Ministory 040 – MIJNENVELDEN IN EN OM OOSTERBEEK
MINISTORY
MIJNENVELDEN IN EN OM OOSTERBEEK
door C. van Roekel
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 52 / November 1993
Nadat het restant van de 1st British Airborne Division in de nacht van 25 op 26 september 1944 over de Rijn was teruggetrokken, was het gebied rond Arnhem weer in Duitse handen. Alle burgers van Arnhem en andere dorpen langs de zuidelijke Veluwezoom kregen het bevel hun huis te verlaten en te vertrekken naar elders.
In de daarop volgende maanden werd het hoog gelegen heuvelgebied direct ten noorden van de Rijn door de Duitsers omgevormd tot een bijna onneembare fortificatie. Tientallen kilometers loopgraven, geschutsopstellingen, mitrailleurposten, barricaden en mijnenvelden moesten een eventuele nieuwe Geallieerde aanval vanuit het zuiden over de Rijn stoppen.
Uiteindelijk bleek al dit werk voor niets. Toen de Britse en Canadese troepen in april 1945 hun aanval op het gebied rond Arnhem openden, deden zij dat vanuit het oosten, en trokken zo om de verdedigingslinie langs de zuidelijke Veluwe heen.
Op 5 mei 1945 maakte de capitulatie een einde aan alle gevechtshandelingen en aan vijfjaar Duitse bezetting. De bevolking keerde in de loop van de daaropvolgende maanden terug naar de Veluwezoom, die ze gehavend en leeggeroofd aantrof. Overal lagen patronen, granaten, mijnen en andere explosieven en al spoedig vielen de eerste burgerslachtoffers als gevolg van dit verraderlijke, explosieve oorlogstuig.
Toen ik de beschikbare gegevens over de mijnenvelden rond Oosterbeek bestudeerde en ordende om er een ministory over samen te stellen, bekroop mij een gevoel van spijt. Spijt omdat deze gegevens als ze destijds in 1945 in bredere kring bekend waren gemaakt misschien wel mensenlevens hadden kunnen redden. Wij, Oosterbekers, wisten in die tijd alleen dat overal mijnen konden liggen. Slechts op sommige plaatsen stonden bordjes ‘Mijnengevaar’.
Als wij als jongens ons verplaatsten over een terrein dat ons gevaarlijk leek, dan waren er enkele spelregels waaraan we ons, misschien wel intuïtief, hielden, zoals: in de loopgraven was het veilig, maar ervóór niet; nooit lopen door hoog gras; niet aan draden trekken of pennen uit voorwerpen trekken; altijd lopen waar je goed kon zien waar je je voeten neerzette; buiten de paden alleen van boomstam op boomstam lopen; kijk uit bij mooie dingen, want je weet nooit wat er aan vast zit!
Toch gebeurden er ondanks alle voorzichtigheid ongelukken. Soms omdat men per ongeluk op een mijn stapte, vaker omdat men door nieuwsgierigheid of bravour gedreven, de voorzichtigheid uit het oog verloor.
Ik herinner mij nog een van onze tochten naar de Rijn, waarbij wij gebruik maakten van de spoorrails om voetje voor voetje de vernielde spoorbrug te naderen om vandaar naar de zandstrandjes langs de Rijn af te dalen. Vlakbij de steenoven aan de Polderweg was een Focke Wulf jachtvliegtuig neergestort. Toen ik 48 jaar later het mijnenveldkaartje dat in deze ministory is afgedrukt onder ogen kreeg, sloeg de schrik mij om het hart. We waren tijdens onze tocht terecht gekomen juist aan de rand van mijnenveld ‘C14’. Ongeveer 280 mijnen maakten daar hun lugubere opwachting! Nu begrijp ik pas waarom niemand het lijk van de Duitse vlieger uit de cockpit van het vliegtuigwrak had gehaald!
