Ministory 100 – Een tragedie bij Vorden, “ ‘Arnhem’ fatsoenlijk?? – Kom nou !!”
MINISTORY No. 100
Een tragedie bij Vorden,
“ ‘Arnhem’ fatsoenlijk?? – Kom nou !!”
Chris van Roekel
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 113 van de Vereniging
Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, februari 2009
‘Het zoeken naar fatsoen in een oorlog is als het zoe¬ken naar warmte in een sneeuwhoop’. Beide pogingen zijn gedoemd te mislukken. Toch hebben we de neiging om ridderlijkheid en heldhaftigheid met meer verve te beschrijven dan de feiten die kenmerkend zijn voor de strijd: meedogenloosheid, gemeenheid, onmenselijkheid, egoïsme en bruut geweld.
Kenmerkend voor, maar in strijd met ons gevoel voor romantiek, is ook het feit dat in een oorlog de ‘beloning’ vaak haaks staat op onze menselijke rede: onverantwoord handelen wordt heldendom en voorzichtig, beleidvol ge¬drag wordt beloond met een onbekende, oneervolle dood ergens in een verlaten schuttersput. De uitersten van ons menszijn ontmoeten elkaar: warme vriendschap en dode-lijke haat. ‘Angst is de grootste minnaar aller tijden’.
De gevechten bij Arnhem zijn hierop geen uitzondering. Ook hier zijn het meestal de opmerkelijke daden van hel¬denmoed, ridderlijkheid en opoffering, die zich opdrin¬gen aan de geïnteresseerde lezer. Maar toch zijn er, voor degene zich die minder bevooroordeeld in de literatuur verdiept, wel gebeurtenissen die de ware realiteit onder¬strepen: oorlog is een meedogenloze, bloedstollende erva¬ring, waarin de begrippen ‘ridderlijkheid’ en ‘sportiviteit’ per definitie niet thuis horen.
Vaak denk ik na over de volgende feiten, die min of meer kunnen dienen om bovengenoemde zienswijze te on¬derstrepen. Ik herinner mij, dat wijlen mijn schoonva¬der vertelde over het groepje Britten, dat hij na de slag aantrof in een kelder van een naburig huis. Hij voorzag ze stiekem van voedsel, tot het moment dat zij door de vijand werden ontdekt en hij zag dat ze werden weg¬gevoerd door onze achtertuin. Vaak vroeg hij zich af wat er van hen geworden was, want het stond voor hem als een paal boven water dat zij, na de oorlog, hun weldoener weer zouden opzoeken.
En dan die geheimzinnige hoop kleding en uitrustingsstuk¬ken achter de het huis ‘Veluwezoom’ aan de Utrechtseweg, richting Amhem. Het was, zelfs voor mij, in 1944 een jon¬gen van elf jaar, een beklemmende ervaring deze te ont¬dekken: smocks, battledresses, helmen, webbing, hem¬den, munitie en een verbogen Vickers-K-gun, maar geen broeken, koppelriemen, ondergoed, sokken, schoenen, baretten of persoonlijke bezittingen. Eén battledress met een gescheurd embleem ‘Parachuteregiment’, verder alles anoniem. Wat zou zich hier hebben afgespeeld?
In het boekje ‘Verscheurde Horizon’ beschreef ik de koel¬bloedige moord, begaan door Oberscharführer (Sergeant
bij de S.S.) Karl Lerche, op de nietsvermoedende Britse arts, Captain Brian Brownscombe, GM, op het terrein van het voormalige Gemeenteziekenhuis in Amhem op 24 september 1944. Naspeuringen van ons lid Bob Gerritsen leidden zelfs tot het samenstellen van een boekje over deze duidelijke oorlogsmisdaad.
