Ministory 025 – OORLOG IN DE WEVERSTRAAT
MINISTORY XXV
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 37
OORLOG IN DE WEVERSTRAAT
door C.Meijer
Na de zomervakantie van 1944 bleven voor ons, Oosterbeekse kinderen, de scholen gesloten omdat die waren gevorderd door de Duitsers. Overal in het dorp zag je groepen militairen met hun voertuigen. Regelmatig reden er Duitse wagens langs ons huis in de Weverstraat naar het Benedendorp.
Op die stralende zondagochtend 17 september speelden we met de step – nog op lucht¬banden – in de Weverstraat. Plotseling verschenen er enkele vliegtuigen en naarmate de tijd vorderde nam hun aantal toe. We zagen aan de zwarte rookwolkjes dat ze onder vuur werden genomen door het afweergeschut. Aan de lange tijd dat dit aanhield merk¬ten we dat het niet zomaar een actie was. Het schieten hield niet op en de heer Grobben, de vader van mijn buurjongen Jan, haalde ons naar binnen. We mochten niet meer naar buiten en moesten onderaan de keldertrap blijven.
Mijn ouders en mijn zusje waren die morgen naar mijn grootouders, die op de Molen¬weg woonden, op koffievisite gegaan. Tegen twaalf uur kwamen ze in grote haast thuis. Het leek wel of er in de buurt bommen werden afgeworpen, te horen aan de zware ontploffingen en het trillen van de grond. Het gerucht ging dat de water¬toevoer wel eens gestaakt zou kunnen worden en uit voorzorg ging iedereen teilen en emmers met water vullen. Daardoor werden de leidingen zwaar overbelast en kwam er veel roest met het water mee.
Nadat het wat rustiger was geworden aten we wat beneden in de keuken. Op een zeker moment hoorden we uit het zuidwesten een grote vloot vliegtuigen naderen. We gingen naar zolder en vandaar konden we goed zien wat er gebeurde. Zweefvliegtuigen, die achter de grote toestellen waren meegevoerd, koppelden los en kwamen langzaam in glijvlucht naar beneden in de buurt van Wolfheze. Door de bomen langs de Utrechtse- weg en op de Dennenkamp konden we ze niet aan de grond zien komen. Kort daarop zagen we toestellen waaruit parachutes kwamen.
Inmiddels kwamen Duitse soldaten op voertuigen de Weverstraat oprijden. Doordat ze naar ons zwaaiden kregen we de indruk dat ze dachten dat voor hen de oorlog was afgelopen en dat ze snel naar huis konden gaan. Bovenaan de Weverstraat sloegen ze rechtsaf in de richting Arnhem. Veel later zagen we nog enkele Duitsers in draf de Weverstraat op komen. Een was half gekleed en was kennelijk door zijn eenheid, die eerder die middag op de vlucht was geslagen, vergeten.
Tijdens de landingen en ook de rest van de middag was het vrij rustig en werd er nauwelijks geschoten. Dit versterkte bij de burgers het idee dat alles goed verliep. In de late namiddag kwam onze overbuurman, de heer Schollen, terug uit Wolfheze, waar hij had geholpen na het bombardement dat daar die ochtend had plaats gevonden. Er waren veel slachtoffers gevallen en hij was erg onder de indruk.
In het Benedendorp trokken intussen de Engelsen binnen en we zagen veel burgers uit het Bovendorp daar naar toe gaan om te kijken. Een buurman, die nog een fles oranjebitter had bewaard, nodigde de naaste buren, waaronder mijn vader, uit om een glas te drinken op de bevrijding.
Tegen de avond zagen we de eerste Engelse soldaten. Het waren er twee en ze liepen met volle uitrusting de Weverstraat af. We stonden op het trottoir en toen ze pas¬seerden gaven ze ons een hand. Daarbij zeiden ze: “No cigarettes, no chocolate” en vervolgden hun weg.
Het werd donker en het bleef onheilspellend stil. Voor die nacht leek het ons veiliger om wat bedden in de kelder te brengen en niet boven te gaan slapen. De kelders van de huizen aan de oostkant van de Weverstraat lopen onder het hele huis door. Aan de voorkant, aan de straat, is het plafond gelijk met het niveau van de straat; aan de achterzijde ligt de vloer van de kelder echter maar een meter beneden de begane grond. Dit komt omdat achter de huizen het Zweiersdal loopt.
Op maandagmorgen 18 september zagen we Engelse soldaten op de hoek van de Wever¬straat en de Annastraat bij de drogisterij van Van Rijn. Ze liepen bepakt en be¬zakt achter elkaar in de richting van de Dam. Burgers gaven ze fruit en andere levensmiddelen.
