Ministory 093 – Spannende oorlogsdagen in Velp en Arnhem,september 1944
MINISTORY No. 93
Spannende oorlogsdagen in Velp en Arnhem,september 1944
Jan Meijer
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 106 van de Vereniging
Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, mei 2007
In september 1944 woonde ik als 15-jarige jongen met mijn familie in Velp op de Wildbaan 29, een zijstraat van de Ringallee. Zondag 17 september 1944 begon voor ons, zoals iedere zondag, met de kerkgang ’s morgens. Het beloofde een mooie zonnige dag te worden, want de zon stond hoog aan de hemel. Toevallig was ik die zondag niet naar de kerk en was thuis met mijn moeder.
Onder kerktijd waren er plotseling vliegtuigen in de lucht.Het monotone geronk van hoog overvliegende vliegtuigen vermengde zich met het ‘geblaf van Duits luchtafweergeschut, de FLAK.
De pasfoto van de 15-jarige Jan Meijer, die in 1944 werd gemaakt voor zijn persoonsbewijs.
(Foto collectie Jan Meijer)
Hoog in de lucht waren de zwarte rookwolkjes zichtbaar van exploderende granaten, maar de vliegtuigen vlogen rustig door. Maar plotseling verschenen er onder de vliegtuigen witte rookpluimen, die zich pijlsnel omlaag bewogen. Het gierende geluid van omlaag vallende bommen was hoorbaar en de dreunende inslagen lieten dan ook niet lang op zich wachten. De bommen vielen gelukkig niet in onze onmiddellijke omgeving, maar kwamen terecht in Arnhem. Ook in Velp-Zuid vielen enkele bommen. De
bommenwerpers werden direct gevolgd door jachtbommenwerpers van het type ‘Typhoon’. Deze bestookten Duitse luchtafweerstellingen en troepenconcentraties in en rondom Arnhem. Het lawaai was oorverdovend. De lucht was gevuld met het geluid van omlaag suizende Typhoons, het ratelen van hun boordwapens en de felle knallen van de exploderende lichte bommen. Het plotselinge oorlogsgeweld was een complete verrassing voor iedereen, ook voor de Duitse bezettingstroepen.
Om maar niets van dit grote spektakel te missen zocht ik een plekje op het muurtje achter ons huis. Ik had daar wat meer uitzicht, maar lang niet voldoende naar mijn zin. Gevaar zag ik niet, in tegendeel, het oorlogsgeweld overviel mij als een geweldig spannend en opwindend gebeuren. Mijn moeder vond echter dat ik van het muurtje af moest komen en naar binnen moest, want daar was je immers redelijk veilig voor rondvliegende scherven en projectielen.
Mijn vader, broers en zusters kwamen al voor het eind van de kerktijd thuis en ze hijgden van het harde lopen. Van hen hoorde ik wat er gebeurd was. De dominee was net met zijn preek begonnen toen het geweld losbarstte. Er ontstond, zoals ik hoorde, grote beroering onder de kerkgangers toen, naar het scheen, de kerk midden in de frontlinie kwam te liggen en zij zich als in een kooi opgesloten voelden. De dominee maande de gemeente kalm en rustig te blijven, maar toen dat nauwelijks hielp, stelde hij voor de kerkdienst te beëindigen, waarna hij met het uitspreken van een kort gebed een einde aan de dienst maakte. Vervolgens verliet hij snel de preekstoel en verdween in de consistorie. Toen het kerkvolk de deuren uitpuilde, zagen zij de dominee met wapperende pandjes van zijn jacquet achter zich aan door de Parkstraat hollen.
