Ministory 056 – RESPECT EN NAZORG VOOR HEN DIE VIELEN
MINISTORY 56
RESPECT EN NAZORG VOOR HEN DIE VIELEN
door J.A. Hey
‘Les morts ne sont pas morts, tont que les vivants pensent a eux.
Er is geen dood. Mensen sterven alleen als ze zijn vergeten.’
Ieder jaar in september is de dienst op het Airborne Kerkhof in Oosterbeek het hoogtepunt van de herdenkingen van de Slag om Arnhem. Honderden mensen verzamelen zich daar dan in een prachtig decor om uiting te geven aan hun verdriet en medeleven over zovele verloren gegane levens, aan dankbaarheid voor onzelfzuchtige strijd en lijden van meest jonge krijgers van buiten onze landsgrenzen, en aan blijdschap om herwonnen vrijheid. Het leggen van kransen bij het Cross of Sacrifice en bloemen bij elke grafsteen symboliseert ons gevoel van verbondenheid met hen die vielen, maar ook met hen die de oorlog overleefden, al dan niet gekerfd door de Slag.
De Commonwealth War Graves Commission (de Britse Oorlogsgravenstichting, hierna te noemen de Commission) heeft van de begraafplaats een waardige Britse tuin gemaakt, daarbij gevoed door ervaringen die na de ‘Great War’ van 1914-1918 werden opgedaan. Van die periode zijn in Nederland slechts weinig sporen te vinden: grafstenen op kerkhoven in Enschede, ’s Gravenzande en Noordwijk vertellen ons dat deze Britse militairen en zeelieden hier door ziekten omkwamen nadat zij in november 1918 vanuit Duitse gevangenkampen op weg naar huis waren, ofwel nog tijdens de Eerste Wereldoorlog op onze kusten aanspoelden.
Wie ooit in het zuiden van België of het noorden van Frankrijk de voormalige slagvelden van die oorlog bezocht heeft, zal des te meer bewondering gekregen hebben voor de manier waarop de Commission erin geslaagd is om die vele honderden Commonwealth begraafplaatsen zo bijzonder waardig in te richten en minutieus te onderhouden, vaak op moeilijk bereikbare plekken.
Zo trof ik ten zuiden van leper eens een ommuurd grafveld voor ca. 60 militairen aan dat midden in een korenveld lag. De toegang vanaf een zandpad bestond uit een grastapijt van een meter breed dat bijna 200 meter tussen de wuivende halmen liep. Bij Warneten, ook in België, waarschuwde een ver-keersbord achter de Prowse Point Military Cemetery dat je de auto beter kon laten staan als je bij Mud Corner en Rifle House Cemetery wilde komen. Dat bleek een verstandige tip want deze plaatsen liggen in een bos, diep tussen de heuvels. Ondanks dat het al geruime tijd niet had geregend, had ik toch beter laarzen aan kunnen trekken.
Maar wat lagen deze dodenakkers er gemanicuurd bij…
Die honderdduizenden grafstenen tonen afgezien van de aantallen nog een ander afschuwelijk gezicht van de oorlog die ‘aan alle oorlogen een eind zou maken’. In Poelkapelle zijn van de 7500 graven er ruim 6200 van soldaten ‘Known unto God’; in Passendaele staat op meer dan 1600 van de 2000 zerken geen naam. Het is dus geen wonder dat de Commission op de monumenten in leper en omgeving ruimte tekort kwam om de plaquettes met de namen van vermisten aan te brengen.
Onwillekeurig moest ik aan de bovengenoemde ‘battlefield tours’ terugdenken toen ik in 1978 het Arnhem (Oosterbeek) War Cemetery en daarna het Memorial op de Canadian War Cemetery in Groesbeek bezocht, en die vele naamloze grafstenen zag.
