MINISTORY 38
12 SEKONDEN FILM: RAADSELS EN HUN OPLOSSING
door G.H. Maassen jr. en R.P.G.A. Voskuil
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 50 / mei 1993

Inleiding
In het Imperial War Museum in Londen bevindt zich het filmmateriaal dat gedurende de Slag om Arnhem werd opgenomen door cameramannen van de Britse Army Film and Photographic Unit (AFPU). Analyse van de filmbeelden is niet altijd eenvoudig. Het ver¬trek van de vliegtuigen uit Engeland, het overvliegen naar Nederland en de landingen bij Wolfheze zijn uit¬gebreid gefilmd. De juiste historische volgorde van die verschillende scènes en hun lokatie zijn in het alge¬meen zonder al te veel problemen vast te stellen. Maar de filmbeelden van de opmars en de gevechten zijn veel moeilijker te plaatsen, vooral als geen herkenbare punten zichtbaar zijn.
Een van de opnamen van de strijd toont een patrouille van vier Britse soldaten die een weg oversteekt, een tuin binnengaat en vervolgens voor een huis langs¬loopt. Het fragment duurt in totaal 12 sekonden. Jarenlang is geprobeerd deze beelden te lokaliseren, het¬geen mogelijk moest zijn omdat een stuk van een villa zichtbaar was. Alle pogingen bleken echter tevergeefs, totdat het 48 jaar na september 1944 toch lukte. Een rekonstruktie.

Het werk van de AFPU
Toen op 17 september 1944 het eerste gedeelte van Ist British Airborne Division op de bouwlanden bij Wolf-heze landde, was daar een Public Relations Unit (PRU) bij met als kern een aantal oorlogskorrespondenten van kranten en van de BBC, en drie cameramannen van de AFPU: de sergeanten Lewis, Walker en Smith. Gordon Walker en Dennis Smith arriveerden per zweefvliegtuig en Mike Lewis sprong af met Ist Parachute Brigade. Lewis moest onafhankelijk van de andere twee proberen om, gewapend met zowel een

Fotografische afdruk van een filmbeeldje uit september 1944. Een Britse soldaat holt in de richting van het tuinhek van de villa aan de Van Lennepweg. (Stills-collectie R. Voskuil) Vereniging Vrienden van het Airborne Museum

 

35 mm filmcamera als een fototoestel, zo snel mogelijk met de parachutisten naar de Arnhemse brug door te stoten. Walker met zijn filmcamera en Smith met zijn fototoestel zouden later volgen. Dit plan mislukte en na een aantal vergeefse pogingen om gezamenlijk de brug te bereiken, besloten de drie cameramannen in de buurt van het hoofdkwartier, Hotel Hartenstein, te blijven omdat de rest van de PRU daar ook verbleef. Omdat men verwachtte dat de strijd maar kort zou duren, hadden ze maar foto- en filmmateriaal voor enkele dagen meegekregen, en daarvan was al een groot deel gebruikt voor het vastleggen van de start, de landing en de opmars. Omdat ze ook nog films wil¬den bewaren voor de te verwachten intocht van het Tweede Leger, werd er zuinig mee omgesprongen, en van de eigenlijke gevechten werd relatief weinig opgenomen. Bovendien werd de militaire situatie van de Britten in de omsingelde ‘perimeter’ in de loop van de week steeds slechter, waardoor het ook voor de leden van de PRU steeds meer een kwestie werd van overleven.
Toen op maandag 25 september het bevel werd gege¬ven dat het restant van de divisie zich die nacht over de Rijn moest terugtrekken, werden de films verdeeld tussen de drie cameramannen en majoor Roy Oliver, de commandant van de PRU. Alle films kwamen uiteindelijk veilig aan de overkant. Met behulp van een Amerikaans transportvliegtuig werden ze op 26 september 1944 vanaf een airstrip bij Grave overgevlo-gen naar Engeland, waar ze nog diezelfde avond bij het Ministry of Information werden afgeleverd. Nadat de films waren ontwikkeld en gecensureerd, kwamen ze beschikbaar voor het filmjournaal van het British Movietone News, dat vanaf 2 oktober 1944 in de bio-scopen ging draaien. Na de oorlog werd al het filmmateriaal overgedragen aan het Imperial War Museum.