Wat er in feite gaande was, wist niemand. De geal-lieerden zaten toch nog in het zuiden en het front kon zich toch niet plotseling zo ver naar het noorden verplaatst hebben! Allerlei geruchten deden te ronde, met name dat de bevrijding op til was, en deze werden nog gevoed door het feit dat er duidelijk grote beroering bij de Duitsers ontstond. Bij het gebouw St. Jozef aan de Rozendaalselaan in Velp, waarin vrouwelijk luchtmachtpersoneel was ondergebracht, was het een bedrijvigheid van jewelste. Het leek wel een mieren-hoop. Iedereen rende naar binnen en weer naar buiten. Vrachtauto’s werden in alle haast volgeladen en reden weg. Verscheidene gevorderde gebouwen werden met koortsachtige haast ontruimd en in de tuinen daarvan werden door de Duitsers papieren verbrand. Al deze activiteiten wekten de indruk van een snelle aftocht.
Binnen de beschuttende muren van ons huis was ik niet te houden en ik moest de straat op om toch vooral niets te missen van hetgeen er rondom mij gebeurde. Bij een groot huis aan de Ringallee ging ik achter een dikke boom staan. Van daaruit had ik wat meer zicht in westelijke richting, maar de hoge beukenbomen aan de Rozendaalselaan benamen me een vrij uitzicht op het luchtruim boven Arnhem. Desondanks kon ik vanaf het punt waar ik nu stond de neerduikende vliegtuigen beter zien. Er was verder niemand op de weg en ik was me wel bewust van het dreigende gevaar van rondvliegende scherven van exploderende luchtafweergranaten. De plaats achter de dikke boomstam en onder de takken leek mij betrekkelijk veilig en het zou toch wel heel toevallig zijn, dacht ik, als ik daar zou worden geraakt. Binnen mijn blikveld werden geen vliegtuigen neergehaald.
Onze middagmaaltijd was die dag niet erg rustig en daarna ging ik weer de straat op, waar ik mijn vrienden aantrof. Opvallend was, dat de luchtactiviteiten waren afgenomen. Duitse soldaten waren nog steeds bezig allerlei zaken in te pakken en af te voeren met vracht-auto’s. Deze beelden gaven het gevoel dat de bevrijders in aantocht waren. Kort na het middaguur kwam echter aan alle wilde geruchten een einde. Buurtgenoten waren door kennissen of familie uit Arnhem of Oos- terbeek opgebeld met de fantastische mededeling dat er ten westen van Arnhem Britse parachutisten waren geland en dat er in Oosterbeek al Tommy’s door de straten liepen. Als een lopend vuurtje ging het bericht rond en spoedig was er niemand meer die niet wist dat de bevrijding voor de deur stond. Niemand twijfelde aan de succesvolle afloop van de geallieerde operatie en de aanvankelijke angst voor het oorlogsgeweld sloeg om in vreugde, omdat het uur der bevrijding in zicht was en eindelijk de gehate bezetter zou worden weggevaagd. Alleen onze buurman dacht daar wat anders over, maar hij stond dan ook aan de Duitse kant.
De Duitsers waren nog steeds bezig allerlei zaken te verbranden en in de loop van de middag staken zij het in het centrum van Velp gelegen Hotel Naef in brand, waarin ondermeer het ‘Kriegsgericht’ was gevestigd. Er lag in dat door hen gevorderde hotel kennelijk te veel dat niet in handen van de vijand mocht vallen en dus moest de brand er maar in. Tot diep in de avond was de vuurgloed zichtbaar.
In de loop van de middag kwam er echter verandering in de houding van de Duitsers. Er werden geen gebou-wen meer ontruimd en aan het haastige inpakken van allerlei spullen was een einde gekomen. Niets wees er op dat ook gevechtseenheden waren weggetrokken en dat militaire werkplaatsen, zoals die bij de Rozendaal- se watermolen, waren ontruimd. Spoedig werden we met de neus op de feiten gedrukt.