Eerst stelde ik de ‘Rolls of Honour’ samen voor de Britse en Canadese divisies die vanaf D-Day (6 juni 1944) op het vasteland van Noordwest-Europa vochten. Als laatste kwam die voor de Isl British Airborne Division en de Ist Polish Independent Parachute Brigade Group gereed omdat deze in vergelijking met de andere veel gedetailleerder was uitgewerkt. De eerste gedrukte versie daarvan, uitgegeven door onze vereniging, verscheen in 1986, en thans is al weer de vierde, gewijzigde druk in de maak.
Tijdens mijn onderzoek werd het duidelijk dat het Oosterbeekse ereveld relatief gezien de meeste graven van onbekende soldaten telde, en zelfs wat dat betreft de kerkhoven in Normandië verre overtrof. In dit opzicht is een compacte statistiek verhelderend. Op het Memorial in Bayeux (Normandië) staan de namen van geallieerde vermisten in de periode van 6 juni tot ca. 30 augustus 1944; het Groesbeekse monument vermeldt militairen die vanaf ca. 30 augustus 1944 tot aan het einde van de oorlog om het leven kwamen, en wier lichamen nooit werden gevonden of geïdentificeerd. Het betreft hier uitsluitend mannen die bij de landmacht en het Army Air Corps dienden. De vermisten van de marine en de luchtmacht worden op andere plaatsen in Groot-Brittannië herdacht.
Bayeux Groesbeek
Verenigd Koninkrijk 1566 993
Canada 270 108
Zuid-Afrika 1 2
Totaal 1837 1103
Vereniging Vrienden van het Airborne Museum
Deze cijfers zijn ontleend aan de registers van de Commission, uitgegeven in 1979. Ze tonen aan dat de bijna 400 Britse soldaten van de Airborne Divisie die sinds september 1944 ‘Missing in Action’ zijn, ca. 40 % van alle vermisten in acht maanden strijd vertegenwoordigen. Dat is een schokkend beeld voor negen dagen oorlog in de omgeving van Arnhem en Oosterbeek..
Wie helpt ?
Inlichtingen gevraagd, over de gesneuvelde Air home – Sergeant Conwav Dennis Richardson, lo Glider Pilot Regt, 2045308
Richardson vocht op de 9e dag na de landing in een huis in de nabijheid van de kerk in het Benedendorp en is on 26 September 1944 het laatst gezien, zwemmende in de Rijn.
Hij werd begraven in Renkum. Zijn signalement is : lang en donker, tatouage m rood en blauw op de linker-onderarm, vermeldende CLDJR., omlijst door een krans van bladeren, steunende op twee sabels. Lidteken op het rechter-gedeelte van de rug van 30 cm. lengte. Gouden plaatje achter boventand. Droeg aan iedere hand een ring, waarvan één ring met inscriptie : C. 1
Allen, die nadere inlichtingen kunnen geven omtrent de laatste levensdagen en de omstandigheden daarna van genoemde Richardson worden dringend verzocht, daarvan mededeling te doen aan de Burgemeester van Renkum.
In de Hoog en Laag van 23 juli 1948 werd een oproep geplaatst waarin nadere inlichtingen werden gevraagd over de laatste levensdagen van Slaff Sergeant Conway D. Richardson, The Glider Pilot Regiment. Uit het archief van de gemeente Renkum blijkt niet dat ooit een inhoudelijke reactie werd ontvangen.
(collectie Gemeentearchief Renkum)
Bij het samenstellen van de Roll of Honour heb ik ervoor gekozen om steeds voor elk divisie- en korpsonderdeel de namen van gesneuvelden en vermisten in tijdsvolgorde vast te leggen, alsmede om de huidige en (voor zover te achterhalen) de eerste graflocatie daarachter te plaatsen. Deze werkwijze leverde onbedoeld een element op dat mij in staat stelde om verder onderzoek te verrichten naar de identiteit van als onbekenden begraven militairen. Daarvoor was het echter wel nodig om twee zaken grondig te inventariseren.