Analyse van het materiaal
In totaal is door de cameramannen Lewis en Walker ongeveer 20 minuten film opgenomen. De gebruikte 35mm camera’s konden slechts spoelen met ca. dertig meter film bevatten. Hiermee kon ongeveer ander¬halve minuut worden opgenomen. Al die korte rollen film werden na het ontwikkelen aan elkaar geplakt in een volgorde die in veel gevallen niet overeenkomt met de chronologie van de opnamen. Dit ‘ruwe’, onge¬monteerde materiaal bevat vrijwel geen aanwijzingen over data of lokaties, en ook is het niet altijd duidelijk welke cameraman bepaalde scènes heeft gefilmd. Op lijsten in het Imperial War Museum, de zogenaamde ‘shot sheets’, wordt de betreffende opname, die is aan¬geduid als ‘men running through gateway to house’, echter toegeschreven aan sergeant Lewis. Daarmee was de cameraman bekend.
Helaas geeft de door Lewis ingevulde ‘Secret Dope Sheet’, waarop AFPU cameramannen de details van de door hen gemaakte opnamen moesten vermelden, geen informatie over de exacte plaats waar het frag¬ment is opgenomen. Lewis beperkte zich tot het geven van een algemene beschrijving van de toestand. Op de filmbeelden met de patrouille staat een huis met een rieten dak en een halfronde, eveneens met riet

Fotografische afdruk van een filmbeeldje uit september 1944. De patrouille loopt langs de erker van de villa aan de Van Lennep- weg. Rechts is de ‘krul’ in het hek zichtbaar. (Stills-collectie R. Voskuil)

 

afgedekte erker aan de linkerzijde van de voorgevel. Nu staan in Heelsum, Wolfheze, Doorwerth en Oos- terbeek veel van dit soort villa’s, die meestal dateren uit de dertiger jaren. Geen van de nog bestaande pan¬den kwam echter overeen met het huis op de film. Sommige leken er sprekend op, maar bij een nadere beschouwing bleken ze toch in details af te wijken. Toch moest ergens in dit gebied de villa staan of gestaan hebben. Om hier achter te komen, werd een fotografische vergroting van een filmbeeldje geplaatst in het in de gemeente Renkum verschijnende week¬blad Hoog en Laag van 16 september 1992.