Kerkhofbezoek heeft meestal een verdrietige oorzaak. Zo ook bij mij, toen ik een tiental jaren geleden de Gemeentelijke Begraafplaats van Vorden bezocht en na de plechtigheid plotseling oog in oog stond met twee graven van Britse militairen van het Parachute Regiment, die hier hun laatste rustplaats hadden gevonden. Opmerkelijk was de datum van overlijden: 10 oktober 1944.
Na jaren moest ik, helaas, opnieuw de begraafplaats be¬zoeken en na de plechtigheid werd ik weer geconfronteerd met de twee eenzame Airbornegraven. Deze sobere graf¬stenen getuigen van een drama, dat zich in deze nabijheid afspeelde in de nadagen van de Slag om Arnhem.
Inmiddels is veel meer bekend geworden over die gebeur¬tenissen in het najaar van 1944.
Dankzij de uitgebreide en tijdrovende naspeuringen van Philip Reinders zijn we nu in staat de lezers van de Ministeries een redelijk volledig verslag te doen van dit drama en de hoofdpersonen. Die hoofdpersonen zijn Luitenant Harry M.A. Cambier, luitenant Raymand M. Bussell en de SS-er Ludwig Heinemann.
De graven van de Luitenants Bussell en Cambier op de Algemene Begraafplaats in Vorden. (Foto: C.van Roekel)
Luitenant Harry M.A. Cambier. (foto via Philip Reinders.)
Luitenant Harry M.A.Cambier, ‘Mentioned in Despatches’, vanwege zijn verdiensten tijdens de veldtocht in Italië, was commandant van het Anti Tank Peloton van het 156e Parachutistenbataljon. Hij diende in de Support Company van Captain T.J. Wainwright, een van degenen die bij Arnhem het Bronzen Kruis zou ontvangen voor zijn heldhaftig optreden. Op 18 september sprong hij
boven de Ginkelse heide. Zijn bataljon bleef samen met het 10e Parachutistenbataljon onder bevel van Brigadier Hackett en begaf zich langs en ten noorden van de spoorlijn Utrecht-Arnhem, richting Arnhem. Hun materiaal haalden zij op uit de gliders van de brigade, die geland waren op de voor¬malige droppingzóne ‘X’ westelijk van de Telefoonweg te Heelsum. Zij rukten op via Wolfheze, over het terrein van Johannahoeve, het huidige sportcentrum ‘Papendal’, on-der steeds toenemende Duitse tegenstand in de richting van de Dreijenseweg, die het dorp Oosterbeek verbindt met de Amsterdamseweg, de huidige N224.
Hoewel Cambier op 19 september aan zijn voet gewond raakte, bleef hij bij zijn peloton en nam deel aan de terug¬tocht in de richting van Wolfheze in de poging om met de 4e Brigade binnen de perimeter te komen. Waarschijnlijk is hij bij de poging om via de overweg in Wolfheze zich weer bij de rest van de brigade te voegen, krijgsgevangen ge¬maakt en daama, vanwege zijn verwonding, naar het hos¬pitaal in de St. Josephstichting te Apeldoorn vervoerd.
Luitenant Raymond M. Bussell diende als pelotonscom¬mandant van het le Peloton onder Majoor M.W. Dennisson, in de A- Company van het 3e Parachutistenbataljon. Dit bataljon leed op zondagmiddag, 17 september, al gevoe¬lige verliezen ter hoogte van Hotel de Bilderberg en had opdracht om, via de Utrechtseweg, de Arnhemse brug te bereiken. Bij deze schermutselingen met de groep Krafft raakten, volgens de rapporten, al drie van de vijf offi¬cieren van zijn compagnie gewond. En bij de gevechten rondom ‘Onderlangs en Bovenover’ in Amhem nam het aantal doden en gewonden zodanig toe, dat de betrokken compagnieën ophielden te bestaan. Op zondag 17 of op maandag 18 september raakte Luitenant Bussell aan zijn arm gewond en ook hij belandde als gewonde krijgsge¬vangene in de St. Josephstichting in Apeldoorn.