Allereerst moest als het ware een plattegrond van alle officiële Britse en Canadese erevelden in Nederland worden gemaakt, waarop de huidige ligging van de gesneuvelden te zien is. Bij elk graf werd aangetekend uit welke gemeente de stoffelijke resten afkomstig waren, en vanaf welke plek (een kerkhof of een veld- graf).
Voorts moest precies worden vastgelegd waar (vak- rij-nummer) de onbekenden lagen, alsmede welke gegevens in de grafsteen waren gebeiteld en in (gemeentelijke of andere) archieven waren te vinden.
Gewapend met deze overzichten ging ik aan de slag. Dit voorbereidende werk van vele maanden zou zich lonen.
Als eerste ’test-case’ bood zich het RK-kerkhof in Goirle aan. Ik vond daar onder andere het graf van Lance Corporal Peter Baker van het 4th Battalion The Lincolnshire Regiment, met daarnaast een grafsteen voor een onbekende soldaat. Beiden waren gesneuveld op 5 oktober 1944.
Navraag bij lokale oud-verzetsmensen leerde mij dat de twee militairen om het leven waren gekomen net aan de noordzijde van de brug over het riviertje de Leie. Ze waren daar ook tijdelijk begraven, maar werden in januari 1945 naar de eerder genoemde begraafplaats overgebracht.
Uit de al afgeronde Roll of Honour van de 49th British Infantry Division bleek mij dat op 5 oktober 1944 van het genoemde bataljon slechts één man vermist werd: Private George H. Hancock, die op de bewuste dag van de meest vooruitgeschoven sectie niet terugkeerde. Met grote waarschijnlijkheid kon dus worden aangenomen dat de onbekende Hancock was.
Mijn bevindingen gaf ik door aan de Commission, met het verzoek om het begraafrapport van de onbe-kende te vergelijken met de medische gegevens en de tandarlskaart van Hancock. AI na een maand kwam het goede nieuws: de vergelijking had geheel positief uitgepakt. Er zou een nieuwe steen worden geplaatst, en de familie was al op de hoogte gesteld.
Het bewijs was geleverd dat de methodiek werkte, wat een aanmoediging betekende om hiermee door te gaan.
Brian Hancock, een broer van George, vroeg mijn adres bij de Commission op, en hij schreef mij: ’You will appreciate that after 37 years with no known gra- ve this Information came as something of a shock … Both my parents suffered greatly over the fact that there was no known grave for their son and made strenuous efforts to attempt location but sadly without success … My mother, now aged 80, is extremely greatful for your research work. The knowledge that the grave of her eldest son has at long been identified and that his resting place is to be properly marked has brought great comfort and peace of mind’.
( U kunt zich voorstellen dat na 37 jaar zonder een bekend graf deze informatie toch wel schokkend was. Mijn beide ouders hebben erg geleden onder het feit dat hun zoon vermist werd, en zij hebben zware inspanningen gedaan om de locatie van zijn graf te achterhalen; helaas zonder succes. Mijn moeder, nu 80 jaar oud, is uitermate dankbaar voor het onderzoekswerk dat u heeft gedaan. De wetenschap dat het graf van haar oudste zoon eindelijk is gevonden, en dat zijn rustplaats van een passende markering wordt voorzien, is een grote troost voor haar en geeft haar gemoedsrust’).
Een geval met een totaal andere achtergrond kwam aan de orde in Zeeland. Na de geallieerde aanval op het eiland Walcheren, die op 1 november 1944 begon, werden veel gesneuvelden tijdelijk begraven in -.outelande. Na de oorlog werden ze bijgezet op de British War Cemetery in Bergen op Zoom” onder hen waren enkele onbekenden. De gemeente Zoutelande
had een lijst met gegevens gemaakt, vermoedelijk aan de hand van de tekst op de kruisen, die ik aantrof in het archief van het Informatiebureau van het Rode Kruis in Den Haag.
