Ministory 107 – Medische hulp in de frontlinie
MINISTORY No. 107: Medische hulp in de frontlinie
John Waddy
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 121 van de Vereniging Vrienden van het Museum Oosterbeek
februari 2011
Er waren veel helden onder de militairen die bij Arnhem vochten. En daarbij moeten zeker ook de mannen worden gerekend van de eenheden van het Royal Army Medical Corps (RAMC), die allen, altijd in de frontlinie, gedurende de lange en hard bevochten slag, doorgingen met het verzorgen van de gewonden onder de meest moeilijke en gevaarlijke omstandigheden. Wanneer de RAMC een vaandel zou hebben en wanneer er aan hen Battle Honours zouden zijn toegekend, dan zou Arnhem daar zeker een van zijn.
De medische dienst van de Eerste Britse Divisie bestond uit 47 officieren en 545 onderofficieren en soldaten. De meesten van hen waren ingedeeld bij de drie Field Ambulances, de 16e en de 133e Parachute Field Ambulance en de 181e Airlanding Field Ambulance. Die stonden alle onder het inspirerende commando van Colonel Graeme Warrack, de Assistant Director Medical Services (ADMS) van de divisie. Iedere Field Ambulance beschikte over twee operatie-teams en voorzag tevens alle negen ba-taljons van een dokter (Regimental Medical Officer, RMO),
een sergeant en ongeveer achttien manschappen en voor de andere eenheden hing het aantal af van hun sterkte.
Voor Operatie Market Garden zouden de Field Ambulances in eerste instantie onder het bevel staan van de hoofd-kwartieren van de brigades, waar ze bij hoorden. Dit was hoofdzakelijk wanneer de gewonden op de landingster-reinen moesten worden verzameld. Daarna, wanneer de operatie volgens plan zou verlopen, zouden ze Arnhem binnentrekken en hun intrek nemen in de burgerziekenhuizen in de stad. Dan zou hopelijk de Airlanding Field Ambulance verantwoordelijk worden voor de evacuatie van de gewonden over de weg, nadat het contact tot stand was gekomen met het 30ste Corps of via de lucht, nadat vliegveld Deelen was veroverd. Maar, zoals wij nu allen weten, liep het anders.
De 16e Parachute Field Ambulance bereikte inderdaad het geplande doel, het St. Elisabeths Gasthuis aan de westkant van Arnhem. Maar de volgende dag werd het ziekenhuis veroverd door Duitse SS eenheden. De medische staf van de 1ste Airborne Divisie ging echter door met haar werk: het opvangen en behandelen van de gewonden die binnen stroomden, ondanks de hevige strijd die rond het zekenhuis en soms zelf in de gangen woedde. Nederlandse dokters en verpleegsters assisteerden hen, hoewel ze in feite omder controle stonden van de Duitse medische staf.
De Airlanding Field Ambulance, die eerst in Wolfheze had gezeten, verhuisde naar Hotel Schoonoord in Oosterbeek, met het plan om daar tijdelijk te blijven. Uiteindelijk was ze genoodzaakt daar te blijven omdat dit noodhospitaal in de frontlijn kwam te liggen.
Naarmate er meer gewonden werden aangevoerd, werden andere hotels en ook scholen voor de opvang in gebruik genomen. De bij de 4e Parachute Brigade ingedeelde 133e Parachute Field Ambulance, ondervond veel Duitse tegenstand bij de landing op de Ginkele Heide en ze had veel moeite met het het opvangen van de gewonden en met hun vervoer. Veel van hen werden gevangen genomen. Een deel van deze Field Ambulance voegde zich later bij de Airlanding Field Ambulance in de hospitalen in Oosterbeek.
Toen de hoefijzervormige verdedigings-linie (‘perimeter’) zich op de 4e dag in Oosterbeek begon te vormen, kwamen de noodhospitalen middenin de frontlijn te liggen en de meeste werden al spoedig veroverd door SS eenheden. Bij deze strijd raakten veel gewonden opnieuw gewond of werden zelfs gedood. Op het hoogtepunt van de strijd bevonden zich ongeveer 2.500 gewonden in deze noodhospitalen en in de verbandposten (de Regimental Aid Posts, RAPs) in de perimeter.