Het onderzoek
Het bijbehorende oproepje met als belangrijkste vraag: ‘wie herkent dit huis ?’, leverde 14 reakties op, die tips bevatten met betrekking tot 11 verschillende, be¬staande panden. Eén woning werd driemaal genoemd (Oranjeweg 1 te Oosterbeek, vroeger ‘de Overstap’ geheten); de omgeving Van Borsselenweg/Utrechtse- weg/Van Lennepweg in hetzelfde dorp kreeg vijf keer een vermelding, waarbij het ging om vier huizen. De overige panden bevonden zich in Doorwerth (2), Heel-sum (1), Oosterbeek (2) en Wolfheze (1).
De opmerkelijkste reaktie kwam van Olav Muurmans die samen met Inette Pelster in een na de Tweede Wereldoorlog gebouwd huis op Van Lennepweg 16 woont. Olav vertelde dat een hem onbekende heer had aangebeld met de mededeling dat zijn tuinhek in de krant stond! Bij een nadere beschouwing bleek dat het op de foto zichtbare hek (met een opvallende, kenmer-kende krul) hetzelfde was als wat nu nog de afschei¬ding vormt van de tuin met de Van Lennepweg. Een vooroorlogs hek bij een naoorlogs huis derhalve.
Bij stereoscopische bestudering van Britse luchtfoto’s van 23 december 1944 bleek dat op die plek aan de Van Lennepweg een huis had gestaan dat was verwoest. Zichtbaar was zelfs dat het bewuste pand een erker had op dezelfde plaats als de woning op het film-fragment. De plattegrond leek te kloppen, maar het was nog niet zeker dat het werkelijk het gezochte huis was, mèt het rieten dak.
De overige door de tipgevers genoemde panden hadden de oorlog overleefd, maar zij vielen na een nauwkeurige inspektie af.
Een onderzoek in de kadastrale registers van de gemeente Renkum bracht aan het licht dat het huis dat oorspronkelijk op Van Lennepweg 16 stond, in 1939 was gebouwd door Koenraad Moolhuizen, werktuigkundige, wonende te Oosterbeek. In het archief van Bouw- en Woningtoezicht werden de bouwaan- vraag en de bijbehorende vergunning, verleend op 5 december 1938, aangetroffen. Uit de voorwaarden bleek dat inderdaad sprake was van een rieten dak¬bedekking! De bijbehorende bouwtekeningen zijn helaas door oorlogsomstandigheden verloren gegaan.
Op de plaats van het verwoeste pand had de familie Moolhuizen in 1947/1948 een nieuw huis laten bouwen. Het bevolkingsregister maakte duidelijk dat de heer Moolhuizen op 8 juli 1956 was overleden, en dat zijn weduwe, Hendrika Piesaar, op 2 oktober van dat jaar was uitgeschreven naar Zaandam.
Uit de in Hoog en Laag van 13 juli 1956 opgenomen overlijdensadvertentie van de heer Moolhuizen, bleek dat er geen kinderen waren en dat hij in Oosterbeek was begraven. Het gravenregister bevatte de informa¬tie dat het graf inmiddels op naam stond van de heer G. Tadema uit Zwolle, en in het telefoonboek werd het bewuste nummer gevonden.
Een gesprek met mevrouw A. Tadema-Böhmer leverde meteen al heel wat op. Haar moeder was een zuster van mevrouw Moolhuizen-Piesaar, ze had het oorspronkelijke huis aan de Van Lennepweg nog ge¬kend, en het had inderdaad een rieten dakbedekking gehad en een, eveneens met riet gedekte, erker links voor. En het belangrijkste van alles: ja, ze moest nog ergens foto’s van het huis hebben! Binnen enkele dagen arriveerden per post de beloofde kiekjes, en vol spanning werd de envelop opengemaakt. De panden afgebeeld op het filmfragment en op de foto’s waren exact hetzelfde. Het raadsel van de lokatie was opgelost! Helaas wist mevrouw Tadema niet hoe en wanneer de villa in vlammen was opgegaan. Kort na de Slag om Arnhem werden de heer en mevrouw Moolhuizen door de Duitsers uit hun huis verdreven. Daarna moet de woning zijn verbrand.
Het huis heeft dus maar vijf jaar bestaan en dat verklaart voor een belangrijk deel waarom het nooit op een prentbriefkaart of een andere afbeelding voor kwam.

De villa aan de Van Lennepweg, gefotografeerd ca. 1939. (Foto via mevrouw A. Tadema-Böhmer)

Een andere vraag bleef nog onbeantwoord. Wie was de gouden tipgever die bij Olav Muurmans had aan¬gebeld? Een tweede oproep, die werd geplaatst in Hoog en Laag van 7 oktober 1992, had succes. De heer G.Berendsen uit Oosterbeek meldde zich, want hij was degene die enkele weken daarvoor het hek had her¬kend. Na de Tweede Wereldoorlog hielp hij als 13/14-jarige zijn vader, die een smederij had aan de Dennenkampweg in Oosterbeek, met werkzaamhe¬den in het kader van het herstellen van oorlogsschade. Het is mogelijk dat zij reparaties aan het hek hebben verricht toen het nieuwe huis werd gebouwd. Hoe dan ook, de heer Berendsen herkende het, en zorgde ervoor dat het raadsel werd opgelost.