In rij A graf 20 lag een onbekende waarover was vastgelegd: ‘Remains of Man from 79 th Armored Division, blown up in Lut ‘Southampton’, British’. Na veel gepuzzel bleek mij dat ‘Lut’ een verschrijving was van de afkorting LVT (Landing Vehicle Tracked), beter bekend als de amfibische Buffalo tank. Een aantal van deze rupsvoertuigen droeg namen van Britse steden die beginnen met de letter S, terwijl op andere dierennamen waren geschilderd.
De tank ‘Southampton’ was van het 11 th Royal Tank Regiment. De enige soldaat van dit onderdeel die na de operaties op Walcheren werd vermist, was Lance Corporal C.B. Hastie (sinds 1 november 1944).
De eerder genoemde procedure werd gevolgd, en na enige tijd meldde de Commission dat mijn conclusies ten volle werden onderschreven. Vervolgens werd in Bergen op Zoom op graf 5. B. 9. een nieuwe grafsteen geplaatst met de naam Hastie (enzovoorts).
In dit bestek is het onmogelijk om alle tot een goed einde gebrachte gevallen te beschrijven. Tot en met 1993 was dit aantal opgelopen tot 35, waarvan er 17 betrekking hebben op geallieerde militairen die een aandeel hadden in de Slag om Arnhem. Hierbij moet worden aangetekend dat zij niet allen op het Airborne Kerkhof rusten.
Enkele recent opgeloste mysteries wil ik de lezer niet onthouden.
Vier jaar geleden kon Lieutenant Stanley E. Watling van het 156th Parachute Battalion worden geïdentifi-ceerd. Een uitgebreid bericht hierover stond in Nieuwsbrief No. 54 van mei 1994.
Eveneens in 1993 werden tijdens een zoekactie in een tuin langs de Van Lennepweg in Oosterbeek de Privates Ernest E. Ager en Douglas D. Lowery van The Border Regiment gevonden. Hun stoffelijke res-ten werden uiteindelijk door de Koninklijke Landmacht geïdentificeerd, en later op het militaire kerkhof in Oosterbeek begraven (Nieuwsbrief No. 52, November 1993).
In 1994 werd eindelijk het raadsel opgelost dat op het kerkhof in St. Michielsgestel zichtbaar was. Hier bevond zich een collectief graf voor vier militairen, n.1. de zweefvliegtuigpiloot Sta ff Sergeant R.E. Osborn, twee onbekende Poolse Airbornes, en Private P.J. Gaberel (‘1335 Polish Army Airborne’). Zij allen sneuvelden op 19 september 1944. Onderzoek had al eerder uitgewezen dat bij de desbetreffende glider- crash vier geallieerde soldaten om het leven waren gekomen: S/Sgt. Osborn en zijn co-piloot Seigeant Norman K. Whitehouse, en de Polen Sergeant Piotr P. Maslorz en Gunner Kazimierz Nowak, beiden van de anlï-tankafdeling van de Poolse Parachutistenbrigade. De laatsten werden echter al kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog in Oosterbeek herbegraven (33. A. 8. en 33. A. 9.). De naam Gaberel kwam nergens voor in de Poolse militaire archieven, terwijl Whitehouse als vermist gold.
Op een met recht goede dag kwam een briefje van de burgemeester van St. Michielsgestel op tafel, geschreven op 15 februari 1945 en gericht aan ‘Canadian Army Overseas’. Hierin werd bevestigd dat zes weken na de crash in de buurt van het wrak van het zweefvliegtuig een ‘dog tag’ (identiteitsplaatje) was gevonden van Gaberel (legernummer M/1335), en dat vermoed werd dat hij het vierde slachtoffer was. Het nummer is typisch Canadees, en het plaatste de aanwezige grafsteen in een geheel ander daglicht. Het Department of Veterans Affairs in Canada berichtte mij kort daarop dat Gaberel inderdaad in het Canadese leger had gediend, en dat hij op 7 juli 1945 werd gedemobiliseerd. Hij kwam om het leven ‘in a construction accident’ in Fort McMurray, Alberta, op 1 november 1970.