Toen zij beiden als lichtgewonden per hospitaaltrein naar het Hospitaalkamp te Neurenberg werden vervoerd, ont¬moetten zij elkaar en besloten samen te ontsnappen.
Zij slaagden erin tijdens de rit een gat te maken in de vloer van het rijtuig en tussen Deventer en Bathmen te ontvluchten. Philip Reinders is het gelukt hun lotgeval¬len te achterhalen en te traceren. Met zijn toestemming volg ik zijn verslag van de tocht, die zo hoopvol begon op 25 september 1944 en op 10 oktober zo tragisch zou eindigen.
De ontsnapping vond plaats in de namiddag van dinsdag, 26 september 1944 en de twee luitenants bereikten spoedig een boerderij. De boerin, die daar woonde, bracht hen in contact met de bewoner van huize ‘De Menop te Bathmen, alwaar de mannen gedurende een week onderdak kregen. Hun verwondingen werden verzorgd door de plaatselijke arts en zij kregen de beschikking over burgerkleren. In de avond van zondag 1 oktober 1944 werden zij onder de hoede van een Amsterdamse student, die lid was van het verzet, via ’t Joppe naar de boerderij ‘Braamkolk in Eefde gebracht, met de bedoeling hen van hieruit over de IJssel te smokkelen. Dit gebied was echter zeer onveilig, vanwege de werkzaamheden aan de Duitse verdedigingslinie langs de IJssel. Al spoedig werd hen om papieren gevraagd door een argwanende Duitser en ofschoon hen was ingeprent om in een dergelijk geval het woordje ‘verloren’ te ge-bruiken, kreeg deze argwaan en leverde hen, zonder dat hij vermoedde dat hij met twee Britse officieren te doen had, af bij het Zutphense politiebureau. Later werden zij naar het politiebureau in Gorssel gebracht en hier liet een Nederlandse politieman de Nederlandse student gaan, omdat zijn papieren in orde waren.
Bussell en Cambier verkeerden in de veronderstelling dat zij als krijgsgevangenen zouden worden behandeld en hadden geen idee van de hachelijke situatie waarin zij verkeerden. Een Hollandse SD-er (SD = ‘Sicherheits Dienst’) had lucht gekregen van de twee verdachte perso¬nen, die zich in het Gorsselse politiebureau ophielden en ontdekte spoedig dat hij met twee Britse militairen te doen had. Hij informeerde zijn superieur, de Untersturmführer (2e luitenant bij de S.S.) Ludwig Heinemann. Zij hadden het niet slechter kunnen treffen, want zij vielen nu in handen van een van de beruchtste moordenaars van de Sicherheitdienst, die overal in Gelderland een spoor van doden had achtergelaten. Op 10 oktober 1944 wer¬den Cambier en Bussell vervoerd naar het plaatselijk
S.D.-hoofdkwartier, dat zich bevond in Vorden in de villa t Selsham. Het was daar gevestigd nadat het beruchte hoofdkwartier aan de Utrechtseweg in Arnhem vanwege de gevechten was verlaten. Bussell en Cambier werden daar door twee Engels sprekende SD-ers aan een verhoor onderworpen, maar gaven, vertrouwend op de regels van de Conventie van Geneve, slechts hun naam, rang en le- gernummer. Hierna werden ze naar Heinemann gebracht, ie en eschuldigde van spionage en verzetsactiviteiten, waarna hun handen op de rug werden gebonden en hen werd meegedeeld, dat ze daarom zouden worden gefusil¬leerd. Zij werden m de vroege middag van de 10e oktober naar etgrasve voor t Selsham gebracht en eigenhandig oor einemann met een buitgemaakte Engelse stengun door het hoofd geschoten. Samen met de lichamen van ne e ova i s getuigen, die ook waren gefusilleerd, wer¬den zij in het gazon voor de villa ’t Selsham begraven.
De laatste tocht van Bussel! en Cambier
-Route hospitaaltrein richting Duitsland.
-Tocht te voet.
