwarts • Hendrikx, Peter & De Trez, Michel, Burning Bridges (vol.1) en Bridges are ours (vol.2).

DE COLLECTIE MARKET GARDEN VAN ERFGOEDCENTRUM ROZET IN ARNHEM TOEGANG TOT HET VERLEDEN

Foto: Mike Bink

Erfgoedcentrum Rozet in Arnhem beschikt over één van de grootste papieren Market Gar-den- en Slag om Arnhem-verzamelingen in Nederland. De collectie bevat ruim 3.100 titels, groeit nog dagelijks en bestaat onder andere uit kranten, tijdschriften, regimentsgeschie-denissen en herdenkingsprogramma’s.

In het Erfgoedcentrum zijn de verzamelingen onder-gebracht van de Gelderland Bibliotheek en Museum Arnhem. Samen vertellen ze de geschiedenis van de stad en de gehele provincie, op een laagdrempelige, toegankelijke manier.
Militair-historisch is er met meer dan 9.000 boeken over de Tweede Wereldoorlog een hoop interessants te vinden. Bijvoorbeeld van de meidagen van 1940, het verzet op de Veluwe, Britse onderduikers na de Slag om Arnhem, de legering van Duitse eenheden op diverse plekken in Gelderland of een nadere inkijk in wat zich nou allemaal afspeelde op Fliegerhorst Deelen.

KOGELGATEN
De deelcollectie Market Garden bestrijkt het hele operatiegebied van de grens van België tot diep in Gelderland. Of u nu op zoek bent naar meer infor-matie over de luchtlandingen, de opmars van XXX Corps, de gevechten in de Betuwe, de nasleep van de slag of de evacuatie van burgers, grote kans dat u lan-ger in Erfgoedcentrum Rozet gaat doorbrengen dan vooraf gedacht.
Uniek in de collectie zijn vier boeken die tijdens de slag op de bibliotheekplanken van het Gemeente-museum Arnhem stonden en die niet helemaal on-geschonden uit de strijd zijn gekomen. In het Erf-goedcentrum kunt u de kogelsporen met eigen ogen komen bekijken.

Foto: Werner Mammen

ZOEKEN
Het Erfgoedcentrum is gratis toegankelijk, de collecties zijn vrij raadpleegbaar en een groot deel van de boeken kan worden geleend. Via de cata-logus van de Gelder-land Bibliotheek is de hele verzameling gemakkelijk te doorzoeken met het trefwoord ‘Market Garden’. Gerichter zoeken kan door het toevoegen van andere trefwoorden zoals ’Operatie Pegasus’, ‘Oorlogs-begraafplaatsen’ of ‘Biografieën’.
Neem voor meer informatie gerust contact op met Hans Timmerman, collectiespecialist van Erfgoedcentrum Ro-zet: 026-354 31 65 | Hans.Timmerman@Rozet.nl.
Adres: Erfgoedcentrum Rozet, Kortestraat 16, 6811 EP Arnhem Openingstijden: maandag 13.00 – 18.00 uur dinsdag t/m vrijdag 10.00 – 18.00 uur zaterdag 10.00 – 17.00 uur zondag 13.00 – 17.00 uur (van april t/m augustus ‘s zondags gesloten)

PROGRAMMA 2020
GEPLAND
Zaterdag 21 maart: Algemene Ledenvergadering | Lezing The Lost Company, door Marcel Anker Zaterdag 18 april: Boekenbeurs Dinsdag 19 mei t/m zondag 24 mei: Battlefield tour Normandië, o.l.v. Wybo Boersma Zaterdag 23 mei: Battlefield tour (wandeling) Sonse Bossen bij Eindhoven, o.l.v. gids Edwin Popken

IN VOORBEREIDING – DATUM NADER TE BEPALEN
Battlefield tour 1st Airborne Reconnaissance Squadron Battlefield tour B en C Coy 2nd Battalion The Parachute Regiment Diverse thema-avonden. Onder andere een lezing over Kreta 1941, door Erik Jellema Voor meer informatie over of deelname aan de verschillen-de activiteiten óf wijzigingen in het programma zie www.vriendenairbornemuseum.nl of mail naar activiteiten@vriendenairbornemuseum.nl

VERSCHIJNING AIRBORNE MAGAZINE
NUMMER 17 – MAART 2020
NUMMER 18 – JULI 2020
NUMMER 19 – NOVEMBER 2020

De achterzijde

Nog één keer 75 jaar Market Garden: Paradropping bij Land-goed Den Heuvel in Groesbeek op woensdag 18 september 2019. 1.200 militairen uit onder andere de Verenigde Staten, Canada, Groot-Brittannië, Polen, Duitsland en Nederland na-men deel aan de gecombineerde oefening/herdenking ‘Falcon Leap’. Het was voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog dat op deze schaal en in NAVO-verband werd gesprongen boven Groesbeek. (foto: Marco Ferrageau).
Voor een impressie van de dag vanuit militaire optiek zie: https://defensiefotografie.nl/oefeningen/falcon-leap-2019/

Rick van der Hoef heeft in 2020 de Nieuwsbrieven gedigitaliseerd en is 2021 begonnen met de Ministories. Ze stonden al wel op de website maar in een pdf formaat met een autorisatie. De toegang was lastig en het belangrijkste, de inhoud kon niet gevonden worden door zoekmachines. Daarom worden alle Ministories opnieuw gedigitaliseerd door Rick en vervolgens stuk voor stuk gepubliceerd op de website. Lees meer

MINI STORY No. 90
Robert Voskuil
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 103 van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, augustus 2006

De Arnhem Film Unit
Minder dan een jaar nadat de restanten van de le Britse Airbome Divisie zich over de Rijn hadden teruggetrokken, klonk in Arnhem en Oosterbeek opnieuw het geluid van explosies en geweerschoten. Opnieuw gingen Britse parachutisten in de aanval en reden Duitse tanks door de straten, maar nu gebeurde dit onder leiding van een filmregisseur.
Het doel was het maken van een film over de Slag om Arnhem. Verwoeste gedeelten van Arnhem en Oosterbeek fungeerden als decor voor de opnamen, die voor het grootste deel werden gemaakt in augustus en september 1945. Hierbij werd geen gebruik gemaakt van professionele acteurs, maar van Britse militairen van de le Britse Airborne Divisie, die het jaar tevoren zelf deel hadden genomen aan de luchtlandingen en de daarop volgende strijd. Ook burgers speelden een bescheiden rol.
Het idee voor het maken van deze film was al in november 1944 in Engeland naar voren gebracht door het bestuur van het Airbome Forces Security Fund. Men dacht toen aan een korte, relatief goedkoop te produceren documentaire, die door Gaumont-British News, een onderdeel van de RANK filmmaatschappij, kon worden samengesteld uit origineel filmmateriaal, dat door cameramannen van het leger en de luchtmacht tijdens de luchtlandingsoperatie was opgenomen. Met deze film wilde men de aandacht vestigen op het werk van het Airbome Forces Security Fund en hiervoor fondsen werven. Uiteindelijk werden de plannen echter veranderd en kwam het hoofd van Gaumont-British News, Castleton Knight, met het idee om een documentaire te maken, die deels zou bestaan uit origineel filmmateriaal en deels uit scènes die op het voormalige slagveld zouden worden opgenomen met behulp van militairen.
Na het beëindigen van de oorlog in Europa in mei 1945 kon met dit project worden begonnen. Castleton Knight vroeg toestemming aan het Britse Ministerie van Oorlog (het ‘War Office’) om ca. 200 Britse militairen te mogen gebruiken voor zijn film. Die toestemming werd verleend, maar de Rank filmmaatschappij moest hiervoor wel drie Engelse Ponden per dag per man aan het leger betalen. De commandanten van de verschillende eenheden van de le Britse Airborne Divisie kregen het verzoek om een aantal officieren en manschappen gedurende enige

Scène van een Panther tank tijdens een aanval op de beneden-Weverstraat in Oosterbeek. (Foto: via Robert Voskuil)

maanden beschikbaar te stellen voor de filmische ‘reconstructie’ van de Slag om Arnhem.
De regisseur die dit project moest leiden, die Ier Brian Desmond Hurst, kreeg zo de beschikking over een privé-legertje waarmee hij naar Arnhem kon gaan om te filmen.
Een aantal van de mannen werd persoonlijk door Brian Desmond Hurst geselecteerd om leidende rollen in de film te spelen. Een van hen was Peter Holt, die van Hurst de ‘hoofdrol’ kreeg. Holt speelt in de film een soldaat van het Tweede Parachutisten Bataljon, maar hij behoorde eigenlijk tot de 21e Onafhankelijke Parachutisten Compagnie. Van deze kleine eenheid deden overigens relatief veel mannen mee, onder wie de commandant ‘Boy’ Wilson, luitenant Hugh Ashmore, Frank Dixon, Tommy Scullion en Geoff van Rijssel, die allen een vooraanstaande rol kregen toegewezen.
Andere ‘hoofdrollen’ waren o.a. voor majoor Gough, commandant van het Verkennings (RECCE) Squadron en sergeant Jack Bateman van het 10e Parachutisten Bataljon.
Het team dat onder leiding van Brian Desmond Hurst de film moest gaan maken bestond uit een groot aantal medewerkers. Assistent-regisseur werd Victor Wark. Omdat soms gelijktijdig met twee filmteams moest worden gewerkt, werd Alex Bryce als ‘2nd Unit’ regisseur aangesteld.
Als ‘director of photography’ fungeerde C.M. Pennington Richards, die de leiding had over drie cameramannen. De geluidsman was Harry Abott. Foto’s voor publici- teitsdoeleinden werden gemaakt door Lee Howard. Verder bestond het team uit decorbouwers, een productiemanager, regie-assistenten, belichters, technische assistenten, elektriciens, chauffeurs, monteurs, secretaresses, etc.. Voor de ‘speciale effecten’ werden twee man van de vuurwerkfirma Brocks uit Londen ingehuurd. Kapitein William Geil, die het jaar tevoren bij de brug in Arnhem had gevochten, fungeerde als ‘militair adviseur’.

Camera-opstelling op de Hoofdlaan in Oosterbeek. (Foto: via Robert Voskuil)

Terug naar het slagveld
Nadat de gemeentebesturen van Arnhem en Renkum toestemming hadden gegeven om daar te mogen filmen, vertrok de Arnhem Film Unit na een korte voorbereiding in Engeland begin augustus 1945 naar Nederland. Het merendeel van militairen werd ondergebracht in kazernegebouwen in Nijmegen. Iedere dag werden ze met vrachtwagens naar Arnhem en Oosterbeek vervoerd.
Tijdens de voorbereidingen in Engeland was aan de mannen gevraagd of ze bepaalde voorvallen die zij hadden meegemaakt tijdens de Slag om Arnhem aan de regisseur of zijn medewerkers wilden vertellen. Deze zouden vervolgens bekijken of het betreffende incident bruikbaar was om te worden verfilmd. Om daaruit een enigszins bruikbaar draaiboek te maken werd de schrijver Louis Golding ingehuurd.
Het was voor deze mannen, die het jaar daarvoor bij Arnhem hadden gevochten, een vreemde gewaarwording om die strijd op dezelfde plaats min of meer opnieuw te beleven en die voor de filmcamera’s na te spelen. Het gebied zag er nog vrijwel hetzelfde uit als het jaar ervoor en overal lag oorlogstuig, zoals wrakken van Duitse tanks, jeeps, Brencarriers, parachutes, containers, manden en zelfs wapens.
Op veel plaatsen in Arnhem en Oosterbeek lagen nog veldgraven van hun gesneuvelde kameraden en de Britse Graves Concentration Unit was druk bezig met het opgraven en identificeren van die stoffelijke resten. De Britse gesneuvelden werden herbegraven op de Airborne Begraafplaats in aanleg.
Bij de filmopnamen moest zorgvuldig te werk worden gegaan omdat overal nog onontplofte munitie lag, die gevaar kon opleveren voor de filmploeg.
Overigens was het filmen ook om andere redenen niet zonder gevaar, want er werd geen gebruik gemaakt van ‘losse flodders’, maar van echte, scherpe munitie!
Voor de speciale effecten, zoals ontploffingen en rookgordijnen, zorgden de mannen van de vuurwerkfirma Brocks uit Londen.
De filmploeg wist de beschikking te krijgen over een paar Duitse tanks en daarvan zijn de twee ‘Panthers’ het meest in beeld, zowel bij de brug in Arnhem als in Oosterbeek. Wanneer ze zogenaamd moesten schieten werd door de mannen van Brocks vuurwerk in de loop gedaan, dat op het juiste moment moest worden ontstoken.
De burgers in Arnhem en Oosterbeek volgden met belangstelling de activiteiten van de ‘Arnhem Film Unit’ en verschillende Nederlanders mochten als figurant meespelen, vooral in de rol van Duitse soldaten.

‘Hoofdrolspelers’ Peter Holt en Tommy Scullion graven een schuttersput achter hotel Hartenstein. (Foto: via Robert Voskuil)

Arnhem en Oosterbeek als filmdecor
De omgeving van de Arnhemse Rijnbrug was totaal verwoest. De scènes van de strijd om de brug moesten daarom worden gefilmd in een omgeving, waarin alleen nog wat muren van huizen en gebouwen overeind stonden, terwijl bij het begin van de gevechten in september 1944 dit deel van Arnhem nog geheel intact was. Toch koos men ervoor om de reconstructie van de strijd bij de brug vast te leggen in dit ‘decor’ van totaal verwoeste bebouwing. Vanuit een historisch perspectief was dit uiteraard niet juist, maar het verhoogde volgens de filmmakers wel het dramatische effect van het verhaal. De andere locatie in Arnhem waar uitgebreid werd gefilmd, was het St. Elisabeths Gasthuis op Bovenover in Arnhem.
Evenals Arnhem was ook het dorp Oosterbeek zwaar gehavend uit de oorlog gekomen. Voor de ‘Arnhem Film Unit’ vormden de beschadigde en verwoeste straten in het dorp een ideaal decor voor hun opnamen.
Scènes van de opmars naar de brug werden gefilmd op de Middenlaan in Heveadorp, op de Oude Oosterbeekse Weg, waarbij een Franse Renault-tank werd aangevallen en op de Benedendorpsweg in Oosterbeek, enkele honderden meters oostelijk van de Oude Kerk.
De meeste gevechtsscènes werden opgenomen op de beneden-Weverstraat, althans voor zover het ging om acties in bebouwd gebied. Tientallen situaties uit september 1944 werden hier nagespeeld en gefilmd vanuit verschillende richtingen, zodat het leek alsof de acties zich op geheel verschillende plaatsen afspeelden.
De Oude Kerk werd gebruikt voor de opnamen waarin majoor Richard Lonsdale met een bebloed verband om zijn hoofd een groep soldaten instructie geeft en aan- moedigt.
Omdat het hierbij ging om een vrij lang stuk tekst, schreef de assistent-regisseur die met houtskool op een deur van de consistoriekamer. Dit groot formaat spiekbriefje’ was tijdens de opnamen wel zichtbaar voor Lonsdale, maar niet voor de camera. Later is deze deur geschonken aan het Airborne Museum.
In de pastorie naast de Oude Kerk was tijdens de slag een verbandpost gevestigd, waar uiteindelijk bijna 300 gewonden werden opgevangen. De bewoonster van de pastorie, mevrouw Kate ter Horst, had die dagen op allerlei manieren hulp geboden. Toen de situatie steeds angstiger werd, was zij van kamer tot kamer gegaan en had de gewonden Psalm 91 uit een Engelstalige Bijbel voorgelezen. Dit had diepe indruk gemaakt op degenen die erbij waren geweest en regisseur Brian Desmond Hurst wilde dan ook graag dat zij dit opnieuw zou doen, nu voor de camera. Maar bescheiden als ze was, weigerde Kate ter Horst dat in eerste instantie. Pas nadat pater Dijker, die zelf het jaar daarvoor in de Tafelberg gewonden had bijgestaan, haar had overtuigd, stemde ze toe. De scène, die werd opgenomen in de kelder van Huize de Pietersberg, is een van de ontroerendste uit de film.
Veel opnamen werden gemaakt in hotel Hartenstein en in het park daaromheen Alle schuttersputten uit 1944 waren er nog en konden voor allerlei scènes zo weer worden gebruikt.
In de Tafelberg maakte de Arnhem Film Unit beelden van de verpleging van de gewonden. De zaal naast de ingang van het gebouw werd evenals de hal vol gelegd met op zeer realistische wijze geschminkte ‘gewonden’. Daartussen bewogen zich de Britse en Nederlandse verplegers, de Oosterbeekse dokters Van Maanen en Onderwater en pater Dijker.
Soms resulteerden opnamen in complicaties waarop de filmploeg niet had gerekend. Zo stond op de spoordijk in Oosterbeek, tussen station Oosterbeek-Laag en de op 17 september 1944 door de Duitsers opgeblazen spoorbrug over de Rijn, een dieseltrein van de Nederlandse Spoorwegen (NS). Deze was daar geparkeerd in begin september 1944 en was tijdens de slag en de daarop volgende beschietingen in de winter van 1944/1945 zwaar beschadigd. De mensen van de Arnhem Film Unit kwamen op het idee om de trein in brand te steken en daar spectaculaire beelden van te maken. Aldus geschiedde en de trein brandde als een fakkel. De directie van de NS, was daarover buitengewoon ontstemd, omdat de trein volgens hen nog gerepareerd had kunnen worden! Uiteindelijk moest de RANK filmmaatschappij een aanzienlijke schadevergoeding betalen en de betreffende opnamen van de brandende trein werden uit de film weggelaten.
Op 25 september 1945, vlak voordat de Arnhem Film Unit zou terugkeren naar Engeland, namen de mannen nog deel aan de inwijding van de Airborne Begraafplaats in Oosterbeek.

Het einde van een aanval met Duitse pantserwagens op de Rijnbrug in Arnhem. (Foto: collectie Airborne Museum)

Door het verhaal van de Slag om Arnhem heen lopen de persoonlijke belevenissen van Peter Holt en zijn naaste medespelers. De plot is vrij eenvoudig. Holt raakt bij de landing zijn bataljon kwijt en sluit zich aan bij de verkenningseenheid. Na een aantal avonturen komt hij terecht bij het hoofdkwartier Hartenstein, waar hij een paar bekenden tegenkomt. De volgende dagen neemt hij met hen deel aan de gevechten in Oosterbeek. Hij raakt gewond en wordt behandeld in de Tafelberg. Omdat zijn verwondingen niet van ernstige aard zijn, keert hij terug naar de linies, waar hij tot het eind aan de strijd deelneemt.

De opnamen in Engeland, de montage en de première
Nadat eind september het filmen in Nederland was voltooid, moest nog een aantal opnamen worden gemaakt in Engeland. Het ging hierbij om de scènes van de ‘briefing’ van de mannen op hun bases voor vertrek, de kerkdienst op het vliegveld, het verzamelen bij de toestellen en het instappen.
Het meeste van dit opnamewerk gebeurde op vliegveld Broadwell, een van de bases waarvandaan in september 1944 eenheden naar Arnhem waren vertrokken.
De terugtocht over de Rijn werd gereconstrueerd in de met water volgelopen grindgroeven bij Wraysbury in de buurt van Windsor. De opnamen vonden plaats in november 1945 en het water was ijskoud. Een deel van de mannen werd net als in september 1944 overgezet in boten, maar een ander deel moest vrijwel geheel naakt het water induiken en proberen over te zwemmen. Intussen zorgde de genie voor explosies in het water, waarbij tot ieders opluchting geen ongelukken gebeurden. De mannen kregen wel extra betaald voor dit koude avontuur en de filmmaatschappij zorgde er voor dat na afloop een ruime voorraad rum voor de mannen beschikbaar was om op te warmen!
Toen alle filmopnamen waren voltooid konden Hurst en zijn medewerkers in de studio met de montage beginnen. Daarbij werden de gespeelde scènes en de originele beelden uit 1944 in hun definitieve volgorde gezet, waarna het geluid kon worden toegevoegd.
Een groot deel van de dialogen moest door de ‘acteurs’ in de geluidsstudio bij de film worden ingesproken, hetgeen veel tijd en inspanning kostte omdat beeld en spraak synchroon moesten lopen.
Guy Warrack componeerde de bijbehorende muziek, die vervolgens door het London Symphony Orchestra, onder leiding van Muir Mathieson werd uitgevoerd.
Het verloop van de Slag om Arnhem wordt in het begin van de film vooral verteld door een zakelijk klinkende commentaarstem. Maar later neemt BBC correspondent Stanley Maxted het verhaal over. Door zijn ooggetuigenverslagen komt er veel meer emotie in de beschrijving van de gebeurtenissen.

Noch aan het begin, noch aan het eind van de film wordt enige informatie wordt gegeven over de mensen die hem hebben gemaakt. Dit was een bewuste keuze. Alle eer moest worden gegeven aan de mannen, die zo moedig bij Arnhem hadden gevochten en daarbij zulke grote offers hadden gebracht: ‘Theirs is the Glory’, ‘voor hen alle eer’!
De première vond plaats op 17 september 1946 in Londen, Ottawa en Arnhem. Voor de vertoning in Londen in het Gaumont Theatre in Haymarket, werden door de filmmaatschappij tien Nederlandse meisjes uit Oosterbeek en omgeving uitgenodigd om daar in traditionele Hollandse klederdracht programma’s te verkopen aan de genodigden.
Door de verkoop en verloting van speciale tickets, die waren gemaakt van aluminium van bij Arnhem neergekomen zweefvliegtuigen, wist producer Castleton Knight die avond duizenden Engelse Ponden bijeen te brengen voor het Airborne Forces Security Fund.

Naschrift
‘Theirs is the Glory’ is in veel opzichten uniek, niet alleen door zijn inhoud, maar ook door de manier waarop hij tot stand kwam. De waarde van film ligt natuurlijk in de eerste plaats in de bijzondere manier waarop de strijd, zoals die door de Britten werd ervaren, in beeld werd gebracht. Maar de film geeft ook een beeld van Arnhem en Oosterbeek, zoals die er uitzagen in 1945, geschonden door het oorlogsgeweld op een schaal, die we ons nu nauwelijks meer kunnen voorstellen. Ook in dat opzicht is het een belangrijk historisch document.
Nu, zestig jaar na de première is ‘Theirs is the Glory’ uitgebracht op DVD met Nederlandse ondertitels. Daarbij is o.a. een boekje gevoegd waarin uitgebreid wordt ingegaan op de geschiedenis van de film.

Literatuur
Popple, T„ Viewing Notes ‘Theirs is the Glory’, gepubliceerd door uitgeverij ‘After the Battle’, 1987.
Travis, W.B., Theirs is the Glory’, in: ‘After the Battle’ no.58,1987.

Download ministory

MINISTORY No. 89
Ruurd Kok
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 102 van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, juni 2006

Het verleden op de schop
Ergens op de zuidwestelijke Veluwe ligt een terrein met resten van een Duitse luchtafweerstelling uit de Itveede Wereldoorlog. Een luchtfoto uit 1944 toont een complex dat bestaat uit tientallen structuren van verschillende vorm en afmeting. Enkele heuvels zijn herkenbaar aan hun slagschaduw en dienden ongetwijfeld als geschutsopstellingen. Ook een loopgraaf en diverse schuttersputten zijn duidelijk te zien. Tussen de overige structuren moeten zich munitieopslagplaatsen bevinden en onderkomens voor de manschappen. Welke structuur waarvoor heeft gediend, is niet af te leiden uit de luchtfoto. Vooralsnog zijn over deze stelling geen ooggetuigenverslagen of andere historische gegevens bekend. Aan de hand van de luchtfoto zijn de diverse structuren in het terrein terug te vinden, waaronder de loopgraaf, resten van gebouwen en de heuvels. Het terrein is inmiddels ook bekend bij metaaldetectorzoe- kers. Op diverse plaatsen zijn kuilen gegraven, waarnaast opgegraven materiaal is achtergelaten. De zoekers zullen de in hun ogen bijzondere voorwerpen wel hebben meegenomen. Naast objecten met een militair karakter bevindt zich tussen de achtergelaten vondsten opvallend veel huisraad zoals flessen, keukengerei en scherven van borden, kopjes en borrelglaasjes. Nauwkeurige studie van deze sporen en voorwerpen kan gegevens opleveren over de inrichting van de stelling, het type geschut, de functie van de diverse gebouwen en het dagelijks leven van de manschappen. De bodemvondsten kunnen daarmee informatie opleveren die (nog) niet uit historische bronnen bekend is, mits ze op verantwoorde wijze worden onderzocht.
Deze luchtafweerstelling is slechts een van de vele terreinen met resten uit de oorlog waar zoekers vooralsnog ongestoord hun gang kunnen gaan. Slechts weinig mensen lijken zich ervan bewust te zijn, dat zodoende een unieke en onvervangbare informatiebron wordt vernietigd. De betekenis van bodemvondsten als historische bron lijkt nog vrijwel onbekend. Dat geldt ook voor berichten in deze Nieuwsbrief. In nummer 97 (februari 2005) wordt bijvoorbeeld de vondst beschreven van een dropkooi voor een motorfiets te Driel (Versluijs 2005) en is ook een bericht opgenomen over een zeldzaam stengun-bajonet die bij de Ginkelse Heide werd gevonden. De betekenis van deze vondsten wordt vooral gezien als een welkome, zeldzame aanvulling op de collectie van het Airbome Museum respectievelijk een particulier. De betekenis van bodemvondsten gaat echter veel verder. Dit artikel laat zien welke bijdrage bodemvondsten kunnen leveren aan onderzoek naar de Slag om Arnhem. Daarbij komt ook de vraag aan de orde of iedereen zomaar naar deze voorwerpen mag zoeken.

Door schatgravers opgegraven en achtergelaten vondsten in een Flak-stelling ergens op de zuidwestelijke Veluwe, Opvallend is de grote hoeveelheid huisraad (foto Ruurd Kok, juni 2005).