In de loop van de middag reden Duitse gevechtseenheden met hoge snelheid over de Ringallee richting Arn-hem. De colonne bestond uit pantserwagens, halfrups- voertuigen en manschappenwagens. De verschijning van de gepantserde gevechtseenheden deed de vreugde om de naderende bevrijding enigszins temperen. Men realiseerde zich namelijk dat parachutisten slechts licht bewapend waren en niet de beschikking hadden over tanks en zware artillerie. Desondanks werd niet getwijfeld aan de goede afloop van de geallieerde mili-taire operatie. Het strijdgewoel in Arnhem drong door tot in Velp, maar er waren geen aanwijzingen dat het dichterbij kwam. Het doel was kennelijk alleen Arnhem en met name de bruggen over de Rijn, de verkeersbrug en de spoorbrug.
Toen het avond werd op die zeventiende september, was in het westen een rode gloed zichtbaar, veroorzaakt door de vele branden die door de gevechten waren ont-staan. Omdat de gevechten zich niet in onze richting verplaatsten, ging iedereen die avond toch maar naar bed met het zekere en blijde gevoel dat de volgende dag beslist de bevrijding zou brengen. De volgende dag, maandag 18 september, was de bevrijding niet daar, maar wel een Duitse tankdivisie op oorlogssterkte. Dreunend waren de Duitse Tigertanks ons dorp binnen komen rollen. Het waren de grootste
en zwaarste tanks waarover de Duitsers beschikten. Ze waren als het ware uit het niets te voorschijn gekomen en stelden zich op op de Rozendaalselaan in Rozendaal, vlakbij ons. Daar werden ze van munitie en brandstof voorzien. De in zwarte uniformen gestoken tankbemanningen behoorden, blijkens het insigne op hun uniformkraag, tot een SS-pantserdivisie. Het was een en
al bedrijvigheid. Bevelen klonken en van tijd tot tijd vertrokken er een paar tanks richting Arnhem. Deze plotselinge militaire activiteiten hadden natuurlijk onze volle aandacht en we waren dan ook steeds van de partij. Uit Arnhem teruggekeerde tankbemanningen hadden soms op de parachutisten buitgemaakte goederen bij zich. Onder de soldaten werd een hoeveelheid piccalilly verdeeld. Ik zag toen ook voor het eerst een jeep. Maar ook wij probeerden wat buit te maken. De soldaten hadden het zo druk, dat ze ons niet steeds in de gaten
hielden en we konden en mochten overal bij staan. Een van die dagen had mijn vriend een set tankperiscopen ‘buitgemaakt’. Tijdens een schoonmaakbeurt had de tankbemanning diverse spullen buiten hun tank op de grond gezet. Toen mijn vriend mij zijn buit liet zien, wilde ik ook wel zo’n set hebben, en hij vertelde mij waar ik die kon vinden. Toen ik op de aangeduide
plek op de Rozendaalselaan ging kijken, stonden er bij een tank een paar dozen op de grond. Snel verkende ik de omgeving om te zien of er niet op mij gelet werd en ik pakte daarna een van de dozen, verborg die onder mijn jas en ik verdween via de kortste weg van het toneel. Mijn buit bestond uit twee periscopen. Uit voorzorg lieten we ons die dag niet meer zien in de buurt
van de bewuste tank. Niet bekend is of de bemanning van de tank, waarvan wij de periscopen hadden buitgemaakt, op het slagveld met open luiken heeft moeten strijden om de tegenstander te kunnen zien. Zo ja, dan heeft de Duitsers dat misschien een tank gekost! Een schone gedachte, die ‘het buit maken’ zoet maakte. Het geregeld naar en van het gevechtsterrein rijden
van de tanks bleef niet onopgemerkt voor de geallieerde vliegtuigen. Ons dorp bleef dan ook in die dagen met gespaard voor luchtaanvallen. De tanks werden herhaaldelijk onder vuur genomen en daarbij vielen burgerslachtoffers. Toen ik na een van die luchtaanvallen die werden uitgevoerd door Typhoons van de RAF, in de tramstraat in Velp liep,zag ik dat verscheidene
slachtoffers het ziekenhuis werden binnengebracht. Ik zag een man lopen met in zijn armen het levenloze lichaam van een klein meisje. Met gebroken ogen hing haar hoofdje achterover. Verder zag ik hoe een man per bakfiets naar het ziekenhuis werd vervoerd.Ik zag alleen het bloederige hoofd van het slachtoffer.