-Route na arrestatie.
3. Ontsnapping. 26-9-1944.
4. 7 dagen in Bathmen. 26-9 tot 1-10-1944.
5. Verblijf in ’t Joppe. 1-10-1944.
6. Arrestatie in Eefde. 2-10-1944.
7. Vervoer naar politiebureau te Zutphen.
8. Vervoer naar politiebureau te Gorssel.
9. Vervoer naar hoofdkwartier S.D. te Vorden. 10-10-1944.
Na de bevrijding van Nederland werden de lichamen op 9 juni 1945 onder toezicht van leden van de War Crimes Commission door een lid van het Nederlandse verzet en omwonenden opgegraven en vervolgens ter aarde besteld op de Vordense begraafplaats.
De gruwelijke gebeurtenissen te Vorden deden bij mij de behoefte ontstaan om de wandaden van Ludwig Heinemann en zijn SD-kornuiten nader tegen het licht te houden. Daarvoor leek het mij raadzaam om het NIOD (Nederlands Instituut voor Oorlogsdokumentatie) in Amsterdam te benaderen om meer te weten te komen over Heinemann en de na-oorlogse rechtspleging omtrent deze nazi-beul. Hoewel de verslagen van de rechtszaak in het zogenaamde ‘Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging’ berusten en slechts bij uitzondering mogen worden ge¬raadpleegd, gelukte het mij, dankzij de medewerking van het NIOD, kopieën te bemachtigen van de krantenversla¬gen over de rechtzaak. Deze verslagen geven een goed beeld van wat er zich in het Bijzondere Gerechtshof te Zutphen afspeelde.
De krant ‘Het Vrije Volk’ meldt op 18 maart 1946:
Heinemann in arrest
De vooral ook in Arnhem beruchte oorlogsmisdadiger S.S. Untersturmführer Ludwig Heinemann is in Hamm (W-Duitsland) gearresteerd, toen hij onder een valse naam distributiekaarten trachtte te verkrijgen.
Hij behoorde tot de Dienststelle van de S.D. te Arnhem, waar hij o.m. belast was met de kerkelijke zaken. Dit verhinderde hem echter niet een ware terreur uit te oefenen, mensen te arresteren, te mishandelen en zonder vorm van proces te laten doodschie¬ten, zoals in Gorssel en Arnhem. Ook heeft hij in Vorden enige gevangen genomen Britse militairen doodgeschoten.
Heinemann, die bij de capitulatie een Wehrmachtsuniform had aangetrokken en toen als krijgsgevangene naar Duitsland werd gevoerd, leefde daar, na zijn vrijlating, onder verschillende na¬men. In zijn bezit werden verschillende valse identiteitskaarten en stempels en een groot aantal Duitse distributiebescheiden aangetroffen. ■
Huize ’t Selsham is gelegen aan de rand van Vorden, bij de weg naar Zutphen. (Foto: C. van Roebel.)
De ‘Geldersch-Overijsselsche Courant’ wijdt op 6 december 1946 een hoofdartikel aan Heinemann:
“Als ik sterf, sterf ik als een idealist”, De beestmens Heinemann zal terecht staan.
Ludwig Heinemann… Met angst en beven sprak men in de laat¬ste maanden van de oorlog in Zutphen en omgeving deze naam uit, die behoort aan de nu 35 jarige Untersturmführer der S.S., die zich in zijn leidende functie in de Sicherheitsdienst als een beestmens heeft gedragen. Veertig moorden op Nederlanders en Engelse officieren heeft deze man op zijn geweten, minstens veertig, want het omvangrijke dossier, dat de politieke recherche tegen hem verzameld heeft, is slechts een bloemlezing uit de reeks van afschuwelijke misdrijven, waaraan de Duitser zich heeft schuldig gemaakt. Op Dinsdag 10 December a.s. zal hij in Zutphen terechtstaan, de stad waar hij een van de meest weer¬zinwekkende moordpartijen georganiseerd heeft uit de lange rij schurkenstreken, waaraan de Duitse overweldigers schuld hebben. Het Bijzondere Gerechtshof uit Arnhem zal in een spe¬ciale zitting recht over hem spreken, recht dat uit niets anders kan bestaan dan de kogel, welke hij in tientallen gevallen heeft gebruikt of doen gebruiken om Nederlanders, die streden voor de vrijheid van hun vaderland, koelbloedig te vermoorden. □
‘Het Parool’ van 11 december 1946 geeft een uitgebreid verslag van de rechtszitting:
Ludwig Heinemann krijgt de doodstraf.