De bodem als archief
De plaatsen waar tijdens de Slag om Arnhem is gevochten, dragen vaak nog zichtbaar de sporen daarvan, zoals oorlogsschade aan bomen en gebouwen of sporen van stellingen en schuttersputten. Deze zichtbare sporen vormen een tastbare herinnering aan de krijgshandelingen. Een groot deel ligt echter onzichtbaar verborgen in de bodem. Vele foto’s uit de septemberdagen van 1944 tonen hoe het strijdtoneel lag bezaaid met onder andere kogel- en granaathulzen, uitrustingsstukken en wrakstukken van voertuigen. Veel van dit materiaal is achtergelaten in stellingen, of na de oorlog daarin gedumpt bij het opruimen van de oorlogsschade. Daarnaast zijn stoffelijke resten van gesneuvelde soldaten aan de bodem toevertrouwd en zijn neergestorte vliegtuigen in de bodem terechtgekomen. Al deze resten maken deel uit van de materiële neerslag van de Slag om Arnhem. Evenals de vele overgeleverde voor-werpen, foto’s, officiële documenten en persoonlijke getuigenissen vormen de bodemvondsten een infor-matiebron over de strijd.
Archeologen zijn dé deskundigen op het gebied van het opsporen, onderzoeken en interpreteren van materiële resten uit het verleden. Zij graven met als doel kennis te verzamelen over het verleden. Tijdens het veldwerk worden alle relevante gegevens gedocumenteerd: sporen worden getekend en gefotografeerd, de herkomst van vondsten wordt geregistreerd en er worden grondmonsters genomen voor nader onderzoek. Bij de uitwerking worden de aangetroffen vondsten en sporen geanalyseerd en geïnterpreteerd om te komen tot uitspraken over het verleden. Archeologen spreken daarom van het bodemarchief: het geheel van in de bodem bewaard gebleven archeologische resten die informatie leveren over ons verleden. Het bodemarchief heeft een aantal specifieke kenmerken. In de eerste plaats kunnen sporen en vondsten onder geschikte omstandigheden vele eeuwen bewaard blijven in de bodem. Zolang de omstandigheden niet wijzigen, is de bodem de beste plaats om die vondsten en sporen te bewaren, in hun oorspronkelijke situatie. Uitgangspunt van het archeo- logiebeleid is dan ook om bekende archeologische vindplaatsen zoveel mogelijk te behouden. Slechts wanneer een vindplaats om wat voor reden dan ook verloren dreigt te gaan, wordt overgegaan tot opgraving. Zo is voorafgaand aan de aanleg van de Arnhemse nieuwbouwwijk Schuytgraaf archeologisch onderzoek gedaan (Smit 1997). Van de elf ontdekte vindplaatsen kon een deel worden behouden en is de rest (deels) opgegraven. Het behoud van de vindplaatsen is geregeld in het bestemmingsplan Schuytgraaf (2000). Ook in de Waalsprong bij Nijmegen is al in een vroeg stadium onderzoek gedaan naar archeologische vindplaatsen (Schut 2001; Van den Broeke 2002).
Het feit dat een vindplaats alleen bij dreigende verstoring wordt opgegraven, heeft te maken met een tweede kenmerk van het bodemarchief. In tegenstelling tot andere archieven kan het bodemarchief slechts éénmalig worden geraadpleegd. Opgraven betekent vernietigen. Daarom is het doen van opgravingen volgens de Monumentenwet alleen toegestaan aan daartoe bevoegde instanties.1 De gemeente Arnhem heeft sinds 1 mei 1997 een gemeentelijk archeoloog en opgravingsbe- voegdheid. In gemeenten zonder eigen archeoloog worden opgravingen uitgevoerd door daartoe bevoegde bedrijven. Het kan ook gebeuren dat archeologische vondsten bij toeval worden aangetroffen. Om te voorkomen dat de gegevens van dergelijke toevalsvondsten verdwijnen, stelt de Monumentenwet dat ze moeten worden gemeld, zodat kennis kan worden genomen van de vondst en de vondstomstandigheden en de gegevens van deze vondsten kunnen worden geregistreerd in een landelijke database. Zo regelt de Monumentenwet dat het bodemarchief alleen door deskundigen wordt geraadpleegd en dat ook de gegevens van toevalsvondsten terecht komen bij deskundigen.
Een derde kenmerk van het bodemarchief is dat het grotendeels onzichtbaar is, althans in Nederland. Een uitzondering vormen bijvoorbeeld de vele prehistorische grafheuvels in de omgeving van Oosterbeek. Dit betekent dat het bodemarchief zeer kwetsbaar is, omdat de bodem ook intensief wordt gebruikt voor andere doeleinden, zoals bouwen, aanleg van infrastructuur en natuurontwikkeling. Grote delen van het bodemarchief zijn in de loop der jaren vernietigd uit onwetendheid. Om zoveel mogelijk rekening te kunnen houden met de (verwachte) aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, hebben archeologen twee kaarten ontwikkeld. De terreinen waarvan bekend is dat er archeologische waarden aanwezig zijn, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK), zoals de genoemde grafheuvels. Een deel van de terreinen op deze kaart is wettelijk beschermd op grond van de Monumentenwet, zoals het terrein van kasteel Rosande in de gelijknamige polder tussen Oosterbeek en Arnhem. Daarnaast staat op de Indikatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) aangegeven wat de archeologische verwachting is van een gebied.” Deze verwachting is gebaseerd op de huidige kennis over de relatie tussen landschappelijke kenmerken en het voorkomen van archeologische vindplaatsen. Hoe hoger de verwachting, des te groter wordt de kans geacht dat archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.

Bij archeologisch onderzoek in de Waalsprong is in 1998 aan de Groenestraat in Oosterhout tussen nederzettingssporen uit de achtste eeuw voor Christus deze kring van granaat- hulzen blootgelegd. Het betreft hulzen van een Brits 25-pon- der kanon van het type Ordnance. O.F. 25 pr Mark 1 of Mark 2. De kring is geïnterpreteerd als Engelse geschutsstelling. De foto toont de hulzen in hun oorspronkelijke situatie, de jalon is 2 m lang (foto Bureau Archeologie gemeente Nijmegen).

Bergingen en onderzoeksgroep
Ook al is opgraven voorbehouden aan bevoegde instanties, toch wordt op diverse voormalige slagvelden volop materiaal uit de oorlog opgegraven door officiële instanties zonder archeologische deskundigheid. In gebieden waar zwaar is gevochten, is de kans groot dat bij graafwerkzaamheden zowel munitie als lichamen van soldaten worden gevonden. Bij het aantreffen van munitie en menselijke resten wordt doorgaans direct de politie gewaarschuwd, die vervolgens de betrokken instanties erbij haalt. Munitie wordt geborgen en onschadelijk gemaakt door het Explosieven Oprui- mingscommando van de Koninklijke Landmacht (EOCKL). Om vertraging en ongelukken bij bouwwerkzaamheden te voorkomen, wordt tegenwoordig steeds vaker in een vroeg stadium onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van explosieven. Deze opsporing is sinds 1998 geprivatiseerd (Verhoeven 2004). Op basis van historisch onderzoek, zoals de bestudering van ooggetuigenverslagen en luchtfoto’s, worden locaties in kaart gebracht waar nog niet-ontplofte munitie aanwezig kan zijn. Vervolgens wordt de munitie in het veld opgespoord met metaaldetectoren en onschadelijk gemaakt. Ook de bodem van Schuytgraaf is door een civiele aannemer onderzocht op explosieven, die vervolgens door het EOCKL zijn vernietigd (Rensen 2003; Van Otterloo 2003). Hier zijn onder andere resten ge orgen van een Duitse jager, Focke Wulf 190, en ver- cnnn eme en grotere wapens, vliegtuigraketten en zo’n 5000 granaten. Behalve munitie zijn bij de explosieven- opruimmg ook veel uitrustingsstukken en persoonlijke bezittingen gevonden (Van Otterloo 2003).
Aangetroffen resten van militairen worden geborgen door de eenkoppige Bergings- en Identificatie Dienst van de Koninklijke Landmacht (BIDKL), die de stoffelijke resten ook tracht te identificeren.111 Bij de berging wordt gezocht naar alles wat te maken heeft met de omgekomen militair. Dit wordt verzameld, geregistreerd, gefotografeerd en in een kist meegenomen. In Schuytgraaf zijn bijvoorbeeld sinds september 2001 twee Britten en twaalf Duitsers geborgen (zie ook Rensen 2003). Persoonlijke bezittingen worden na identificatie overgedragen aan familie of nabestaanden, overige voorwerpen worden bewaard in het depot van de Bergingsdienst te Soesterberg. Gegevens van de berging en van de identificatie worden vastgelegd in een onderzoeksrapport, waarin ook de aangetroffen persoonlijke voorwerpen en uitrustingsstukken worden geregistreerd. De rapporten bevatten bijvoorbeeld informatie over de doodsoorzaak en de wijze waarop een soldaat een veldgraf heeft gekregen. Deze informatie kan namelijk in verband worden gebracht met historische bronnen zoals ooggetuigenverslagen en is daarmee van belang voor identificatie. De bergingen van EOCKL en BIDKL zijn niet in strijd met de Monumentenwet. De diensten graven immers niet met als doel opgravingen te doen, maar om munitie respectievelijk stoffelijke resten te bergen.lv Desondanks gaan bij dit zeer belangrijke en nuttige werk onbedoeld en onbewust gegevens verloren. De ruimers en bergers registeren immers alleen de voor hun taak relevante gegevens. Geruimde explosieven worden per perceel geregistreerd, overige vondsten niet. Vondstomstandig- heden van munitie worden niet vastgelegd. Van een door de EOCKL onschadelijk gemaakte kist mortiergranaten is dan bijvoorbeeld niet meer te achterhalen of de kist in een sloot is gedumpt of is achtergelaten in een mortierstelling. Voor de reconstructie van een historische gebeurtenis kunnen dergelijke gegevens van belang zijn. De BIDKL probeert stoffelijke resten binnen één dag te bergen, om te voorkomen dat de vindplaats onbeheerd achterblijft met alle risico’s van dien. Dit heeft consequenties voor de wijze waarop de resten worden verzameld en geregistreerd. Voor historisch onderzoek naar een slagveld is het bovendien lastig dat de verzamelde resten verspreid raken over verschillende instanties. Voor het archeologisch onderzoek in Schuytgraaf zijn zowel gegevens van het particuliere ruimingsbedrijf als van de Bergingsdienst opgevraagd en gebruikt bij de analyse en interpretatie van aangetroffen sporen en vondsten uit de IXveede Wereldoorlog.v
De BIDKL komt direct in actie na een melding dat stof-felijke resten zijn aangetroffen. De dienst gaat zelf echter niet gericht op zoek naar vermiste soldaten. Dit werd als een gemis ervaren in de gemeente Renkum, waar zich nog veel resten van soldaten in de bodem moeten bevinden. Mede op initiatief van de gemeente is vanaf 1993 actief gezocht naar vermisten. Enkele personen die veelal op basis van ooggetuigenverslagen onderzoek deden naar vermiste soldaten, vormden de Onderzoeksgroep historisch terreinonderzoek Wereldoorlog II ook bekend als de Zoekgroep (Berends 1998).” Sinds 1994 doet de groep in rapporten verslag van hun onderzoeken, met een lijst van vondsten, situatietekeningen en een historische interpretatie.™ De Onderzoeksgroep heeft bijvoorbeeld in januari 1993 aan de Van Lennepweg in Oosterbeek twee vermiste Britse soldaten van het Border Regiment gevonden (Timmerman, Timmerman & Van Buggenum 1994). Het werk van de Onderzoeksgroep toont de meerwaarde van een geïntegreerde aanpak waarbij historische gegevens en vondsten worden gecombineerd. Aan de Van Lennepweg werden in 1993 en 1994 naast de stelling met de twee stoffelijke overschotten drie schuttersputten gevonden. In één put werden resten aangetroffen van 2 inch mortiergranaten, in de tweede de overblijfselen van een walkietalkie en in de derde enkele brengun-magazij- nen. Voorzichtig concludeerden de onderzoekers dat de walkietalkie kan hebben gediend voor de vuurleiding van de mortier en dat de brengun diende als bescherming voor de stelling.”1’1 De vondst van een blindganger van een Duitse 8 cm mortiergranaat op enkele meters van de put waarin de Britten waren aangetroffen, bevestigt de ooggetuigenverslagen dat de twee Britten waren gesneuveld bij Duitse mortieraanvallen. Ondanks de goede bedoelingen van de Onderzoeksgroep en de nauwkeurige registratie van de vondsten, blijft het een feit dat de onderzoeken niet op archeologisch verantwoorde wijze worden uitgevoerd. Weliswaar wordt gedocumenteerd op welke locatie welke vondsten zijn verzameld, maar ze worden niet laagsgewijs verzameld en ook niet in hun oorspronkelijke context gedocumenteerd. Hierdoor gaan gegevens verloren. Met het verstrijken van de periode van vijftig jaar zijn de opgravingen van de Onderzoeksgroep sinds 1995 formeel in strijd met de Monumentenwet.

Illegale zoekers en toevalsvondsten
Behalve door explosievenruimers en de Bergingsdienst worden veel voormalige slagvelden door particulieren afgezocht met een metaaldetector. De eerder beschreven luchtafweerstelling is daarvan een schrijnend voorbeeld. In de Arnhemse nieuwbouwwijk Schuyt- graaf was zoveel belangstelling van particuliere zoekers, dat een beveiligingsbedrijf verschillende keren de politie moest waarschuwen en mensen heeft laten aanhouden (Van Otterloo 2003). Het zoeken met een metaaldetector is namelijk verboden, voor zover de zoekers op pad gaan met het doel vondsten op te graven. Opgraven door onbevoegden is immers niet toegestaan volgens de Monumentenwet. In de praktijk wordt het zoeken soms oogluikend toegestaan, zolang wordt gezocht in geroerde en dus verstoorde grond. Om illegaal opgraven tegen te gaan, heeft de gemeente Arnhem een zogenaamd detectorverbod opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).”1 In de gemeente Renkum geldt al sinds 1979 een dergelijk verbod om ongelukken met niet-ontplofte munitie te voorkomen (Artikel 5.7.1; zie ook Van der Velden 2000). De gemeente Renkum heeft aan verschillende personen ontheffing verleend om, na toestemming van de grondeigenaar, te zoeken met een detector. De leden van de Onderzoeksgroep hebben bijvoorbeeld ontheffing. De zoekers met ontheffing dienen op verzoek van de gemeente een lijst te overleggen met vondsten en onderzochte plaatsen. Vanwege het ontbreken van archeologische deskundigheid bij de gemeente is echter nooit bekeken of schade wordt aangericht aan archeologische vindplaatsen en of de vondsten wel op een verantwoorde wijze worden verzameld en gedocumenteerd.
Veel metaaldetectorzoekers zijn puur objectgericht: ze verzamelen voorwerpen om hun collectie aan te vullen. Dit geldt zeker voor schatgravers die voorwerpen opgraven en te koop aanbieden. Detectorzoekers gaan vaak gericht zoeken op locaties van stellingen, omdat daarin veel materiaal kan worden verwacht. Bij het aantreffen van materiaal worden de stellingen letterlijk leeggehaald. De voorwerpen worden opgraven zonder acht te slaan op de context van de vondsten en alleen de meest interessante voorwerpen worden meegenomen. Doordat niet wordt opgegraven op een archeolo- gisch-verantwoorde wijze en vondstomstandigheden niet worden gedocumenteerd, gaat veel informatie verloren. In het gunstigste geval noteert de verzamelaar de herkomst van de objecten. Bij het achterwege blijven van een zorgvuldige documentatie, zijn de voorwerpen niet meer te herleiden tot hun plaats van herkomst en hun relatie tot sporen en andere objecten. Daarmee gaat de informatiewaarde van de objecten grotendeels verloren en blijft bijvoorbeeld de vraag onbeantwoord of het gaat om uitrustingsstukken die tijdens de strijd in een stelling zijn achtergelaten, of dat het gaat om afval dat pas na de strijd in de stelling is gedumpt. Voor de betekenis van de vondsten maakt dat groot verschil.
Door het leeggraven van stellingen kunnen bovenben authentieke sporen worden vernield die als zichtbaar relict een waardevol spoor van de oorlog vormen. Het leeggraven van stellingen door niet-deskundigen moet dan ook worden gezien als illegaal opgraven, waarbij veel gegevens moedwillig of door onkunde worden vernietigd. Dergelijk ondeskundige opgravingen kunnen ook andere kwalijke gevolgen hebben. Bij het aantreffen van menselijke resten komt het voor dat interessante voorwerpen worden meegenomen en de overige resten worden achtergelaten. Zo bleek het onmogelijk de resten te identificeren van een in november 2004 in Groesbeek aangetroffen Duitse soldaat, omdat alle voor het identificatieonderzoek belangrijke persoonlijke bezittingen en uitrustingsstukken uit het graf waren weggenomen? Dit is ethisch onverantwoord en om die reden dan ook absoluut ontoelaatbaar.
Uiteraard kunnen bij graafwerkzaamheden toevallig voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog worden aange-troffen. Zoals gezegd geldt voor archeologische toevals-vondsten een meldingsplicht. De gemeentelijk archeoloog van Arnhem registreert ook vondsten van materiaal uit de oorlog, wanneer die bij haar worden gemeld?’Vaak ontbreek bij archeologen echter de kennis om het materiaal te kunnen determineren en de betekenis ervan te kunnen bepalen. Veel oorlogsvond- sten uit de omgeving van Arnhem worden aangeboden aan het Airborne Museum. Daarvan accepteert het museum voorwerpen die in de collectie passen, zoals een radioset die in 2002 werd gevonden bij graafwerk-zaamheden in Driel (Boekhorst 2003) en diverse vondsten uit Schuytgraaf?” Deze voorwerpen worden door het museum geregistreerd. In de praktijk valt soms lastig te bepalen wat de herkomst van de voorwerpen is en of ze eventueel door illegale opgraving zijn verkregen?’” De informatiewaarde van dergelijke losse vondsten is vaak beperkt en is niet alleen afhankelijk van het voorwerp zelf, maar vooral van de mate waarin gegevens bekend zijn over de vindplaats.
Stellingenkaart
Veel sporen van voormalige slagvelden gaan ongezien verloren bij graafwerkzaamheden of illegale opgravin gen. Hiermee verdwijnen ook veel gegevens die mogelijk een bijdrage hadden kunnen leveren aan de kennis over het betreffende strijdtoneel, zoals de ligging van stellingen en daarin bewaard gebleven uitrustingsstukken. Om te voorkomen dat sporen uit de Tveede Wereldoorlog ongezien verdwijnen, is het van groot belang dat ze nauwkeurig in kaart worden gebracht. De wens om deze sporen te behouden, blijkt bijvoorbeeld uit het initiatief van de Monumentencommissie Renkum om objecten die herinneren aan de TWeede Wereldoorlog voor te dra- P!aatsmS °P de gemeentelijke monumentenijs . p eze zogenaamde lijst van potentiële Martiale Monumenten staan inmiddels vijftien terreinen en 24 gebouwen, bomen en andere objecten Het spoorviaduct in de Klingelbeekseweg en Benedendorpsweg te

De Bergingsdienst legt de resten bloot van een Duitse sol- daat, die in februari 2006 zijn aangetroffen bij werkzaamhe- den aan de westzijde van de spoorlijn Arnhem-Nijmegen ter hoogte van de wijk Schuytgraaf (foto Gravendienst/BID).

Oosterbeek is in 2005 als eerste beschermd object op de lijst van gemeentelijke martiale monumenten geplaatst’(xvi) Ook herkenbare sporen in het landschap komen hiervoor in aanmerking.
Met het oog op behoud en beheer is het wenselijk dat de ligging van bewaard gebleven schuttersputten en andere stellingen nauwkeurig wordt ingemeten en wordt aangegeven op een zogenaamde Stellingenkaart. Een dergelijke Stellingenkaart kan worden geraadpleegd voorafgaand aan geplande graafwerkzaamheden om te voorkomen dat sporen ongezien verdwijnen. De Duitse luchtafweerstelling die in 2002 bij het afgraven van een dijkje in de Rosandepolder te voorschijn kwam, was bijvoorbeeld duidelijk herkenbaar op geallieerde luchtfoto’s (Maassen 2003). Voorafgaand aan de werkzaamheden had dus al rekening kunnen worden gehouden met deze vondst.™1 Op basis van luchtfoto’s uit de oorlogsdagen kunnen ook niet meer zichtbare of verdwenen stellingen in kaart worden gebracht. De kaart kan worden aangevuld met andere sporen, zoals oorlogsschade aan bomen of gebouwen. Net als bij het in kaart brengen van archeologische vindplaatsen, komt ook bij een Stellingenkaart de vraag naar voren in hoeverre deze gegevens toegankelijk zouden moeten zijn. Een dergelijke kaart maakt het lieden met minder goede bedoelingen namelijk wel erg gemakkelijk om interessante zoeklocaties te vinden. Daarom is de ligging van de luchtafweerstelling in de inleiding dan ook bewust onvermeld gebleven. Het is dan ook van belang dat alleen de juiste instanties toegang hebben tot dergelijke gegevens.
Het nauwkeurig in kaart brengen van bekende stellingen, schuttersputten en andere posities kan ook een bijdrage leveren aan historisch onderzoek naar de voormalige slagvelden. Op vele plaatsen liggen bijvoorbeeld resten van schuttersputten, waarvan zelfs bekend is welke eenheid ze wanneer zou hebben gegraven. Een mooi voorbeeld zijn de schuttersputten op het terrein van Sportcentrum Papendal, waarin Brigadier
Hackett op 19 september 1944 rond 11 uur zijn hoofd-kwartier van de 4th Parachute Brigade zou hebben gevestigd.(xviii) De putten waarin de resten van Hacketts brigade zich later die dag zouden hebben ingegraven, liggen een kilometer zuidelijker in het gebied van de Bilderberg. Vaak is onbekend waarop de interpretatie van dergelijke putten is gebaseerd. Door de in het terrein nog zichtbare sporen in te meten, kan worden bekeken of het aantal en de grootte van de putten overeenkomen met de omvang van de eenheid die zich daar zou hebben ingegraven. Op basis van zo’n kaart kan bovendien onderzoek worden gedaan naar de ligging van dergelijke stellingen, hun vorm, omvang en verspreiding. Dit kan informatie opleveren over de wijze waarop de verdediging van een bepaald gebied werd georganiseerd.
Verkennend onderzoek
Om een voormalig slagveld goed in kaart te brengen, moet niet alleen worden gekeken naar zichtbare of verdwenen sporen, maar ook naar het materiaal dat op dat slagveld is aangetroffen. Naar aanleiding van het archeologisch onderzoek in Schuytgraaf zijn bijvoorbeeld gegevens opgevraagd bij de ruimingsbedrijven en bij de Bergingsdienst. Zo kon het beeld van de opgraving worden aangevuld met informatie over mortierinslagen en de ligging van veldgraven. Idealiter worden dergelijke gegevens in kaart gebracht voorafgaand aan opgravingen of andere bodemingrepen. De Roll of Honour, waarin gegevens zijn opgenomen van alle geallieerde militairen die tijdens of ten gevolge van de Slag om Arnhem om het leven zijn gekomen, biedt bijvoorbeeld informatie over de ligging van veldgraven of locaties waar gesneuvelde soldaten zijn gevonden. Voor het verzamelen van aanvullende gegevens biedt het zoeken met metaaldetectoren interessante mogelijkheden, zonder dat daarbij hoeft te worden gegraven in ongeroerde grond. Door het nauwkeurig in kaart brengen van de verspreiding van diverse typen kogelhulzen kan bijvoorbeeld de positie worden bepaald waarvandaan met bepaalde wapens is gevuurd. Ballistisch onderzoek maakt het in principe zelfs mogelijk afzonderlijke wapens aan de hulzen te herkennen. Aan de hand van granaatscherven kunnen inslagen van mortieren en granaten worden gelokaliseerd.
Door dergelijke sporen op het strijdtoneel nauwkeurig in kaart te brengen, kunnen uitspraken worden gedaan over het verloop van de strijd. Dergelijk onderzoek kan een welkome aanvulling bieden op beschikbare historische bronnen. Officiële verslagen doen over het algemeen slechts beknopt verslag van gevechtshandelingen, ooggetuigenverslagen zijn vaak gekleurd en missen het detail om handelingen te kunnen localiseren, terwijl foto’s van feitelijke gevechtshandelingen zeldzaam zijn. De fysieke sporen van de strijd zijn de enige nauwkeurige en betrouwbare bron over de plaats van handeling. Zo zouden bijvoorbeeld de onbevestigde berichten over felle man-tegen-man gevechten rond de

6
Archeologie van de Slag om Arnhem – De betekenis van bodemvondsten als histonsche bron
Ginkelse Heide (Verhoef 2002) kunnen worden onderzocht door een nauwkeurige registratie en analyse van de sporen ter plaatse. De mogelijkheden van dergelijk onderzoek worden sterk bepaald door de mate waarin het strijdtoneel nog intact is. Bij verstoringen door latere bodemingrepen kunnen vondsten en sporen zijn verdwenen. Hoe meer voorwerpen al door zoekers zijn verzameld, des te beperkter zijn de onderzoeksmogelijkheden op een locatie. De hoogste potentie hebben de gebieden waar slechts eenmalig strijd is geleverd. Daar bestaat de grootste kans het patroon van sporen en vondsten te kunnen koppelen aan historisch bekende gebeurtenissen. Dergelijk onderzoek is alleen maar mogelijk door nauwkeurige registratie van de vondsten en door intensieve samenwerking van (amateur-)histo- rici en (amateur-)archeologen. In hoeverre deze vorm van verkennend onderzoek voor het Arnhemse strijdtoneel nieuwe gegevens kan opleveren, zou onderzocht kunnen worden aan de hand van een pilot-onderzoek in een zorgvuldig geselecteerd, intact stuk voormalig strijdtoneel.
Betekenis
Bodemvondsten zijn meer dan een welkome aanvulling op de collectie van het Airborne Museum of van verzamelaars. De voorwerpen maken deel uit van de materiële neerslag van de Slag om Arnhem, die een unieke en kwetsbare informatiebron vormt over de strijd. De bijzondere meerwaarde van het bodemar- chief is dat het in tegenstelling tot andere historische bronnen, zoals foto’s en (ooggetuigen)verslagen, bestaat uit neutrale en objectieve gegevens. Onderzoek aan de fysieke resten biedt daarmee de mogelijkheid tot het nader analyseren van onbevestigde, onnauwkeurige of onbetrouwbaar geachte bronnen. Daarnaast bevat het bodemarchief gegevens van gebeurtenissen die niet zijn vastgelegd op foto, film of schrift. De voorwerpen hebben echter alleen deze historische informatiewaarde wanneer ze zorgvuldig in hun oorspronke-lijke context worden onderzocht en de relatie met andere voorwerpen en sporen nauwkeurig wordt gedocumenteerd. Behalve het nauwkeurig lokaliseren en analyseren van uit historische bronnen bekende plaatsen, handelingen en/of gebeurtenissen, biedt archeologisch onderzoek naar sporen uit de Ttveede Wereldoorlog informatie over de uitrusting van de soldaat en de wijze waarop hij in de strijd trachtte te overleven; over de inrichting, het gebruik en het verlaten van stellingen en over de organisatie en het verloop van de strijd.
Het bodemarchief en historische bronnen zijn verschillende soorten bronnenmateriaal met hun eigen mogelijkheden en beperkingen. Bodemvondsten kunnen een bevestiging bieden van op historische bronnen gebaseerde veronderstellingen, andersom kunnen bodemvondsten ook richting geven aan historisch onderzoek. De historische waarde van bodemvondsten lijkt door (amateur-)historici die zich bezighouden met de Slag

In mei/juni 1996 heeft de Onderzoeksgroep langs de Oranjeweg te Oosterbeek een paar schuttersputten uitgegraven op de locatie waar in september 1944 het hoofdkwartier van het Reconnaissance Squadron was gevestigd. De foto toont onder andere stengun-magazijnen. een pionierschop, een rantsoenblik, etensblikken en een knopenschaar, om uniformknopen te poetsen zonder dat het uniform vies wordt (foto Onderzoeksgroep Historisch Terreinonderzoek Wereld-oorlog II).

om Arnhem echter nog nauwelijks te worden erkend. Afbeeldingen of beschrijvingen van bodemvondsten zijn schaars in literatuur over de Slag, afgezien van de rapporten van de Onderzoeksgroep en berichten in deze Nieuwsbrief. Dit hangt uiteraard samen met het feit dat vooralsnog geen (amateur-)archeologen gericht onderzoek doen naar sporen van de Slag om Arnhem. Aan de andere kant ontbreekt bij (amateur-)historici nog het besef welke informatie bodemvondsten kunnen opleveren. Onderzoekers lijken bijvoorbeeld nog niet de weg te hebben gevonden naar de onderzoeksrapporten van de Bergingsdienst en naar de 38 rapporten die de Onderzoeksgroep sinds 1994 heeft gepubli-ceerd. Het zou zeer interessant zijn eens een overzicht te publiceren van de nieuwe gegevens en inzichten die beide reeksen rapporten hebben opgeleverd.