Het medische personeel van de RAMC, dat bij de bataljons en de andere eenheden zat, in totaal zo’n 180 man, bevond zich vanaf het begin ook in de frontlinie. Hun belangrijkste taak tijdens de gevechten was het geven van eerste hulp aan de gewonden en hen vervolgens naar de Regimental Aid Posts te vervoeren. Daarna moesten deze gewonden worden afgevoerd naar de Field Ambulance.
Sergeant William Hayden was een van deze moedige hospitaalsoldaten in de frontlinie. Hij was zeer ervaren, want hij had bij de 16e Parachute Field Ambulance gediend in Noord Afrika, Sicilië en in Italië. Daarna was hij ingedeeld bij het 1ste Parachutisten Bataljon, kort nadat de le Britse Divisie was teruggekeerd naar Engeland. Als de meest ervaren onderofficier, was hij verantwoordelijk voor de organisatie en het functioneren van de RAP van het bataljon, die onder leiding stond van de RMO, Captain Percival.
Op 17 september 1944, om ongeveer twee uur ’s middags, landde het 1ste Parachutisten Bataljon op DZ ‘X’. Spoedig gingen de parachutisten op weg. Ze moesten naar het noorden van Arnhem gaan en daar de belangrijkste wegen naar de stad afsluiten. Maar al direct werden ze tegenge-houden door SS eenheden, die snel hun stellingen innamen, en tegen de avond stuitten ze op een verdedigingslinie in de bossen bij de Johannahoeve. De commandant besloot af te zien van het uitvoeren van zijn oorspronkelijke taak en in plaats daarvan naar de brug in Arnhem te marcheren om daar John Frots 2e Parachutisten Bataljon bij te staan. Hij gaf zijn plaatsvervangend commandant de opdracht om zijn R compagnie de gewonden bijeen te laten brengen. Dat gebeurde, maar tijdens die operatie werd Major Bune gedood. Het 1ste bataljon trok gedurende de nacht door Oosterbeek, waarbij het af en toe op tegenstand stuitte. Vervolgens moest het bataljon zware strijd leveren in de huizen aan de westkant van Arnhem, waardoor opnieuw veel slachtoffers vielen. Uiteindelijk slaagde het bataljon er in om door te breken naar het St. Elisabeth’s Gasthuis. Op een aantal plaatsen op weg hier naartoe, was de Regimental Aid Post van het bataljon in bedrijf geweest, om de gewonden te verzorgen. Op een zeker moment werd de Regimental Medical Officer (RMO) tijdens het over brengen van de gewonden naar het St. Elisabeth’s Gasthuis gevangen genomen.
De aanvallen, die de vier bataljons gedurende de volgende dagen uitvoerden om door te breken naar de brug, mis-lukten. Daarbij werden zware verliezen geleden. Toen de Duitsers met tanks een tegenaanval inzetten, werden de restanten van de bataljons gedwongen terug te trekken naar Oosterbeek, waar ze verdediginsposities betrokken.
Met wat er nog over was van zijn RAP, bereikte Sergeant ‘Bill’ Hayden de Oude Pastorie in Oosterbeek, die in gebruik was als RAP van het Light Regiment, Royal Artillery. De Regimental Medical Offreer was Captain Martin. Het huis was van Jan en Kate ter Horst. Jan zat bij het Verzet en hij had het huis verlaten, toen hij hoorde over de landingen. Kate was thuis gebleven met haar vijf kinderen en een paar vluchtelingen. Later, toen het aantal gewonden sterk toenam en er in het huis gebrek aan ruimte ontstond, werd haar meubilair naar buiten gebracht en in de tuin gezet. Haar gezin schuilde in de kelder, maar zij hielp voortdurend met het verzorgen van de gewonden, die uiteindelijk haar hele huis vulden. Ze werd bekend als de ‘Engel van Arnhem’, een titel die ze negeerde, omdat ze vond dat er veel meer vrouwen en meisjes waren geweest, die hadden geholpen bij het verzorgen van de gewonde Britse militairen.
Met een of twee hospitaalsoldaten en met het weinige materiaal dat ze in hun glider voor hun RAP hadden kunnen meenemen, probeerden Captain Martin en zijn medical orderly, Bombardier ‘Scan’ Bolden, het grote aantal gewonden medische hulp te geven. ‘Bill’ Hayden voegde zich bij dokter Martin’s kleine team. We laten hem nu aan het woord.