Toen we bovenaan de Weverstraat gingen kijken zagen we een Engelse soldaat, die zijn onderdeel en zijn uitrusting was kwijtgeraakt, omstuwd door burgers in de richting Arnhem lopen. Later reden er voortdurend Jeeps met soldaten in dezelfde richting.
Toen er in de buurt van de Utrechtseweg granaten vielen en er ook werd geschoten, gingen we snel naar huis en bleven we verder in of vlak in de buurt van onze kelder. Die middag zagen we in dezelfde richting als de voorgaande dag vliegtuigen para¬chutes afwerpen. Vanaf de straat, maar vooral vanaf het dak konden we ze goed waarnemen.
De volgende dag, dinsdag 19 september, werd het schieten steeds heviger, vooral vanuit de richting Arnhem. Overburen, die een kelder hadden met alleen een houten plafond, kwamen uit voorzorg maar bij ons in de kelder. De vorige dag was er ook al een nicht van mijn grootmoeder bij ons gekomen en daardoor zaten we nu met elf volwassenen en kinderen in een kleine kelder van drie en een half bij drie en een halve meter. Bij de buren zaten twaalf mensen in de kelder omdat familieleden, die naar het Benedendorp waren geweest, niet meer naar hun huis op het Zaaierplein terug durfden en bij hen in huis waren gekomen.
In onze kleine kelder was niet voor iedereen een bed en daarom werd er om beurten wat geslapen. Er werd gekookt op een petroleumstel omdat we de kachel niet aan durfden te steken in verband met brandgevaar bij een eventuele granaatinslag. De kelder werd verlicht door een petroleumlampje, want de elektriciteit was al eerder uitgevallen. Zoals bijna iedereen hadden ook wij voor een wintervoorraad voedsel gezorgd. Flessen met geweckt fruit en vlees stonden in de kelder, waardoor we in de dagen die volgden in ieder geval iets te eten en te drinken hadden.
Op het keldergat dat in de stoep van de Weverstraat uitkwam waren zandzakken gelegd. Om bij een treffer het rondvliegen van glasscherven tegen te gaan, waren al eerder de grote spiegelruiten van de etalages met plakband beplakt. Al spoedig gingen deze ruiten aan scherven.
De beschietingen werden steeds heviger en we hoorden dat enkele burgers in het Jagerspad dodelijk getroffen waren toen ze even buiten hun schuilplaats stonden. Die dag zagen we ook dat een NSBer, die in onze straat woonde, door twee Engelse soldaten van huis werd gehaald en via het Postpad werd afgevoerd.
In de nacht van dinsdag op woensdag kwam er niet veel van slapen. De gevechten met het daarmee gepaard gaande geschiet kwamen steeds dichterbij. Woensdagmiddag waren er hevige luchtgevechten boven het dorp en door een spleet tussen de zand¬zakken op het keldergat was te zien dat er vliegtuigen met Duitse tekens vlogen. De nacht van woensdag 20 op donderdag 21 september was tumulteuzer dan de vorige en we hoorden boven ons hoofd lawaai en gestommel. In de vroege ochtend van die donderdag kwam er een Duitse soldaat naar beneden. Hij keek in onze kelder en vroeg of er alleen burgers waren. Op onze vraag of we hier wel veilig zaten ant¬woordde hij dat het, behalve voor bommen, een goede schuilplaats leek. Toen we wat later naar boven gingen om in onze winkel te kijken bleek dat de Duitsers in onze etalages mitrailleurs hadden opgesteld, waarmee ze de overkant onder schot hielden. De gordijnen lagen op de grond; ze hadden als dekens gediend waar ze waarschijnlijk wat onder hadden geslapen. Kort daarop ontplofte een granaat tegen het huisje op Weltevreden 3, vlak achter ons huis. De ruiten die hier en daar nog in de achterzijde van ons huis zaten, vlogen er met geweld uit en in de keuken zaten de scherven van deze inslag in de muur. De Duitse soldaat stelde ons “gerust” en zei dat het hun artillerie was, die aan het inschieten was.
Die middag brak er een oorverdovend geschiet los op overvliegende vliegtuigen en wat later hoorden we het knarsende geluid van rupsbanden van gepantserde voer¬tuigen, die om de twintig meter stopten en dan een salvo granaten afvuurden.
Dat gebeurdeook vlak voor onze kelder op nog geen twee meter afstand. De petro¬leumlamp flikkerde en ging uit door de luchtdruk. Alles dreunde en op dat moment was ik voor het eerst bang dat er iets ergs zou kunnen gebeuren.