Stop de vernieling
Zo zorgvuldig als we omgaan met voorwerpen, foto’s officiële documenten en persoonlijke getuigenissen van de Slag om Arnhem, zo zorgvuldig zouden we ook moeten omgaan met de vondsten en sporen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Moedwillig plunderen van stellingen en schuttersputten moet tot een halt worden geroepen. Over archeologisch onderzoek op het terrein van de Flak-stelling heeft inmiddels een eerste gesprek plaatsgevonden met de gemeentelijk archeoloog van Arnhem. Om te voorkomen dat elders unieke sporen van de Slag om Arnhem door onwetendheid of onkunde voorgoed verdwijnen, doe ik de volgende aanbevelingen: de gemeente Renkum zou bij het verlenen van ontheffingen van het detectorverbod ook archeologische belangen moeten meewegen en voorwaarden aan de ontheffing moeten verbinden om te garanderen dat bij het zoeken geen archeologische vindplaatsen worden verstoord;
de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek zou moeten streven naar behoud en bescherming van terreinen met sporen uit de Slag om Arnhem; ten behoeve hiervan kan een waarderings- systeem worden ontwikkeld om te bepalen wat het belang van dergelijke sporen is voor onze kennis en/of beleving van de Slag om Arnhem;
het leeggraven van stellingen door niet-deskundigen is in strijd met de Monumentenwet, ethisch onaanvaardbaar en moet dan ook worden tegengegaan;
het Airborne Museum zou geen voorwerpen mogen aankopen of accepteren die (vermoedelijk) door illegale opgraving zijn verkregen;
het zoeken met metaaldetectoren dient zich te beperken tot geroerde grond en buiten archeologisch waardevolle gebieden; vondsten dienen te worden gemeld en geregistreerd;
van toevalsvondsten die bij het Airborne Museum terechtkomen, dienen de herkomst en de vondstom- standigheden zo nauwkeurig mogelijk te worden gere-gistreerd;
om te voorkomen dat (terreinen met) sporen uit de Tweede Wereldoorlog ongezien verdwijnen bij graafwerkzaamheden is het wenselijk deze sporen nauwkeurig in kaart te brengen en te beschrijven; de kaart is toegankelijk voor gebruik door betrokken instanties;
bij (de voorbereiding van) opgravingen op terreinen met sporen uit de Tweede Wereldoorlog moet tijdig contact worden gelegd tussen de verantwoordelijk archeoloog, de BIDKL en explosievenruimers; ook vroegtijdig overleg met deskundigen op het gebied van de Slag om Arnhem, bijvoorbeeld van het Airborne Museum, is zeer wenselijk;
om verlies aan informatie en vernieling van sporen te voorkomen, mag het opgraven van sporen uit de Tweede Wereldoorlog alleen gebeuren in samenwerking met of onder verantwoordelijkheid van bevoegde archeologische instanties; dergelijke onderzoeken dienen bij voorkeur te worden gecoördineerd zodat resultaten op dezelfde wijze worden gedocumenteerd en
beheerd; overwogen kan worden een werkgroep Slag- veldarcheologie op te richten.
Met dank aan: Peter van den Broeke (gemeente Nijmegen) voor het beschikbaar stellen van gegevens en aan David Fontijn (Leiden), Geert Jonker (Graven- dienst/Bergings- en Identificatie Dienst), Geert Maassen (Gelders Archief, Arnhem), Arnand Maringka (Gravendienst/Bergings- en Identificatie Dienst); Mieke Smit (gemeente Arnhem) en Frans Smolders (Airborne Museum ‘Hartenstein’, Oosterbeek) voor hun zinvolle commentaar op eerdere versies van dit artikel en in het bijzonder aan Hans Timmerman (de Gelderland Bibliotheek, Arnhem) voor de vele zinvolle discussies over zijn hobby en mijn vak.

Literatuur
Berends, A. Nog 428 Britse soldaten vermist: zoekgroep stuit regelmatig op resten gesneuvelden van Slag om Arnhem. Arnhemse Courant, 15 augustus 1998.
Boekhorst, R. (2003). Radio ontvanger WS 38 Set Mk. II. Nieuwsbrief No. 89 van de Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, p. 3.
Broeke, P. van den (2002). Vindplaatsen in vogelvlucht. Beknopt overzicht van het archeologisch onderzoek in de Waalsprong 1996-2001. Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie (Archeologische berichten Nijmegen – Rapport 1).
Jonker, G. (2006). Herbegrafenis van Britse militairen. Nieuwsbrief No. 100 van de Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, pp. 4-5.
Maassen, G. (2003). WO2 en de Rosandepolder. Nieuwsbrief No. 89 van de Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, p. 7.
Maassen, G. (2004). Martiale Monumenten. Comité Open Monumentendag Renkum.
Otterloo, R. van (2003). Een scheerkwast voor op ’t slag-veld. De Gelderlander, 25 september 2003.
Rensen, J. (2003). Graven naar gesneuvelde militairen. ‘Vermist is erger dan dood.’ Landmacht 2, pp. 14-16.
Schut, P. (2001). Monumenten in Waalsprong en Schuytgraaf. Historische Kring Bemmel 11.2, pp. 3-8.
Smit, M. (1997). Oude sporen onder een nieuwe Arnhemse wijk: archeologisch onderzoek in Schuytgraaf. Bijdragen en Mededelingen Vereniging Gelre 88, pp. 167-172.
Timmerman, D., H. Timmerman & D.G.B. van Buggenum (1994). Onderzoeksrapport Van Lennepweg 13, Oosterbeek. Onderzoeksgroep Historisch Terreinonderzoek Wereldoorlog II.
Velden, H. van der (2000). 25 jaar zoektocht over de slag-velden van de Slag om Arnhem. Airborne Battle Wheels Vol 2000, pp. 25-30.
Verhoef, C.E.H.J. (2002). De Slag om de Ginkelse heide bij Ede. 17 en 18 september 1944. Soesterberg: Aspekt.
Verhoeven, E. (2004). Duizend bommen en granaten. Private sector neemt opsporing bommen over van Explosieven Opsporings Dienst. Binnenlandsbestuur, 13 februari 2004, pp. 32-33.

Archeologie van de Slag om Arnhem – De betekenis van bodemvondsten als historische bron
Versluijs, A.J. (2005). Een dropkooi uit de Drielse klei. Ministory No. 85 (Bijlage bij Nieuwsbrief No. 97 van de Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek).

Noten
i Monumentenwet 1988: het is verboden opgravingen te doen zonder schriftelijke vergunning (Artikel 39). Zie voor nadere toelichting en de volledige wetstekst de website van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB): www.archis.nl.
ii Zie voor de mogelijkheden en beperkingen van beide kaarten de website van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB): www.archis.nl.
iii De BIDKL voert uit conform de Wet op de Lijkbezorging en artikel 17 van de Conventies van Geneve en bij vliegtuigberging conform de Circulaire Vliegtuig- berging van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Defensie; zie ook Jonker 2006.
iv De Rijksinspectie voor de Archeologie (RIA) die is belast met ‘het toezien op de naleving van het bij of krachtens de Monumentenwet 1988 bepaalde ten aanzien van archeologische monumenten, opgravingen en vondsten’ geeft in haar Jaarverslag over 2003 expliciet aan dat bergingen moeten worden gezien als opgravingen in de zin van de Monumentenwet 1988 en constateert dat behoefte is aan een helder beleidskader waarin wordt geregeld hoe wordt omgegaan met het behoud en de bescherming van monumenten en materiaal uit subrecente perioden (RIA-Jaarverslag 2003, p. 12); navraag bij Algemeen Inspecteur voor de Archeologie prof. dr. W.J.H. Willems leert dat van geval tot geval moet worden bekeken of een berging onder de Monumentenwet valt en dat het opstellen van beleid op dit punt nog geen (bestuurlijke) prioriteit heeft.
v Het rapport van het archeologisch onderzoek in Schuytgraaf is in voorbereiding; in een afzonderlijk hoofdstuk wordt aandacht besteed aan vondsten uit de oorlog. De BIDKL heeft voor dit rapport de geanonimiseerde gegevens van de geborgen soldaten beschikbaar gesteld.
v1 De gemeente Renkum treedt coördinerend op en schrijft bijvoorbeeld terreineigenaren of beheerders aan. Bij het aantreffen van scherpe munitie wordt via de politie de EOCKL gewaarschuwd en bij het aantreffen van stoffelijke resten de BIDKL.
vii Zie voor de titels van de 38 verschenen onderzoeks-rapporten de catalogus van de Gelderland Bibliotheek, te raadplegen via www.bibliotheekamhem.nl.
v111 Persoonlijke mededeling Hans Timmerman, Arnhem.
lx Het betreft Artikel 2.1.6.13 Opsporen van munitie, wapens of munten met een metaaldetector. 1. Het is verboden op of aan de weg een metaaldetector
of enig ander voorwerp, bestemd voor het opsporen van wapens en munitie of munten en dergelijke, te gebruiken. 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
x De Gelderlander, 17 november 2004.
xi Gemeentelijk archeoloog Mieke Smit meldt desge-vraagd dat ze zelden dergelijke meldingen krijgt en dat het meestal gaat om een granaatscherf of kogel tussen andere metaalvondsten die worden getoond. Voor determinaties wordt eventueel een beroep gedaan op deskundigen, bijvoorbeeld van musea.
xii Het jaarverslag 2003 van de Stichting Airborne Museum vermeldt: ‘Tijdens werkzaamheden voor het bouwrijp maken van de Arnhemse stadsuitbreiding De Schuytgraaf werden diverse stukken militair materiaal gevonden. Deze waren zowel afkomstig van Poolse, Britse en Amerikaanse, als Duitse troepen. Het museum ontving hiervan onder meer enkele containers CLE Mk 1 en 3, delen van kooien waarin Lee Enfield-motorfietsen verpakt werden om ze te kunnen droppen, parachutezijde, parachuteklokken, diverse helmen, onderdelen van de Sound Powered Telephone no 1, de veldtelefoon DMk V en ander materiaal. Enkele onderdelen van een V-l en een Duits vliegtuig zijn door bemiddeling van het museum overgedragen aan het museum Vliegbasis Deelen.’
Xiii Persoonlijke mededeling Frans Smolders, Airborne Museum ‘Hartenstein’, Oosterbeek.
xiv Overwegingen en voorstel van aanpak om te komen tot een collectie van Renkumse monumenten die herinneren aan de Tveede Wereldoorlog in het algemeen en de Slag om Arnhem in het bijzonder, Gemeentelijke Monumentencommissie Renkum, 13 oktober 2003.
Xv Overzicht potentiële Martiale Monumenten, versie 4 augustus 2004 (met dank aan Geert Maassen); de brochure ‘Martiale Monumenten’ die is verschenen ter gelegenheid van Open Monumentendag 2004 in Renkum, beschrijft 25 van deze objecten en terreinen.
XV1 De Gelderlander, 2 maart 2005, Viaduct symbool van strijd in oorlog. Het begrip ‘beschermd’ is bij martiale monumenten relatief. De monumentencommissie adviseert B&W bij een sloopaanvraag voor een martiaal monument; een wijziging aan het object kan echter zonder een monumentenvergunning worden aangebracht.
Xvii Het fundament van de stelling kon bewaard blij-ven en is voor publiek te zien.
xviii Schuttersputten hersteld, (2004). Nieuwsbrief No. 94 van de Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, p. 3, deze putten zijn beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Arnhem; in het bestemmingsplan zijn echter geen voorschriften opgenomen om het behoud van de putten ook daadwerkelijk te regelen.

Download ministory

MINISTORY No. 88
J. van de Kerk†
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 101 van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, februari 2006

Voorwoord
Het onderstaande verhaal werd geschreven door Ir. Jaap van de Kerk. De heer van de Kerk verhuisde in 1942 met zijn gezin vanuit West-Nederland naar Oosterbeek, waar hij in september 1944 de Slag om Arnhem meemaakte op het landgoed de Oorsprong, westelijk van het dorp Oosterbeek. Het daar gelegen landhuis van de familie Frowein, lag vlak langs de Van Borsselenweg, tijdens de slag de westgrens van de Perimeter. Irissen 19 en 25 september werd gebied verdedigd door de D-compagnie van het Ist Battalion, The Border Regiment. Deze herinneringen werden in januari 1992 door de heer van de Kerk op papier vastgelegd. Hij overleed op 2 juli 1996.

Huize de Oorsprong met links de Van Borsselenweg, ca. 1930. Rechts van het huis (aan de oostzijde) had de heer Frowein in het bos een schuilkelder laten bouwen. (foto: collectie R. Voskuil)

Inleiding
In de herfst van 1942 kwamen wij, samen met een groepje technische ambtenaren van Rijkswaterstaat, als evacués van Velsen-IJmuiden naar Oosterbeek.
In Arnhem hadden wij geschikte bureau ruimte gevonden om ons ontwerpwerk zo goed mogelijk gedurende de rest van de oorlogsjaren te kunnen voortzetten.
Het was echter moeilijk om woonruimte te vinden voor onze gezinnen. Daarbij waren vier gezinnen met kinderen. In Oosterbeek werden wij attent gemaakt op een oude villa, ‘Overzicht’ geheten, die al verscheidene jaren leegstond ‘). In overleg met de eigenaar, de heer Sanders (eigenaar/directeur van het waterleidingbedrijf), besloten we met onze hele groep in dat huis te trekken. Wij waren daar met zeven gezinnen en twee vrijgezellen, wat voor een goede samenwoning van ons nogal wat zelfbeperking verlangde.
Na enige tijd kregen we van de Duitse Ortskommandant in Arnhem te horen dat Duitse Wehrmacht het huis wel eens nodig zou kunnen hebben, in welk geval wij niet meer dan vier uur zouden krijgen om het huis te verlaten met alles wat we daar hadden. We wilden niet het risico lopen om in zo’n situatie te raken en besloten daarom het huis Overzicht te verlaten. Dat gebeurde in de herfst van 1943. Onze groep werd toen verspreid over verschillende huizen in Oosterbeek en Arnhem. Mijn vrouw en ik werden ingekwartierd in het prachtige landhuis ‘de Oorsprong’ aan de Van Bors-selenweg nummer 38 in Oosterbeek. De eigenaar, Mr. J. Frowein woonde met zijn vrouw in het westelijk deel van het huis en wij kregen het oostelijk deel toegewezen. In het kleine huis bij de ingang van het landgoed (Van Borsselenweg 36) woonde tuinman J. Beumer met zijn gezin.
Zo woonden wij dus vanaf herfst 1943 in de Oorsprong. In september 1944 bestond ons gezin uit mijn vrouw en ik, beiden 33 jaar oud, ons zoontje Peter van drie en ons dochtertje Lowien van een half jaar oud.
De heer Frowein had op korte afstand van het huis in het bos een schuilkelder laten bouwen van gewapend beton. Daarin zouden we het grootste deel van de Slag om Arnhem doorbrengen.

17 september 1944
Op zondagmorgen 17 september 1944 werden we opge-schrikt door ongewoon zware aanvallen van de Royal Air Force op Duitse luchtafweerstellingen in de omgeving van Arnhem en Oosterbeek. We hadden toen nog geen idee dat dit het voorspel was van wat later de geschiedenis in zou gaan als de Slag om Arnhem.
In de namiddag zagen we voor ons huis een groepje Duitse soldaten de Van Borsselenweg afrennen. Ze gooiden intussen hun wapens en uitrusting weg. Het was werkelijk een mooi gezicht om na vier lange jaren van bezetting Duitsers zo in wanorde te zien vluchten. Iets later in de middag bereikte ons het nieuws dat geallieerde airborne troepen bij Wolfheze waren geland. Vanuit ons huis hadden we de zweefvliegtuigen niet kunnen zien, maar wel de sleepvliegtuigen die na een bocht gemaakt te hebben, in zuidwestelijke richting terug vlogen.
We liepen naar de Utrechtseweg, waar we lange rijen Britse soldaten konden verwelkomen, die in de richting Arnhem voort marcheerden aan beide zijden van de weg, onder bescherming van bomen en heesters. We zagen ze komen, goed uitgerust met hun kleine wapens, lichte artillerie, jeeps en lichte motorfietsen. Het hele beeld gaf ons vertrouwen al te zijn bevrijd. De spanning waaronder we leefden tijdens de Duitse bezetting leek eindelijk te zijn verbroken. Deze mannen brachten ons de vrijheid waarnaar we zo intens hadden verlangd, nog extra na D-day, 6 juni 1944, de dag van de geallieerde landing in Normandië.
In de veronderstelling dat er ’s nachts weer luchtaanvallen zouden komen, gingen we voor de eerste keer in de schuilkelder buiten het huis slapen. Dat bleek echter zo oncomfortabel, dat we na een rustige nacht besloten weer in het huis te blijven.
Maandag was een vrij rustige dag. In onze directe omgeving zagen we geen militaire bewegingen, ’s Middags hoorden we schieten vanuit de richting van het landingsgebied, waar door de lucht versterkingen werden aangevoerd. Het werd duidelijk dat er al een ernstig gevecht aan de gang was. Nietemin sliepen we die tweede nacht in huis; het zou de laatste nacht zijn.
De volgende dag, dinsdag 19 september, ging ik naar het dorp, waar ik kon helpen bij het opstellen van bedden in hotel de Tafelberg, dat als veldhospitaal werd ingericht en waar al gewonde soldaten werden binnengebracht.
De watertoren, dichtbij het centrum van het dorp, bleek te zijn beschadigd. Ik kon er niet achter komen of dit door Britse troepen was gedaan of door een Duitse aanval. Voor ons betekende dit het verlies van verscheidene meubelstukken en andere dingen die we van de heer Sanders in de toren hadden mogen opstaan, toen we er in villa Overzicht niet voldoende ruimte voor hadden.
Al op deze dinsdag kreeg ik de indruk dat de Britse troepen op zware tegenstand waren gestuit van de Duitsers, die hevige tegenaanvallen deden.
Op diezelfde dag was ik buiten bij het huis, toen een jonge luitenant naar mij toe kwam. Hij stelde zich voor als luitenant Philip Holt “) en vroeg: ‘ik heb een goede opstelling nodig voor mijn peloton met zijn antitankkanon aan de zuidkant van uw huis. Hebt u er bezwaar tegen dat er in uw tuin gegraven wordt?’ Ik was stomverbaasd over zo’n beleefd gedrag. Gedurende de bezet-tingsjaren waren we gewend geraakt aan ruwe, brutale, intimiderende en vernederende optreden van de Duitsers. Deze Luitenant Holt leek een menselijk wezen uit een andere wereld!
Die dinsdagnacht sliepen we in de schuilkelder.
Op woensdag 20 september gingen mijn vrouw en ik weer naar het huis en brachten de kinderwagen, een kinderledikantje en de matrassen van onze bedden over naar de schuilkelder.
’s Middags ging ik terug naar het huis om te proberen van af de zolderverdieping enig zicht te krijgen op wat er in de omgeving gaande was. Het eerste dat ik zag was een Britse bommenwerper die in brand was geschoten en die neerviel in de uiterwaarden van de Rijn. Een ogenblik later deed een zware explosie het huis hevig schudden en ik was blij weer snel naar beneden te kunnen.
Laat in de middag kwamen de heer en mevrouw De Buyzer, die aan de Van Borsselenweg nummer 34 “’) woonden, in de schuilkelder. We waren toen met tien volwassenen en twee kinderen. De volgende dag kwam er nog een gezin bij met een of twee kinderen. Ik weet niet wie dat waren en waar ze woonden.
Die woensdag werden de gevechten duidelijk heviger. Vanaf vroeg in de ochtend hoorden we luide explosies van mortier- en andere granaten overal om ons heen. We bleven die dag in de schuilkelder.
Donderdagmorgen 21 september leek het rustig genoeg om vanaf de schuilkelder naar het huis te lopen. Mijn vrouw, die wat etenswaar uit onze keuken wilde halen, bereikte veilig het huis. In de keuken kookte ze pap in een grote pan om voor ieder wat te eten te hebben. Daar was luitenant Holt ook aan het koken en mijn vrouw gaf hem ingeblikt vlees om een goede voedzame stampot voor zijn mannen te kun-nen maken. Met twee grote borden ging mijn vrouw terug naar de schuilkelder en liet de pap nog even in de keuken staan. Toen ze die wilde gaan ophalen, bleek het door het granaatvuur niet meer mogelijk om de schuilkelder te verlaten.
Even na het middaguur vloog huize de Oorsprong met zijn rieten dak in brand. Vanuit de ingang van de schuilkelder zag ik het huis fel branden. Een kleine groep van tien gewonde soldaten kwam toen naar onze schuilplaats. In de kelder van het grote huis waren ze veilig geweest voor het granaatvuur, maar de brand dreef hen naar buiten. Bij het huis zag ik het dode lichaam van luitenant Holt liggen iv).
Alle gewonden kwamen beneden in de schuilkelder. Onder hen was majoor Morrissey v), die door een kogel gewond was geraakt bij zijn heup. We legden hem op een paar matrassen op de vloer. Een ander werd naast hem gelegd onder de lange tafel en een derde man bovenop de tafel. We konden hen geen enkele medische hulp bieden. De man op de tafel, wiens naam ik niet weet, was er heel slecht aan toe. Hij vroeg mij enkele verzen voor te lezen uit het Nieuwe Testament, dat de majoor mij gaf. Samen baden we het ‘Onze Vader’. Kort daarna stierf de man. Zijn lichaam werd

De voormalige schuilkelder van huize de Oorsprong is nu in gebruik als onderkomen voor vleermuizen. (foto R. Voskuil, 29 januari 2006)

buiten de kelder gebracht, maar kon niet worden begraven vanwege het hevige granaatvuur.
Onze schuilkelder was nu overvol, maar er was een onuitgesproken wil om rustig te blijven en elkaar zo goed mogelijk te helpen. De heer De Buyzer en ik konden daarbij wat leiding geven en we hadden een goed kontakt met de zeer sympathieke majoor Morrissey.
Bij het zien van onze twee kinderen gingen de gedachten van enkele mannen naar hun eigen kinderen thuis. Majoor Morrissey had een jongetje van ongeveer dezelfde leeftijd als onze Peter. Het deed hem goed Peter enige tijd in zijn armen te hebben. Zo was het ook met de man die nu op de tafel lag en die ons dochtertje Lowien bij zich kreeg.
Zonder voedsel en water werden de honger en vooral de dorst een steeds groter probleem, vooral voor de gewonden en de kinderen.
Door de nooduitgang kregen we wat daglicht binnen in de schuilkelder, maar omdat er steeds meer granaten dicht bij ons explodeerden, moest deze nooduitgang worden gesloten. Vanaf dat moment was er voor ons geen verschil meer tussen dag en nacht. Alleen als we iemand moesten helpen staken we een kaars aan. ’s Nachts zou elk puntje licht de aandacht kunnen trekken van de Duitsers.
Het werd een eindeloze nacht. Het bijna onophoudelijke mortier en granaatvuur veroorzaakte een hels lawaai.
De majoor zei ons dat we ons heel stil moesten houden, maar voor de kinderen was dat niet gemakkelijk. Een van hen, een jaar of drie oud, kreeg een groot en heel pijnlijk gezwel op zijn wang, dat steeds erger werd. Het kind had veel pijn en bleef huilen. Mijn vrouw gaf het daarom een slaapmiddel, waarna het anderhalve dag lang in een diepe slaap bleef.
Op een van de dagen kregen we tot onze grote opluchting van de soldaten buiten een doos met biscuits en enkele blikken met vruchten op sap. Het was de majoor die besliste hoe de waardevolle inhoud van de doos te benutten. De vruchten en sap waren voor de gewonden en kinderen; elke keer gaven wij ze niet meer dan een lepel vol tegelijk om de kleine voorraad te sparen voor de volgende dagen. De biscuits werden verdeeld onder de burgers.
Uur na uur ging het schieten door. We luisterden allemaal scherp of we konden uitmaken hoe het gevecht zich buiten de schuilkelder ontwikkelde. Majoor Morrissey bereidde ons voor op het moment dat de Duitsers de schuilkelder binnen zouden komen.
Ik weet niet precies meer op welke dag het was, vrijdag 22 of zaterdag 23 september, dat een Duitse soldaat buiten de schuilkelder schreeuwde: ‘Heraus, oder ich schmeisse Handgranaten’! De Buyzer en ik schreeuden terug: ‘Hier sind nur Zivilisten und Verwundeten’. Het was het spannendste en gevaarlijkste moment van de hele periode dat we bij de gevechten betrokken waren. Bovendien beseften we op dat moment dat we niet waren bevrijd, maar dat we nog langer onder de Duitse bezetting zouden blijven. Het was een grote desillusie en we waren diep teleurgesteld.