Achteraf bleek dat het ging om het hoofd van de Christelijke MULO-school, mijn schoolhoofd.Ook het postkantoor en naaste omgeving werd getroffen. In de Hoofdstraat lagen niet geëxplodeerde projectielen. Het plaatselijke museum aan de Larensteinselaan werd totaal verwoest en het aldaar wonende echtpaar kwam uit de puinhopen te voorschijn, rood van het steengruis. Toen het pand van een bakkerij aan de Enkweg door een bom werd geraakt, werd de voorgevel totaal weggeslagen. De bakkersknecht werd daarna vermist. Men vond hem zwaar gewond op de zolderverdieping. Zijn beide benen waren weggeslagen. Snel transport naar het ziekenhuis mocht niet meer baten; onderweg overleed hij aan zijn verwondingen.
Vlakbij deze, door de Britten uitgeschakelde Duitse tank bij de CAMIZ zuivelfabriek, oostelijk van de Rijnbrug in Arnhem, werden Jan Meijer en zijn vriend door een Duitse soldaat tegenge-
houden. Een metalen brug met pijpleidingen, die over de staat liep, was tijdens de strijd geknakt en op de tank terecht gekomen. De foto werd in 1945 genomen. (Foto: particuliere collectie)
Praktisch elke dag kwamen de Typhoons in actie. Maar op een middag verschenen ook Duitse jagers ten tonele en er ontstond een geweldig luchtgevecht boven Velp. Het gehuil van de vliegtuigmotoren en het voortdurend geratel van de boordmitrailleurs deden de mensen in hun huizen vluchten, waar men enige bescherming kon vinden tegen rondvliegende kogels. Ik stond met een paar vrienden bij de tanks op de Rozendaalselaan. De tankbemanningen en ook wij zochten beschutting achter de tanks en de bomen, maar vanaf de plaats waar wij stonden hadden we voldoende uitzicht om het luchtgevecht met eigen ogen te kunnen volgen. Op een gegeven moment zagen we een vliegtuig omlaag komen met een lange rooksliert er achter. Een klein figuurtje maakte zich los van het neerstortende vliegtuig en even later zweefde de onfortuinlijke vlieger aan zijn parachute omlaag. Het getroffen vliegtuig kwam met loeiende motor omlaag. De Duitse soldaten hieven reeds een hoerageroep aan, in de vaste overtuiging dat het een vijandelijk vliegtuig was. Spoedig was echter het Duitse oorlogskruis op de vleugels en romp van het neerstortende vliegtuig zichtbaar en met een geweldige dreun kwam het op vrij korte afstand neer in een tuin aan de Pinkenbergseweg. De Duitsers konden hun teleurstelling maar moeilijk verwerken. Maar wij lachten in ons vuistje.
De resterende dagen in die eerste week bleef het erg onrustig in en om Velp. Op twee plaatsen in het dorp werden voorlopige militaire begraafplaatsen aangelegd. Een aan de Willem Honingweg, hoek Hoofdstraat voor Britse militairen en een aan de Zutphensestraatweg, vlakbij de hoek met de Beekhuizenseweg voor Duitse
militairen. De gesneuvelden werden per vrachtauto aan-gevoerd en bij het begraven werden burgers ingezet.