Hij moet dus medio november 1944 bij de neergestorte glider zijn geweest, en daar zijn identificatieplaatje hebben verloren. Men kan slechts concluderen dat zowel de Britse als de Canadese legerautoriteiten uitermate kritiekloos hebben aangenomen dat het plaatje toebehoorde aan een inzittende van de glider. Daar de piloten de Britse nationaliteit hadden, en Maslorz en Nowak de Poolse, heeft men Gaberel ook maar als Pool bestempeld zonder daarover de Poolse Parachutisten Brigade te consulteren.
De in het graf van Gaberel liggende militair kon dus niemand anders zijn dan Sgt. Whitehouse, hetgeen na verificatie in Engeland werd bevestigd. Inmiddels is een nieuwe steen geplaatst.
Door een dubbeltelling in documenten van de gemeente zijn vier in plaats van twee Poolse slacht-offers geregistreerd. De Commission besloot om de zerken voor de twee onbekende Poolse Airbornes te laten staan, maar het is zonder meer duidelijk dat deze graven leeg zijn. Immers, in die omgeving zijn verder geen (zweefvliegtuigen met Poolse soldaten verloren gegaan.
Vooral dankzij een enorme hoeveelheid ‘veldwerk’ door Jhr. H.A. Roëll uit Waalre, die tientallen getuigen opspoorde en overlevenden van bemanningen in het buitenland bezocht, kon overtuigend bewijsmateriaal worden verzameld over de huidige graflocaties van piloot Flying Officer Charles H. Cressman (DakotaKG 489),
Inlichtingen gevraagd!
Men verzocht ons namens de ouders van Pte Bernhard Hopwood, ;14574388 C..Coy 2nd.Battalion South Staffordshire 1st Airborne Division,wiens foto U hierbij ziet afgedrukt, om inlichtingen,
die zijn vader en moeder zekerheid omtrent zijn lot kunnen geven. Vermoedolijk sneuvelde deze Airborne Vrijdag 22 September I944 bij Wolfheze of omgeving Koude Herberg. Zij die hierover iets naders kunnen vertellen gelieven zich te wenden tot het bur. V. ons blad.
Uit de Hoog en Lang van 3’1 oktober 1947: Nadere informatie werd gevraagd over het lol van Private Bernard Hopwood, The South Staffordshire Regiment. Tot op de dag van vandaag is hij vermist.
(collectie Gemeentearchief Renkum)
en de beide vliegeniers van Dakota KG 387, Squadron Leader Robert W. Alexander en Flying Officer William S. McLintock. De drie mannen waren van het Canadese 437e Squadron, dat op 21 september 1944 vijf toestellen verloor. Zij stonden als vermist vermeld op het Runnymede Memorial in Londen.
Op 5 mei 1997 stond een ruim 20 man tellende delegatie van het Nederlandse Korps Commandotroepen, de meesten van hen waren veteranen, aangetreden op het Airborne Kerkhof bij graf 6 in rij A van vak 1; direct links van de ingang. Kort daarvoor was daar een nieuwe zerk geplaatst voor soldaat August Bakhuis Roozeboom, een Nederlandse commando die tijdens de Slag om Arnhem werd vermist. Diverse Vrienden en medewerkers van het Airborne Museum, alsmede twee familieleden van de gesneuvelde, waren aanwezig om hem te gedenken.
Sinds 1945 was dit graf met een wit kruis en later met een steen gemarkeerd waarop stond: A soldier of a Canadian Regiment – Known unto God.