‘Je kent maar één lust: moorden’.
‘Jarenlang ben ik een fanatiek en overtuigend nationaal-socialist geweest. Ik heb lang in een Duitse zege geloofd. Toen het mis
ging met Duitsland werd ik verbitterd, verloor elk menschelijk gevoel en kwam tot daden, welke ik slechts als uiterste middel heb toegepast. Doch zoolang ik adem heb, heb ik nog hoop…’. Deze woorden schreef de beruchte S.D.-agent Ludwig Heinemann in de strafgevangenis van Arnhem aan zijn vrouw.
Dinsdag stond deze man, die zijn machtswellust botvierde op tientallen goede vaderlanders en hen meedogenloos folterde alvorens hen het genadeschot te geven, voor het Bijzonder Gerechtshof te Zutphen terecht.
Ontelbaar zijn de schurkenstreken, door dezen Duitscher be¬gaan. Uit de groote reeks van misdaden had de procureur-fs- caal, jhr. mr. Serraris, slechts een greep gedaan.
De dagvaarding vermeldde eerst het zonder vorm van proces fusilleeren van twee Engelsche officieren, die na ontvlucht te zijn uit krijgsgevangenschap trachtten weer hun legeronderdeel te bereiken. Heinemann beroept zich hierbij op het oorlogsrecht, dat een dergelijk standrechtelijk executeeren zou toestaan.
Dan bespreekt de dagvaarding het drama aan de IJsselkade te Zutphen, waar negen goede vaderlanders, die in het Huis van Bewaring te Zutphen verbleven wegens illegale arbeid, na aan elkaar gebonden te zijn, werden neergeschoten en vervolgens in den IJssel gegooid.
Voorts wordt hem verweten het in koelen bloede neerschieten van een man uit Wolfheze, die niet wilde helpen bij de bouw van verdedigingswerken voor de Duitschers.1 Elk beroep op me¬delijden werd botweg beantwoord met: ‘Sie werden umgelegt’ en zoo werd ook dezen man het leven benomen.
Tenslotte vermoordden Heinemann en zijn handlangers drie le¬den van Jehovah’s Getuigen’ nabij de Dienststelle van de S.D. te Vorden, omdat zij anti-nationaal-socialistische lectuur hadden verspreid en het werk van de nazi’s zouden hebben gesaboteerd. Op de rand van hun eigen graf werden zij neergeknald, onder
De beruchte S.D. officieren van de Arnhemse Dienstelle. Deze foto is destijds, omdat hij gespiegeld (zie onderscheidingen) werd
afgedrukt, waarschijnlijk weggegooid en aldus in ‘onbevoegde handen’ geraakt.
Ie rij: Nitsch – Elsholz – Strobel – Schwarzenbacken – Meijer – Wit.
2e rij: Ungen – Michels – Voskamp. (De juiste volgorde is niet zeker omdat de afbeelding is gespiegeld).
(Foto collectie C. van Roekel)
de tonen van een luid spelende grammofoon. Als verdediger was dezen Untersturmführer toegewezen mr, Henkemans uit Apeldoorn. Er was een groot aantal getuigen gedagvaard, onder wie Heinemann’s vroegere medewerkers. De belangrijkste ge¬tuige was de marechaussee Van Benthem, die indertijd behoorde tot hen die aan de IJsselkade te Zutphen werden neergeschoten, echter niet doodelijk werd getroffen, zich dood hield, ook in het water werd gegooid, doch zich zwemmend wist te redden. Voor deze zaak bestond zeer groote belangstelling.