Naschrift
Nu bekend is dat het filmfragment is opgenomen op de Van Lennepweg in Oosterbeek, blijkt ook een aan¬tal andere puzzelstukken in elkaar te passen.
Sergeant Walker schrijft in zijn ‘debriefing’ rapport van 3 oktober 1944: ‘Tuesday 19 September…., we deci- ded to go to the BORDER Regt. and stay with them, and we attached ourselves to ‘C’ Coy’. Volgens Alan Green in zijn boek ‘1 st Battalion The Border Regiment, Arnhem 17 – 26 September 1944’, nam ‘C’ compagnie op 19 september posities in ter hoogte van het kruis¬punt Utrechtseweg/Van Borsselenweg en langs de Van Lennepweg. Toen Walker in 1988 naar Ooster¬beek terugkeerde voor het maken van de video-doku- mentaire ‘Blijvend in Herinnering’, wees hij naar het huis op de oostelijke hoek Utrechtseweg/Van Len¬nepweg, en vertelde dat de drie AFPU sergeanten op die plek hun hoofdkwartier hadden gehad. In de omgeving hadden ze gefilmd en gefotografeerd. Dat daar was gefotografeerd, was al lang bekend want van verschillende foto’s was vastgesteld dat ze in die buurt waren gemaakt.
Op woensdag 20 september 1944 vielen de Duitsers vanuit het westen aan en Walker schreef daarover in zijn ‘debriefing’ rapport: ‘…we decided to pack in pho- tography and start fighting ourselves’. Op vrijdag 22 september werd het huis waarin ze zaten in brand geschoten en trokken ze naar het divisie-hoofdkwartier, Hotel Hartenstein. Uit deze informatie kan wor-

De huidige situatie. Nadat de villa was verwoest, werd in 1947/1948 een veel kleiner huis op die plaats gebouwd. Het hek dateert nog van voor de oorlog. Links achter de lantaren¬paal zit, nauwelijks zichtbaar, de krul in het hek. (Foto R. Voskuil, maart 1993)

den gekonkludeerd dat de betreffende filmscène op 19 of 20 september werd opgenomen, en dat de patrouille behoorde tot de ‘C’ compagnie van Ist Battalion, The Border Regiment.
Met dank aan dhr. R.N. Sigmond, en aan de afdeling Burgerzaken en het Archief van de gemeente Renkum.

Kaartje van de huidige situatie. De plaats van het huis aan de Van Lennepweg is aangegeven met een pijl. (Huisnummerkaart gemeente Renkutn, 1988)

 

Download ministory

MINISTORY XXXVII
Bijlage bij Nieuwsbrief No.49
DE SEABORNE ECHELON VAN DE 1ST BRITISH AIRBORNE DIVISION TIJDENS OPERATIE MARKET GARDEN.
door R.M. Gerritsen

De Ist British Airborne Division bestond niet alleen uit luchtlandingstroepen; administratieve en bevoorradingseenheden die over land werden aangevoerd, maakten er ook deel van uit: de Seaborne Echelon.
In de nacht van 13 op 14 augustus 1944 landde deze, na transport over zee, op de kust van Normandië. Het onderdeel was vooruitgestuurd om operatie Transfigure te ondersteunen. Deze beoogde o.a. de verovering door luchtlandingstroepen van een airstrip in de omgeving van Rambouillet. Hoewel de operatie werd afgelast, bleef de echelon in Frankrijk. De eenheid volgde de spits van 2nd British Army België in. Op 8 september waren de mannen bij Leuven in afwachting van de volgende militaire operatie. Deze heette Cornet, maar werd twee dagen later geannuleerd. Op dezelfde dag ontving de commandant van Ist Airborne Division nieuwe instructies voor de volgende operatie: Market Garden.
Major-General R.E. Urquhart, Lieutenant-Colonel Loder-Symonds en Major Madden arriveerden op 13 september per vliegtuig om de Seaborne Echelon te bezoeken, en zij lichtten de commandant, Major R.D. Sellon, in over de komende onderneming. De troepen moesten zich verplaatsen naar het verzamelgebied bij Helchteren, en deze manoeuvre was twee dagen later om ca. 11.45 uur voltooid. Op 16 september werd de eenheid gesplitst in drie kolonnes, en de volgende dag om 10.00 uur ont¬vingen de officieren gedetailleerde orders tijdens een bijeenkomst op het hoofd-kwartier van 30th Corps.