Herinneringen aan strijd om de ‘Oorsprong’
Nadat De Buyzer de trap naar buiten was opgelopen en met de Duitser had gepraat, kwam de man eindelijk naar beneden en bekeek de situatie in de kelder. Het bleek een zeer verstandige order van de majoor te zijn geweest, dat iedere Britse soldaat die in de schuilkelder kwam, zijn wapens buiten moest laten. De Duitser kon er zich van overtuigen dat er geen sprake van was, dat hij in de val zou lopen.
Van toen af aan hadden we te maken met Duitsers, maar de hevige gevechten buiten gingen onverminderd door.
Na enige tijd kwamen er twee Duitse soldaten de trap afhollen. We schrokken erg toen we zagen dat zij in volle uitrusting binnen kwamen, met handgranaten tussen hun riem gestoken, klaar voor gebruik. Ze vielen neer op een paar tuinstoeltjes en sliepen onmiddellijk in. Ze waren duidelijk oververmoeid. De majoor zag dat ze een kaart bij zich hadden en vroeg ons die van hen af te pakken, wat gemakkelijk lukte. Enige tijd later kregen ze bevel om naar buiten te komen, om weer aan het gevecht deel te nemen. Daar hadden ze kennelijk weinig zin.
Ik kan niet aangeven op welke tijd de dingen verder gebeurden.
De Duitsers wilden de gewonde Britse soldaten die in staat waren om te lopen, weg hebben uit de schuilkelder. Tijdens een pauze in de gevechten verlieten de lopende gewonden ons, maar ik weet niet waar ze naar toe werden gevoerd.
Wat later legden de Duitsers majoor Morrissey op een brancard om hem door de nooduitgang naar buiten te brengen. Maar op het moment dat ze de brancard optilden om die naar buiten te duwen, ontplofte een mortiergranaat dichtbij de schuilkelder en in no time waren de dragers en de majoor op de brancard weer veilig beneden. Een van de dragers raakte bij dit voorval gewond.
De dagen en nachten waren voor ons in de schuilkelder beide even donker.
Buiten gingen de gevechten en het verschrikkelijke lawaai zonder onderbrekingen door. We luisterden of we konden vaststellen waar de frontlijn lag, als er tenminste nog van een front gesproken kon worden. We bleven hopen dat de Engelsen spoedig versterkingen zouden krijgen en hun verloren posities zouden kunnen veroveren.
We kregen echter iets geheel anders te horen. Op maandagmorgen 25 september kwam er weer een Duitser de schuilkelder binnen en hij deelde ons mee dat de burgers tijdens een korte vuurpauze de kelder moesten verlaten. Een soldaat met een witte vlag (een luier aan een bajonet) zou ons tot buiten het gevechts- gebied brengen. Ik denk dat het ongeveer negen uur was. We namen afscheid van de gewonden, in het bijzonder van de majoor, die ondanks zijn eigen moeilijke
situatie zo’n goede vriend was geweest. Het was een moeilijk moment.
Toen verlieten we de schuilkelder. Mijn vrouw nam onze Peter met zich mee en ik zou met de baby in de kinderwagen komen. Maar ik kon de deur van de kelder niet direct wijd open krijgen. Het kostte mij dus enige tijd om met mijn last naar boven te komen. Eindelijk was ik in de open lucht. Daar was het een vreselijk gezicht, maar ik had geen tijd om dat goed in mij op te nemen. De Duitsers spoorden mij aan voort te maken omdat ik de laatste van de groep was. Met de kinderwagen moest ik een heel smal voetpaadje bij de beekjes van de Oorsprong volgen, terwijl er bomen dwars over het pad lagen. Aan weerskanten zag ik Duitse mortierstellingen met soldaten, vuil en met zwartgemaakte gezichten. Zij zagen mij tobben met mijn kinderwagen, maar ze staken geen hand uit om mij te hel-pen. Eindelijk bereikte ik de Benedendorpsweg, waar de man met de vlag mij zei naar het westen te gaan. Op de weg vond ik mijn vrouw en samen gingen we verder, richting Westerbouwing en Doorwerth. We liepen langs een uitgebrande Duitse tank met het verkoolde lichaam van een soldaat ernaast. Het was een gezicht dat ik nooit zal vergeten vl).
Er lagen verschillende fietsen langs de kant van de weg. Gehaast, namen we er twee, waarvan een zonder ketting, maar goed genoeg om er Peter op te vervoeren. Zo verlieten we Oosterbeek en het gevechtsterrein. We hadden daar al ons bezit verloren, maar dat was niet wat onze gedachten beheerste. We waren gelukkig dat we na die moeilijke week veilig uit de schuilkelder waren gekomen. En opnieuw verlangden wij naar de bevrijding uit de Duitse bezetting en naar vrede.

Naschrift
De in het begin van dit verhaal genoemde villa Overzicht in Oosterbeek werd door het oorlogsgeweld verwoest en niet meer opgebouwd. Ook huize de Oorsprong werd na de oorlog niet herbouwd. Het puin werd weggehaald en nu herinnert slechts een verhoging in het terrein met enkele zitbanken nog aan dit eens zo imposante landhuis. De schuilkelder is er nog. Lange tijd was het een spannend speelterrein voor kinderen, die er zelfs jaren na de oorlog nog oorlogssouvenirs konden vinden. Nu is de ingang afgesloten met een stalen deur. De vrijwel geheel overgroeide kelder is nu een onderkomen voor vleermuizen.

Noten
‘) Villa Overzicht stond op het terrein tussen Hotel de Tafelberg en de Jagerskamp.
“) Commandant 21e Peloton, D compagnie,1 Border.
‘“) De ‘lange boerderij’ aan de Van Borsselenweg.
lv) Zijn lichaam werd later begraven door tuinman Beumer.
v) Majoor Dennis Morrissey, HQ compagnie, 1 Border.
vi) Dit was de Franse Renaultank, die op de Oude Oosterbeekseweg door de Duitsers was ingezet en die door de Britten was uitgeschakeld.

Download ministory

MINISTORY No. 87
Chris van Roekel
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 99 van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek
september 2005

Behalve dat in Ministeries de militaire kant van de Slag om Arnhem aan bod komt, is het interessant om van tijd tot tijd ook de belevenissen van de gewone burger onder de loep te nemen. Met stijgende verbazing las ik enige tijd geleden een rapport, dat mij destijds door wijlen ons lid Hans Verdoom ter hand was gesteld, waarin de ongelooflijke avonturen van een oud-gezag- voerder van de K.N.S.M.1), kapitein O.H. Blaauw, op verzoek van de Politieke Opsporingsdienst te Arnhem, door hemzelf worden beschreven.
Oud-gezagvoerder Blaauw2), die een broer was van wijlen Professor dr. A.H. Blaauw, waarvan de weduwe op de Zonneheuvelweg 12 woonde, evacueerde eind 1942 vanuit Den Haag naar Oosterbeek. Het viel niet mee om daar een paar kamers te vinden, maar hij slaagde er toch in onderdak te krijgen op de Pietersbergseweg 28 in het pension van een zekere familie Aufenacker. Maar niet alleen was de naam van deze familie Duits, ook hun gezindte was pro-Duits. De heer des huizes, die meestal in Amsterdam vertoefde, was werkzaam bij het bankiershuis Lippmann, Rosenthal en Co., waar, onder Duitse supervisie, het kapitaal van Joodse families geliquideerd werd. De heer Aufenacker bracht als koerier Belgische Joodse fondsen – ‘Zu gunsten des Deutschen Reiches eingezogen’- van Amsterdam naar de Continental Bank te Brussel.
Eind augustus 1944 keerden de oorlogskansen echter snel. De geallieerden naderden Brussel. De heer Aufenacker werd naar de Belgische hoofdstad gestuurd om daar nog niet verkochte fondsen op te halen en naar Amsterdam te brengen. Met grote moeite gelukte het hem met een verzegelde kist en een verzegelde ijzeren koffer uit Brussel weg te komen. Maar omdat de verbindingen met Nederland niet goed meer werkten, moest hij met een Duitse militaire trein naar Duitsland vluchten. Van daaruit slaagde hij erin via Emmerich Oosterbeek te bereiken. Omdat op 5 september de spoorwegstaking was uitgeroepen, kon hij niet doorreizen naar Amsterdam om daar de waardepapieren af te leveren. Gezien de chaotische situatie besloot hij daarom de koffer en kist met hun waardevolle inhoud in de kelder van zijn huis Pietersbergseweg 28 te verbergen. De heer Blaauw hoorde dit van mevrouw Aufenacker en knoopte dit in zijn oren. Wij volgen nu letterlijk een deel van het bovengenoemd rapport:
‘Maar daar kwam de groote dag van 17 September. Op dien mooien Zondag braken om 11 uur des voormiddags alle ruiten van mijn kamers door enige bommen op Duitsch afweer-geschut.

Kapitein Otto Hugo Blaauw), ca. 1947.

Mijn hart juichte: de bevrijding komt! Even later vernam ik van het dienstmeisje, dat Johnny Aufenacker, de zoon, in N.S.K.K.-uniform3) met een motorfiets van de Wehrmacht uit Arnhem was aangekomen. Te 4.30 uur des namiddags begaf ik mij te voet naar mijn schoonzuster op den Zonneheuvelweg. Duitsche militairen waren overal in afwachting. De luchtvloot was op de heide achter Wolfheze geland. Er was groote spanning. Bij Tol Wolfheze zag ik de Engelschen op komen zetten. Ik bevond mij op den Utrechtscheweg juist tussen hen en de Duitschers en maakte mij uit de voeten. Een felle strijd was gaande; wij vluchtten te 8 uur des namiddags naar een schuilkelder bij de buren, waar wij met 27 men- schen van 17 September tot 22 October bleven en veel beleefden. Na 3 dagen feilen strijd waren wij helaas weder onder Duitschen macht. Ongeveer 23 September kon ik voor het eerst weer naar mijn kamers gaan kijken. In huis was alles vernield. Ik trof er aan de dames Lindo, beiden in de tachtig jaar. Zij hadden alles doorstaan, zaten daar verlaten en hadden vooral dorst. Ik riep de hulp in van het Roode Kruis, dat

FOTO: COLLECTIE C. VAN ROEKEL De Pietersbergseureg in Oosterbeek, gefotografeerd voor de Tweede Wereldoorlog. Rechts op de voorgrond het huis dat toen het nummer 28 droeg, maar oud-gezagvoerder Blaautu kamers huurde en van waaruit hij eind september 1944 de Joodse waardepapieren wist te redden.

de dames vervoerde. De volgende dag maakte ik nog een tocht. Ik trof daar de Heer Vervooren, oud referendaris van Financiën en mede-pensiongast. Hij toonde mij de kelder om te laten zien waar ze dagenlang gehuisd hadden. Hij zei:’ Kijk, daar staan nog steeds een koffer en een kist met de fondsen van de Heer Aufenacker’.
Later begon ik te overwegen deze waarden te ontvoeren, maar de mogelijkheid mijn slag te slaan werd steeds kleiner, omdat het voor burgers verboden was in het dorp te komen. Mijn laatste kans ziende, besloot ik alsnog te handelen en een poging alleen te wagen.
Laat in de middag ging ik met een kruiwagen van de Zonneheuvelweg bij Tol Wolfheze, naar de Pietersbergsche- weg 28, bij Hotel ‘De Tafelberg’.
Vanaf de Betuwe werd telkens geschoten en granaten sloegen hier en daar in. Duitsche patrouilles gingen overal rond, burgers zag ik een heel enkele. Den kruiwagen stelde ik achter het huis verdekt op. Ik liep de donkere kamers binnen en stootte met mijn voet tegen de laarzen van een gesneuvelde Duitscher – de koppel nog vol handgranaten – en daalde in de kelder af. Met een lucifer zag ik de kist op den ijzeren koffer staan. Ik was blij dat het nog niet te laat was. Ik trok de kist van de koffer, die met een zwaren slag neerviel. Ik was beducht dat het lawaai gehoord zou worden. Met moeite bracht ik de kist tot voor de keldertrap. Daarna trachtte ik de kist de trap op te kantelen. Het was uiterst moeilijk. Met de grootste inspanning tot halverhoogte gekomen, slipte de kist; ik sloeg achterover en schoot met mijn been tusschen de traptreden. Gelukkig kreeg ik met mijn rug steun tegen de muur. De zware kist viel op mijn beenen, die bedenkelijk doorbogen. Zoo hing ik een ogenblik bijna horizontaal, maar was gerustgesteld dat mijn beenen het hielden, al bleven mijn knieën nog anderhalve maand gezwollen. De kist kantelde ik en ik
bevrijdde mijzelf. Ik was diep teleurgesteld dat ik mijn plan niet zou kunnen uitvoeren. Bovendien was er voortdurend gevaar dat de Duitschers mij zouden betrappen. Wat te doen? In het schuurtje vond ik een tuinschaar. Hiermee brak ik de kist open. De pakken effecten bracht ik op den kruiwagen Daarna volgde de verzegelde ijzeren koffer. Over alles deed ik een kleed, sjorde alles goed vast en bovenop legde ik eenige lichte dingen van mijn kamer als camouflage. De leege kist gooide ik achter het huis over den tuinmuur. Deze viel op gegolfde ijzeren platen. Dit helsche kabaal verontrustte mij.
Ik was klaar voor de thuisreis. Bij het optillen van den krui-wagen bleek deze echter zoo zwaar dat ik vreesde nooit het doel van mijn tocht te zullen bereiken, namelijk een kreupel- bosch op den Bilderberg. Met groote moeite kwam ik om het huis op straat, waar ook tevens het gevaar voor ontdekking grooter werd. Met inspanning van al mijn krachten kon ik slechts een tiental passen loopen en moest dan rusten Zoo bereikte ik den Utrechtscheweg bij Hotel ‘Schoonoord’. Daar lag echter de stijgende weg voor mij. Toch wilde ik mijn doel bereiken. Over dat stijgende deel heb ik zeker een uur gedaan. Telkens moest ik gaan zitten. Halfweg de helling kwam een Roode Kruiszuster naar mij toe, beloofde mij te helpen, maar even later zag ik haar verdwijnen. Ik zette mijn tocht voort en bereikte de top. Daarna begon de weg lang-zaam te dalen naar Tol Wolfheze. Het ging wel iets beter, maar het werd mij toch te zwaar. Daar kwam mij achterop een mannetje met een leegen kruiwagen. Ik maakte een praatje met hem en ging met hem accoord, dat wij om beurt van kruiwagen zouden wisselen en ik hem 5 guldens bij de Tol zou betalen. Dat probeerde hij graag. Hij bleek 72 jaar te zijn, ik was 69.
Telkens kwamen er patrouilles langs. Juist dan ging ik er onverschillig bij zitten, dat mijn zware last geen aandacht zou trekken. Zoo bereikten wij veilig de voet van de Zonneheuvelweg en ik nam afscheid van mijn vriend. Hij zei nog: ‘Maar U krijgt dien kruiwagen nooit dien berg op’. Ik naderde echter het einddoel en mijn krachten verzamelend gelukte het mij het huis van mijn schoonzuster te bereiken.
Nu nog de fondsen in het donker begraven was mij onmoge-lijk. Ofschoon het hoogst gevaarlijk voor haar was, mocht ik mijn buit dien nacht bij haar onderbrengen. Ik dank haar voor deze hulp, die zo riskant was omdat steeds Duitsche soldaten in ons huis kwamen.
Dien volgende dag, onder stortregen groef ik een diep gat in het kreupelhout bij den Wolfhezerweg en bracht er de fond-sen in. Die in de kist waren geweest wikkelde ik in getaand doek. Na het gat opgevuld te hebben, dekte ik alles goed af met blad en takjes. Alle brieven met ‘Heil Hitler’ had ik in mijn zak gestoken. Het overbrengen van de colli, thans drie in getal, vanaf het huis van mijn schoonzuster naar het kreu- pelbosch achter haar tuin was zeer riskant. Gevaar voor ont-dekking loerde overal. Niet alleen van de lotgenooten in den schudkelder zoo dichtbij en van de andere omwonenden, voor wie ik het geheim wilde houden, maar telkens kwamen er Duitsche militairen in den buurt, ook in den achtertuin en in

Kaartje van Oosterbeek, met daarop aangegeven de route die Kapitein Blaauw volgde met de zware, met waardepapieren gevulde kruiwagen.

het huis. Mijn schoonzuster hielp mij de zware colli over het achterhek van den tuin te krijgen en ging daarna op uitkijk staan om mij bij naderend gevaar een sein te geven en door een gesprek de menschen af te leiden. Intusschen deed ik daar mijn werk, terwijl de regen gutste en het lawaai dat ik wel moest maken, mij veel zorgen gaf.
Den volgenden dag ging ik weer naar den Pietersbergsche- weg en haalde de leege kist op om geen spoor achter te laten. Die kist sloopte ik uit elkaar en deed ik verdwijnen. Voor ik de kist ophaalde ging ik nog even naar mijn kamer en achter het huis bond ik nog enkele dingen op mijn fiets. Op dat moment hoorde ik door het keldervenster dat daar menschen waren. Ik hoorde duidelijk het openbreken van kisten en koffers in den kelder. Mij even bedenkend riep ik: ‘ Wie is daar?’ In het Duitsch werd mij toegeschreeuwd te blijven waar ik stond. Een Feldwebel en een soldaat stormden de trap op, de keuken door en kwamen met op mij gerichte revolvers op mij af. De Feldwebel bulderde mij toe wat ik daar te maken had.
Ik legde uit dat ik nog wat goed van mijn kamer had gehaald. Hij zei dat ik volstrekt niet in het dorp mocht komen en dreigde mij dit niet meer te herhalen. Daarna gingen ze het huis weer in. Heel stil sloop ik door een steegje en straatje naar de kist, die ik geruisloos op mijn fiets bond en er veilig mee weg kwam.
Op den 22 October moesten wij op Duitsch bevel vertrekken naar andere oorden en kwamen tenslotte te Westereng, bij

Deze foto werd genomen in 1945, kort nadat de bewoners van hun evacuatie-adres waren teruggekeerd naar de Zonneheuvelweg 16. Links staat kapitein Blaauw, ernaast Truus Korporaal. In het midden Chris Korporaal, gymnastiekleraar in Oosterbeek. Bij de provisorisch geïnstalleerde kachel waarop werd gekookt, staat Miep Mekkink- Verdoorn. Het jongetje op de voorgrond is jopie Verdoorn, de jongere broer van wijlen Hans Verdoorn, die mij destijds vertelde over kapitein Blaauw. Op de voorgrond liggen kussens te drogen in de zon.

 

COLLECTIE ROBERT VOSKUIL Kop van een artikel in het Arnhems Dagblad (de Gelderlander) van 17 september 1960, waarin het verhaal van Blaauw voor het eerst werd gepubliceerd.

Harskamp, waar wij met 9 menschen 8 maanden in een kippenhok verbleven. Al die tijd lagen mijn fondsen veilig in het bosch, zoals later bleek.’
Na de bevrijding kon de heer Blaauw op 2 juni 1945 terugkeren naar Oosterbeek. De heer en mevrouw Mekkink, waarmee hij op hetzelfde evacuatieadres had gezeten, boden hem onderdak aan in hun huis Zonneheuvelweg 16. Hij had zijn geheim intussen slechts gedeeld met enkele mensen die hij vertrouwde en hij had met hen overlegd hoe de fondsen uiteindelijk weer aan de rechtmatige eigenaars konden worden teruggegeven.
Juist toen hij op het punt stond om op 21 juni 1945 in de namiddag de waardepapieren op te graven, verscheen er een auto met de heer Aufenacker en twee andere personen. De heer Aufenacker wilde weten of de heer Blaauw iets afwist van de verdwenen waardepapieren. Kapitein Blaauw, die de zaak niet vertrouwde, wist hem echter om de tuin te leiden. Direct nadat de auto weer was verdwenen, begon de heer Blaauw met het opgraven van de verpakte papieren, die nog in perfecte staat bleken te zijn. De volgende dagen besteedde hij aan het drogen van de kwart kubieke meter fondsen van Belgische origine. Na drie weken werden de waardepapieren voorlopig opgeslagen in de kluizen van de Nederlandse Handelmaatschappij in Arnhem. Later werden ze ter beschikking gesteld van de Minister van Financiën, Professor Mr. P. Lieftinck. Via de Politieke Opsporings Dienst, de Procureur-Generaal Mr. de Zaaier, de Minister-President Professor Ir. Schermer- hom en de na-oorlogse beheerders van het bankiershuis Lippmann, Rosenthal en Co, kwam de oorlogsbuit uiteindelijk waar die zijn moest.
Kapitein Blaauw kreeg veel lof van de hoogste instanties, die kennis kregen van zijn prestatie, waarbij meer dan een miljoen gulden werd gered, onder omstandigheden waaronder menigeen het eerst aan zichzelf zou hebben gedacht. In augustus 1945 ontving de heer Blaauw de volgende brief:
Departement van Financiën:
’s Gravenhage, 18 Augustus 1945.
Kabinet van den Minister.
Zeer geachte Heer,
Van het Hoofd van de P.O.D. te Arnhem ontving ik Uw rapport inzake de pakken Belgische effecten, welke door Uw groote voortvarendheid thans in handen gesteld zijn van de Nederlandsche Regering.
Ik betuig U gaarne hulde voor de doortastende wijze, waarop U, onder zoo gevaarlijke omstandigheden zulk voortreffelijk werk heeft verricht.
Voor de verdere afhandeling van deze aangelegenheid worden de noodige stappen door mij ondernomen.
Met beleefde groeten en met de meeste hoogachting DE MINISTER VAN FINANCIËN, w.g. Lieftinck.
Volgens de heer Blaauw bevatte de brief ook nog 5 guldens vanwege de gemaakte onkosten!!

Bronnen
‘Rapport in opdracht van den Politieken Dienst te Arnhem’, door O.H. Blaauw, Oosterbeek, 12 Juli 1945.
Arnhems Dagblad (de Gelderlander), 17-9-1960.
Noten
1. K.N.S.M.: Koninklijke Nederlandsche Stoomvaart Maat-schappij.
2. Otto Hugo Blaauw was vanaf het eind van de 19= eeuw in dienst van de K.N.S.M. Hij doorliep een aantal rangen en was gezagvoerder van verschillende schepen. Op 48-jarige leeftijd nam hij ontslag en vestigde zich in Den Haag. Op 67-jarige leeftijd moest hij zijn Haagse woning verlaten omdat deze in de Duitse verdedigingszone kwam te liggen. Hij vestigde zich in Oosterbeek, waar hij op 69-jarige leeftijd de Slag om Arnhem meemaakte.
3. De N.S.K.K. Nederland maakte deel uit van het Duitse Nationalsozialistisches Kraftfahrkorps’, te vergelijken met een soort aan -en afvoertroepen.

Download ministory

MINISTORY No. 86
Niall Cherry
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 98 van de Vereniging Vrienden van het Airbome Museum Oosterbeek
mei 2005

Volgens de meeste historische bronnen leidde het llth Battalion.The Parachute Regiment een zwaar bestaan tij-dens haar korte leven tot 1944. De eenheid werd geformeerd in Kabrit (Egypte) in 1943. Altijd was er een tekort aan mannen aangezien de meer geschikte kandidaten al waren weggekaapt door de twee andere bataljons (lOth en 156) van de 4th Parachute Brigade. Ze genoot de reputatie van een ruwe, taaie eenheid die niet goed getraind was toen ze een onderdeel werd van de Ist British Airbome Division. De eerste commandant was afkomstig van het 156e, en hij, Lieutenant Colonel Mickey Thomas, werd beschouwd als een te nette heer die niet standvastig genoeg was om deze moeilijke eenheid te leiden. In juli 1944 werd hij vervangen door de Brigade Major van de 4th Brigade, George Lea. De nieuwe bevelhebber probeerde het bataljon vorm te geven, geholpen door zijn plaatsvervanger, de beruchte Major Dickie Lonsdale. Diens ‘airborne’ carrière leek tot die tijd te bestaan uit het verplaatsen van zijn uitrusting van het ene onderdeel naar het andere, onderwijl in rang opklimmend. Hun werk leek vruchten af te werpen, en tegen september 1944 stak het bataljon in een betere vorm.