In de vroege ochtend van vrijdag 22 september leek het alsof er een pauze was in de gevechten. Heel voorzichtig gingen we in de tuin kijken en zagen dat alle tomaten van de planten die daar stonden op de grond lagen. Er tussen lagen glas¬en granaatscherven. Opzij van het huis lag het bezaaid met dakpannen. Aan het dak van de buren en ook in het Zweiersdal hingen of lagen parachutes met manden en grote cilindervormige bussen. Een buurjongen die er naar toe liep werd weggejaagd door Duitse soldaten die juist het pad van Weltevreden afkwamen. We zagen dat de Duitsers uit onze winkel witte lakens hadden gehaald en die hadden uitgespreid op de Weverstraat, kennelijk om de bevoorradingsvliegtuigen te misleiden zodat ze hier hun voorraden afwierpen. Toen we zo rondkeken zagen we drie gewapende Duitsers de Weverstraat af komen lopen. Een met een pet en twee met een helm op het hoofd. Toen ze ons zagen schreeuwden ze dat we onmiddellijk moesten maken dat we weg kwamen.
De weer oplaaiende gevechten wongen ons weer de kelder in te vluchten. Daar wachten we uren tot het oorlogsgeweld weer wat zou luwen. Soms hoorden we langskomende bur-
gers roepen om een plaats in een kelder. Onze kelder zat echter zo vol dat niemand
er meer bij kon. Bovendien durfden we tijdens de hevige gevechten de kelder niet
verlaten. Zelfs in de keuken achter de kelder was het niet veilig. Naar de WC
konden we alleen wanneer het oorlogsgewoel even wat minder was. Onze buurman maakte
van de gevechtèpauzes gebruik om even naar de overkant van de straat te gaan om zijn
kleinvee van voer te voorzien.
Links: de schrijver van deze Ministory, Cees Meijer, met zijn step achter zijn huis aan de Weverstraat no.20, een jaar voor de Slag om Arnhem. Rechts: Een deel van een plattegrond van Oosterbeek, waarop met een pijl het huis van de familie Meijer aan de Weverstraat staat aangegeven.
Bij al dit geweld dachten de volwassenen alleen maar hoe te overleven, maar wij, als kinderen van rond de tien jaar, vonden deze ongewone omstandigheden tot op zekere hoogte wel spannend. Toch verliezen kinderen zelfs onder dergelijke omstandigheden het gewone leven niet uit het oog, getuige de opmerking die mijn buurjongen maakte toen niemand hem op woensdag 20 september met zijn verjaardag feliciteerde: “Nu krijg ik zeker ook geen cadeau !”
’s Nachts zagen we dat evenals in de vorige nachten overal in Oosterbeek branden uitbraken. De gloed tegen de donkere hemel en de vonkenregen waaraan niemand door blussen een einde kon maken, gaf vooral de ouderen een angstig gevoel.
Bij de beschietingen hoorde je vaak het afvuren, daarna een fluittoon en dan de inslagen. Je vroeg je voortdurend af of de volgende inslagen dichterbij dan wel verder af zouden zijn.
Zeer beangstigend was op een zeker moment het roepen van een Duitse soldaat, die ge¬wond op de weg lag. Hij riep steeds “Willy, Willy”, maar dat werd langzaam zwakker tot het pas na een half uur ophield.
Zaterdag 23 september bleef het vuren vanuit het zuiden, dat donderdag was begonnen, onverminderd doorgaan. ’s Avonds kwam een buurvrouw, die enkele huizen van ons van¬daan woonde, zeggen dat zij en haar familie het niet meer uithielden en van plan waren om te vertrekken. In eerste instantie besloten wij te blijven omdat onder deze omstandigheden de kelder de veiligste plaats leek. Toen er echter bij het donker worden steeds meer branden ontstonden, o.a. achter ons op de Fangmanweg, besloten we samen met de buren in oostelijke richting te vluchten. Via Weltevreden liepen we met wat handbagage de Vredeberg op. We zagen dat het huis van de familie die eerder op de avond hun vertrek hadden aangekondigd, in brand stond. Aan het dak hing een parachute met voorraden, die, als het munitie was, ieder moment kon ont ploffen. In grote haast liepen we via de Jacobaweg en de Heuveloordweg naar mijn grootouders op de Molenweg. Hoewel er voortdurend werd geschoten op onze vlucht je zag in het donker de lichtsporen van de kogels – kwamen we toch veilig aan. We hadden de indruk dat de felste gevechten zich ten westen van de Weverstraat afspeelden. In de kelder op de Molenweg waren behalve mijn grootouders nog drie personen van een familie. Hun huis was eerder die week getroffen en tot de grond toe afgebrand.