Major R.D. Sellon (collectie R. Sigmond)

Soldaat L.F. Edwards, die schrijver was op het hoofdkwartier van 4th Parachute Brigade (Seaborne Echelon) hoorde over de a.s. operatie op 17 september: “Toen, op de 17e, gebeurde het. We stonden naar de stroom Dakota’s en gliders te kijken die boven ons voorbij gleden. De luchtzag zwart van de vliegtuigen. We moesten verzamelen en Major Eyles, de commanderende officier van 4th Brigade, vertelde ons over de operatie. Hij had een landkaart van Nederland op een bord geprikt en wees met een stok aan wat stond te gebeuren.”
Kolonne A kwam op de 20e om 06.00 uur in beweging, maar ongeveer 8 kilometer op Nederlands grondgebied werd stil gehouden om gepantserde eenheden en 43rd Infantry Division te laten passeren. De nacht werd doorgebracht langs de kant van de weg. De kolonne vertrok weer de volgende avond om 22.00 uur, en het werd een heel moeilijke, nachtelijke rit. Er was een groot tekort aan kaarten en door de ver¬duistering was het niet makkelijk wegwijzers te zien.

Lieutenant A.D.H. de Rivaz, Ist Airlanding Light Regiment, vertegenwoordigde de groep van de Royal Artillery, vooraan in de kolonne.
“Op de 21e reden we door Eindhoven en gingen met een slakkegang verder, op aan staart. Het werd nacht en we hadden slechts het lampje op het voertuig voor ons als gids. Ik was derde in de kolonne. Eerste was de bevelvoerende officier. Major R.D. Sellon, dan kwam Captain the Hon. J.B. Coventry, en vervolgens ik. Plotseling zagen we vanuit het noorden een voertuig aankomen, dat snel reed en groot licht voerde. Ik hoorde de commandant roepen: ‘Doe die verdomde lampen uit!’ De auto stopte en ik hoorde een officier zeggen: ‘Ga met uw kolonne van de weg af. De Ist Airborne zit in de problemen. We jagen 43rd Wessex er door. Ik kreeg op¬dracht naar achteren te rijden en de rest van de kolonne aan de kant van de weg te zetten. Mijn chauffeur keerde onze jeep en we reden de duisternis in. Na on¬geveer 10 voertuigen waren er geen meer! ‘Waar zijn ze, verdomme?’, dacht ik.
We gingen verder in de hoop dat we de goede weg volgden. We reden diverse dorpen door, maar we zagen niemand. Ik kwam in de buurt van Eindhoven voordat ik einde¬lijk Captain Hanhart, commandant van de Royal Artillery groep zag, aan het hoofd van onze kolonne. Ik deelde hem snel de orders mee, en vertrok richting noorden om verslag uit te brengen. Ik passeerde Veghel waar ik een aantal luchtafweer- kanonnen zag, maar dat was ongeveer alles wat ik zag tot ik uiteindelijk de plek bereikte die ik een paar uur eerder had verlaten.”
Een eenheid luchtdoelartillerie, die door Valkenswaard was gereden, had een ge¬deelte van de kolonne, dat langs de kant van de weg stond, ingehaald en in tweeën gesplitst. Het eerste stuk van de kolonne, dat bestond uit de commando groep, de medische groep en de munitie groep van het RASC, was erin geslaagd er door te komen en stopte ongeveer 3 kilometer ten zuiden van de brug bij Grave. Ruim 3,5 km ten zuiden van Veghel kwam het tweede gedeelte van de kolonne, met de Royal Artil¬lery groep vooraan, tot stilstand. De tanks van Kampfgruppe Walther braken onge-veer 1,5 km noordoostelijk van Vegheldoor op de weg naar Uden. Zij vernietigden een aanzienlijk aantal voertuigen van de luchtdoelartillerie-eenheid.