Major Dan Webber, commandant van de stafcompagnie van het llth Bn:
“Na het voltooien van de kaderopleiding werd mij geen bureaubaantje aangeboden, maar kreeg ik te horen dat ik een taak binnen het regiment kreeg omdat mijn brigade binnenkort in actie zou komen. Alle beschikbare officieren en manschappen waren nodig om de onderdelen van de 4th Parachute Brigade gevechtsklaar te maken. Ik was hoogst teleurgesteld toen ik erachter kwam dat ik niet terugging naar mijn geliefde 156 Bn, aan de wieg waarvan ik had gestaan, en waarbij ik commandant van B Company was geweest van 1941 tot 1943. In plaats daarvan kreeg ik te horen dat ik samen met enige andere officieren naar het llth Bn zou gaan. Zij moest dringend versterkt worden omdat zij een complete reorganisatie achter de rug had als gevolg van ernstige disciplinaire en administratieve problemen. Ik begreep dat dat had geresulteerd in het ontslag van de commandant en veel hogere officieren. Ik zou de stafcompagnie onder mijn hoede krijgen, met de opdracht om de administratie van het bataljon op orde te krijgen. Dat was namelijk een verschrikkelijke puinhoop. George Lea zou de nieuwe commandant worden, en Dickie Lonsdale zijn tweede man. Ook herinner ik me David Gilchrist die aan het hoofd van een compagnie werd geplaatst.
In de periode tussen de landingen in Normandië (juni 1944) en de operatie bij Arnhem (ruim drie maanden later) waren we ondergebracht in een kamp bij Melton Mowbray (Leicestershire). Voor zover ik me kan herinneren, moesten we de meeste tijd in het kamp doorbrengen, en was er weinig gelegenheid voor oefeningen of training.
We kregen instructies, en daarna nog eens instructies, voor diverse geplande militaire operaties, maar geen daarvan vond doorgang. Twee keer gingen we daadwerkelijk aan boord van de vliegtuigen, maar als een anticlimax aan het eind van een emotionele en vermoeiende dag, keerden we uiteindelijk onverrichter zake terug naar het kamp. Dit frequente opgewonden raken en daarna stoom afblazen, had naar mijn mening een ongunstig effect op het moreel van de troepen. En dat was al onder- mijnd door de gebeurtenissen die de reorganisatie van het bataljon tot gevolg hadden. Wat mij betreft, was het slechtste aspect van deze onrustige tijd het met de regelmaat van de klok uitdelen en innemen van buitenlands geld. Veel daarvan ging in de tussentijd van hand tot hand omdat de mannen er onderling mee gokten, en dat bezorgde mij menige slapeloze nacht.
Dit en het andere administratieve werk betekenden dat ik niet echt betrokken was bij de veldtraining van de infante- riecompagnieën en de ondersteunende eenheden. Daarom leerde ik maar weinig officieren en manschappen kennen.”
Hoe dan ook, uiteindelijk werd het 18 september 1944. Het llth Bn stond op vliegveld Saltby gereed om te vertrekken naar Arnhem, maar was behoorlijk gefrustreerd door het slechte weer. Men gaat ervan uit dat op het appèl 571 namen werden afgeroepen, maar het is niet bekend hoeveel mannen daadwerkelijk landden op Drop Zone Y, de Ginkelse Heide bij Ede. Parachutisten van verscheidene vliegtuigen van het llth Bn kwamen daar niet aan, en de meest bekenden zijn wellicht Captain Frank King, com-mandant van Support Company, en zijn Company Sergeant Major George Gatland. Een ruwe schatting leert dat zo’n 10 % van het onderdeel de landingszone niet bereikte. Captain King en zijn mannen sloten zich later overigens wel bij hun brigade aan.
Tegen 15.45 uur hadden de meeste eenheden van de bri-gade radiocontact, en waren voor het merendeel op 75 % of meer van hun effectieve sterkte.
De divisiecommandant, Major-General Roy Urquhart, had op dat moment die maandag sinds meer dan 24 uur geen contact met zijn hoofdkwartier. Eerder op de dag stelde de General Staff Officer 1, Lieutenant Colonel C. Mackenzie, aan de enige beschikbare hoge officier voor dat hij het commando over de divisie overnam. Dat betrof Brigadier Philip Hicks, bevelhebber van de Ist Airlanding Brigade. Brigadier Gerald Lathbury (die de Ist Parachute Brigade onder z’n hoede had) was samen met Urquhart uit beeld geraakt, en Brigadier John Hackett (van de 4th Parachute Brigade) was nog niet op het strijdtoneel gearriveerd. Er zat voor Hicks niets anders op dan het commando te aan-vaarden, en nadat hij bijgepraat was, nam hij enige belangrijke besluiten.
Omdat het gebied rond de brug in Arnhem niet in handen was van een substantiële geallieerde strijdmacht, stuurde hij de delen van het 2nd Bn, The South Staffordshire Regiment die al geland waren, ter versterking naar de Gelderse hoofdstad. Daar vocht de Ist Parachute Brigade. Tot dat moment verdedigden deze South Staffords de lan-dingsterreinen.
Hij besloot ook om een van Hacketts bataljons, het lle, van haar oorspronkelijke taak te ontheffen, en naar de brug in Amhem te sturen. Volgens de originele plannen zou de hele 4e Brigade, dus inclusief het llth Bn, naar de hoger gelegen gronden ten noorden van de stad gaan om daar, bij de weg Arnhem-Apeldoorn, het Ist Parachute Battalion af te lossen.
De nieuwe orders werden doorgegeven aan de Brigade Major van 4th Brigade, B. Dawson, die op de 17e was gear-riveerd, behorende tot een vooruitgestuurde eenheid. Op Drop Zone Y was hij in afwachting van zijn commandant. Voor het geval hemzelf iets zou overkomen, vaardigde Dawson extra instructies uit.
In de op de eerste dag gelande groep van 4th Brigade bevond zich ook Lieutenant K. Evans, de plaatsvervangen-de commandant van 1 Troop van het 4th Parachute Squadron, Royal Engineers (de genie). De mannen waren bij elkaar op de Ginkelse Heide, en pas toen het geluid van de naderende Dakota’s hoorbaar was, ging een ieder naar het beoogde verzamelpunt van zijn eigen onderdeel.
Ken Evans vertelt dat Major Dawson hem bij zich riep, en hem: “rustig uitlegde dat ik de ‘reserve boodschapper’ was in het geval hem iets overkwam! Als het nodig was, moest ik naar de Brigadier op het landingsterrein gaan, en hem de boodschap overbrengen. Die liet hij me herhalen om er zeker van te zijn dat ik het goed begrepen had. Het kwam op het volgende neer: ‘Het verloopt niet volgens plan. De vijand veel sterker dan voorzien. Slechts 2nd Para Bn en wat andere eenheden hebben voor zover bekend de brug bereikt. De generaal en Brigadier Lathbury zijn al bijna 24 uur zoek ergens in Arnhem. Brigadier Hicks nu divisie- commandant. De 4e Brigade moet het lle Para Bn afstaan, dat opdracht krijgt onmiddellijk via de zuidelijke route naar Arnhem te gaan. Brigadier Hackett wordt verzocht zo gauw als mogelijk is persoonlijk contact op te nemen met het divisiehoofdkwartier. Einde bericht.’
Gelukkig bleef me bespaard dat ik die boodschap moest overbrengen omdat de Brigade Major en daarna de Division GSO 1 (eerste stafofficier -N.C.) zonder aanwijsba-re problemen Brigadier Hackett bereikten. Later heb ik nog vaak gemijmerd over de mogelijke reactie van de Brigadier als hem het bericht door een luitenant van de Royal Engineers zou zijn gebracht! Als een vermaard klassiek historicus zou hij heel goed de brenger van het slechte nieuws hebben kunnen doodschieten.”

Major D. Webber:
“Toen ik bij het verzamelpunt kwam, gemakkelijk her-kenbaar in het bos dat aan de landingszone grensde (door middel van rook werd dit punt, in de zuidoostelijke hoek van het landingsterrein, aangeduid -NC), trof ik alles en iedereen keurig aan. Het leek net een oefening, en ik ging simpelweg aan de slag teneinde mijn gemengde gezelschap van koks, brancardiers, klerken, seiners etc. op orde te brengen. Allemaal goede vechtjassen als het erom zou spannen.
Terwijl ik daarmee bezig was, werd mij doorgegeven dat het bataljon een nieuwe en onafhankelijke rol had gekre-gen. De oorspronkelijke opdracht en het beoogde doel
waren vervallen. Op dat moment waren echter geen gege-vens beschikbaar over de nieuwe taak. De enige instructie was dat alle overgebleven sub-onderdelen en achterblijvers via de grote weg naar het zuidoosten moesten worden gestuurd. De opdracht was om de al vertrokken hoofdmacht van het bataljon te volgen, en zich daarbij zo snel mogelijk aan te sluiten.
Ik had net mijn ondercommandanten ingelicht toen een nieuwe instructie me bereikte. Ik moest de taken van de plaatsvervangende bevelhebber van het bataljon op me nemen aangezien Major Lonsdale gewond was geraakt, en naar de verbandpost gegaan. Zo gauw ik kon, moest ik me melden bij de commandant. Ik gaf mijn taken over aan de Regimental Sergeant Major aangezien hij de enige andere beschikbare officier was die geen specialistische taak had. Zonder verder dralen ging ik op pad.”
Hoe was Major Dickie Lonsdale gewond geraakt, waardoor hij de aanval van het bataljon in Arnhem misliep?
Volgens de Regimental Medical Officer van het llth Bn, Captain Stewart Mawson, werd Lonsdale door een granaatscherf geraakt in z’n hand.

Mawson:
“Toen ik bij het verzamelpunt van het bataljon aankwam, zag ik commandant Colonel Lea en zijn plaatsvervanger Major Lonsdale druk in gesprek boven een hoeveelheid kaarten die op de motorkap van een jeep waren uitgespreid. De jeep was in een tunnel gereden (onder de A12 – NC). Ik bemerkte een bebloed verband om de rechterhand van de majoor. Nadat hun discussie tot een eind was gekomen, zag Lonsdale mij, en riep me bij zich. Hij zei dat hij gewond was geraakt bij het landen, en dat het verband hem in de weg zat. Hij vroeg me of ik iets kleiners om z’n hand kon doen. Ik begon het verband af te wikkelen, klaar om te behandelen wat in feite mijn eerste oorlogswond was. Uiteindelijk slaagde ik erin het gaasje te verwijderen, en kon ik zien dat de huid en het vlees van z’n pink tot op het bot gespleten waren. Erger was dat bleek dat een en ander nog slechts met een stukje huid aan de rest van de hand vastzat. Ik zei dat het niet iets was dat ik even kon oplappen, en dat hij een gekwalificeerde chirurg nodig had. Volgens mij moest hij naar de eerste-hulppost van 133 Para Field Ambulance. Hij wilde niet echt, maar aangezien ik naar de Regimental Aid Post (hoofdverband- plaats van het regiment -N.C.) moest, zag ik hem niet weer. Zover ik weet, is hij inderdaad naar het 133e gegaan.”
Hoogstwaarschijnlijk is Lonsdale er vervolgens in geslaagd het divisiehoofdkwartier in Hotel Hartenstein te bereiken. Laat in de middag van de 19e kreeg hij de opdracht van Brigadier Hicks om zich aan te sluiten bij de z.g. Thompson force, die het oostelijke deel van de perimeter in Oosterbeek verdedigde.
In het oorlogsdagboek van het hoofdkwartier van de Ist Airborne Division staat op 18 september het volgende genoteerd om 14.30 uur: “Na het arriveren van llth Para Bn ondersteunde deze 2 South Staffords door via de hoofdweg op te rukken tot het kruispunt 697784, daarna naar kerk 796773 en daarna oostwaarts naar ziekenhuis 729780.” Vervolgens om 15.00 uur: “GSO 1 en GSO 3 vertrokken naar Ist Airlanding Brigade HQ om eerder genoemd plan uit te leggen, daarna naar 7th KOSB en naar DZ Y waar commandant 4th Para Brigade, die net gesprongen was, werd geïnformeerd over de veranderde plannen voor llth Para Bn. Hackett besloot echter om bij zijn oorspronkelijke plan te blijven. Zijn taak bleef sub-stantieel ongewijzigd, en die voerde hij uit.’’
Ik geef toe dat ik geen kenner ben, maar nadat ik het bovenstaande had gelezen, en er over had nagedacht, kwam ik tot de volgende theorie over wat gebeurd zou zijn als Hicks sterk genoeg was geweest om Hackett de nieuwe opdracht daadwerkelijk te laten uitvoeren.
De gedachte dat de 4e Brigade het Ist Parachute Battalion moest aflossen wat de verdediging van de hoger gelegen gronden ten noorden van Arnhem betreft, was in die fase van de strijd heel vreemd. Het was bekend bij het divisie- hoofdkwartier dat het Ist Para Bn zich bepaald niet in de buurt van dat deel van de stad bevond, en dat het dus niet afgelost hoefde te worden. Ook was duidelijk dat de omgeving van de verkeersbrug nodig versterkt moest worden.
Het was een fout dat Urquhart degenen die het werkelijk aanging, namelijk Hicks en Hackett, niet vooraf had ver-teld hoe de commandostructuur zou zijn als hij en Lathbury uitgeschakeld werden of, belangrijker bij een luchtlandingsoperatie, het gevechtsgebied niet bereikten. Hierdoor kon de mythe ontstaan dat Hicks en Hackett niet met elkaar konden opschieten. De laatstgenoemde was in theorie rangoudste, en misschien was hij er ontstemd over dat hij met de geschetste situatie werd geconfronteerd. Wellicht wilde hij niet suggereren om al zijn eenheden met het llth Bn mee te sturen via de blijkbaar veiliger Lion route.
Ik heb me vaak afgevraagd wat gebeurd zou zijn in het gebied rond het Elisabeths Gasthuis als de gehele 4th Brigade daar terecht was gekomen. Het vermoedelijke resultaat zou hetzelfde zijn geweest (geen doorbraak naar de brug), maar meer soldaten zouden uiteindelijk Oosterbeek hebben bereikt. Meer dan nu het geval was omdat het lOth en het 156 Battalion de volgende twee dagen onder leiding van de Brigadier aan het dwalen sloe-gen door de bossen.
Behalve dat Hackett op de Ginkelse Heide te horen kreeg dat hij het llth Bn moest afstaan, vroeg de GSO 1 (Lt Col MacKenzie) hem zich zo spoedig mogelijk te melden bij de waarnemende divisiecommandant. Men veronderstelt dat de generaal er eerst verzekerd van wilde zijn dat zijn bri-gade goed op weg was, en dat hij daarom pas rond mid-dernacht op Hartenstein arriveerde. Dat was net nadat hij via Major Linton (Light Regiment, Royal Artillery) van Brigadier Hicks nieuwe opdrachten voor de 4th Parachute Brigade had ontvangen. Die hielden in dat voor de eerste fase van de opmars, het doel een locatie zou zijn die op de kaarten met ‘Koepel’ werd omschreven; een terrein gelegen tussen de Amsterdamseweg en de spoorlijn Utrecht- Arnhem, ongeveer 1,5 kilometer ten westen van de bebouwde kom van de stad. Hackett vroeg Linton naar het tijdpad voor die eerste fase en naar de coördinatie met andere onderdelen van de divisie, maar de laatstgenoemde kende de antwoorden niet.
Hackett ging vervolgens naar Hartenstein, en nu zien we dus opnieuw een voorbeeld van een topofficier die met bijna geen begeleiding in een soort niemandsland rond koerst. Een van de vragen die ik nooit beantwoord heb gekregen, is waarom de twee parachutistenbrigades en het divisiehoofdkwartier geen plaatsvervangende commandant hadden. Wie zou bevelhebber van de 4th Brigade zijn geworden als Hackett was gesneuveld, gewond of gevangen genomen?
Hoe dan ook, ik heb nu genoeg gezegd over Hicks en Hackett.
Het llth Bn had de landingszone in een relatief goede orde verlaten, en telde nu, met een tekort van 50 of 60 man, zo’n 500 soldaten. Op weg naar Arnhem boekten ze een goede voortgang, ondanks een wachtperiode van twee uur bij Hartenstein. Waarom ze daar stopten, is niet echt bekend, al suggereert Middlebrook dat zulks het gevolg was van de twee Brigadiers die het met elkaar oneens waren over het inzetten van een van Hacketts ‘kinderen’. De commandant van A Company, Major David Gilchrist, herinnerde zich deze periode als “een mooi, rustig middagwandelingetje naar Oosterbeek, zonder onder-brekingen en het slagveldgeluid, gevolgd door het gedu-rende enkele uren op onze achterste zitten in de berm vlak bij Hartenstein. Op dat moment voelden wij ons allen zeer prettig.”
Na dat oponthoud werd het bataljon vakkundig Arnhem in geleid door een paar Nederlandse gidsen, en tegen middernacht bereikte men het gebied rond het Elisabeths Gasthuis. Er werden een paar verliezen geleden, waaronder naar verluidt minstens drie doden in de buitenwijken van de stad. Ze werden gevolgd door het tweede deel van de South Staffords. Nu bevonden zich de beste gedeelten van twee relatief frisse bataljons in het gezelschap van de restanten van het Ist en het 3rd Battalion, en die maakten zich op om door te stoten naar de brug. En wat gebeurde er vervolgens?
Daarvoor moeten we eerst even teruggaan in de tijd, namelijk naar 8 uur die avond. De bevelvoerende officier van de South Staffords, Lt Col McCardie, had toen een ontmoeting met de commandant van het Ist Battalion, Lt Col Dobie, in zijn hoofdkwartier, een garage nabij de hoek Utrechtseweg-Oranjestraat. De eerstgenoemde verklaarde zich bereid de wensen van de ander in te willigen omdat Dobie de autoriteit van de Ist Para Bde leek te vertegen-woordigen. Een plan werd gemaakt voor een aanval om 21.00 uur, waarbij de Staffords de weg bovenover zouden gebruiken (de Utrechtseweg langs het Elisabeths Gasthuis), en het Ist Bn de zuidelijke route Onderlangs. Terwijl deze manoeuvre werd voorbereid, ontving het divisie-hoofdkwartier de foutieve melding dat de brug was geval-len. Hicks verordonneerde vervolgens dat elke geplande aanval werd uitgesteld. Later, om 01.00 uur op dinsdag-morgen 19 september, volgde de order dat de hele strijd-macht zich moest terugtrekken op Oosterbeek. Ongeveer een uur daarna werd bekend hoe de werkelijke situatie bij de brug was (men had nog steeds de noordelijke oprit in handen), en Dobie kreeg de opdracht om zijn aanval te hervatten. McCardie werd gevraagd naar een winkel aan de noordzijde van de Utrechtseweg te komen, die als hoofdkwartier van het Ist Bn werd gebruikt. En dat gold ook voor Lt Col Lea van het llth Bn, die net was gearri-veerd. De Intelligence Officer van het Ist Bn, Lieutenant Britneff, beschreef het beraad als volgt: “Het tafereel zag er, zo mag ik stellen, dramatisch uit. Een verduisterd, door kogels geteisterd huis, met Colonel McCardie en anderen zittend en staand rond een tafel, die door één enkele kaars werd verlicht; een radioset piepend en krakend op de achtergrond. Dobie en McCardie waren vastbesloten om, koste wat kost, het 2nd Bn bij de brug voordat de dageraad aanbrak, te bereiken. Dobie gaf zijn orders zittend aan het hoofd van de tafel. ‘We moeten Johnnie Frost helpen’, was het motto. Het plan was dat het Ist Bn de weg langs de rivier de Rijn zou nemen. De South Staffords zouden paral-lel aan ons via de hoofdweg oprukken. Het llth Bn zou hen volgen. Starttijd rond 04.00 uur. We moesten de brug voor het eerste daglicht bereiken, want gesnapt worden op de rivieroever was dodelijk.”
Men ging ervan uit dat het llth Bn de South Staffords zou steunen tijdens hun aanval, en zij werd een paar honderd meter achter de staartgroep van de South Staffs opgesteld. Toen hun opmars vastliep, deed McCardie een beroep op het llth Bn om een flankaanval uit te voeren. Voor dat doel werd de A Company naar voren gestuurd, en die posi-tioneerde zich ten oosten van het ziekenhuis, tussen de Utrechtseweg en de spoorlijn. Maar een order om de aanval te beginnen, kwam niet. De commandant, Major Gilchrist: “Nou, daar zaten we dan, wachtend in onze startpositie; de pelotons ten noorden van de weg onzichtbaar voor de Duitsers, en behoorlijk veilig. We hoorden voor ons uit schieten, maar we konden niets zien door de aanwezigheid van een heg en de helling in de weg.”
Inmiddels was Urquhart teruggekeerd op het divisie- hoofdkwartier. Aangezien hij getuige was geweest van de gevechten in Arnhem, gaf hij duidelijk geen goedkeuring aan het schijnbaar lukraak achter elkaar aan sturen van het ene bataljon na het andere, in wat een vleesmolen leek te zijn. Hij was te laat om de South Staffords te redden, maar hij stuurde om 09.00 uur een boodschapper met de opdracht aan het llth Bn om niet deel te nemen aan het gevecht dat gaande was. Daarna was er een vertraging van zo’n twee uur waarin nieuwe orders werden afgewacht. In die periode wachtten de South Staffords op de steun van een flankaanval die nooit kwam, en werden ze getroffen door Duitse tegenaanvallen, en onder de voet gelopen.
Urquharts bevel bereikte de commanderende officier van A Company van het llth Bn, Major Gilchrist, niet. Eerder die morgen was de compagnie naar voren gegaan, en had posities ingenomen ten oosten van het ziekenhuis, tussen de weg en de spoorlijn. De staf bevond zich aan de andere zijde van de weg, de zuidzijde, tussen de drie pelotons en het hoofdkwartier van McCardie. Terwijl hij daar wachtte op de order om aan te vallen, ontdekte Major Gilchrist dat de compagnies-jeep met aanhangwa- gentje geleend was door aalmoezenier Irwin. Die wilde een gesneuvelde begraven, en had het voertuig nog niet teruggebracht. In dat wagentje lagen alle anti-tankwa- pens die de compagnie had (PIATs). En dat was nog niet alles, zoals David Gilchrist vertelde:
“Mijn compagnie lag in stelling zo’n 200 meter ten oosten van het ziekenhuis, klaar om ter linkerzijde van de Staffords aan te vallen. Ik had geen tegengestelde orders ontvangen. Mijn staf was geraakt door granaten van 88mm kanonnen aan de overzijde van de rivier, circa tien minuten voordat we verwacht werden op te rukken.” Die artillerieaanval doodde de Company Sergeant Major, Warrant Offreer II Ashdown, en verwondde de plaatsver-vangende compagniescommandant, Captain Perse.
De aanval van de South Staffords liep vast in de buurt van het Gemeentemuseum, en tevergeefs wachtten ze op de steun van het llth Bn. Een zware Duitse tegenaanval ver-pletterde het Britse bataljon, en de overlevenden trokken zich terug. Major Gilchrist: “Sommige South Staffs kwamen in onze linie terecht. Ik kwam Major Cain tegen, en die zei: ‘De tanks komen eraan. Geef me PIATs. Ik moest hem zeggen dat het me speet, maar dat we die niet hadden. En dus verdwenen de South Staffs langs de helling achter ons, op de hielen gezeten door Duitse tanks en infanterie. We werden overvleugeld, en konden de tanks niet aanvallen. Wel kregen we met infanterie te maken. Als steun hadden we een batterij 6-ponders bij ons, en die kanonnen stonden kort achter ons. Zij konden niets tegen de tanks uitrichten vanwege de helling in de weg.
We begonnen ons terug te trekken, en met zo’n 20 man namen we posities in in loopgraven pal ten oosten van het ziekenhuis, die ongeveer twee meter diep waren. We probeerden ‘Gammon bombs’ naar de tanks te gooien, maar dat was niet makkelijk vanuit die diepe gaten, en we hadden dan ook geen succes. De tanks naderden tot op 30 a 40 meter, en vuurden op ons. Na zo’n 15 minuten realiseerde ik me dat we niet veel bereikten, vastgepind op de bodem van die loopgraven. We konden niet zien waarop we schoten, en dus besloot ik met mijn groep een uitval naar het noorden te doen, over de in de diepte liggende spoorlijn heen. Dat was behoorlijk riskant, want die uit- graving was 15 tot 20 meter diep. Een Duitse tank stond op een brug over de spoorlijn, een eind verderop in de richting van het station, en die schoot op ons. We renden als bezetenen, de helling af, over de rails, en aan de andere kant naar boven. Een paar mannen werden geraakt door de mitrailleur van de tank, maar de meesten van ons haalden de overkant.
We gingen er eigenlijk vanuit dat het gebied waar we terecht waren gekomen, in handen was van de rest van onze 4th Parachute Brigade. Want we verwachtten dat die nu wel gearriveerd was. We wisten niet dat er Duitsers zaten.”
Zoals Martin Middlebrook schreef: “Major Gilchrist en dat groepje probeerden een onderkomen te zoeken in een huis, maar werden spoedig gevangen genomen. Slechts een van de officieren van A Company, Lieutenant Arthur Vickers, en een paar mannen ontsnapten uit dat gebied.” De rest van de compagnie werd krijgsgevangen, en dus hield de eenheid eigenlijk op te bestaan. Een van degenen die erin slaagden weg te komen, was Private J. Gray. Het volgende komt uit een verhaal dat enkele jaren geleden werd opgetekend.
“We formeerden ons zo goed als mogelijk was, en gingen op weg naar de brug in Arnhem. Overal langs de route lagen doden van een dag eerder, zowel mannen van Ist Airborne als Duitsers. Het duurde tot we in de buitenwijken van Arnhem waren, voordat we de vijand weer tegenkwamen. Mijn peloton (het le), onder commando van Lieutenant A. Vickers, kwam niet verder dan het St. Elisa- beths Gasthuis, waar, zo leek het, de hel losbarstte. We gingen in dekking achter een spoordijk, met “Jerry” aan de overkant van de rails. Een paar keer probeerden we ze te verdrijven, maar ze raakten ingeschoten, en vuurden granaten af die in de bomen explodeerden. Granaatscherven regenden op ons neer, en velen sneuvelden of raakten daardoor gewond. Hoeveel weet ik niet. De grond werd ons te heet onder de voeten, en we konden het gekletter van tanks horen die onze richting uitreden. We trokken ons terug angs de route die we op de heenweg waren gevolgd, en gingen terug naar Oosterbeek.”
Als we ervan uitgaan dat A Company zo’n 100 man sterk was, bleven er nog 400 van het llth Bn over die in dit deel van Arnhem konden vechten. Hoe verliep het hen?

Een kaart uan het westelijke deel van de hoofdstad van Gelderland uit het boek ‘Arnhem : ooggetuigenverslagen van de Slag om Arnhem, 17-26 september 1944’, geschreven door Martin Middlebrook. Daarop heeft Niall Cherry enige wijzigingen aangebracht die het de lezer makkelijk moeten maken om de beschreven troepenbewegingen te volgen.

Op een zeker moment vóór 11.00 uur op die 19e september kwam een order van het divisiehoofdkwartier binnen dat ze noordwaarts moesten optrekken, over de spoorlijn heen, en dat ze een hoog gelegen terrein genaamd Diependal moesten veroveren. Het doel hiervan was dat gebied veilig te stellen omdat de rest van de 4th Brigade er doorheen zou trekken, Arnhem in. Het duurde tot 12.30 uur voordat ze klaar waren de opdracht uit te voeren, en daarbij werd ook C Company van de South Staffs ingeschakeld (die niet bij de aanval van hun bataljon was betrokken). Hun rol was Den Brink te veroveren, en als draaipunt te fungeren voor de aanval van het llth Bn. Ongeveer 100 man van de South Staffords en de rest van het llth Bn bevonden zich nu op de kaartcoördinaten 727778 voor een korte pauze en een reorganisatie. De eerstgenoemden werden in vijf pelotons ingedeeld, en stonden onder commando van Major Cain. Het liep tegen 12.30 uur.
Wat volgt, is een verhaal van een onderofficier van de South Staffords, Sergeant Ken Woolridge.
“Tot nu toe was C Company niet bij de gevechten betrok-ken, maar onze commandant was eerder die dag gesneuveld toen hij naar voren ging naar de rest van het bataljon. Nu, onder Major Cain, kregen we de taak toebedeeld de steile heuvel noordwaarts in te nemen. Het was een goede ouderwetse bajonetcharge: bij het begin schreeuwden we flink, maar al gauw hadden we al onze adem nodig om de helling op te komen en het bos in te gaan. De vijand trok zich schielijk terug.
Bovenop werden we onmiddellijk onthaald op mortiervuur; de granaten ontploften in de bomen. We konden ons vanwege de wirwar van boomwortels niet ingraven,
maar sommigen slaagden erin dekking te vinden in een afwateringssysteem, en dat spaarde vele levens. Spoedig hoorden we tanks aan komen rijden vanuit het noorden, en we kregen opdracht ons terug te laten vallen op de weg (de Utrechtseweg -NC). We moesten velen van onze com-pagnie in dat bos achterlaten.”
Major Cain: “Het zou een pure verspilling van levens zijn geweest als we daar waren gebleven. Ik kreeg geen order om terug te trekken, maar ik wist nog heel goed wat bij het klooster was gebeurd. (Hij bedoelt het Gemeentemuseum, het verste punt dat de South Staffords in Arnhem bereik-ten. De meerderheid werd daar krijgsgevangen gemaakt, en slechts enkele mannen wisten te ontsnappen -NC) Ik voelde me buitengewoon neerslachtig. Ik wist dat onze poging om door te dringen tot de brug was mislukt, en dat we de stad waren uitgegooid.’’
Het was nu 14.30 uur.
Tegen die tijd lag het uitgangspunt voor het llth Bn waarschijnlijk rond de Zwarteweg. Voor zover mij bekend, probeerden de twee resterende compagnieën van het bataljon, B en C, om nu op te rukken richting spoorlijn. Dat gebeurde onder zwaar vuur van de Duitsers, niet alleen van infanterie, maar ook van tanks en mortieren. Ze zagen hoe het lle zich gereed maakte voor de aanval, en richtten er hun mortieren op. Tanks verschenen ten tonele; die hadden de weinige geallieerde anti-tankkanonnen omzeild, en waren via het noorden van de stad gereden. De Britten hadden weinig dekking in de straten, werden door tanks en mortieren onder vuur genomen, en moesten beschutting zoeken in huizen dichtbij. In die omstandigheden was het voor hen moeilijk de boel georganiseerd te houden. Dit alles speelde zich af in de straten ten westen van het Elisabeths Gasthuis.