‘Toen mijn bataljon zich terugtrok op Oosterbeek, bemerkte ik dat een RMO (ik geloof dat zijn naam Captain Martin was) en zijn hospitaalsoldaten de voorgaande dagen in een groot huis bij de kerk gewonden hadden verzorgd. Ik en nog een paar onderofficieren van verschillende eenheden sloten zich bij hen aan en hielpen om de RAP in bedrijf te houden, vooral voor de mannen van de 1ste en de 4e brigade en voor het artillerie-regiment. De voorraad voedsel en medicamenten was zeer beperkt.
We probeerden om een amputatie (van een linkerbeen) uit te voeren, maar deze man overleed na enkele uren. De omstandigheden waren te slecht om te opereren. Bovendien werden er zoveel ernstig gewonde mannen binnengebracht dat dokter Martin besloot om geen operaties meer uit te voeren, maar alleen noodzakelijke eerste hulp te geven. Dit duurde drie dagen en vier nachten en een geestelijke en ik moesten de dokter zo nu en dan dwingen om te gaan slapen, want hij was totaal uitgeput.
Niemand van de medische staf gaf het op gedurende deze periode. Het werk was veel te belangrijk en de stroom gewonden stopte nooit. Na twee dagen was het huis omringd met doden, die we buiten hadden moeten neerleggen. Maar twee keer gedurende een korte onderbreking in de beschietingen, konden we de doden begraven. Iedere keer maakten we een massagraf voor vijftien man met hulp van een paar soldaten van het artillerie regiment. De Padre (dominee) hield een hele korte dienst, waarna we weer aan het werk gingen.
Iedere ochtend vonden we drie of vier doden tussen de patiënten. Zo gauw deze naar buiten waren gedragen, werden hun plaatsen ingenomen door nieuwe gewonden.
Vijf grote kamers, ieder met ongeveer 14 tot 16 man, al-lemaal zwaar gewonden, de lange gang, de hal bij de voor-deur en zelfs de keuken lag vol. Op de tweede dag van mijn verblijf in dit huis kregen we bezoek van de ADMS (Graeme Warrack) van de divisie. Hij probeerde vervoer te regelen en nam Lt Col Thompson, de commandant van het artillerie regiment en aantal andere zwaargewonden mee naar de 181e Field Ambulance, die niet zo ver weg zat. Hierna, bleek het onmogelijk om nog meer zwaargewonden weg te brengen. Er werd besloten dat ongeveer 80 gewonden, die nog konden lopen, moesten proberen 181 te bereiken. Zij hadden opgepakt gezeten in de overvolle kamers op de bovenverdieping, waardoor het onmogelijk was om die ruimten te gebruiken voor zwaargewonden.
Eerst werden ze naar het hoofdkwartier van de artillerie eenheid gestuurd. Enige tijd later kwamen er een paar terug en we hoorden dat juist toen ze bij het artillerie hoofdkwartier aan kwamen er drie granaten insloegen. Alle gewonden vluchtten weg en wat er verder met het grootste deel van hen gebeurde, weet ik niet. Ik vermoed dat ze hun toevlucht zochten in de kelders van de huizen.
Langzamerhand werden de wonden van een aantal man-nen aangetast door koudvuur en hun lichaamsdelen werden zwart. The stank was verschrikkelijk en we konden er niets tegen doen. Toen de dokter dit zag brak het bijna zijn hart, omdat we alleen nog maar een mortuarium werden. Er was bijna geen water, omdat de leidingen kapot waren en de hele dag en nacht riepen de arme kerels om water. We konden hen alleen kleine slokjes geven.Twee of driehonderd meter verderop was een pomp en gedurende de nacht slopen we naar buiten met een paar emmers en een teil om die met water te vullen. Die tocht was onmogelijk gedurende de dag. Omdat we geen Rode Kruisvlag hadden op het huis, zaten er machinegeweer- en artillerieposities in de achtertuin, evenals een mortierpositie. Duitse scherpschutters waren voortdurend actief. Een man sneuvelde, toen hij ons wat voedsel wilde brengen en een andere arme kerel werd dwars door zijn hoofd geschoten, toen hij in de open deur stond. In zijn hand had hij een blikje sigaretten voor de gewonden. Op een zeker moment vuurde een scherpschutter dwars door de keukenramen en zijn kogels sloegen in de muur van de gang. Als gevolg hiervan moesten we nieuwe gewonden, die werden bin-nengebracht, behandelen terwijl we op de grond lagen.