Hof onbevoegd?
Verdachte wordt onder zware bewaking de rechtszaal binnen-gebracht. Hij draagt een grijs colbertje en Duitsche laarzen
De verdediger werpt de exceptie van onbevoegdheid op. Zijns in-ziens zal zijn cliënt alleen door een militair gerechtshof kunnen worden berecht, daar hij een positie had van militaire aard.
In zijn wederwoord geeft de procureur-fiscaal uiting aan de meening, dat dit beroep op incompetentie niet opgaat. Na in de raadkamer te zijn geweest, oordeelt het hof wel degelijk bevoegd te zijn.
Nadat de dagvaarding is voorgelezen, wordt de verdachte on-dervraagd. Het geeft het relaas van alle lugubere misdrijven, welke rechtstreeks door hem of in zijn opdracht zijn geschied. Grootendeels moet hij de feiten wel erkennen.
Kolonel mr. De Brauw: ‘Jullie gebruiken steeds het woord ‘terro¬rist’. Maar jullie Duitschers zijn het geweest, die in ons vredige landje kwamen als indringers en plunderaars. Jullie hebben hier gemoord, mishandeld en gruwelijk geroofd. Je bent zelf
Ludwig Heinemann in zijn ‘gloriedagen’.
(Fotoverzameling Tweede Wereldoorlog; Gelders Archief, Arnhem)
een doodgewone, vuile moordenaar. Je had slechts één lust, den beestachtige lust om menschen te vermoorden’.
Na deze tuoorden klinkt een luid applaus op de tribune. Dan volgt het verhoor der getuigen, onder tuie bijkans de vol¬ledige sta/van Heinemann’s vroegere medewerkers.
Slechts één straf.
In zijn requisitoir somde de procureur-jiscaal in het kort de wan-daden op, door Heinemann en de zijnen gepleegd. Het ‘Be/ehl ist Befehl’, waarop de Duitschers zich telkens beroepen is onrede¬lijk en bovendien in strijd met de christelijke en humanistische beginselen van onze maatschappij en zeker strijdig met het nationale en internationale recht.
‘Heinemann’, aldus de procureur-jiscaal.’noemt zich een ide-alistische nationaal-socialist’. ‘Hij koos geheel vrijwillig de zijde van de vernietigers diergenen die volgens het Duitsche systeem onbruikbaar waren’.’ Het proces tegen oorlogsmisda¬digers’, aldus mr. Serraris,’ is het proces tegen internationale hoogverraadplegers’. De feiten resumeerende komt hij tot de conclusie dat aan Ludwig Heinemann de doodstraf behoort te worden opgelegd.
In een kort pleidooi heeft mr. Henkemans zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, omdat de feiten zijns inziens volkomen zijn bewezen door de getuigen. Hij vraagt echter, Heinemann het recht van cassatie te verleenen.
Het hof gaat hierop in raadkamer en komt tot de slotsom, dat alle feiten, in de dagvaarding omschreven, en die moord, uitlok¬king tot moord en poging tot moord betreffen, voldoende zijn bewezen, weshalve Heinemann de doodstraf wordt opgelegd. Het recht van cassatie wordt hem niet verleend. □
In het blad ‘De Waarheid’ van 10 februari 1947 vinden we het volgende korte bericht:
Zutphense moordenaar terechtgesteld.
Duitser had dood van 40 Nederlanders op zijn geweten.