Om 16.00 uur op de 23e kwam het tweede gedeelte van kolonne A in beweging, en dit arriveerde om 18.30 uur in het verzamelgebied ten zuidoosten van Nijmegen. Het hoofdkwartier werd gevestigd in hotel Erica in Berg en Dal. In de loop van de morgen van de 24e kwam kolonne B in dat gebied aan. De voertuigen hadden de hele nacht gereden. Diezelfde dag om 09.00 uur arriveerde Major E.R. Hodges, Deputy Quarter-Master General, bij het hoofdkwartier in hotel Erica; hij was de Rijn bij Oosterbeek overgestoken. Het nieuws dat hij bracht was niet goed. Hij en Captain Coventry (Staff Captain HQ Seaborne Echelon) moesten die avond naar de zuidelijke Rijnoever bij Driel gaan om toezicht te houden op het overzetten van voorraden in DUKWs. Twee compagnieën van het RASC, 93 Composite Company onder bevel van Major R. Tompkins en 250 Light Company waarover Major J.H. Gifford het bevel voerde, waren verantwoordelijk voor het merendeel van het vervoer. Behalve deze, beschikten alle eenheden van de divisie over voertuigen in de Seaborne Echelon.
Alle munitie-voertuigen van 93 Coy bevonden zich in kolonne A, en toen zij in Nijmegen aankwamen moest allereerst onderhoud worden uitgevoerd aan voertuigen en wapens. Op 23 september om ongeveer 17.00 uur werden twee 3 tons vrachtwagens ge¬laden met 75mm, 6-ponder en 17-ponder munitie. Deze lading moest naar Driel worden gebracht om daar over de rivier te worden gezet. Door zwaar vijandelijk vuur kon¬den de voertuigen er niet doorheen komen en daarom gingen ze anderhalve kilometer ten zuiden van Driel in dekking. De volgende morgen om ongeveer 11.00 uur reden ze door naar de veerstoep en laadden de munitie uit. Een uur later op dezelfde 24e september werden door 17 Dakota’s voorraden gedropped ten zuidwesten van Grave en 250 Coy RASC verzamelde 237 manden.
Major Sellon ging naar een conferentie die op het hoofdkwartier van Airborne Corps werd gehouden, en daar werd hem verteld over het terugtrekken van de troepen bij Oosterbeek. Hij was verantwoordelijk voor de administratieve afhandeling De over¬levenden moesten worden verzorgd en er moesten regelingen worden getroffen voor het voeden, kleden en huisvesten van naar schatting 2000 man. Voor dit doel werden twee grote gebouwen in Nijmegen in gebruik genomen. Het grootste, een school kon ongeveer 1200 man herbergen (School voor R.K.Meisjes, tegenwoordig Verpleegkundige Opleiding Hoge School Nijmegen, Groesbeekseweg 152) en het kleinere de ‘Pagode’ genoemd, 800 (Monseigneur Hamershuis, Verlengde Groenestraat 75) ’ B Edwards luisterde naar het slechte nieuws over Arnhem, dat Major Eyles aan zijn mannen vertelde, en naar het nieuws over de aanstaand; evacuatie. We kwamen tevoorschijn uit het bos en reden naar Nijmegen. De spits van de kolonne voorafgegaan door een motorordonnans, nam een bocht. Plotseling schoot de motorrijder tevoorschijn, gevolgd door Major Eyles in zijn jeep. “er staat daar een Duitse tank, riep de ordonnans. Omdraaien, Omdraaien! beval Major Eyles. Enkele zeer snelle en kundige manouvres volgden en we probeerden pijlsnel de juiste route te vinden. De tank opende het vuur en raakte het laatste voertuig in de groep. Dit brandde uit maar gelukkig vielen er geen slachtoffers. We bereikten Nijmegen en reden het plein op van een gebouw dat op een school leek. De voertuigen werden in een rij langs het hek opgesteld en een kampkeuken werd ingericht. De sergeant schrijver en ik richtten op de begane grond, dicht bij de hoofdingang, een kamer in als hoofdkwartier. We waren klaar voor de ontvangst en moesten nu de accomodatie voorbereiden. De drietonners werden uitgeladen en in de klaslokalen werden slaapzakken gelegd. Terwijl deze voorbereidingen doorgingen, werd de omgeving veelvuldig gebombardeerd en beschoten.”