Inmiddels was het zaterdag 23 september. Mijn buur-jongen vroeg mij ’s middags of ik zin had om met hem mee te gaan naar Arnhem, om daar wat rond te kijken en daar voelde ik wel wat voor. Bus en tram reden niet meer en dus liepen wij naar Arnhem. Daar heerste een grote wanorde en er waren overal soldaten op de been. Vlakbij de hoek van het Velperplein en de Eusebiusbinnensingel, de zogenaamde ‘stille hoek’, lagen militaire uitrustingsstukken en zo te zien niet van de Duitsers. Dus moesten ze van Engelse herkomst zijn. Onze pogingen om de omgeving van de Rijnbrug te bereiken hadden aanvankelijk geen succes. Alle toegangswegen naar de Rijnkant waren afgezet door Duitse militairen en anderen. Alleen de Ketelstraat, de Roggestraat en de Rijnstraat tot even voor het Roermondsplein waren toegankelijk, maar niet de zijstraten in de richting van de Rijn. Wij keerden dan ook onverrichter zake weer terug naar het Velperplein. Daar werd op dat moment even niet scherp opgelet en bij de ‘stille hoek’ konden we langs de bontzaak de hoek om glippen, de Eusebi- usbinnensingel op. Ongezien bereikten we de schouwburg en daar sloegen wij rechtsaf in de richting van de Eusebiuskerk aan de Markt. Het leek wel of we in een niemandsland waren terecht gekomen. Er heerste een doodse stilte. Huizen en kantoorpanden waren veranderd in puinhopen en de straten waren nauwelijks begaanbaar. Uit de puinhopen kringelde hier en daar nog wat rook. Uitrustingsstukken lagen her en der verspreid. Klauterend over het puin, dat soms metershoog in de straten lag, bereikten we de achterkant van de Eusebiuskerk. Tegen de muur van de kerk lag een grote hoop uitrustingsstukken van Engelse makelij, zoals geweren, stenguns, enzovoorts.
Verder stonden er een paar stukken antitankgeschut. Vermoedelijk hadden gevangen genomen parachutisten daar hun wapens en uitrustingsstukken moeten neergooien. Van de bajonetten die daar lagen namen we beiden een exemplaar mee.
Het interieur van de Eusebiuskerk was zwaar beschadigd, evenals de eens zo trotse toren. De bronzen klok-ken lagen in stukken aan de voet van de toren. Het was duidelijk te zien dat daar een hevige strijd gewoed had. Muurgedeelten, die nog overeind stonden, zaten vol gaten van ingeslagen projectielen. In de deuropening van het Hervormd Kerkelijk Bureau op de hoek van de Markt lag onder een deken het lijk van een parachutist. Alle gebouwen rondom de Markt, waaronder ook het gebouw van justitie, waren verwoest. Het plein zelf lag bezaaid met puin en was hier en daar opgebroken. Er stond een met kogels doorzeefde tramwagen. Kadavers van huisdieren met opgezwollen buiken lagen overal. Uit de huizen, die niet door brand waren verwoest, hin-gen flarden van gordijnen uit de kapotte vensterruiten.
Via de Markt liepen we naar de Rijnbrug. Overal lag puin. Het was goed te zien dat daar in de straten zwaar was gevochten. In de onmiddellijke omgeving van de brug stond praktisch geen huis meer overeind. Ze waren of door brand verwoest of door granaatvuur vol-ledig in puin geschoten en overal lag oorlogstuig. Hier en daar lag het lijk van een gesneuvelde parachutist en wat in de puinhopen lag liet zich nauwelijks raden.
Via de weg die onder de noordelijke oprit naar de brug doorloopt liepen we naar de oostkant van de brug. In het hele gebied was geen levend wezen te bespeuren. De betonnen muren van de onderdoorgang zaten vol met kogelgaten en waren hier en daar met bloed besmeurd.
We liepen naar de CAMIZ zuivelfabriek, even ten oosten van de brug. De pijpverbinding die boven de weg tussen de beide fabrieksgedeelten aan weerszijden van de weg liep, was geknakt en de beide delen rustten op een uitgebrande Duitse tank. De reusachtige geblakerde geschutsloop wees als een dode wijsvinger in de richting van de brug.
