Ministory 092 – De stormboot koningen
MINISTORY No. 92
De stormboot koningen
John Sliz
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 105 van de Vereniging
Vrienden van het Airbome Museum Oosterbeek, februari 2007
Vanaf het moment dat ik als jongen voor het eerst het boek ‘Een Brug te ver’ las, heeft het mij altijd verbaast dat zich in de voorhoede van het Tweede Britse leger twee Canadese eenheden bevonden, die werden ingezet bij de evacuatie van de Eerste Britse Airbome Divisie over de Rijn. Zelfs als jongen wist ik genoeg, of dacht ik dat ik genoeg wist, over de structuur van de geallieerde legers om te weten dat gewoonlijk de Royal Canadian Engineers (RCE) het Eerste Canadese Leger ondersteunden en dus niet in deze sector van het slagveld aanwezig hoorden te zijn. In Ryan’s boek wordt niet vermeld waar zij vandaan kwamen en jarenlang vroeg ik mij af waarom de 20e en de 23e Field Companies RCE daar aanwezig waren in plaats van twee Britse genie eenheden. Het stoorde mij dat er zo weinig was geschreven over deze mannen en hun stormboten. Wie waren deze mannen en waar kwamen ze vandaan? In de loop der jaren, toen ik steeds meer over operatie Market Garden las, ontdekte ik dat de meeste boeken over de slag op z’n hoogst een paar paragrafen wijden aan de evacuatie en dientengevolge slechts weinig zeiden over de redders. In sommige verslagen wordt luitenant Russ Kennedy – die bekend staat als de man die met de laatste boot naar de overkant ging – slechts wordt aangeduid als ‘een jonge Canadese officier’. Volgens mij scheen niemand te weten wie deze mannen waren en hoe ze daar terecht kwamen. Met vele brandende vragen interviewde ik de nog levende mannen van de 23e Field Company RCE en dook ik in de archieven. Nu, enige tientallen jaren later, zijn mijn vragen beantwoord.
De 20e en 23e Field Companies RCE maakten deel uit van een formatie die bekend stond als de Ist Canadian Army
Troops, Royal Canadian Engineers (1CAT, RCE). Samen met de 5e Field Company (die op D-day op Juno Beach was geland) en de 10e Field Park Company, waren zij een onafhankelijke eenheid die zijn orders kreeg van het hoofdkwartier van het le Canadese Leger. In tegenstelling tot de genietroepen van de divisies, die vastgestelde taken hadden, waren zij in de bijzondere positie dat zij zich konden specialiseren in taken die niet werden uitgevoerd door de reguliere genie-eenheden. In het geval van de 20e en de 23e was dit de operationele training met stormboten, een nieuw type vaartuig, dat was ontworpen door het ‘Experimental Bridging Establishment’ in Christchurch in het Verenigd Koninkrijk en dat in 1944 nog werd beschouwd als ‘experimenteel’.
De boot, die was gemaakt van eikenhout en triplex, had een lengte van ca. zeven meter en een maximale breedte van ca. twee meter. Hij was uitgerust met een Amerikaanse Evinrude 50 pk buitenboord motor. De boten waren groter dan de Britse aanvalsboten Mark III en de Amerikaanse versie van de stormboot. Hoewel het laatstgenoemde type soms was uitgerust met dezelfde motor als de Britse stormboot, was het een heel ander soort vaartuig. Hierover bestaat nogal eens verwarring.
Training en een groot aantal oefeningen in het Verenigd Koninkrijk in de eerste helft van 1944 waren van veel nut geweest voor de 23e Field Company RCE en in augustus 1944 voerden zij een vlekkeloze operatie uit, waarbij zij de le Canadese Infanterie Brigade met stormboten over de Seine zetten. Zij hadden geleerd van de fouten die zij hadden gemaakt gedurende de oefeningen in Engeland en de troepen werden zonder ongelukken over de rivier gezet. Helaas was dit niet het geval bij de andere over steekplaatsen.
Het gedeelte van de Rijn waar in de nacht van 25 op 26 september 1944 ‘Operation Berlin’ plaats vond, gezien vanaf de Westerbouwing. De foto werd gemaakt rond 1950. De 23e Field Company RCE opereerde vanuit de boomgaard, die rechts achter de dijk zichtbaar is. (foto collectie Robert Voskuil)
Stroomafwaarts was de 34e Field Company wel succesvol, maar stroomopwaarts liep de oversteek van de 43e Wessex Divisie met stormboten bijna uit op een ramp. Het belangrijkste probleem was dat er niet op tijd voldoende boten konden worden aangevoerd om een gecoördineerde aanval uit te voeren en de infanterie werd gedwongen in kleine groepjes aan te vallen, met wisselend resultaat.