Een overlevende van het bataljon is Private George Aston (C Company). Hij herinnert zich:
“Onze aanval kwam niet verder dan het rangeerterrein, en de rails heb ik in feite nooit gezien. Mijn groep ging linksaf de weg af (ik denk dat het de Zwarteweg was), een gebied met huizen in ten westen van het ziekenhuis. Na een tijdje gingen we rechtsaf, naar het noorden, naar de spoorlijn. Onze aanval kwam onder zwaar Duits vuur van infanteriewapens te liggen, zowel geweren als mitrailleurs. Ikzelf heb geen tank gezien, en het waren de verliezen die we leden en de kracht van het vijandelijke vuur, die onze opmars stopten. Uiteindelijk gaf een leidinggevende ons opdracht om ons terug te trekken. Ik kwam weer op de Zwarteweg terecht, waar toen we eerder vertrokken, drie of vier Vickersmitrailleurs van de South Staffs stonden opgesteld. Ik meen dat zij in de richting van de steenfabriek (aan de overzijde van de Rijn -NC) schoten. Volgens mij wist niemand wat er precies aan de hand was, en een van ons suggereerde dat we naar Oosterbeek zouden gaan. Dat leek toen een goed idee, en dus liepen we de route terug die we 15 uur eerder op de heenweg hadden gevolgd.”
Het is denkbaar dat dit verhaal verteld kan worden over veel mensen in het bataljon. De commandant, Lt Col Lea, raakte in deze straten gewond, en werd gevangen genomen. Ik denk dat slechts ongeveer 150 man erin slaagden weg te komen, van de oorspronkelijk 400. De rest werd krijgsgevangene.
De situatie kan als volgt worden samengevat. Het bataljon hergroepeerde zich voor de genoemde aanval naar het noorden. Net toen het klaar was om in actie te komen, en alle wapens, inclusief de anti-tankwapens, naar voren werden gebracht voor de opmars, en de compagnieën hun ingegraven posities hadden verlaten, kwam er een Duitse tegenaanval, met tanks in de voorhoede, vanuit het oosten. De South Staffords moesten zich daardoor terugtrekken. Die aanval kwam voor het llth Bn van de rechterflank die als beschermd werd beschouwd, en zorgde ervoor dat de eenheid in wanorde geraakte. Het gevolg was dat men zich in westelijke richting terug moest trekken. Het bleek heel moeilijk om de boel te organiseren, aangezien individuele soldaten en kleine groepjes zich in de huizen ophielden, terwijl Duitse tanks door de straten reden. Daarbij kwam dat de Britse anti-tankwapens uitgeschakeld waren. Uiteindelijk bleek het onder dekking van de duisternis mogelijk om delen van het bataljon terug te trekken naar de perimeter rond het divisiehoofdkwartier. De mannen die er aldus in slaagden Oosterbeek te bereiken, werden ingedeeld bij de z.g. Thompson Force, die later de Lonsdale Force werd genoemd. Dat was een groep soldaten van verschillende eenheden, die het oostelijke deel van Oosterbeek verdedigde onder bevel van de commandant van het Ist Airlanding Light Regiment, Royal Artillery, Lieutenant ColonelW. Thompson. Nadat hij door een verwonding was uitgevallen, werd het commando overgegeven aan Major R. Lonsdale.

Ik wil proberen wat details toe te voegen aan deze naakte feiten, door enige persoonlijke ervaringen van mannen van het llth Bn voor het voetlicht te halen.
Private J. Berry, Mortar Platoon, Support Company:
“We hielden halt op de hoofdweg Arnhem in (Utrechtse- weg -NC), om onze A Company te laten passeren, en gingen vervolgens verder. We stopten weer, en kregen te horen dat we tot het daglicht moesten wachten vanwege de verwarring vóór ons. Toen het licht werd, gingen we verder. We maakten goede vorderingen, waarbij we al onze Bren gun carriers en jeeps met aanhangwagentjes bij ons hadden. We kwamen definitief tot stilstand toen een hevig vuurgevecht gaande was in het gebied vóór ons, en gewonde South Staffs werden afgevoerd. Waar onze A Company was gebleven, weet ik niet. We stopten bij een huis dat als een soort sociëteit was gebruikt door Nederlandse collaborateurs. Lieutenant R. Thomas, de commandant van het Mortar Platoon, richtte een observatiepost in op de bovenste verdieping van een huis aan de overkant. We stelden onze mortier op in de voortuin, en volgens hem schakelden we een 88mm kanon uit met ons derde schot.
Toen kwam de order om ons terug te trekken aangezien er tanks aan kwamen. We trokken ons een klein stukje terug, en vervolgens kregen we te horen dat we ons moesten ingraven. Ik deed dat in de voortuin van een huis, waar omheen een muur stond van een halve meter hoog, op de hoek van een weg die naar het noorden liep. Dat huis stond er nog in 1993, en de muur ook. Dat hielp me om te kunnen vaststellen waar ik destijds precies was geweest.
Vervolgens werd opdracht gegeven om langs deze weg op te trekken (hoogstwaarschijnlijk de Oranjestraat -NC). Later kwam ik te weten dat dat was om aan te sluiten bij de rest van de 4th Parachute Brigade die vanuit het noordwesten kwam. (Dat was de geplande opmars van het lOth Battalion en 156 Battalion vanaf de Amsterdamseweg, – NC). We kwamen bij de brug over de spoorlijn aan, en de voorste eenheden van het bataljon (ik dacht onze Provost Section) kwamen onder vuur te liggen. We knipten ons een weg door een draadhek aan de linkerzijde van de weg, en kwamen bij de spoorlijn uit. Dat was blijkbaar de verdedigingslinie die de Duitsers hadden ingericht om onze opmars te stoppen. 1\vee sergeanten waren erin geslaagd de spoorlijn over te steken, en besprongen een mitrail- leurnest. Een dergelijke post verderop nam hen echter onder vuur, en beiden werden geraakt. Ongeveer zes man van ons staken de brug over om een soort bruggenhoofd te maken, en om te zien of we iets konden doen voor de twee sergeanten. Sergeant Thompson en ik probeerden om bij de lichamen te komen, maar we werden beschoten, en er was ook sprake van het gebruik van handgranaten. Het talud van de spoorlijn bood ons enige dekking. Vervolgens probeerde Sergeant Thompson nog eens om bij ze te komen, maar toen hij uit de dekking kwam, werd hij neergeschoten, en rolde naar beneden de helling af.
Ik ging het talud af, en onderzocht Sergeant Thompson. Hij was dood, en ik realiseerde me dat ik me in een zeer ongezonde positie bevond. (Sergeant Robert W. Thompson; 2190500; leeftijd 34. Zijn veldgraf was bij de Callunastraat. Hij rust nu op de Arnhem (Oosterbeek) War Cemetery, graf 28.C.10. -N.C.)
Het leek erop dat de andere vier terug over de brug waren gegaan, dus ik maakte dat ik ook die richting uitging. Het scheen dat we ons nu probeerden in te graven aan de zuid-zijde van de spoorlijn, in een klein stukje struikgewas tussen de huizen en het talud. Mijn kameraad werd in z’n achterste geraakt, en hij dacht dat hij zwaar bloedde. Maar de kogel was door z’n veldfles gegaan. Hij kon alleen nog “pompeien en ik zei dat hij op pad moest gaan om te zien of hij de Regimental Aid Post kon vinden (De RAP van llth Bn onder leiding van Captain Mawson, en een sectie van 133 Para Held Ambulance, bevonden zich beide aan het begin (het oostelijke deel) van de Klingelbeekse- weg -NC) Ik had ook behoefte aan verzorging wint ik was getroffen door mortiergranaatsplinters. Hoewel het niet teveel pijn deed, was het een te kleine wond voor een noodverband. Ik vroeg de hospik om wat hechtpleister Terwijl ik daarop wachtte, leek de hel los te barsten. Mortiergranaten vielen als regen. Een anti-tankkanon opende het vuur, en schakelde een tank uit. Op zijn beurt werd het stuk geschut geraakt, en het leek me dat de hele bemanning werd gedood.
Ik moet hier vermelden dat ik samen met de hospik in een huis was, en een Glider Pilot kwam de kamer binnen waar wij waren, en zei: ‘Als je kunt lopen, ga er dan achter uit, want deze plek wordt binnen enkele minuten overlopen.’ Vervolgens probeerde ik uit te vinden waar het Mortar Platoon was, en uiteindelijk vond ik ze vlak bij de hoofdweg (Utrechtseweg -N.C.). Ze hadden flink geleden onder de mortierbarrage. Het aanhangwagentje waarin zich mijn ransel bevond, was in vlammen opgegaan, en dat gold ook voor de 400 Woodbines (sigaretten -N.C.). Een officier was bezig een wegversperring te maken met behulp van uitgeschakelde voertuigen. We probeerden hem te helpen. Plotseling verscheen uit het niets een jeep met de boodschap dat we allemaal via de oorspronkelijke opmarsroute moesten terugtrekken. Verdere orders zouden volgen. We moesten dus richting Oosterbeek gaan, en ik was een van de ongeveer 100 die het dorp bereikten.”
Lieutenant J. Blackwood, commandant van 6 Platoon, B Company:
“Voor een groot ziekenhuis, dat vanaf een heuvel over de rivier bij Arnhem uitkeek, kwamen we de South Staffs tegen die blijkbaar een aanval voorbereidden. A Company ontving orders, en rukte op door hun linies. Ik dacht dat tegen die tijd al onze walkietalkies niet meer functioneerden. De bataljonscommandant, Col Lea, positioneerde zijn hoofdkwartier vóór het ziekenhuis, terwijl B Company zich ingroef aan de voorzijde van het oostelijke deel van het gebouw. Om ongeveer 10.00 uur trok B Company zich terug ten westen van het ziekenhuis, en nam posities in die verscheidene wegen dekten. We werden beschoten door mitrailleurs, maar tanks of infanterie verschenen niet. Er was veel geweervuur achter het ziekenhuis, en de situatie was allesbehalve duidelijk.
Rond 12.00 uur kwam een bericht binnen dat de aanval op de brug was afgeslagen, en dat Duitse tanks een omtrekkende beweging door het noorden maakten om ons af te snijden. B Company trok zich terug op een groot kruispunt ten noordwesten van het ziekenhuis, en bezette alle gebouwen die daarop uitkeken. De compagniescommandant, Major G. Blacklidge, verordonneerde dat alle tanks zouden worden aangevallen met granaten, en dat alle infanterie zou worden beschoten. Er zou niet verder worden teruggetrokken. Dientengevolge maakte we de huizen voor de verdediging gereed.
Tegen 13.30 uur kwam de kolonel in een jeep langs, en gaf ons opdracht samen te komen op een oost-west lopende weg iets ten noorden van onze huidige positie. We verlieten de gebouwen, en gingen naar het verzamelpunt. Aldaar was, meen ik, de meerderheid van het bataljon bijeen gekomen. Ik zag de kolonel met zijn stafoffi-cieren, en dat was het laatste dat ik van hem bij Arnhem zag. Terwijl we op orders wachtten, werden we door mor-tieren zwaar onder vuur genomen. We moesten ons ver-spreiden in de tuinen van nabij gelegen woningen. Daarna werd in mijn herinnering opdracht gegeven het bataljon op Oosterbeek terug te trekken, waarbij B Company de achterhoede zou vormen. We groeven ons snel in want een tank- en infanterieaanval werd verwacht. Deze positie was bij een kruising waar het bataljon langs moest komen. We kwamen weer onder zwaar mortiervuur te liggen, en de Luftwaffe viel ons ook aan. Twee tanks kwamen aanrijden, maar de voorste werd uitgeschakeld door het 17-ponder anti-tankkanon dat bij ons was, en de aanval kwam niet tot ontplooiing. Later trokken we ons terug op Oosterbeek, en we namen wat mannen van het Ist Battalion en het 3rd Battalion, en ook enkele South Staffs mee. Daar kregen we nieuwe posities toebedeeld.’’
U kunt zich misschien herinneren dat we de waarnemende plaatsvervangende bataljonscommandant, Major Webber, achterlieten toen hij op zoek was naar zijn bevelhebber. Laten we verder gaan met zijn verhaal.
“Hoe verder naar het oosten ik kwam, des te meer verstopt raakte de weg. Onderdelen van de South Staffords en wat divisietroepen waren tussen mij en het bataljon terechtgekomen. Het tempo waarin ik me kon verplaatsen, werd lager en lager. Sommige eenheden hadden geen orders gekregen, en besloten, geheel terecht volgens mij, de weg te verlaten, dekking te zoeken, en defensieve posities in te nemen. Andere groepen en zwervers zoals ik probeerden door te gaan en onze weg te vervolgen.
Niet ver voor ons uit konden we het geluid van behoorlijk zware gevechten horen. Niet alleen infanteriewapens en mortieren, maar ook zwaar geschut en gepantserde voer-tuigen. Niemand scheen te weten wat er aan de hand was. Simpelweg werd aangenomen dat tegen onverwacht sterke tegenstand was aangelopen. Er werd wat af gespeculeerd door degenen die ik om informatie vroeg, en de meesten waren zelfs ietwat somber gestemd. Maar er was er geen één die echt van de hoed en de rand wist. Niemand scheen de algehele leiding te hebben, en de manschappen leken het vertrouwen in hun officieren te hebben verloren. Met andere woorden, nadat de euforie van de succesvolle landing en de daarop volgende opmars was vervlogen, had het moreel volgens mij een gevaarlijk laag punt bereikt.
Ik realiseerde me dat ik niets aan die situatie kon veran-deren aangezien ik geen betere informatie had dan de anderen. Daarom besloot ik om gewoon door te gaan met het zo goed mogelijk uitvoeren van mijn opdracht. Dat betekende dat ik van de weg afging, en het meer open terrein ten noorden daarvan betrad. Later, na de oorlog, kwam ik tot de conclusie dat het toen 19.00 of 20.00 uur geweest moet zijn, en dat ik me op de kaartcoördinaten 694784 bevond (volgens de toenmalige militaire kaart was dat in de buurt van Hotel Hartenstein).
Wat vervolgens gebeurde, weet ik niet zeker. Toen ik weer bij mijn volle verstand was, lag ik in een greppel zo’n 400 meter ten noorden van de weg (Utrechtseweg). Overal waren huizen met tuinen. Het was donker, en ik had een enorme hoofdpijn. Langzaam onderzocht ik mijn lichaam, en ik bemerkte een behoorlijk diepe snee, die van achter een oor tot aan mijn achterhoofd liep. Die had zwaar gebloed, en mijn schouders en nek dropen van het bloed. Na de eerste schok werd ik erg kwaad op mezelf omdat ik zo’n overdreven zelfverzekerde dwaas was geweest. Ik realiseerde me dat het niet mijn taak was een eenmans- oorlog te voeren. Zwaar bepakt en bewapend rondlopen, zou mij meer hinderen dan helpen als ik ooit het bataljon wilde bereiken. Dus ontdeed ik mij van alles behalve mijn bajonet (ik was bewapend met een geweer) en de kleren die ik aan had. Ik wist dat de spoorlijn in het noorden was, en dat die mijn gids zou zijn waarheen ik wilde gaan. De rails volgend, liep ik Arnhem in. Toen ik het gebied Den Brink had bereikt, vond ik een plek van waaruit ik het rangeerterrein en het ziekenhuis kon observeren. Er was een hevig gevecht gaande rond dat gebouw. Ik kon tanks zien, en verder naar het oosten hoorde ik het geluid van meer pantservoertuigen. Het leek er voor ons niet goed uit te zien, maar het was nog vroeg in de ochtend, en het was moeilijk uniformen te onderscheiden. Ik besloot op meer daglicht te wachten alvorens me in de strijd te mengen. Ik was immers niet van plan de vijand in de armen te lopen. Terwijl ik toekeek, zag ik dat een groep van onze mannen vanuit de dekking naar de brug over de spoorlijn rende, in het gebied ten westen van het ziekenhuis. Als je met een aantal bent, is het veiliger, dus ik sloot me bij hen aan. Vrijwel onmiddellijk trof ik enige manschappen en een onderofficier van het llth Bn aan, en ik vroeg hun de weg naar het bataljonshoofdkwartier. Ik moet er behoorlijk verschrikkelijk hebben uitgezien met mijn gezicht, haar en kleren onder de modder en het bloed, en dat lieten ze me weten ook. Ze herkenden me niet, maar wezen me ongeveer de richting aan waarin ik moest gaan.
De huizen in de woonwijk waren alle aan elkaar gebouwd, maar de blokken waren gescheiden door smalle straten. Van woning tot woning ging ik richting ziekenhuis. Van de bovenverdieping van een huis keek ik neer op een van onze 6-ponder kanonnen, die een positie had ingenomen waarbij het oostwaarts zo’n straat bestreek. Ik meen dat het de Nassaustraat was. De stuksbemanning handelde uitzonderlijk moedig, en bestookte tanks die uit de richting van het ziekenhuis kwamen. Ze gingen daarmee door tot ze allen dood of gewond waren.
Ik ging verder, en vond de commandant uiteindelijk in de kelder van een huis aan de Zwarteweg. Hij vertelde me dat de situatie behoorlijk hopeloos was, aangezien de vijand een enorm numeriek overwicht had en ons ook in wapens dik overtrof. Hij had geen contact met zijn compagnieën, en het bataljon had zware verliezen geleden. Het zou niet lang meer duren of we werden overlopen, en dan zouden we ons moeten overgeven of we werden eruit geschoten met granaten.”
Hier hebben we dus een beeld van wat waarschijnlijk typisch is voor wat het llth Bn overkwam. A Company werd onder de voet gelopen in het gebied rond het ziekenhuis. Dat was in het begin van de gevechten, en wat er van het bataljon over was, hergroepeerde zich. De hoofdmacht daarvan bestond uit B Company en C Company, samen met eenheden van Support Company. Mijn theorie is dat kleine groepjes mannen afgescheiden raakten van de rest, dekking zochten in verschillende huizen, en vervolgens krijgsgevangen werden gemaakt of op eigen initiatief de weg terug namen richting Oosterbeek.
We veronderstellen dat uiteindelijk zo’n 150 mannen van het llth Bn in de Thompson Force in Oosterbeek terecht-kwamen, onder het commando van Major Peter Milo. En wie waren daar nog meer? Milo was de commandant van C Company. Toen Captain Frank King in Oosterbeek aan-kwam op de morgen van de 20e meende hij dat de meeste overlevenden van zijn bataljon van C Company waren. Maar er waren ook soldaten van A Company onder leiding van Lieutenant Vickers, en van B Company onder Major Blacklidge en Lt Blackwood. Groepjes van HQ Company en Support Company waren er eveneens.
Het gebied rond het St. Elisabeths Gasthuis heb ik diverse keren bewandeld, en iedere keer verbaasde het me hoe moeilijk het zal zijn geweest om in de wirwar van straten een effectief commando te voeren. Ik wil zeker niet beweren dat dit het definitieve verhaal is over wat het llth Bn overkwam in de stad Arnhem. Als er andere Vrienden zijn die iets aan het voorgaande kunnen toevoegen, dan hoor ik dat graag.
Er zijn nog een paar mannen van het llth Bn in leven, maar de meesten van hen schijnen terughoudend te zijn om te vertellen over de gebeurtenissen in september 1944. Dat neem ik ze niet kwalijk. Ik beschouw de taak die ze toen hadden als een bijna onmogelijke, en het feit dat ze als een voetbal van het ene commando werden overgegeven aan het andere, droeg daar niet in een positieve zin aan bij. Dat geldt ook voor het ontvangen van orders en tegenorders.
Ik ben er zeker van dat de meeste mensen die wel eens in het genoemde gebied hebben rondgewandeld, het met me eens zijn dat het geen gemakkelijk gevechtsterrein is, met name omdat een efficiënte commandostructuur er moeilijk is te handhaven. De Geallieerde luchtlandingstroepen hadden ook nog eens een groot gebrek aan zware onder- steuningswapens (tanks, artillerie en vliegtuigen), en waren in feite kansloos.

Bronnen / Boeken
Waddy, J. – ATour of the Arnhem Battlefields (1999) Middlebrook, M. – Arnhem 1944 (1994)
Junier and B. Smulders with J. Korsloot, A. – By Land Sea and Air, an illustrated history of the 2nd Battalion The South Staffordshire Regiment 1940-1945 (2003)
Niet gepubliceerde persoonlijke verslagen en correspondentie (archief Airborne Museum ’Hartenstein’, collectie N. Cherry, en geluidsarchief Imperial War Museum)
llth Parachute Battalion:
Major D. Webber
Major D. Gilchrist
Captain F. King
Private J. Gray
Private B. Kerr
Captain S. Mawson
Lance Corporal Bird
Private Edwards
Private G. Aston
Private J. Berry
Lieutenant J. Blackwood
4th Parachute Squadron, Royal Engineers- Lieutenant K. Evans

Download ministory

MINISTORY STORY No. 85
Axe Jon Versluijs
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 97 van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek
februari 2005

Het ontstaan van de Flea met dropkooi
Sinds een kleine 10 jaar ben ik de trotse eigenaar van een heuse Royal Enfield 125cc Flying Flea. Van dit type motorfiets maakten de Airborne manschappen onder meer gebruik tijdens de Slag om Arnhem. Het desbetreffende vervoermiddel is mede mogelijk gemaakt door een Nederlandse inbreng.
Halverwege de jaren ’30 van de vorige eeuw komen in ons land lichte motorfietsen in opkomst, doordat de Nederlandse regering motoren onder de 60kg vrijstelt van belasting. Op dat moment zijn dat voornamelijk de Duitse DKW 98cc en 125cc, die door de Nederlandse importeur Stokvis & Zn. worden verkocht. Maar met een oorlog op komst, en omdat de fabrikant van joodse afkomst is, wordt de export stopgezet door de Duitse overheid.
Bij Stokvis & Zn. zijn ze hier natuurlijk niet blij mee, omdat het inmiddels een behoorlijk deel van hun ver- koopsegment betreft. Men gaat op zoek naar andere fabrikanten, en uiteindelijk wil de Britse Royal Enfield Company wel met hen in zee gaan. Deze maakt een kopie van de DKW, met een eigen 125cc blokje. Daar het een lichte motorfiets betreft, wordt het model Royal Baby genoemd, afgekort RB125. De eerste exemplaren worden eind 1938 geleverd, en alles lijkt goed te komen voor de Nederlandse importeur. Echter, door de snelle ontwikkelingsfase zijn er in het begin enkele technische storingen, en de firma DKW overweegt om Royal Enfield voor de rechter te dagen daar het om een kopie van hun motorfiets zou gaan. Omdat de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, wordt niks meer vernomen over deze rechtsgang. De firma Stokvis & Zn. zit helaas weer met lege handen door de Duitse bezetting van Nederland, en omdat de Britse regering metaal op de bon doet, kan sowieso niet meer worden uitgeleverd.

Dropkooi met Flea. Helaas is onbekend waar en wanneer de foto is gemaakt, (uit “British Forces Motorcycles 1925-45”, door C.J. Orchard & S.J. Madden, Crown Copyright/A@AEE Boscombe Down, NB 3383-6)

Dropkooien op het terrein van de Royal Enfield fabriek te Edinburgh (uit “Royal Enfield Productions, a Proud War Record”, uitgegeven in 1945)

Als blijkt dat de Duitse luchtlandingstroepen met behulp van vernuftig, licht materiaal de ene na de andere overwinning behalen, besluit men in Groot- Brittannië dat ook daar dergelijke producten moeten worden vervaardigd. Men gaat langs bij de diverse motorfabrikanten, als Arial, BSA, Matchless, Norton en Royal Enfield, om te vragen naar lichte motorfietsen. De laatstgenoemde heeft het geluk dat ze nog een aantal Royal Baby’s hebben staan. Na de technische problemen grotendeels opgelost te hebben, laten ze de legerleiding een test doen met die motorfiets. Men is zeer enthousiast, en na een paar kleine verbeteringen komen de eerste orders los in 1942.
De verbeteringen bestaan voornamelijk uit een zwaardere carburateur (het aluminium Amal type wordt vervangen door een bronzen Villiers type) met een groter luchtfilter. Hierdoor dient het gereedschapstrommeltje dat onder het frame hangt, naar boven verplaatst te worden, en dat heeft tot gevolg dat het zadel wordt verhoogd. Tevens komt er een grotere koplamp met black- out, en een klein achterlichtje dat door de manschappen een brandende sigaar wordt genoemd. In plaats van 2,50×19 banden, worden 2.75×19 banden gebruikt, en wordt het stuur voorzien van een soort vleugelmoer zodat het snel verdraaid kan worden. Het uitlaatje krijgt een beschuitblikvormige demper. Het type RB125 gaat nu verder door het leven als RE125. (RE staat voor Royal Enfield).
Tevens ontwerpt men bij Royal Enfield een soort dropkooi voor deze RE125. De soldaten geven de motorfiets al snel de spotnaam Flying Flea (vliegende vlo), vanwege de kleine afmetingen, en omdat hij door de lucht vliegt. Met behulp van de dropkooi kunnen van de motorfietsen die bij de Slag om Arnhem zijn gebruikt, de Welbike (een klein type motorfiets 98cc) met zijn container, en de Flea per parachute aangevoerd worden. Voor de andere motoren (Ariel W/NG 350cc, BSA M20 500cc, James ML 125cc, Matchless G3L 350cc, Norton 16H 500cc, Royal Enfield WD/CO 350cc en Triumph 3HW 350cc) bestaat alleen de mogelijkheid ze per zweefvliegtuig te transporteren. Echter, er zijn ook foto’s bekend waarop Flea’s staan die per Horsa glider richting Arnhem worden vervoerd.
Een dropkooi bestaat uit twee delen, die ten opzichte van elkaar scharnieren. In de open toestand rijdt men de motorfiets de kooi in, en plaatst de twee wielen in de daarvoor bestemde wielklemmen. Vervolgens sluit men de dropkooi met behulp van twee vleugelmoeren. De motorfiets wordt op vier plaatsen vastgeklemd, zodat hij gefixeerd in de dropkooi zit. Vervolgens kan de kooi onder de romp van een vliegtuig worden opgehangen, aan een dropmechanisme. Boven het landingsterrein wordt de dropkooi ontkoppeld, en komt aan een parachute naar beneden.
Nadat de motorfiets is geland, kan men met behulp van de twee vleugelmoeren de kooi openen, en de Flea eruit halen. Om te voorkomen dat de benzinetank brandstof lekt, de Flea hangt namelijk horizontaal onder de romp van het vliegtuig, wordt een speciale benzinedop ontwikkeld met een ontluchtingsnippel. In het heetst van de strijd vergeet men soms de nippel te openen, en na een tijdje zuigt de benzinetank dan vacuüm, en de motor krijgt geen benzine meer, en stopt. Hierdoor is een aantal Flea’s bij Arnhem onnodig achtergebleven, dicht bij de droppingterreinen.
Het is al lang bekend dat tijdens de Slag om Arnhem drop- kooien zijn gebruikt, door een foto genomen te Wolfheze. Deze is gemaakt in 1945, en laat een aantal kooien zien naast het spoorlijntje Wolfheze – Vliegveld Deelen (het z.g. bommenlijntje). Ze stonden daar klaar teneinde naar de Hoogovens te worden vervoerd om omgesmolten te wor-den. Zie ook Ministory nummer XX, ‘De motorfiets “Flying Flea” bij de Slag om Arnhem’, door M. Veldhuizen, als bij-lage van Nieuwsbrief No. 31, juli 1988.