Het Ministerie van Justitie deelt mede, dat de verrader L. Heinemann, die indertijd door het Bijzonder Gerechtshof te Arnhem ter dood was veroordeeld, hedenmorgen is terechtge¬steld. Op het gratieverzoek was negatief beschikt.2
Hiermee lijkt de zaak afgesloten, ware het niet dat bij de voorbereidingen voor deze mini-story zich een merk¬waardig toeval voordeed. Het bleek namelijk, dat een van onze leden en een goede vriend van mij, met de medede¬ling kwam dat hij als lid van de Koninklijke Marechaussee destijds aanwezig was bij het executiepeloton, dat de doodstraf aan Heinemann moest voltrekken. Hij herin¬nert zich nog het volgende over die merkwaardige troos¬teloze morgen in februari 1947:
In de avond van 9februari werd ons meegedeeld dat wij ons op 10 februari om circa 8 uur beschikbaar moesten houden voor de executie van een veroordeelde oorlogsmisdadiger. Het bleek om Ludwig Heinemann te gaan, die wij reeds in een eerder stadium begeleid hadden naar het Zutphense gerechtsgebouw.
’s Morgens om 8 uur stonden wij met drie man aangetreden
bij de Marechausseekazerne aan de Thomas a Kempislaan te Arnhem en vandaar reden we in een vrachtwagen naar de Arnhemse gevangenis aan de Wilhelminastraat. Hier werd Heinemann, ge-
boeid, aan ons overgedragen en begaven wij ons naar het schietterrein op de Zinkelenberg, dat destijds lag ten noorden van het huidige Burgers Zoo. Aldaar werden wij opgewacht door het uit vijf
collega’s bestaande executiepeloton en een aantal autoriteiten, waaronder mr. J. Zaaijer, de Arnhemse Procureur-Fiscaal, de gevangenisdirecteur en onze
Ludwig Heinemann tijdens zijn berechting. (Fotoverzameling Tweede Wereldoorlog; Gelders Archief,Arnhem)
commandant, Majoor De Zeeuw. Heinemann, die zich gewillig, met een flauwe glimlach op zijn gezicht had laten vervoeren, werd voor de kogelvanger van de schietbaan opgesteld. Ik herinner mij niet of hij geblinddoekt was, maar wel dat hij op het moment, voordat de schoten klonken, iets riep van:
‘Deutschland wird leben’
Nadat de dood was geconstateerd, werd hij door ons in een gereedstaande lijkkist gelegd en daarna naar de Arnhemse Algemene Begraafplaats ‘Moscowa’ vervoerd, alwaar reeds een graf was gedolven. Wij gingen weer terug naar onze kazerne en er werd ons mee¬gedeeld dat er over de executie geen mededelingen gedaan mochten worden en daarna ving de dagelijkse dienst aan, alsof er niets was gebeurd.
Noten
1 Zie. ‘De Heveaplaquette’ , deel 2, door Geert Maassen in ‘Schoutambt en Heerlijkheid’; uitg. Stichting voor Heemkunde in de Gemeente Renkum, jaargang 19, no. 4, December 2005.
2 Van de 52 Duitse militairen die in Nederland uoor de Bijzondere Rechtbanken te Amsterdan, Den Haag, Arnhem en ’s Hertogenbosch terecht stonden, werd er tegen drie de doodstraf uitgesproken en voltrokken. Dit waren Ludwig Heinemann (10-2-’47), Hans A. Rauter (25-3-’49) en Karl P. Berg, de kampcommandant van Amersfoort (22-ll-’49). Er werden 9 verdachten vrijgesproken en de rest kreeg gevangenisstraf. (Bron: Niederldndische Strafverfahren gegen Deutsche und Österreicher wegen im 2. Weltkrieg begangener NS-Verbrechen)
3 Later is het lichaam opgegraven en opnieuw ter aarde besteld op de Duitse Militaire Begraafplaats bij IJsselstein.
Met dank aan
Dr. Geraldien von Frijtag Drabbe Künzel en Jeroen Kemperman, NIOD, Amsterdam.
Geert Maassen, Gelders Archief, Arnhem.
Philip Reinders, Velp.
Plaats een Reactie
Vraag of reactie?Laat hier uw reactie achter.