Extra rantsoenen, rum, dekens, veldbedden en kleding werden verkregen via 30 Corps en de twee gebouwen werden van personeel voorzien en geheel ingericht. Major J.A. Jessop (Ist Para Brigade) en Major J.C.A. Eyles (4th Para Brigade) troffen de noodzakelijke regelingen in de school en Major E.E. Balmer (lst Airlanding Brigade) deed hetzelfde met zijn mannen in de Pagode. Op 25 september om 22.00 uur waren alle maatregelen genomen, waaronder het voorbereiden van de documentatie voor het vaststellen van de namen en de onderdelen van de overlevenden.

Oponthoud ten zuiden van Eindhoven, 250 Coy RASC (Airborne Light) (Imperial War Museum, Londen)

Lt. de Rivaz werd op 25 september over de evacuatie ingelicht: “Ik kreeg opdracht om met alle motorrijders naar de zuidzijde van de brug bij Nijmegen te gaan om daar de overlevenden op te vangen. De motorrijders moesten als gids fungeren. We wachtten enkele uren bij de brug; ik denk dat het rond twee uur in de morgen was toen de eerste voertuigen met overlevenden arriveerden^ Ik zei tegen de chauffeur van de eerste wagen dat hij de motorrijder moest volgen, en weg reden ze. Steeds meer voertuigen kwamen nu aan, en tegen het ochtendgloren hield ik een jeep aan waarin General Urquhart bleek te zitten.Direkt sprong ik in de houding, salueerde en zei. Blij u weer terug te zien, Sir. Hij bedankte me en reed toen door om zich te melden bij de commandant van de Airborne Forces, General Browning. Tot dan had ik nog niemand gezien van mijn regiment. De voertuigen arriveerden nu in groepen.Van iedere groep kreeg het eerste voertuig een motorrijder als gids toegewezen. Terwijl de voertuigen voorbij reden keek ik hoopvol of ik iemand zag die ik kende. Eindelijk hoorde ik iemand roepen ‘Hallo Derek’. Ik draaide mij om en tot mijn vreugde zag ik het grijnzende gezicht van Johnny Walker, die commandant was van ‘B’ Troop.