Voor Operatie Market Garden werd door de Royal Engineers een zeer gedetailleerd plan gemaakt om iedere waterweg op de route van het 30ste Corps te overbruggen in geval een brug was opgeblazen en/of niet was veroverd door de luchtlandingstroepen. 1CAT, RCE, (nu onder bevel van lOth Army Group Royal Engineers) was uitgekozen om bij Arnhem eventuele problemen op het gebied van het overbruggen van rivieren op te lossen.
Op 16 september verzamelde de 1CAT, RCE zich op de opslagplaats van brugmateriaal in Bourg Leopold en wachtte daar tot de operatie van start ging.
Op 21 september vertrok de gehele eenheid. Zij kregen voorrang en zij werden de hele weg tot Nijmegen geës-corteerd door Militaire Politie. Daar wachtten zij totdat de situatie in de Betuwe veilig genoeg was om er met niet gepantserde transportvoertuigen heen te gaan.
Omdat hij op dat moment nog geen andere orders had gekregen, ging de commandant van de 23e Field Company R.C.E., majoor Mike Tïicker, er nog van uit dat het oorspronkelijke plan nog steeds gold en dat zij hun materieel zouden gebruiken bij een aanval over de Neder-Rijn. De verkenningsofficier van de 23e Field Company R.C.E., luitenant Russ Kennedy, was al door majoor Hicker uitgezonden om te kijken hoe in het gebied oostelijk van Driel stormboten konden worden gebruikt. Hij was daar net op tijd gearriveerd om getui-ge te zijn van de tweede oversteek van de Polen. De commandant van de 20e Field Company RCE., majoor A.W. Jones, dacht er hetzelfde over en had luitenant W. Gemmell naar Driel gestuurd om een zelfde soort verkenning uit te voeren.
Op 24 september stond de 23e Field Company RCE vooraan opgesteld in een colonne voertuigen met stormboten en ‘Class 9’ vlotten. De colonne stond gereed om vanuit Nijmegen de Betuwe in te rijden om de rivier- oversteek uit te voeren.
Nauwelijks waren ze vertrokken of ze kregen het bevel om terug te keren, omdat de Britten het dorp Oosterhout nog niet hadden veroverd. Dit betekende dat de vijand te dicht bij de weg zat, waarlangs de colonne moest oprukken. Dit zou kunnen leiden tot ernstige problemen wanneer ongewapende voertuigen door vijandelijk vuur zouden worden vernietigd, waarbij zij de weg zouden blokkeren. Teleurgesteld keerden ze terug naar Nijmegen.
Wat zij niet wisten, is dat de strijd een andere wending had genomen en op 25 september kregen ze orders om zich voor te bereiden op de evacuatie van de lste Britse
Airborne Divisie. Majoor Hacker was geschokt en teleurgesteld toen hij deze orders ontving. Volgens hem moest het leger oprukken en niet terugtrekken. Hij schijnt na de slag gezegd te hebben: ‘Wij hadden ver-sterkingen kunnen brengen naar Arnhem, in plaats van overlevenden te evacueren! . Maar hij en majoor Jones gehoorzaamden en dus vertrokken de 20e en de 23e Field Companies RCE met hun stormboten naar de Betuwe. De 43e Wessex Divisie had intussen Oosterhout veroverd en de weg naar Driel lag open.
Maar hoewel de weg vrij was, was het nog niet veilig genoeg om naar de rivier te rijden. Het gebied kon door de vijand worden overzien en een colonne van voertui-gen zou Duits artillerievuur aantrekken. Dit betekende dat de genietroepen niet naar de plaats konden waar de boten moesten worden uitgeladen, een appelboomgaard vlakbij de rivier. Daarom reden ze naar Valburg om op de duisternis te wachten. Daarbij zorgden ze er voor dat hun materieel goed verborgen was voor de Luftwaffe. Het was goed dat ze dit deden, want kort daarop vloog er een aantal Duitse jagers over.
Niet iedereen van de 23e Field Company wachtte tot het donker was. Kort nadat ze in Valburg waren aangeko-men, vertrok één vrachtauto. Men hoopte dat de Duitsers niet de moeite zouden nemen om een eenzame vrachtwagen te hinderen. In de vrachtwagen zat luitenant Robert Tate, een sectie geniesoldaten en genoeg materieel om de sloot tussen de weg en de appelboomgaard te overbruggen. Gelukkig lukte de gok en de Duitsers namen niet de moeite om de vrachtwa-gen van luitenant Tate te beschieten. Ze bereikten hun bestemming en overbrugden de sloot.