De volgende dag, zondag 24 september, merkten we dat de strijd zich concentreerde in het Benedendorp, maar met granaten werd er ook op de watertoren geschoten, die op ca. 30 meter van het huis stond. Bij iedere treffer vielen er stukken steen door het dak van de bijkeuken.
Maandag 25 september bleef het vuren aanhouden. Gelegenheid om je te wassen en voor de mannen om zich te scheren was er al lang niet meer en we droegen nog steeds dezelfde kleren als op 17 september.
In de nacht van maandag 25 op dinsdag 26 september brak er een oorverdovend gra- naatvuur uit het zuiden los. Zoiets hadden we de afgelopen dagen nog niet eerder beleefd. Niemand kon een oog dicht doen en iedereen dacht dat het grote leger nu vanuit het zuiden over de Rijn zou komen om de Duitsers te verslaan.
Rond een uur of zes in de ochtend hield het vuren op en werd het doodstil. Voor¬zichtig gingen we naar boven om te zien wat er buiten aan de hand was. Tot onze schrik zagen we Duitse soldaten rondlopen. Blijkbaar hadden ze dorst want ze gingen naar een teil die onder de regenpijp stond om water te drinken. Het werd duidelijk dat het leger uit het zuiden niet was gekomen. Wat later op de morgen hoorde ik zingen op de Emmastraat, onderaan de Molenweg. Het bleek een groep Engelse krijgs¬gevangenen te zijn, die door Duitse militairen op de fiets werd begeleid. Sommigen hadden een arm of het hoofd in verband, maar ondanks dat zongen ze, terwijl ze in de richting Arnhem liepen. Het was triest om te zien dat ze na al die dagen van hevige gevechten het onderspit hadden moeten delven.
Iedereen uit de omgeving vond het verstandiger om Oosterbeek maar te gaan verlaten. Er was geen enkele voorziening meer en het normale leven leek – ook al omdat veel was vernield en verbrand – zich op korte termijn niet meer te kunnen herstellen. Bovendien vreesde men dat ieder ogenblik een aanval uit het zuiden zou kunnen komen. Na wat iedereen had meegemaakt, wilde men daar niet op wachten.
We kregen de gelegenheid om mee te gaan met een platte wagen, die werd getrokken door een paard. Samen met een paar andere families reden en liepen we via de Jacoba¬weg en de Toulon van der Koogweg naar de Weverstraat om nog een broer van de eige¬naar van paard en wagen op te halen. De straat lag vol puin, glas en uitrustings¬stukken. Er liep een geit los op de weg, die aan een container liep te snuffelen. Enkele Duitsers, gewapend met vlammenwerpers op hun rug, keken of ze niets verdachts zagen. Konijnen, die nog in hun hok zaten, werden door burgers losgelaten.
In een van de huizen in de Weverstraat bleek een vrouw te liggen met een pas ge¬boren baby. Omdat zij en haar familie geen vervoer hadden namen wij ze mee op de wagen. Vader keek nog of onze fietsen, die we buiten hadden gezet om in huis meer plaats te hebben, nog bruikbaar waren. Dit bleek alleen nog het geval te zijn met de fiets van mijn vader; de andere waren door granaatscherven onbruikbaar geworden. Het zal rond de middag zijn geweest dat we van ons huis vertrokken. We reden de Weverstraat op en staken de Utrechtseweg over. De Utrechtseweg was onbegaanbaar o.a. omdat de masten met de bovenleiding van de tram over de weg lagen. Via de Lebretweg en de Parallelweg reden we naar station Oosterbeek-Hoog. Op de brug over het dal van de spoorbaan zagen we talloze parachutes in verschillende kleuren vele hangend aan de elektrische bovenleiding van de spoorlijn. Op dat punt groeide de stoet Oosterbekers, die een goed heenkomen zochten, aan tot één lange kolonne. Met kruiwagens, fietsen, kinderwagens en alles wat maar rijden kon trok deze zwijgende optocht de Dreijenseweg op. Het was doodstil toen we bovenaan deze weg tussen de bomen aan de linkerkant vele gesneuvelde Engelse soldaten zagen, sommigen nog in gevechtshouding achter hun wapens in schuttersputten. Vanaf de Leeren Doedel nam ieder de Amsterdamseweg richting Ede. Het was tegen de heuvel op gezien een ononderbroken stroom mensen, die hun dorp waren ontvlucht. Vanuit Ede kwam ons een kolonne Duitse tanks tegemoet, die in de richting Arnhem reden. Hoewel het bewolkt was vreesden we dat als er Engelse jachtvliegtuigen zouden komen, deze de kolonne zouden beschieten. Gelukkig gebeurde dit niet en bereikten we veilig ons evacuatie adres in Otterlo.
Plaats een Reactie
Vraag of reactie?Laat hier uw reactie achter.