We wilden dit opmerkelijke tafereel juist wat nader gaan bekijken, toen er een Duitse soldaat op ons afkwam. Hij vroeg wat we daar deden en waar we vandaan kwamen en hij zei dat het voor ons verboden was om daar te zijn. Wij antwoordden dat we ons hadden vergist in de weg en dat we uit de richting van de Eusebiuskerk waren gekomen. We werden dan ook prompt teruggestuurd.
Weer terug bij de brug vervolgden wij onze weg via de westelijke taluds van de noordelijke oprit van de brug in de richting van het punt waar de beide singels bij elkaar komen. Op de taluds lagen veel lijken van gesneuvelde Britse parachutisten in allerlei groteske houdingen. Dit maakte veel indruk op ons en we spra
ken niet met elkaar. Ook daar was verder geen levend wezen te bespeuren en hoewel het oorlogstijd was en we al het een en ander beleefd hadden, was het voor ons toch een sinistere zaak te verkeren tussen tientallen onbegraven doden. We zagen geen lijken van gesneuvelde Duitse militairen. Die waren kennelijk al weggehaald.
Het terrein bij de brug was omgewoeld door granaatin- slagen en gescheurd door rupsbanden. In het plein voor de brug, waar de beide singels op uitkwamen, was een grote schuttersput gegraven, waarin veel lege hulzen en uitrustingsstukken lagen.
Via de Walburgstraat liepen we weer terug naar de Eusebiuskerk. De Sint Walburgiskerk was totaal uitge-brand. Hier en daar stond een jeep tussen het puin.
Tegen het einde van de middag besloten we via het plantsoen tussen de beide singels en de Parkstraat naar Velp terug te lopen. Bij de Parkstraat zagen we een groepje Britse krijgsgevangenen, dat door een paar Duitse soldaten werden afgevoerd. Toen op dat moment een geallieerd vliegtuig boven de stad cirkelde, zochten de Duitse soldaten direct dekking achter de bordessen van de statige huizen aan de Parkstraat, maar hun gevangenen bleven rustig midden op de weg staan.
Op onze terugweg door het Spijkerkwartier hoorden we dat in de straten omgeroepen werd, dat de Duitse autoriteiten besloten hadden de bevolking van de stad Arnhem te evacueren en dat de evacuatie binnen enkele dagen moest zijn voltooid, gevolgd door de gebruikelijke bedreiging met straffen bij niet opvolgen van het bevel.
Gevangen genomen parachutisten werden door de Duitsers onder andere afgevoerd naar Velp en daar tij-delijk ondergebracht in twee villa’s aan de Amhemse- straatweg, tegenover Daalhuizen, genaamd ‘CISTA’ en ’BENESITA’. Na enkele dagen werden ze overgebracht naar krijgsgevangenkampen in Duitsland. Toen de twee villa’s leeg waren, hebben wij die nagesnuffeld. Er was niet veel achtergelaten wat van onze gading was. Wel lagen in een badkuip veel foto’s van vrouwen, kinderen en soms van hele families. Gezien de beschrijvingen in de Engelse taal achterop die foto’s, moeten ze afkomstig geweest zijn van de krijgsgevangenen, die ze kennelijk op bevel van hun bewakers in de badkuip hadden moeten gooien.
De hoop op een spoedige bevrijding, die een week daarvoor bij iedereen leefde, verdween met de dag. Weliswaar werd er in Oosterbeek nog gevochten, maar het Duitse leger was zo alom en op volle kracht aanwezig, dat niemand meer verwachtte dat de parachutisten het daar nog zouden kunnen volhouden. Spoedig daarna hoorden we dan ook dat de Britse Airborne Divisie, althans wat daarvan nog over was, zich had teruggetrokken over de Rijn. De slag om Arnhem was gestreden en verloren. Het zou nog tot 16 april 1945 duren voordat Velp bevrijd werd.
Plaats een Reactie
Vraag of reactie?Laat hier uw reactie achter.