Op een lijst met grafnummers van onbekende solda-ten stond bij 1. A. 6. de aantekening ‘ERLIN 10 CDC (CDN)’. Waarschijnlijk was dit het enige wat leesbaar was in persoonlijke eigendommen die na de oorlog op het lichaam werden aangetroffen. Ik kon er geen verklaring voor vinden. Weliswaar sneuvelden enkele Canadese officieren die aan de Ist British Airborne Division waren toegevoegd in het kader van de ‘Canloan Act’. Maar daarvan was niemand vermist. Bij de bevrijding van Arnhem en een deel van de Veluwe in april 1945 vielen ook doden onder de Canadese troepen, maar geen van hen was ‘Missing in Action’.
En toch zegt het opgravingsrapport dat deze ‘Canadese’ soldaat na de oorlog werd gevonden ‘in a field West of Hotel Hartenstein’.
Wijsheid komt soms met de jaren. Na de eerste druk van de Roll of Honour werd mij bekend dat Bakhuis Roozeboom door Duits geweervuur werd gedood bij het spoorwegviaduct over de Benedendorpsweg toen de jeep waarin hij zat, terugkeerde naar Oosterbeek van een rit naar Arnhem. Zijn kameraden wikkelden hem in een deken, en legden hem neer achter Hartenstein.
Weer later vernam ik dat zijn ouders met de kinderen in 1925 naar Canada emigreerden. August meldde zich daar voor de militaire dienst, maar vertrok al in september 1942 naar Engeland waar hij terechtkwam bij de Prinses Irene Brigade. Hij verkoos echter een opleiding bij de Commando’s.
De heer Jan Lorys, voorheen Captain in de Poolse Parachutistenbrigade, stuurde mij vervolgens een fotokopie van een door Reverend A.W. Harlow in
1945 (na de bevrijding) samengestelde lijst met namen. Het betrof gesneuvelden die mede door de geestelijke tijdens de slag in de buurt van het eerder genoemde hotel waren begraven; en onder hen bevond zich ‘Bakhuis R.A.’.
Daarna vielen de laatste stukjes van de puzzel op de goede plaatsen. ERLIN moet het laatste gedeelte van Augusts geboorteplaats Heerlen zijn. De lettercombinatie CDC kan niet anders dan op 10 CDO duiden; hij behoorde immers bij No. 2 Dutch Troop, No. 10 (Inter Allied) Commando. Voor de goede orde: 10
Commando wordt afgekort 10 CDO.
Het door mij uitgebrachte rapport werd na controle door de Commission goedgekeurd, en zo stonden wij dus na bijna 53 jaren bij Bakhuis Roozebooms laatste rustplaats.
De zerk op het graf van August Bakhuis Roozeboom op de Airborne Begraafplaats in Oosterbeek.
(foto: Geert Maassen, 1 mei 1997)
Het verzamelen van feitenmateriaal op dit gebied is slechts mogelijk door de steun van velen in binnen- en buitenland. Erg veel lastige vragen moeten worden gesteld om met deze nazorg telkens weer een stapje vooruit te kunnen komen. Voor al die hulp ben ik zeer erkentelijk.
Er is veel waarheid in het gezegde dat de tijd alle wonden heelt. Het verlies van dierbaren, al zo lang geleden, is algemeen genomen verwerkt en geaccep-teerd. Hoewel …? Onder de honderden brieven die sinds de eerste editie van de Roll of Honour werden ontvangen, zijn er waaruit blijkt dat die wonden toch nog schrijnen. Zoals de weduwe van een vermiste parachutist dit verwoordt: ’There are really no words to express what it would mean to me to really know what became of someone who took a part of my heart with him’.
(‘Er zijn waarlijk geen woorden te vinden om te beschrijven wat het voor mij zou betekenen om echt te weten wat geworden is van iemand die een deel van mijn hart met zich nam waarheen hij ging’).
Onze nazorg geldt met name deze medemensen, waarbij men zich tegelijk ietwat beschaamd realiseert op welk een bescheiden schaal dit bij gebrek aan feitenmateriaal mogelijk is.
Plaats een Reactie
Vraag of reactie?Laat hier uw reactie achter.