Toen het donker was geworden vertrok de colonne uit Valburg en toen die in de buurt van Driel was aangeko-men, werd hij in tweeën gedeeld. De 20e Field Company ging met acht stormboten regelrecht naar Driel en de 23e Field Company sloeg af en ging met veertien storm-boten naar de boomgaard waar luitenant Tate en zijn mannen wachtten. In de boomgaard aangekomen, wer-den direct de boten uitgeladen en werden deze en de bijbehorende motoren klaargemaakt voor gebruik. Majoor Tucker zette zijn commandopost op bij de rivier. Luitenant John Crony werd aangewezen als commandant in het gebied direct langs de rivier en luitenant James Russell Martin had de leiding verder landinwaarts. Dit systeem had bij eerdere acties goed gewerkt, speciaal bij het oversteken van de Seine.
Met veel moeite zeulden de mannen, onder leiding van luitenant Kennedy, de zware boten door de modder en over de twee dijken. Een stormboot met een motor woog ongeveer 550 kilo Er was een groep van zestien man nodig om die te verplaatsen. Onder normale omstandigheden was dit al moeilijk genoeg, maar gedurende Operatie Berlin bemoeilijkten verschillende factoren het vervoer van de boomgaard naar de rivier, zoals de gladde modderige hellingen van de twee dijken, de regen die alles glad maakte, de duisternis en natuurlijk de Duitsers, die het gebied beschoten. Zij dachten dat de geallieerden probeerden versterkingen over te brengen naar de Perimeter, zoals ze de twee vorige nachten hadden gedaan.
Luitenant Russ Kennedy, de verkennings-officier van de 23e Field Company RCE. In één nacht verloor hij zijn beste vriend,zijn chauffeur en zijn sergeant raakte zwaar gewond,
(foto collectie Russ Kennedy)
De eerste boot werd over de bijna zes meter hoge winterdijk gezeuld, daarna 50 meter gesleept naar de drie meter hoge zomerdijk. Toen hij daaroverheen was moest hij nog 200 meter naar de rivier worden gedra-gen. Meteen nadat de boot te water was gelaten zonk hij. Het bleek dat er gaten in de bodem zaten. Direct werden er een paar mannen uitgestuurd om alle stenen op het pad naar de rivier te verwijderen. De tweede boot werd aangevoerd en daarover kreeg korporaal William Daniël Ryan het bevel.
Op 21.45 uur klom luitenant Martin in korporaal Ryan’s boot en samen met de geniesoldaten Harold Cecil Magnusson en Leslie Joseph Roherty vertrokken zij naar de overkant. Die zouden ze nooit bereiken. De boot kreeg midden op de rivier een voltreffer en alle vier bemanningsleden werden gedood. Het lichaam van geniesoldaat Roherty is nooit teruggevonden.
Korporaal McLachlan’s boot vertrok enkele minuten later en keerde spoedig terug met een lading militairen. Vervolgens werd een andere boot te water gelaten, maar het noodlot sloeg opnieuw toe. Tijdens de eerste terugtocht met gewonde airborne militairen sloeg een granaat in, vlakbij de boot van korporaal Sidney Smith. Iedereen leunde naar één kant, weg van de ontploffing, waardoor de boot uit balans raakte en kapseisde. Zijn beide bemanningleden, de geniesoldaten David Lloyd George Hope en Neil Arthur Thompson en veel van de passagiers verdronken. De 23e Field Company verloor de boten sneller dan ze te water konden worden gelaten. Op dat moment wist majoor Tucker nog niet dat al zes van zijn mannen waren gesneuveld en dat één man bij de beschieting van de boomgaard zo zwaar gewond was, dat hij overleed in de verbandpost.
Gelukkig hielden zij vol en toen er meer boten te water werden gelaten begon de 23e Field Company RCE suc-cessen te boeken. Weldra kwam er een gestage stroom van airborne militairen op gang, die door hun gebied kwamen op weg naar de veiligheid.
Stroomafwaarts had ook de 20e Field Company proble-men, die zij net als hun zustereenheid probeerden op
te lossen. Hun oversteekplaats lag precies tegenover de Westerbouwing. Bij de voorbereiding van de operatie was geen rekening gehouden met het feit dat deze heu-vel in Duitse handen was. Daardoor kwam de 20e Field Company onder zwaar mitrailleurvuur te liggen. Door deze blunder van de planners hadden de mannen geen schijn van kans om te slagen. Eerst was er besloten om alleen de 553e Field Company Royal Engineers met aan- valsboten naar de overkant te sturen. Maar het lawaai van de motoren zou de aandacht van de Duitsers kunnen trekken en daarom werd besloten de stormboten helemaal niet te gebruiken. Pas in de vroege ochtend van de volgende dag kreeg de 20e Field Company bevel om hun boten in te zetten om majoor Hicker’s mannen te helpen. Maar toen was het al te laat. De paar boten die te water werden gelaten kwamen vast te zitten in de modder en/of werden kapot geschoten in de rivier. De inzet van een uitstekende eenheid en acht stormboten was verspild.