Wolfhezerweg te Wolfheze, 1945. Op een dumpplaats nabij de Amsterdamseweg zijn onder andere dropkooien samengebracht. (uit “Het Parool, “Speciale Editie”, Arnhem…Doode Stad…die zal herleven”, 1945; via B. de Reus)

Tijdens operatie Market Garden strijden 1568 Poolse soldaten aan de zijde van de mannen van de le Britse Luchtlandingsdivisie. Hiervan landen er 28 met zweef-vliegtuigen ten noorden van de Rijn, en 537 para’s springen uiteindelijk bij Grave uit vliegtuigen. De overige 1003 mannen van de lste Poolse Onafhankelijke Parachutistenbrigade komen op donderdag 21 september 1944 aan parachutes naar beneden bij Driel; door een dichte mist in Engeland zijn ze een aantal dagen later dan gepland pas geland. Gedurende en na de gevechten komen 97 Poolse parachutisten door oorlogshandelingen om het leven.
Het was bij mij reeds bekend dat de Polen RE Flea’s gebruikten in en rond Driel. Er zijn oorlogsfoto’s bekend met dergelijke motorfietsen erop, helaas meestal alleen met een voor- of achterwiel.
Bij Driel zijn geen zweefvliegtuigen geland ten behoeve van de Poolse eenheden. Daarom moeten de Flea’s wel per parachute en dropkooi aangevoerd zijn.

Dropkooi met Flea onder de romp van een Dakota. Helaas is onbekend waar en wanneer de foto is gemaakt, (uit “British Farces Motorcycles 1925-45”, door C.J. Orchard & SJ. Madden copyright/A@AEE Boscombe Down, NB 3383-4)

 

Poolse para’s met een Vickers machinegeweer bij Driel, september 1944. Op de achtergrond zijn een voorwiel en een koplamp waarneembaar van een Flea. (uit “De Polen van Driel”, door G.F. Choletvczynski, blz. 111)

Eric van Tilbeurgh (een verzamelaar van gegevens en objecten over de para’s uit Polen, die mij onder andere de bovenstaande cijfers verstrekte) wist mij te vertellen dat op een vrachtlijst staat dat 15 tot 17 Flea’s vanuit Engeland zijn verstuurd naar het Poolse landingsterrein te Driel. Of deze allemaal zijn aangekomen, is een vraag die wellicht nooit beantwoord kan worden. Onderweg keerde een groot aantal van de Amerikaanse Dakota’s terug vanwege een verkeerd begrepen radiobericht, en door problemen bij de overige toestellen, zoals Flak, kunnen kostbare ladingen niet aangekomen zijn.

In 2003, tijdens de 59ste herdenking van de Slag om Arnhem, kwam mij iets ter ore waar mijn hart sneller van ging kloppen. De geruchten gingen dat op het voormalige landingsterrein van de Polen te Driel een dropkooi was gevonden. Dit was gebeurd tijdens het bouwrijp maken van het toekomstige woongebied de Schuytgraaf.
Omdat tot nu toe alleen het Britse The Parachute Regiment and Airborne Forces Museum te Aldershot een dropkooi in zijn collectie heeft, zou dit nummer 2 worden.
Na de herdenkingen ben ik meteen gaan uitzoeken wie de trotse eigenaar van de in Driel gevonden kooi was geworden. En gelukkig, het bleek de juiste instantie te zijn, het Airbome Museum te Oosterbeek. Na contact te hebben gehad met Roland Boekhorst en Wybo Boersma, bleek dat mijn expertise op prijs werd gesteld, en gevraagd werd of ik een keer langs kon

De restanten van de dropkooi zoals de auteur ze aantrof vóór de restauratie. (foto A J. Versluijs, oktober 2003)

komen om het restauratieproject te bespreken.
Roland had niks te veel gezegd toen hij zei: stel je er niet te veel van voor. Wat bleek, de dropkooi had 59 jaar onder de grond gelegen. En ik maar denken dat ze uit de lucht kwamen vallen; deze kwam toch echt uit de Betuwse klei. Daar was hij met behulp van een graafmachine uitgetrokken, met als gevolg dat de dropkooi niet meer één geheel was. Hij bestond nu uit allemaal kleine stukjes gebroken, verbogen materiaal, dat in een bananendoos paste.

De restauratie
Het materiaal was aanzienlijk dunner dan toen het 60 jaar geleden gemaakt werd. Dit zou een grote klus worden, en als extra dienden we het klaar te krijgen vóór de herdenkingen van 2004, als dat mogelijk was tenminste. Daar ik de klus in mijn eentje niet zou klaren, schakelde ik mijn vriend Peter van der Putten in om te helpen met de restauratie.
Eerst heb ik de ergste roest en klei met een klein hamertje verwijderd, en daarna zijn de stukken gestraald zodat we konden zien wat er over zou blijven. Samen met Peter heb ik eerst een avondje gepuzzeld om alle delen op de juiste plaats te leggen. Deze stukken hebben we vervolgens gemerkt, en we hebben er foto’s van gemaakt om niet elke keer opnieuw te hoeven puzzelen.
Gelukkig had ik acht jaar geleden foto’s en tekeningen gemaakt van de dropkooi te Aldershot, en die waren nu zeer bruikbaar. We hebben de maten genomen van de

Na enig gepuzzel begint de dropkooi vorm te krijgen, (foto AVersluijs, november 2003)

De dropkooi vóór het aflassen, opnieuw stralen, verven en monteren van de laatste delen. (foto AJ. Versluijs, maart 2004)

buizen, en vervolgens hebben we buizen besteld van een kleinere diameter. We konden de bestaande delen over deze nieuwe buizen schuiven, en zodoende een stevig binnenframe maken, met een originele dropkooi aan de buitenkant. Hiervoor is 14 meter nieuwe buis gebruikt. Hierdoor kreeg de dropkooi weer wat stevigheid terug.
Echter, bij het verwerken bleek dit moeilijker te gaan dan verwacht. Door de vele deuken en resten van klei aan de binnenkant, ging het soms met centimeters tegelijk, maar vaak maar millimeter voor millimeter. Om de juiste vorm terug te krijgen in bepaalde stukken, die geheel vervormd waren door de graafmachine, moesten vaak malletjes en speciale gereedschappen gemaakt worden.
Toen het geheel weer in elkaar zat, en er een Flea in had gezeten, begon het weer een dropkooi te worden. We begonnen deze restauratie met het doel zoveel mogelijk de originele delen te hergebruiken.
Het bleek een hele klus, maar toch zijn we erin geslaagd om uiteindelijk een dropkooi op te bouwen die voor 90 tot 95% origineel is aan de buitenkant.
Helaas mistten de twee vleugelmoeren om het geheel te sluiten, en hebben we die zelf moeten namaken.
We waren hiervoor speciaal naar Engeland gereden om die vleugelmoeren op te meten in het museum in Aldershot. Daar waren ze echter helemaal niet blij met ons, ondanks eerdere afspraken. Men was vergeten onze komst te vermelden in de agenda, en hierdoor verviel alle eerder toegezegde medewerking! Na veel vijven en zessen kregen we het toch voor elkaar om wat maten te nemen.
De vleugelmoerverbindingen hebben we vervolgens van verschillende stukken ijzer samengesteld, en het resultaat mag er zijn.
Ook waren de wielklemmen totaal weggerot, en hebben we aan de hand van foto’s en de bandenmaat een mal gemaakt. Vervolgens zijn door een gieter klemmen van aluminium gegoten. Dit bracht ons nog in een lastig pakket, want de man had het te druk. Vervolgens brak de bouwvakantie aan, en september begon nu snel te naderen. Gelukkig is alles op tijd afgekomen, en het resultaat is afgelopen september te bewonderen geweest te Driel, op de tentoonstelling “De Polen van Driel weer in beeld”.
Volgens de organisator, Eric van Tilbeurgh, hebben vele mensen deze expositie bezocht tijdens de Airborne

De dropkooi tijdens de tentoonstelling te Driel. (foto F. van der Putten, september 2004)

herdenkingen. Via internet heb ik reeds een aantal foto’s en artikelen gevonden over de dropkooi op deze tentoonstelling.
Om beschadigingen aan de onderkant te voorkomen tijdens het transport, hebben we met een paar schroeven en beugels een multiplex plaat onder de dropkooi bevestigd. Tevens is een en ander verrijdbaar gemaakt door kleine wieltjes onder de plank te bevestigen, zodat het geheel gemakkelijk te vervoeren is en eenvoudig op zijn plaats te zetten. Door het stevige subframe kun je de dropkooi met motorfiets nu in één keer optillen en verplaatsen.
Voordat we de dropkooi weer teruggaven aan het museum, op zondagmiddag 12 september 2004, zijn we eerst wat foto’s gaan maken op de plek waar het een jaar daarvoor allemaal begonnen was. Helaas was het nog een grote bouwput, en hebben we de onderstaande foto genomen in een straal van 100 meter van de vindplaats, die tevens de locatie zal zijn waar de kooi in 1944 gedropt werd.
Met dank aan: W. Boersma, R. Boekhorst, B. de Reus, E. van Tilbeurgh, P. van der Putten, M. Veldhuizen, R. van Meel, H. Minne, M. van de Poel, J. Salemink, H. Voortman, J. Veenendaal, B. Novell en P. Birchell.

Het eindresultaat, de gerestaureerde dropkooi, gefotografeerd op een plek in een straal van 100 meter van de vindplaats bij Driel. (foto AJ. Versluijs, september 2004)

Download ministory

MINISTORY No. 84
Hans Timmerman
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 96 van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek
december 2004

Inleiding
Van 17 tot 26 september 1944 werden door Britse en Duitse militaire eenheden in Arnhem en Oosterbeek en omgeving zware gevechten geleverd die later onder de naam Slag om Arnhem bekend zouden worden. Aan Britse zijde vocht de Ist British Airborne Division, aangevuld met de Ist Polish Independent Parachute Brigade Group. Deze eenheden, die samen uit bijna 12.000 man bestonden, zagen zich geplaatst tegenover de gedecimeerde 9.SS-Panzerdivision “Hohenstaufen” en 10.SS- Panzerdivision “Frundsberg”, en de zogenaamde West- gruppe die bestond uit diverse eenheden van Wehr- macht, Kriegsmarine, Waffen-SS en Luftwaffe. Gedurende de strijd werden deze formaties voortdurend aangevuld met materieel en manschappen. Exacte cijfers over het totale aantal Duitse soldaten dat toen is ingezet, zijn niet bekend. Geschat wordt dat het om 18.000 tot 20.000 man ging.
Tijdens en ten gevolge van de gevechtshandelingen kwa-men, inclusief die van de luchtmacht, ongeveer 1900 geallieerde militairen om het leven. Van de gesneuvelden aan Duitse zijde zijn geen precieze aantallen bekend. Op de Duitse militaire begraafplaats te Ysselsteyn bevinden zich zeker 1725 graven van soldaten die zeer waarschijnlijk betrokken zijn geweest bij de gevechtshandelingen in en rond de Gelderse hoofdstad. Hoeveel elders zijn begraven of worden vermist is niet bekend.

Duitse gewonden en gesneuvelden
De Duitse militairen die in en rond Oosterbeek en Arnhem tijdens de gevechten sneuvelden, kregen in veel gevallen ter plaatse een veldgraf. Deze lagen overal in het gevechtsgebied verspreid: in tuinen, langs wegen, in bossen etc.. Grote aantallen lijken werden afgevoerd naar de Duitse militaire begraafplaatsen Ehrenfriedhof Zypendaal te Arnhem en Ehrenfriedhof Grebbeberg te Rhenen. Anderen kwamen terecht op burgerkerkhoven, vaak in de omgeving van plaatsen waar eenheden voor en na de gevechten waren ondergebracht. Ook namen de Duitsers een aantal noodbe- graafplaatsen in gebruik. Deze lagen onder meer in Arnhem aan de Apeldoornseweg bij de Saksen Weimar Kazerne, in Velp langs de Zutphensestraatweg, en in Ede bij de Ginkelse Heide. In een enkel geval namen uit Duitsland aangevoerde eenheden hun doden na de strijd mee terug naar de plaats van vertrek, waar zij op een kerkhof ter aarde werden besteld. Hiermee week men af van de richtlijnen omdat Duitse militairen in het land waar zij sneuvelden begraven moeten worden.
De gewonde militairen werden in de regel vlak achter de frontlinie opgevangen in een beschutte plaats waardoor zogenaamde Verbandnesten ontstonden. In een dergelijke verzamelplaats voor gewonden werd eerste hulp verstrekt om ervoor te zorgen dat deze konden worden vervoerd naar een in de directe omgeving gelegen Truppenverbandplatz. Hier werden medische handelingen zoals bloedtransfusies e.d. uitgevoerd om acuut levensgevaar te voorkomen, zodat de gewonden verder konden worden vervoerd naar een in de regio gelegen Hauptverbandplatz of een Kriegslazarett. In de hoofd- verbandplaats werden bij degenen die niet getransporteerd konden worden, operaties verricht zoals noodam- putaties, het stelpen van bloedingen en het afdichten van borstwonden. Het militaire hospitaal was bedoeld voor de chirurgische behandeling van de minder urgente gevallen met een lange rusttijd. Hier konden tevens specialistische operaties worden uitgevoerd.
Door de enorme aanvoer van gewonden was van deze hiërarchie, zoals die volgens voorschrift in het Duitse leger moest worden toegepast, niet altijd sprake. Chirurgische handelingen die officieel moesten worden uitgevoerd in een Kriegslazarett, werden bijvoorbeeld ook toegepast in een Hauptverbandplatz.
Om de gewonden en doden uit het strijdgebied te halen, werden allerhande middelen, waaronder paard en wagen, vrachtauto’s, buitgemaakte jeeps, rodekruis- voertuigen en zelfs tanks, gebruikt.
Truppenverbandplatze waren onder meer in Hotel De Leeren Doedel en Hotel Wolfheze ondergebracht, en verhuisden naarmate de strijd vorderde mee met de oprukkende eenheden. In Velp was een Hauptverbandplatz gevestigd.
Kriegslazarette waren al voor september 1944 gehuisvest in verschillende gebouwen en ziekenhuizen die de Duitsers in de eerste oorlogsjaren hadden gevorderd. Vaak ging het in eerste instantie om delen van deze gebouwen. Naarmate de oorlog vorderde, het front dichterbij kwam, en het aantal gewonden toenam, werden ze volledig in beslag genomen. In het Gemeenteziekenhuis in Arnhem was het Kriegslazarett 1/686 gevestigd, in het St. Anthoniusziekenhuis in Utrecht was een Kriegslazarett te vinden, en in de St. Joseph- stichting in Apeldoorn was het Kriegslazarett 4/686 ondergebracht.
Ook werden Duitse gewonden verzorgd in Britse militaire hospitalen, die onder meer gevestigd waren in Hotel Schoonoord en Hotel De Tafelberg in Oosterbeek. Veel jongens en mannen bezweken uiteindelijk aan hun verwondingen, en kregen een graf op het terrein van de desbetreffende verbandplaats of hospitaal, of werden ter aarde besteld op een begraafplaats in de buurt. Daarnaast zijn gewonden naar ziekenhuizen in Duitsland gebracht. Degenen die daar overleden, vonden veelal hun laatste rustplaats op een nabijgelegen kerkhof.

De veldgraven in Oosterbeek en omgeving
Ondanks dat veel van de omgekomen Duitse militairen tijdens en na de strijd waren afgevoerd, bleef een groot deel in veldgraven in Oosterbeek en omgeving achter. De meest voor de hand liggende reden hiervoor is dat een aantal eenheden niet de middelen had de gesneuvelden te vervoeren, en direct na de gevechten elders werd ingezet. Het ging hierbij voornamelijk om veldgraven van soldaten van onderdelen die ingedeeld waren bij de Kampfgruppe Von Tettau (Westgruppe), die gevechten leverden aan de westzijde van het frontgebied. Vooral van het Luftwaffe- onderdeel Ersatz- und Ausbildungs-Regiment Hermann Göring, en de Kriegsmarine-eenheden lO.Schiffsstamm-Abteilung, 14.Schiffsstamm-Abtei- lung en Marine Schützen Bataillon 250 lagen na de bevrijding grote aantallen omgekomen militairen in Oosterbeek begraven.
Na de gevechten waren zij niet alleen ter aarde besteld door militairen van de eigen onderdelen, maar ook door Britse krijgsgevangenen, en in Oosterbeek achtergebleven burgers, die onder dwang van de Duitsers werden ingezet.
Na de Slag lagen Oosterbeek en omgeving regelmatig onder geallieerd artillerievuur vanuit de Betuwe, waardoor meerdere Duitse soldaten om het leven kwamen. Deze beschietingen zullen er ook toe hebben bijgedragen dat bij het opgraven en afvoeren van doden geen prioriteit werd gelegd.

Bootsmann Alfred Steckhan
Alfred Steckhan was als Bootsmann ingedeeld bij de Duitse Kriegsmarine. Oorspronkelijk gestationeerd in Frankrijk moest hij na de geallieerde landingen op 6 juni 1944 in Normandië, terugtrekken richting Nederland. Daar werd hij ondergebracht bij het Marine Auffanglager Zwolle, waar al het terugtrekkende marinepersoneel uit Frankrijk en België werd verzameld.
Ten behoeve daarvan werden in Zwolle diverse gebouwen gevorderd. Het Kommando Marine Auffanglager was gezeteld in het toenmalige Restaurant Jansen aan de Stationsstraat 1. De manschappen werden gelegerd in een aantal scholen, waaronder het Christelijk Lyceum en de school aan de Enkstraat. In een ander gevorderd schoolgebouw was een Krankensammel- stelle ingericht waar gewonde Kriegsmarine militairen uit Frankrijk werden opgevangen en verzorgd.
Alfred werd ingedeeld bij de 2. Kompanie Marine Auffanglager Zwolle.
Op 17 september 1944 schreef hij daarvandaan aan zijn vrouw en kinderen in Hamburg:

Alfred Steckhan met vrouw en kinderen.
“Mein liebe Lies,
Recht herz. Dank für Deinen Brief vom 10.9.44. Ich bin froh, dass Ihr alle noch da eeid. Heute darf man sich namlich nicht mehr wundern, wenn es mal anders kommt. Vielleicht kommen Deinen Briefe trotzdem noch an. Wenn nicht bald die neuen Waffen ein- gesetzt werden, dann weise ich nicht, wie dieser Kampf enden wird. Trotz allem habe ich doch noch Hoffnung, denn, wenn wir jetzt die Flinte ins Korn werfen, ist’s aus mit uns.”
‘Mijn liefste Lies,
Heel hartelijk bedankt voor je brief van 10.9.44. Ik ben blij dat jullie allemaal nog in leven zijn. Tegenwoordig moetje namelijk niet opkijken als het plotseling anders loopt. Misschien komen je brieven toch nog aan. Als niet spoedig de nieuwe wapens worden ingezet, dan weet ik niet hoe deze strijd zal eindigen. Ondanks alles heb ik toch nog hoop, want als we nu het bijltje erbij neer gooien, is het met ons gedaan.”
Alfred was zich op het moment dat hij deze brief schreef uiteraard niet bewust van de aanstaande geallieerde luchtlandingen bij Wolfheze die dezelfde dag zouden plaatsvinden. Kort na het begin daarvan werd in het Auffanglager een gevechtseenheid onder de naam Marine Schützen Bataillon 250 gevormd, waarvan Alfred zeer waarschijnlijk deel uitmaakte. Deze werd vanaf 19 september 1944 in Oosterbeek en omgeving tegen de Britse luchtlandingstroepen ingezet. Op 20 september kwam Alfred ter hoogte van de Valkenburglaan in Oosterbeek om het leven. Kort na de gevechten kreeg zijn vrouw echter bericht van zijn eenheid dat haar man met een schot in de buik in een militair hospitaal in het gevechtsgebied was opgenomen. Op 30 september werd het Bataillon 250 ontbonden, en als personeelsreserve teruggestuurd naar Zwolle. 1\vee maanden later ontving Alfreds vrouw een brief van de plaatsvervangende commandant van de 2. Kompanie Marine Auffanglager Zwolle, waarin hij schreef:

“Sehr geehrte Frau Steckhan
Da Ihr Mann, der sich vor einigen Wochen im Einsatz befand, verwundet warde und nach seiner Genesung wahrscheinlich nicht zur hiesigen Einheit zurückkehren wird, lassen wir Ihnen heute seine Privatsachen laut der beigefügten Aufstellung zugehen. Pie Dienstbekleidung Ihres Mannes warde hier vereinnahmt.
Wir hoffen dass Sie inzwischen gute Nachricht von ihm erhalten haben und begrüssen Sie mit den besten Wünschen.”
“Zeer geachte mevrouw Steckhan,
Omdat uw man, die enkele weken geleden in de strijd werd ingezet, gewond raakte, en na zijn herstel waarschijnlijk niet naar zijn huidige eenheid zal terugkeren, doen wij u heden zijn persoonlijke bezittingen volgens bijgevoegde specificatie toe-komen. De dienstkleding van uw man werd hier ingenomen.
Wij hopen dat u ondertussen goed nieuws van hem hebt ont-vangen, en begroeten u met de beste wensen.”
Uit de brief blijkt dat de plaatsvervangende compag-niescommandant niet op de hoogte was van het feit dat de Bootsmann op 20 september aan zijn verwondingen was overleden.
In 1945, na de bevrijding, trof men het veldgraf van Alfred Steckhan langs de Valkenburglaan in Oosterbeek aan, maar hij werd geregistreerd onder de afwijkende achternaam Sterkhan. Op het graf waren slechts zijn voor- en achternaam vermeld. Rang, legernummer, onderdeel en andere gegevens werden niet aangetroffen. Zijn stoffelijke overschot werd overgebracht naar het  Ehrenfriedhof Zypendaal in Arnhem.

Omdat Alfreds vrouw in 1947 nog steeds geen zekerheid had over het lot van haar man, stuurde zij een brief aan de gemeente Arnhem. De desbetreffende ambtenaren konden echter helaas geen verband leggen tussen de naam Steckhan van de vermiste, en de onjuiste naam Sterkhan die op de lijst van opgegraven Duitse militairen in de gemeente Renkum voorkwam. Opmerkelijk, omdat de beide achternamen zeer sterk op elkaar lijken, en de voornamen zelfs gelijk waren.
In 1948 werd Alfred daardoor onder de afwijkende ach-ternaam overgebracht naar de Duitse militaire begraaf-plaats in Ysselsteyn. Door de gebrekkige identificatie in de eerste jaren na de oorlog waren vele Duitse militairen als ‘onbekende’, onder een verkeerde naam of met gebrekkige gegevens naar Ysselsteyn overgebracht. Daarom werd begin jaren ’60 geprobeerd om van een groot aantal soldaten de ware identiteit alsnog vast te stellen. Ook Alfred kwam hiervoor in aanmerking. Aangezien het identificeren toen niet lukte, lag hij tot voor enkele jaren onder de naam Alfred Sterkhan, zonder verdere persoonsgegevens, begraven.
Doordat de bovengenoemde brief van mevrouw Steckhan door mij in het gemeentearchief in Arnhem werd aangetroffen, kon 52 jaar na dato de desbetreffende informatie toch nog worden gecombineerd met de onjuiste naam op de lijst van de gemeente Renkum. Een goede samenwerking tussen verschillende Duitse instanties had vervolgens alsnog de positieve identificatie tot gevolg, en men is erin geslaagd de twee dochters van Alfred op te sporen. Zijn weduwe bleek inmiddels overleden te zijn.
De identificatie van Bootsmann Alfred Steckhan bewijst dat het ook na meer dan zestig jaar van groot belang is onderzoek te doen naar de identiteit van vermisten die als ‘onbekende’ of onder een afwijkende naam op de Duitse militaire begraafplaats Ysselsteyn of elders, in Duitsland, begraven zijn.
Alfred Steckhan werd 48 jaar oud.

Gefreiter Wolfgang Dinkel
Een Duitse militaire eenheid van de genie die aan de strijd deelnam en waarover tot op heden weinig bekend is, was het Pionier Bataillon 26 zur besondern Verwendung Höxter/Weser, ook wel Pionier Bataillon Arnheim genoemd.
Om de Britse troepenmacht het hoofd te kunnen bieden, werden uit de verre omtrek van Arnhem Duitse eenheden vrijgemaakt of opgesteld om aan de strijd deel te nemen.
Gefreiter (korporaal) Wolfgang Dinkel was oorspronkelijk afkomstig van Pionier Horchzug (motorisiert) 16, dat belast was met het afluisteren van de vijand met behulp van afluisterapparatuur. Ook hij werd ingedeeld bij een eenheid die speciaal voor de gevechten in Arnhem en Oosterbeek in het leven werd geroepen. Dit Pionier Bataillon 26 z.b.V. Höxter/Weser werd op 21 september in grote haast in de plaats Höxter aan de rivier de Weser (Nordrhein-Westfalen) geformeerd, en bestond uit compagnieën waarin genisten van diverse eenheden waren ondergebracht. Wolfgang werd ingedeeld bij de le Compagnie, die onder bevel stond van Leutnant und Kompanieführer Andel, een officier die Wolfgang tot op dat moment niet kende. Direct na de opstelling werd het onderdeel, waarvan de sterkte onbekend is, op transport gesteld, en kwam op 22 september in Kleef aan.
Die dag schreef Wolfgang daarvandaan het volgende aan zijn ouders in Stuttgart-Bad-Cannstatt.
“Meine alte kompanie, in Stablack mit grossem Hin und Her aufgestellt, ist jetzt sozusagen aufgeplatzt. In aller Eile wurde gestern in H. eine Rompanie zusammengerafft und nach dem Westen geworfen. Dieser neuen Kampfkompanie, die in kürzester Frist frontmassig eingesetzt wird, gehore ich auch an. – Wir Horen von hier aus schon das Artillerie und M.G.-Feuer der Westfront.”