Op de laatste dag braken er drie Duitse tanks door onze linies. In korte tijd schoten ze twee kamers in puin en doodden daarbij een aantal patiënten, die in die kamers lagen. De dokter, ikzelf en een Coporal Roberts van het 2e bataljon werden ook gewond. De dokter werd zo zwaar gewond, dat hij niets meer kon doen. De Duitse comman-dant besloot de tanks terug te trekken toen Bombardier Bolden met een witte vlag naar hem toe liep en hem toe-schreeuwde wat hij veroorzaakte. De Duitse commandant eiste dat alle geschut uit de tuin en naaste omgeving moest worden verwijderd. Dit gebeurde en daama werd er niet meer door de tanks op het huis geschoten.
Die nacht werd besloten om het restant van de divisie over de Rijn terug te trekken. Omdat werd verwacht dat deze terugtocht onder vuur zou plaats vinden, besloten verschillende van ons mee te gaan naar de rivier om te helpen en daarbij ook een aantal lichtgewonden mee te nemen. Een Medical Orderly van het artillerie regiment zou toezicht houden op de RAP. We gingen op weg en slaagden er uiteindelijk in om over de rivier te komen, voor een belangrijk deel dankzij de inspanningen van de Padre van mijn bataljon, Captain Watkins. ’
Naschrift
Captain Thome, Chaplain van het Light Regiment, Royal Artillery, die werd beschreven als een voorbeeld van kalmte en netheid, altijd keurig met zijn witte boord, nam de leiding van de RAP over, nadat dokter Martin gewond was geraakt. Hij ging met Medical Orderly Scan Bolden naar buiten, toen die de Duitse tankcommandant te woord wilde staan. Thome hoorde vervolgens dat Bolden de Duitser de meest uitgebreidde verzameling Oost-Londense scheldwoorden toeschreeuwde, die hij ooit had gehoord! Gedurende de laatste nacht was Thorne zo moe dat hij in slaap viel. De volgende ochtend werd hij wakker en merkte dat het stil was geworden.
Nadat hij in 1945 uit Duitse krijgsgevangenkamp was teruggekeerd, begon Thorne een nieuw leven als Benedictijner monnik in Downside Abbey in Somerset.
Hoewel was afgesproken dat de gewonden niet over de Rijn zouden worden geëvacueerd, werd toestemming gegeven aan Captain Watkins, Padre van het 1ste Parachutisten bataljon om met een aantal gewonden en een paar hospitaalsoldaten terug te trekken over de rivier. Sergeant ‘Bill’ Hayden was een van die hospitaalsoldaten die het groepje gewonden moest helpen bij de overtocht over de Rijn.
In mei 1945 publiceerde de London Gazette de naam van William Hayden als ‘Mentioned in a Despatch for Distinguished Service’.
Toen hij in 1960 met familie op vakantie was in Comwall, schoot hij te hulp, toen een jong meisje dreigde te ver-drinken in de ruwe zee ter hoogte van Praa Sands. Het lukte hem om het meisje te redden, maar hij raakte zelf in moeilijkheden en moest uit zee worden gehaald door de bemanning van en RAF helicopter. Hij kon echter niet worden gereanimeerd en overleed.
Als erkenning voor zijn moedige actie werden hem post- huum toekend de In Memorium Testimonia! for Gallantry door de Royal Humane Society en de Carnegie Trust Hero Fund Aurard for Heroism.
Vertaling: Robert Voskuil
L.S.,
Als kind van6 jaar maakte ik in OOSTERBEEK de Slag om Arnhem mee.
Mijn opa en opoe woonden in september 1944 in het huis Duitsekampweg 9 in Wolfheze. Daar woonde ik ook na de Bevrijding van `Nederland van juni 1945 tot september 1945, omdat ons huis in Oosterbeek door beschietingen onbewoonbaar was. Er lagen in de tuin 8 Britse militairen begraven. Met mijn opa heb ik de graven verzorgd tot dat de gesneuvelde militairen waren overgebracht naar het Airborne Kerkhof in Oosterbeek.