Naarmate de nacht vorderde, veroorzaakte de zware regen problemen met de electro-motoren en de een na de andere motor begaf het. Een sectie van de lOth Field Park Company RCE slaagde er niet in de motoren snel genoeg te drogen en ze te vervangen. Veel boten dreven stroomafwaarts en werden achtergelaten, wanneer de bemanningen er in slaagden aan de kant te komen. Gelukkig kwamen ze allemaal aan de zuidoever van de rivier aan land en de bemanningen en de passagiers konden zich weer bij hun eenheden voegen. Sommige boten en hun bemanningen hadden meer succes. Korporaal George Robinson’s boot maakte vijftien suc-cesvolle tochten voordat een verse bemanning de boot over kon nemen. Maar zelfs toen weigerde hij om te worden afgelost en hij ging de rest van de nacht door met het heen en weer varen over de rivier.
De boten die heen en weer voeren moesten van brand-stof worden voorzien en Lance Sergeant George King had de leiding van een vulstation iets stroomopwaarts van het hoofdkwartier van Major TYicker. King en zijn mannen werkten de hele nacht door om de brandstof-tanks van de boten gevuld te houden.
De brandstof moest vanuit de boomgaard worden aan-gevoerd en veel ging onderweg verloren door het onre-gelmatige terrein en de duisternis. Volgens geniesoldaat Willie Richardson morste hij meer dan hij afleverde. Gelukkig was er meer dan voldoende brandstof om de boten in bedrijf te houden. Het belangrijkste probleem was om de motoren droog en draaiend te houden. De monteurs van de Field Park Company werkten de hele nacht door, maar zij konden de motoren niet snel genoeg vervangen.
Toen om 3.30 uur de laatste stormboot was afgeleverd, zat luitenant Kennedy’s opdracht er op en begon hij met het zoeken naar achtergelaten boten langs de rivier. Nadat hij had gerapporteerd dat hij een aanvals- boot had gevonden, deelde majoor Tucker hem mee dat de stroom te sterk was geworden om te roeien. Hierdoor kwam aan de inzetbaarheid van de Royal Engineers feitelijk een einde. Volgens hem waren er meer stormboten nodig met werkende motoren. Daarom ging de luitenant opnieuw op pad en na enige tijd vond hij er een stroomafwaarts. Hij trok aan het startkoord van de Evinrude motor en tot zijn verbazing sloeg deze aan. Samen met Lance Corporal Gillis en geniesoldaat DJ. McCready gingen ze op weg naar de noordelijke oever. Dit was de eerste van vele tochten en toen het licht begon te worden, behoorden zij tot de weinige boten die nog bruikbaar waren.
Op de laatste tocht geraakten ze in een spannende situ-atie. Zij hadden een boot met een kapotte motor op sleeptouw en pikten nog zoveel mogelijk mannen op. Er stonden nog veel mannen te wachten en de boten raakten snel vol. Toen de luitenant de motor wilde starten weigerde deze helaas. Hij trok nogmaals aan het startkoord, maar er gebeurde niets. Hij probeerde het nogmaals, maar zonder succes. De passagiers die graag veilig en zo snel mogelijk de rivier over wilden, raakten in paniek. In de boot die werd gesleept sneden de mannen het touw door en roeiden de boot de rivier op, waarbij ze geniesoldaat McCready meenamen. Omdat ze maar heel langzaam vooruit kwamen en ze bovendien nog maar de enige boot op de rivier waren in vol daglicht, waren ze een gemakkelijk doel. De luitenant zag met afgrijzen hoe de mannen in de boot voortdurend door kogels werden geraakt. Alleen geniesoldaat McCready en vier anderen wisten uiteindelijk levend over de dijk te komen.
Omdat hij geen zin had om krijgsgevangen te worden gemaakt, trok luitenant Kennedy net zo lang aan het startkoord totdat de motor aansloeg. Met zoveel moge-lijk snelheid als de overladen boot toeliet verliet hij de bescherming van de kribben en zette koers naar het midden van de rivier. Op de een of andere manier misten de Duitse mitrailleurschutters de boot en op een kogel na, die de man naast luitenant Kennedy doodde, werd niemand geraakt. Direct nadat de boot de andere oever had bereikt, klom iedereen uit de boot en bleven alleen luitenant Kennedy en de dode soldaat achter.