FOTO: VIA LOTHAR DINKEL

Wolfgang Dinkel
“Mijn oude compagnie, in 6tablack met grote moeite opgesteld, is nu zogezegd uiteengevallen. In grote haast werd gisteren in H. (Höxter -HT) een compagnie samengeraapt en naar het westen verplaatst. Tot deze nieuwe gevechtscom- pagnie, die op de kortste termijn aan het front zal worden ingezet, behoor ik ook. We horen hier al het vuren van artillerie en machinegeweren van het Westfront.”
Een andere soldaat uit Wolfgangs compagnie, Pionier (geniesoldaat) Josef Forstner uit Oostenrijk, schreef die-zelfde dag aan zijn familie:
“Liebste Eltern! MuB Euch leider schnell ein paar traurige Zeilen mitteilen, bin seit gestern lm Ruhrgebiet, heute den 22. urn 6 Uhr abends ziehen wir in den kampf, auf Hauser- und Strafienkampf. Also wenn es die letzten Zeilen waren, noch- mals tausend Grüfte Euer Josef.”
“Liefste Ouders! Moet jullie helaas snel een paar treurige zin-nen mededelen, ben sinds gisteren in het Ruhrgebied, van-daag de 22ste om 6 uur vanavond trekken we ten strijde in huis- en straatgevechten. Dus als het de laatste regels zijn geweest, nogmaals duizend groeten. Jullie Josef”.
Op 22 september werd de le compagnie onder leiding van Leutnant Andel in Oosterbeek ingezet. Gefreiter Wolfgang Dinkel en Pionier Josef Forstner behoorden tot
de eersten die kort na het begin van de gevechtsactie sneuvelden. Zij kwamen ter hoogte van het huidige huis aan de Ploegseweg 7 door een granaatinslag om het leven. Samen werden zij aan de overzijde van de straat, in de tuin van de dubbele woning aan de Ploegseweg 14/16 (nu: 14), in één veldgraf begraven. Wolfgangs compagnie bleef de dagen daarna tot het einde van de gevechtshandelingen in Oosterbeek in hetzelfde gebied actief, waarbij diverse genisten sneuvelden.
Kort na de oorlog werden in de directe omgeving van de Ploegseweg zeker 17 veldgraven van deze genie-een- heid aangetroffen. De gesneuvelden werden in augustus 1945 overgebracht naar het Ehrenfriedhof Zypen- daal te Arnhem, en uiteindelijk in november 1948 naar de Duitse militaire begraafplaats in Ysselsteyn. Het zwaar beschadigde huis aan de Ploegseweg 14/16 is na de oorlog afgebroken en vervangen door nieuwbouw.
In een ander deel van Oosterbeek, in de omgeving van het huis Ommershof, werden tijdens de Slag om Arnhem militairen ingezet die zeer waarschijnlijk tot de 2e Compagnie van het Pionier Bataillon 26 z.b.V Höxter/Weser behoorden. Tijdens een actie op 25 september 1944 vonden tien genisten in de leeftijd van 18 tot 36 jaar de dood. Zij werden begraven in de tuin van het nabij gelegen huis van de familie J.A. Hendriks aan de Karei van Gelderlaan. De villa Ommershof werd ’s zomers bewoond door de familie Castendijk uit Rotterdam. Een zoon, Bob, hield destijds een dagboek bij, waarin hij schreef:
‘Woensdag 11 October 1944
’s Middags zie ik iets roerends, hetgeen Pa een paar tranen kost. 5 Pioniers, 2 ouwe en 3 jonkies zijn de 10 Moffen bij Hendriks een fatsoenlijk graf gaan geven. Het is een en al bloemen. Ze vertellen van hun Feldwebel die in Polen, Frankrijk, Balkan en Rusland heeft gevochten, het was een “alte Haudegen”. Ze laten Pa het jasje van de Feldwebel zien, EX I, EX II (Ijzeren Kruis 1e en 2e klasse -HT), Ostfrontmedaille 1941-1942, goldenen Verwundetenabzeichen, Sturmab- zeichen, Nahkampfspange in silber, Kriegsverdienstkreuz II klasse mit den Schwerten etc. Het zijn Rijnlanders die vandaag naar de Heimat terug zullen gaan. Ze willen nog even afscheid van hun kameraden nemen. Ze Bidden, denken aan hun kameraden, Pa bid ook. Dan gaan de 5 Pionieren weg, wij ook. Pa is diep onder de indruk.”
De genoemde Feldwebel (sergeant le klasse) was zeer waarschijnlijk de dertigjarige Rudi Weltecke.
Ook op diverse andere locaties sneuvelden genisten die hoogstwaarschijnlijk tot het Pionier Bataillon 26 z.b.V. behoorden. Na de oorlog werden onder meer desbetreffende veldgraven aangetroffen aan de Pietersbergseweg, Stationsweg, Bildersweg, Oranjeweg en Utrechtseweg. Op de Oude Begraafplaats aan de Fangmanweg werden drie soldaten van de genie begraven.
Op 8 oktober 1944 ontvingen Wolfgangs ouders een brief van Leutnant Andel waarin hen de dood van hun zoon werd medegedeeld. Andel schreef: “Sehr geehrter Herr Pinkel! Es iet mir eine traurige Pflicht Ihnen den Heldentod Ihres Sohnes Wolfgang Pinkel mitteilen’ zu mussen. Ich Weifi, was es für die Eltern bedeutet, das liebste, was sie auf Erden besitzen, vertieren zu mussen. Sehen Sie, auch mir erging es so, als ich Ihren Sohn als einer meiner besten Soldaten, fatten sah. Und trotzdem bin ich ungeheuer stolz auf ihn und das dürfen auch Sie sein. Er gab sein Leben für seine Lieben daheim, für seinen geliebten Führer und unser aller Vaterland.”
“Zeer geachte Heer Pinkel! Het is mij een droeve plicht, u de heldendood van uw zoon Wolfgang Pinkel te moeten medede-len. Ik weet wat het voor ouders betekent het liefste wat zij op aarde bezitten, te moeten verliezen. Ziet u, zo verging het mij ook toen ik uw zoon als een van mijn beste soldaten zag sneuvelen. En toch ben ik ongelooflijk trots op hem, en dat mag u ook zijn. Hij gaf zijn leven voor zijn geliefden thuis, voor zijn geliefde Führer, en ons aller vaderland.”
Omdat Wolfgang en zijn familie niet zo gesteld waren op Adolf Hitler wilden zij een rouwadvertentie zonder het “Führer” in de tekst “Gefallen für Führer Volk und Vaterland” laten plaatsen. Aangezien de lokale krant dit niet aandurfde, verscheen op 13 november 1944 Wolf- gangs overlijdensadvertentie in de “Kocher- und Jagst- bote: Nationalsozialistische Tageszeitung für den Bezirk Künzelsau”, een plaatselijke krant die in het 100 kilometer verder gelegen dorp Künzelsau werd uitgegeven. Wolfgangs jongere broer Lothar was ook soldaat in het Duitse leger. In Normandië in Frankrijk was hij gevangengenomen door Amerikaanse troepen. Hij werd in eerste instantie vermist, en zijn ouders ontvingen pas in augustus 1945 het bericht van het Internationale Rode Kruis dat Lothar krijgsgevangene was. De kerstdagen van 1944 waren voor hen dan ook een zeer moeilijke tijd. Na zijn gevangenschap, die hij gedeeltelijk in Amerika doorbracht, kwam Lothar in augustus 1946 als twintigjarige weer bij zijn ouders thuis.
In 1954 maakte hij samen met zijn ouders voor de eerste keer na de oorlog de reis naar Oosterbeek om de oor-spronkelijke graflocatie van Wolfgang op te sporen. Een buurtbewoner kon vertellen waar en onder welke omstandigheden hij was gesneuveld. De plek van het graf was nog zichtbaar. Er werden enkele foto’s gemaakt. Opmerkelijk genoeg waren in oktober 1953 in het gebied tussen de Weverstraat en de Fangmanweg, bij het aanleggen van een trottoir, vier lijken van militairen van de le Compagnie van het Pionier Bataillon 26 z.b.V. Höxter /Weser gevonden.
Nadien heeft Lothar geprobeerd de laatste dagen van het leven van zijn broer te reconstrueren. Vele malen heeft hij Oosterbeek bezocht.
Gefreiter Wolfgang Dinkel werd 21 jaar oud.

Noot: tot op heden wordt in diverse publicaties over de Slag om Arnhem gesproken over een Pionier Bataillon Glogau. Er bestaat echter geen enkele concrete aanwijzing die erop duidt dat een eenheid met die naam daadwerkelijk in de regio Arnhem is geweest. Het Pionier Bataillon 26 z.b.V. Höxter/Weser, waarvan zeker is dat het in Oosterbeek is ingezet, wordt daarentegen in bijna geen enkele publicatie besproken. Is hier sprake van een verwisseling?

Oberleutnant Artur Wossowsky
Op 17 september 1944 was de 3e Compagnie van het Fallschirm Ersatz- und Ausbildungs- Regiment Hermann Göring ondergebracht in Katwijk aan Zee. De eenheid bestond, net als de rest van het regiment, uit zeer jonge rekruten in de leeftijd rond 18 jaar, die sinds april 1944 in opleiding waren en geen enkele gevechts- ervaring hadden. De compagnie werd als onderdeel van het Bataillon Wossowsky, dat uit ongeveer 600 man bestond, richting Arnhem gedirigeerd.
Aangezien geen transportmiddelen ter beschikking stonden, vertrok het bataljon op 17 september per fiets. De tocht werd ’s avonds en ’s nachts afgelegd vanwege het constante gevaar van geallieerde luchtaanvallen.
Op dinsdag 19 september bereikte het bataljon ter hoogte van de Ginkelse Heide bij Ede het gevechtsge- bied, waar de nacht langs de weg werd doorgebracht. De volgende dag werd het ingezet om een stuk bos uit te kammen waar mogelijk nog Britse troepen werden verwacht. Deze werden niet aangetroffen, ’s Avonds vertrok de eenheid naar Wolfheze om daar de nacht door te brengen.
In de loop van de donderdag werd het onderdeel tegen de Britse luchtlandingstroepen ingezet. Vanuit Wolfheze trokken zij naar de Westerbouwing in Oosterbeek, waar zij direct door de Britse verdedigers onder vuur werden genomen. Nadat de uitspanning op de Britten was veroverd, werd de aanval voortgezet in de richting van het dorp Oosterbeek, waarbij het bataljon ondersteund werden door Franse Renault tanks van de Panzer Kompanie 224. De verliezen waren zo groot dat het bataljon tegen de middag van de 21e uit de strijd werd genomen, waarna een andere eenheid de aanval overnam.
De waarnemend commandant van het Regiment Hermann Göring, Oberst (kolonel) Fritz Fullriede, hield destijds een dagboek bij waarin hij schreef:
“Das Btl. Wossoweki verliert: bei den Angriff auf Oosterbeek alle Offiziere bis auf einen Leutnant, ebenso die Halfte seiner Manner. Verursacht ist dieser wahnsinnig höhe Verlust durch einen Oberst Schramm, der dort führte und den einsatz der «enigen echweren Waffen verbot, um nicht eigene Leute zu gefahrden. Dieser Idiot lasst sich lieber hunderte totschies- sen. Trotz Verbot des O.K..H. etwa 1600 Rekruten nach Deutschland abtransportiert, deren Einsatz reiner Kindermond ware”
“Het Bataljon Wossowski verliest bij de aanval op Oosterbeek, op één luitenant na, alle officieren, evenals de helft van haar manschappen. Dit waanzinnig hoge verlies is veroorzaakt door een kolonel Schramm die daar de leiding had, en de inzet van de weinige zware wapens verbood om eigen manschappen niet in gevaarte brengen. Deze idioot laat liever toe dat honderden doodgeschoten worden. Ondanks verbod van het O.K.H. (Oberkommando des Heeres -HT) ongeveer 1600 rekruten naar Duitsland getransporteerd, van wie de inzet pure kindermoord zou zijn.”
Over ‘Oberst Schramm’ is verder helaas niets bekend.

Uiteindelijk lukte het de Duitsers later die dag het kruispunt Veerweg, Benedendorpsweg, Van Borsselenweg (ten oosten van de Westerbouwing) in handen te krijgen.
Een van de gesneuvelde officieren waarvan Fullriede in zijn dagboek melding maakt, was de commandant van het Bataillon Wossowky, Oberleutnant (le luitenant) Artur Wossowsky. Officieel was hij ingedeeld bij de staf van het 2e Bataljon van het Fallschirm Ersatz- und Ausbildungs- Regiment Hermann Göring. Naar herinnering van Hauptfeldwebel (sergeant-majoor) Franz Niederweis, die als lid van het bataljon deelnam aan de gevechten, was Wossowsky afkomstig van een eenheid luchtdoelartillerie, en had hij geen ervaring in het leiden van infanteriegevechten.
Dat Wossowsky oorspronkelijk tot een dergelijke eenheid behoorde, wordt bevestigd door gegevens op zijn identiteitsplaatje: ‘Flak.Abt.mot.1’, wat zoveel betekent als Flak Abteilung motorisiert 1. (gemotoriseerde lucht-doelartillerie afdeling 1). Voor dit soort artillerie gebruikten de Duitsers de afkorting Flak, die staat voor Fliegerabwehrkanone.
Artur Wossowsky sneuvelde op 26-jarige leeftijd, en werd samen met acht anderen begraven in de tuin van het huis Veerweg 1. Deze boerderij, die tijdens de gevechten zwaar beschadigd was, stond ten noorden van het huidige pand Veerweg 5, en werd na de bevrijding afgebroken.
Zoals uit het dagboekfragment van Fullriede blijkt, sneuvelden op 21 september 1944 behalve Wossowsky bijna alle officieren van het bataljon. De dertigjarige Oberleutnant Felix Kowslowski was een van hen, en hij werd in een graf naast Wossowsky ter aarde besteld. Een derde officier die om het leven kwam en tot de staf van het bataljon behoorde, was Leutnant Klaus Biedermann. Zijn stoffelijk overschot werd samen met dat van 14 andere gesneuvelden van het Regiment Hermann Göring, op het Ehrenfriedhof Grebbeberg in Rhenen begraven.
De volgende dagen werd het Bataillon Wossowsky opnieuw ingezet, en voerde aanvallen uit in de richting van de toenmalige gasfabriek en het huis Dennenoord, gelegen aan de Benedendorpsweg. Hierbij sneuvelden vele militairen. Na de oorlog werden 38 veldgraven van soldaten van het bataljon aangetroffen bij de ‘Kastanjehof (eveneens aan de Benedendorpsweg), bij het huis ‘Dennenoord’, op de Westerbouwing en diverse andere locaties in de omgeving.
Een aantal gewonden van het Bataillon Wossowsky werd naar Utrecht gebracht.
Daar waren begin 1941 de eerste verdieping en een deel van de tweede verdieping van het St. Anthonius Ziekenhuis gevorderd door de in de Kromhoutkazerne gelegerde staf van het Regiment Hermann Göring. De eenheid had de ruimte nodig ‘Zur einrichtung eines Revieres’, wat zoveel betekent als dat ze een afdeling nodig hadden om hun zieken te verzorgen.
Begin september 1944 was het gehele ziekenhuis door het regiment gevorderd en in gebruik genomen als Kriegslazarett. Tijdens de Slag om Arnhem was in het militaire hospitaal, naast de medische staf van het Regiment Hermann Göring, de Kriegslazarettabteilung 613 werkzaam. Deze eenheid was oorspronkelijk gestationeerd in Noord-Frankrijk en België, maar nadat de geallieerden dat gebied hadden ingenomen, teruggetrokken naar Nederland.
De gewonde soldaten die in het ziekenhuis overleden, werden met militaire eer bijgezet op de nabij gelegen Algemene Begraafplaats Tolsteeg. Tijdens de periode van 17 tot en met 25 september werden 38 Duitse soldaten op Tolsteeg begraven. Onder hen negen militairen van het Regiment Hermann Göring.
Sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog is het Bataillon Wossowsky in diverse publikaties abusievelijk Bataillon Worrowski genoemd. Een fout die zeer waar- schijnlijk is ontstaan door het onjuist interpreteren van het handschrift van Fullriede in zijn dagboek.
Daarnaast bestaat tevens onduidelijkheid over de schrijfwijze van de naam Wossoswky De vorm Wossowski komt naast Wossowsky namelijk diverse keren in verschillende bronnen voor. Fullriede gebruikt in zijn dagboek drie keer Wossowsky en één keer Wossowski. In officiële stukken uit de oorlog van het Generalkommando van het 88ste Legerkorps staat Wossowski, terwijl een Fernschreiben, een telexbericht van Heeresgruppe B, Wossowsky vermeldt. Ook tegenwoordig zijn er nog verschillen. De Volksbund Deutsche Kriegsgraberfürsorge e.V. (de Duitse Oorlogsgravenstichting) hanteert Wossowski, terwijl de Deutsche Dienststelle (WASt), een informatiebureau betreffende voormalige leden van de Duitse Wehr- macht, Wossowsky schrijft.
Algemeen kan worden opgemerkt dat het om een in Duitsland zeer uitzonderlijke naam gaat waardoor onduidelijkheden gemakkelijk kunnen ontstaan.
Aangezien de Deutsche Dienststelle (WASt) de organisatie is waar de basisgegevens van Duitse militairen in oorsprong zijn ondergebracht, lijkt het voor de hand te liggen de gegevens van deze instelling als de meest betrouwbare te beschouwen.

Na de oorlog
Kort na de bevrijding ontstond de behoefte het bergen van gesneuvelde militairen en overleden burgers, van wie de graven over het gehele land verspreid lagen, centraal te regelen. Hiertoe werd de Dienst Identificatie en Berging, ressorterende onder het Ministerie van Oorlog, in het leven geroepen. Dit legeronderdeel stond onder leiding van Luitenant-Kolonel Dr. A. van Anrooy, en was onder meer belast met het samenbrengen van “isolated graves” (afzonderlijke graven) van Duitse soldaten. Voor de overige militaire graven waren de geallieerde legerau- toriteiten verantwoordelijk.
Ondanks dat de genoemde landmachtdienst belast was met deze taak, werd op 1 augustus 1945 onder leiding van de Dienst Gemeentewerken van de gemeente Renkum een begin gemaakt met het opgraven van de gesneuvel
de Duitse militairen in Oosterbeek en omgeving.
De lijken verkeerden in een verre staat van ontbinding. Een eventueel aanwezig identiteitsplaatje of naam op het grafkruis diende als bewijsmiddel voor het vaststellen van het persoonlijke legernummer of de naam van de gesneuvelde. Vaak werden geen voorwerpen voor een positieve identificatie aangetroffen. Wanneer bij de lichamen identiteitsplaatjes werden gevonden, bleken dit altijd halve exemplaren te zijn. Daarom werd aangenomen dat bij de eerste begraving het vaststellen van de naam en ander relevante gegevens onder toezicht van de Duitsers had plaatsgevonden, waarbij deze de andere helft van het plaatje hadden meegenomen.
De identiteitsplaatjes die Duitse militairen droegen, waren van metaal, en bestonden uit twee identieke delen met op elke helft het legernummer en meestal de gegevens van het onderdeel waarbij de betreffende militair oorspronkelijk was opgekomen. Wanneer een soldaat om het leven kwam, werd één helft van het plaatje afgebroken en via de legereenheid waarbij hij op dat moment diende, opgestuurd naar de Wehrmachts-Auskunftstelle in Berlijn. De andere helft bleef bij de overledene achter.
Van een daadwerkelijke positieve identificatie door de Renkumse Dienst Gemeentewerken kon in eerste instantie vaak geen sprake zijn omdat de gegevens die op de plaatjes werden aangetroffen, niet ontcijferd konden worden. Om deze te kunnen herleiden, en zo de naam van de gesneuvelde te achterhalen, was namelijk contact nodig met de Wehrmachts-Auskunftstelle in Berlijn, en die contacten waren er dat moment niet. Bovendien werden op de grafkruizen soms teksten in gotisch schrift aangetroffen. Een lettertype waarmee niet iedereen bekend was.
De stoffelijke overschotten werden op de dag van opgraving overgebracht naar het Ehrenfriedhof Zypen- daal, de Duitse militaire begraafplaats in Arnhem. Daar werden zij onder een volgnummer met daarbij de R van Renkum ter aarde besteld. Vanwege ruimtegebrek op het grafveld werden twee lijken boven elkaar begraven. Het bergen van de lichamen zou tot 1 oktober 1945 duren. In totaal waren toen 418 Duitsers bijgezet. Al snel bleek dat her en der nog graven in de gemeente aanwezig waren, waardoor het werk op 22 oktober 1945 werd hervat. Uiteindelijk werd op 26 juni 1946 het laatste stoffelijke overschot naar Arnhem overgebracht, waarna het totale aantal 454 Duitse gesneuvelden bedroeg. Onder hen Steckhan, Dinkel en Wossowsky.
Ook na de Slag om Arnhem kwamen, waarschijnlijk ten gevolge van geallieerde beschietingen, zeker 35 Duitse militairen in Oosterbeek en omgeving om het leven, waarvan bijna de helft in oktober 1944.

Arnhem, Ehrenfriedhof Zypendaal
De Duitse militaire begraafplaats Ehrenfriedhof Zypendaal, destijds gelegen nabij de kruising Schelmseweg / Deelenseweg in de bossen van Schaarsbergen aan de rand van Arnhem, was al vanaf de meidagen van 1940 in gebruik.
Arnhem was in deze periode een stad achter het front bij de Grebbeberg, waar goede medische voorzieningen te vinden waren. Op zaterdag 11 mei 1940 werd op last van de Duitse autoriteiten het Diaconessenhuis ontruimd. De dag erna onderging het St. Elisabeths Gasthuis hetzelfde lot. Daarnaast hadden de Duitsers de Industrie School aan de Rijnkade als noodziekenhuis in gebruik genomen. In deze hospitalen werden zowel Duitse als Nederlandse militairen verpleegd.
In de eerste maanden van de oorlog werden op Ehrenfriedhof Zypendaal ongeveer 100 gesneuvelde Duitsers begraven die hadden deelgenomen aan de inval in Nederland.
In de periode daarna werden tot 17 september 1944 ongeveer 400 doden op de militaire begraafplaats ter aarde besteld. Een aanzienlijk deel hiervan behoorde tot het vliegende personeel van de Luftwaffe. Daarnaast werden Duitse militairen begraven die door geallieerde bombardementen en beschietingen, ongevallen of ziekten om het leven waren gekomen.
Vanaf het begin van de Slag om Arnhem tot aan het einde van de oorlog werden er ongeveer 250 militairen begraven, van wie rond de 150 tijdens de gevechtshandelingen van september 1944. Uiteindelijk waren dus ongeveer 750 graven van Duitse soldaten op de begraafplaats te vinden.
Na de bevrijding werden, naast de eerder genoemde 454 gesneuvelden uit de gemeente Renkum, 548 stoffelijke overschotten die werden aangetroffen in Duitse veldgraven in de gemeente Arnhem, overgebracht naar het Ehrenfriedhof Zypendaal. Onder deze ruim 1000 omgekomen militairen bevinden zich nu nog steeds rond de 330 onbekenden, van wie de meeste zeer waarschijnlijk het leven hebben gelaten tijdens en ten gevolge van de Slag om Arnhem.
Van de 548 militairen die na de oorlog werden aangetroffen in Duitse veldgraven in de gemeente Arnhem, sneuvelden ruim 110 na de Slag om Arnhem, van wie 30 in oktober 1944 en 60 in april 1945.

Tussen 2 augustus 1948 en 12 februari 1949 zijn de stoffelijke resten door de Dienst Identificatie en Berging overgebracht naar de Duitse militaire begraafplaats te Ysselsteyn.
In de jaren na de oorlog zijn bij grondwerkzaamheden nog diverse Duitse gesneuvelden in Oosterbeek en omgeving aangetroffen. Deze zijn rechtstreeks naar Ysselsteyn overgebracht.

De Duitse militaire begraafplaats Ysselsteyn
Enkele kilometers zuidwestelijk van Ysselsteyn, een plaats in de gemeente Venray in de provincie Limburg, ligt de Duitse militaire begraafplaats Ysselsteyn. 31.758 Gesneuvelde soldaten hebben hier hun laatste rustplaats gevonden. Nagenoeg alle in Nederland aangetroffen Duitse graven zijn na de oorlog geruimd, waarna de stoffelijk overschotten naar deze dodenakker zijn overgebracht.
De begraafplaats is door de Dienst Identificatie en Berging, de latere Gravendienst van de Koninklijke Landmacht, aangelegd, en vervolgens beheerd. Door alle in Nederland omgekomen en ter aarde bestelde Duitsers bij elkaar te begraven, dacht men op de beste manier te kunnen zorgdragen voor de instandhouding en de verzorging van de graven. Op 15 oktober 1946 nam de Dienst een aanvang met de overbrenging van stoffelijke resten naar Ysselsteyn.
In 1950 begon men de graven van de onbekenden te openen om, met behulp van moderne onderzoeksmethoden en in nauwe samenwerking met de Duitse autoriteiten, te trachten de identiteit alsnog vast te stellen. Hierdoor kon aan 7330 doden een naam worden gegeven.
In 1976 is het beheer van de begraafplaats overgegaan in handen van de Volksbund Deutsche Kriegsgraber- fürsorge, die nu de verantwoordelijkheid voor het grafveld draagt.
De meeste Duitse militairen rusten op deze begraafplaats in een eigen graf. Daarnaast zijn in een aantal graven meerdere gesneuvelden samengebracht. De graflocaties zijn van uniforme natuurstenen kruizen voorzien. Op de tekstplaat staan de familienaam, de voornaam, en in de meeste gevallen ook de rang. Verder de geboorte- en de overlijdensdatum, en de vak-, rij- en grafaanduiding. De namen van de militaire eenheden ontbreken.
Op deze begraafplaats zijn ook de graven van Bootsmann Alfred Steckhan, Gefreiter Wolfgang Dinkel en Oberleutnant Artur Wossowsky te vinden.
Met dank aan Geert Maassen, Peter Vrolijk, Jan Hey, Willem Tiemens, Tom Kuipers, Robert Markus, David van Buggenum, Karl-Heinz Voigt.Theo van der Pas, Emy Thorissen, Erwin Heek (Dld.) en Anneliese Bauer (Dld.).

Download ministory