Als kleine man moest ik brood en koffie brengen naar vader die zich met zijn mensen bezig hield met het ‘rooien van stellingen’ bij de Oude Kerk. Vlak bij huis stapte ik in de loopgraaf en liep feilloos door het laby-rint naar het Benedendorp.
De gevaren hadden bij ons een soort dierlijk instinct ontwikkeld. Ook de tragische ongevallen veroorzaakten geen trauma; wij leefden zo dicht bij de dood dat je hem bij iedere tocht als het ware als metgezel bij je voelde.
Bij de aanleg van ieder mijnenveld noteerden de Duitsers de gegevens daarvan op een speciaal formulier, waarop ook de lokatie stond aangegeven. In deze ministory is een voorbeeld van zo’n formulier opge-nomen. Het betreft het mijnenveld bij de oude steen-fabriek in de uiterwaarden westelijk van de spoorbrug in Oosterbeek (mijnenveld ‘C14′).
Het veld is op de verkleinde afdruk van de stafkaart ruwweg aangegeven. Rechts op het formulier staan vermeld het aantal en de soort gelegde mijnen, en welke ontstekers gebruikt werden. Tevens of de mijnen begraven waren of dat een andere techniek gebruikt werd. Ook staat hier het legpatroon aangegeven. In dit geval is dat willekeurig, d.w.z. dat geen vaste onderlinge afstanden waren uitgemeten. Aan eigen (Duitse) zijde was op kniehoogte een draad gespannen.
Het gedetailleerde schetsje rechtsonder geeft de exacte plaats aan van het mijnenveld. Uitgegaan werd van het Hoofdbakenpunt FP. Dit moet een duidelijk (markant) punt in het terrein zijn. Van hieruit werden twee kompasrichtingen bepaald en hierlangs werden de punten PI en P2 uitgemeten. De diepte van het veld werd bepaald door de afstand PI-Mi. Een en ander staat links onder. In het midden staan de data van aanleg, de nameting en de controle. Nadat de nameting had plaatsgevonden, werden de mijnen scherpgesteld en verborgen. Dat vond plaats op 4 november 1944 en werd verricht door leden van de 2e compagnie van het 752e Pionierbataljon. Op 6 november 1944 tekende Obergefreiter Schelling dit kaartje en werd de controle uitgevoerd door een officier waarvan de handtekening onleesbaar en dus de naam onbekend is.
Een interessante aantekening treft u aan op het onderste deel van het formulier. Hier is na de bevrijding op gebrekkige wijze een verslag getypt van de resultaten van de opruimingswerkzaamheden. Deze werden verricht door Duitse krijgsgevangenen van dele compagnie van het 346e Pionierbataljon, onder leiding van de Royal Engineers.
De tekst van dit slecht leesbare rapport luidt:’Vom 3. 7. – 7. 7.45 wurden 152 R – Minen und 60 Schü- Minen 42 geraumt. Die restlichen 27 R – Minen und 39 Schü – Minen 42 sind wahrscheinlich durch Artl. Beschuss, oder durch die Sprengung des Schornsteines detoniert. Das Minenfeld wurde mehrmals abgesucht und lag im Überschwemmungsgebiet’. Toegevoegd werd: ‘Bei der nachsuchung am 17.7.45 wurden noch 2 Schü – Mi. 42 gefunden’. De Nederlandse vertaling van het bovenstaande luidt ‘Van 3 t/m 7 juli 1945 werden 152 R-mijnen en 60 Schü-mijnen 42 geruimd. De resterende 27 R-mijnen en 39 Schü-mijnen zijn waarschijnlijk door artillerie- beschietingen (door de Geallieerden vanuit de Betuwe =C.v.R.=) of door het opblazen van de schoorsteen (van de steenfabriek =C.v.R.=) ontploft. Het mijnenveld werd diverse keren afgezocht en lag in het overstromingsgebied. Bij het nazoeken op 17 juli 1945 werden nog 2 Schü-mijnen 42 gevonden’.