Vanuit de appelboomgaard zag luitenant Jon Cronyn dat Russ Kennedy over de dijk klauterde om zich in veiligheid te brengen. Het was een lange en verschrikkelijke nacht geweest voor de jonge luitenant. Zijn beste vriend (luitenant Martin) en zijn chauffeur (geniesoldaat McKee) waren gesneuveld en zijn sergeant was zo zwaar gewond dat hij dacht hij het niet zo halen. Gelukkig overleefde sergeant Don Barnes.
Nog voordat luitenant Kennedy was teruggekeerd, had de commandant die de leiding had van de evacuatie, luitenant-kolonel Henniker, gezien wat er was gebeurd met de boot van McCready en Operation Berlin werd stopgezet. De vier genie compagnieën hadden gedaan wat ze konden, maar nu waren ze niet langer van nut. De 260e Field Company Royal Engineers, die iets stroomafwaarts van de 23e Field Company RCE ope-reerde was zeer succesvol in het begin van de operatie,
maar ze konden steeds minder doen naarmate in de loop van de nacht de zware regen de sterkte van de stroom deed toenemen. Gelukkig kon de 23e Field Company RCE het leeuwendeel van de evacuatie voor zijn rekening nemen.
Majoor Tucker schatte dat zijn compagnie 150 keer was overgevaren en meer dan 2000 van de 2398 mannen hadden geëvacueerd. Daar was echter wel een prijs voor betaald. Zeven man hadden hun leven verloren en vier waren gewond. Gesneuveld waren: Luitenant James Russell Martin (27 jaar), L/Cpl William Daniël Ryan (27 jaar) en de geniesoldaten Ronald Tracy McKee (36 jaar), David Lloyd George Hope (26 jaar), Harold Cecil Magnusson (22 jaar), Leslie Joseph Roherty (20 jaar) en Neil Arthur Thompson (23 jaar)
Stanley Maxted, een Canadese radioreporter, die de strijd van de le Airbome Divisie bij Arnhem moest ver-slaan, was een van de mannen die werd geëvacueerd. In de film Theirs is the Glory doet hij hiervan verslag. Zijn oorspronkelijke verhaal werd kort na de evacuatie door de BBC uitgezonden. Hij vertelde: ‘We lagen bewegingsloos bij de rivier – sommigen urenlang – tot het moment dat we over de dijk kropen naar de rivieroever, terwijl de kanonnen van het 2e Leger de vijandelijke posities bestookten. We klommen in een boot. Op dat moment hoor ik een stem die als muziek in mijn oren klinkt, zeggen: Pas op jongens, het is hier niet zo gezond. Het was een Canadese stem en dit waren Canadese genie troepen die de boten bemanden. Deze hadden zij onder vijandelijk vuur door een nauwe corridor over velden en dijken gesleept om ons over deze snel stromende rivier uit de hel te halen’.
Op 26 september ontvingen de mannen van de 23e Field Company RCE het volgende bericht van de Chief Engineer van het 30e Corps:‘Bij het vertrek van de Ist Canadian Army Troops Engineers uit het 30e Corps wil ik u graag bedanken voor het uitstekende en zeer moe-dige werk met de stormboten tijdens de evacuatie uit Arnhem. Het werk werd uitgevoerd onder zeer moei-lijke en gevaarlijke omstandigheden onder vijandelijk vuur en slecht weer, maar het werd efficiënt gedaan en het was essentieel voor de veilige terugkeer van een groot deel van de Airbome troepen.
‘The Maple Leaf, de Canadese legerkrant, was in een artikel ook vol lof over de 23e Field Company RCE en hun werk bij Arnhem. Kort daarna werden zij door de Britse Geheime Dienst betrokken bij het vervoer van geheim agenten naar vijandelijk gebied en het weghalen van vluchtelingen van achter de vijandelijke linies. Operatie Pegasus II was voor hen het begin van dit soort missies en al spoedig kregen ze de bijnaam ‘The Storm Boat Kings’. Na hun rol bij de evacuatie bij Arnhem is het gemakkelijk om te begrijpen hoe zij deze naam kregen, waarom zij waren uitgekozen voor deze missie en waarom zij voor in de Britse opmars zaten Zij waren een hoog gekwalificeerde eenheid, die dit soort werk met succes voor elkaar kreeg.
Plaats een Reactie
Vraag of reactie?Laat hier uw reactie achter.