Overzicht van de meest gebruik te mijnen
1. Tellermine Model ’42. Deze veelal bij versperringen gebruikte Duitse anti-tankmijn heeft een doorsnede van 30 cm en is voorzien van een drukontsteker die bij een belasting van 235 kg wordt geactiveerd. Het gewicht bedraag ruim 8 kg, waarvan bijna 5,5 kg trotyl.
2. Riegelmine Model ’43. De lengte van deze doosvormige anti-tank-mijn bedraagt 80 cm. Het gewicht is 9,5 kg en de lading bedraagt 4 kg amatol. De belasting voor de drukontstekers is tussen 200 en 400 kg. Vaak werd deze mijn, voorzien van een trekontsteker, gebruikt in en bij barricaden. Bij het verwijderen van de obstakels kwamen deze zware explosieven tot ontploffing. Het zijn vooral deze mijnen geweest die noodlottig werden voor nieuwsgierigen die dachten een kistje gevonden te hebben, en die door het wegnemen van de als veiligheidspennen fungerende splitpennen, de twee bovenste drukontstekers activeerden.
3. Schützenmine Model ’42. Ook Schü-mine genoemd. Deze personeelsmijn van ca. 0,5 kg was van hout, en geladen met 200 gram trotyl. De lengte was 12 cm. Deze tot opp- pakken uitnodigende doosmijn was slecht op te sporen door een mijndetector, en als gevolg van hoog water in de uiterwaarden stoorde zij zich niet aan het oorspronkelijke legschema, maar dreef weg en kwam op de vreemdste plaatsen letterlijk weer boven water. Hierdoor werden de kaarten van de mijnenvelden in het overstromingsgebied van de Rijn zeer onbetrouwbaar, en werden de mijnen na de oorlog lang niet allemaal teruggevonden (zie overzicht).
4. Britse anti-tankmijn MkV Deze mijn werd geactiveerd door de druk van een voertuig op de ‘Spinnekop’. Ze weegt ongeveer 3,5 kg, waarvan 2 kg trotyl.
5. Britse No. 75 Hawkinsmijn Mk 1 Deze op een fietstasje lijkende mijn wordt geactiveerd door druk op de deksel, en is geschikt voor de bestrijding van gepantserde voertuigen. Vaak trokken de Airbornes enige aan een draad bevestigde Hawkinsmijnen op het laatste ogenblik voor een Duitse tank. Het gewicht bedraagt bijna 1,5 kg, waarvan 700 gram springstof.
Behalve de geregistreerde mijnen lagen van bovenge-noemde soorten aanzienlijke aantallen in groepjes van twee a drie exemplaren bij de verschillende wegver-sperringen in het dorp. Ook werden sporadisch andere mijnensoorten aangetroffen, waaronder de beruchte Duitse S-mijn. Dit was een anti-personeelsmijn die zeer gevoelig werd na roestinwerking, en die met verschillende soorten ontstekers kon worden uitgerust.
De meeste mijnen in Oosterbeek en de Betuwe werden na 5 mei 1945 niet gedemonteerd, maar, vooral als het anti-tankmijnen betrof, door krijgsgevangen
Duitse pioniers (genisten) onder toezicht van de Royal Éngineers naar verzamelpunten gebracht, alwaar zij collectief tot ontploffing werden gebracht.
Voor degenen onder u die mochten denken dat de Duitse krijgsgevangenen hun opruimwerk met de ‘Franse Slag’ hebben gedaan, moet worden vermeld dat de krijgsgevangenen nadat een veld door hun commandant ‘schoon’ was verklaard in linie over het terrein werden gestuurd. Deze maatregel waarborgde afdoende dat geen nonchalant werk werd verricht, maar is helaas in enkele gevallen niet afdoende geweest, want nog veel explosief oorlogstuig bleek op het voormalig slagveld te zijn achtergebleven.
Plaats een Reactie
Vraag of reactie?Laat hier uw reactie achter.