Om ongeveer 23.30 uur arriveerden de eerste overlevenden en vanaf dat moment werden regelmatig groepen soldaten ingeschreven. Dit ging de hele nacht en ochtend door. In de Pagode werd het getal 800 gepasseerd en een ander groot gebouw in de buurt werd gevorderd om de mannen onder te brengen. Onder de overlevenden bevond zich de commandant van de Airlanding Brigade, Brigadier Hicks. In de loop van de ochtend wierp een vijandelijk vliegtuig een fragmentatiebom op de binnenplaats van de Pagode. Drie voertuigen van het hoofdkwartier van de brigade, waaronder de stafauto van de brigadier, werden vernield, ’s Avonds werden alle manschappen van andere eenheden dan de Airlanding Brigade van de Pagode overgebracht naar de panden waar hun Seaborne Echelon onderdelen zaten. Al het Airlanding personeel werd geconcentreerd en ondergebracht in de Pagode. De telling wees uit dat daar 1052 overlevenden waren ingeschreven, waarvan 23 officieren en 476 manschappen behoorden tot eenheden van de Airlanding Brigade.
In de school lag soldaat Edwards te slapen toen de eerste mannen binnen kwamen. “In de grote hal ging achter elke tafel een man zitten die het nummer, de rang, de naam en het onderdeel van iedere overlevende opschreef. Geleidelijk arriveer¬den de geschreven lijsten en ik begon de lijst van overlevenden te typen. Toen ’s nachts geen geschreven lijsten meer binnen kwamen, liep ik naar de hal om te zien of ik iemand van het hoofdkwartier van 4th Brigade kon vinden. Het was niet gemakkelijk om ze bij het lamplicht te herkennen. De mannen zagen er heel slecht uit – vuil, doorweekt, ongeschoren en uitgeput. Degenen die in boten waren over-gestoken, hadden hun kleren en uitrusting behouden, evenals hun persoonlijke wapens. Sommigen echter waren de rivier overgezwommen en droegen alles wat ze te pakken kregen. Ik zag een man in een jurk en een ander had slechts een deken om zijn middel en een patroontas aan iedere voet. Nadat ze rum en thee en een maaltijd van warme stamppot hadden gekregen, werd hen gewezen waar de slaap¬zakken lagen, en vervolgens vielen ze als een blok in slaap. Het meest uitgeput waren degenen die geen vervoer hadden gekregen en die de hele weg naar Nijmegen hadden moeten lopen.”
Omdat het geschatte aantal van 2000 overlevenden werd overschreden, werd nog een gebouw gevorderd en bemand door Seaborne personeel van de Royal Artillery groep. Op de 26e om 17.00 uur kwam General Browning de overlevenden opzoeken en een praatje met hen maken. In de loop van de avond arriveerde kolonne C, inclusief de Seaborne Echelon van de Ist Polish Independent Parachute Brigade in Nijmegen. De beide compagnieën van het RASC kregen opdracht om naar het zuidelijke einde van de Nijmeegse brug te rijden om te assisteren bij het vervoer van de Poolse brigade van Driel naar Neerloon, ten zuiden van Nijmegen.
Op de 27e bevond soldaat Edwards zich nog in de school.
“Vandaag werd begonnen met orde te scheppen. Mannen verzamelden zich bij hun onderdelen. Gedurende de dag konden ze zich opfrissen. Ze kregen hun uitrusting uit de vrachtwagen en konden schone kleren aantrekken. Wat ze verder nog misten werd aangevuld uit de voorraadwagen. We kwamen allemaal boven bij elkaar, om de presentielijst van het hoofdkwartier van de 4th Brigade the controleren. De Captains Temple en Booty hadden de leiding. Elke naam werd voorgelezen en de weinige aanwezigen reageerden. De volgende dag zouden we vertrekken.”
Airborne en Seaborne personeel verliet Nijmegen en ging door de corridor naar de omgeving van Leuven, waar men op de avond van de 28e aankwam. Het hoofdkwartier werd gevestigd in het klooster Mon Cresor. Op de 29e vlogen alle overlevenden van de luchtlandingstroepen en enkele leden van de Seaborne Echelon die dringend nodig waren in het Verenigd Koninkrijk, vanaf het vliegveld bij Brussel naar huis.
Het grootste gedeelte van het Seaborne personeel en alle voertuigen werden per schip vervoerd. Op 3 oktober begon het inladen van de voertuigen in de haven van Ostende, dat tengevolge van zwaar weer moest worden gestaakt. De reis begon twee dagen later, maar het werd een ruwe overtocht. Op de morgen van de 6e arriveerde men in Southend, waar het ontschepen begon. Alle manschappen kregen hun 14 dagen verlof op 9 oktober 1944.
Bronnen: – War Diaries van de genoemde militaire onderdelen.
– Correspondentie tussen de auteur en de geciteerde personen.

Download ministory

MINISTORY XXXVI
Bijlage bij Nieuwsbrief No.48
MAJOR-GENERAL STANISLAW FRANCISZEK SOSABOWSKI V.M., O.B.E., TER GELEGENHEID VAN ZIJN HONDERDSTE GEBOORTEDAG.
door J.J.Lorys

Stanislaw Franciszek Sosabowski, de latere generaal en commandant van de Ist Polish Independent Parachute Brigade Group, werd geboren op 8 mei 1892 in Stanislalow, een stad in het zuidoosten van polen, dat in de jaren van de Poolse deling door Oostenrijk-Hongarije was bezet.
De jonge Stanislaw blonk uit door hard werken, het vermogen kennis te vergaren èn door te geven aan anderen, en zijn totale toewijding aan de zaak van de Poolse bevrijding.
Hij was het tweede kind in een gezin met twee zonen en twee dochters. Zijn vader Franciszek stierf toen Stanislaw slechts 11 jaar oud was. Dit betekende niet alleen het verlies van het hoofd van het gezin, maar ook van de enige kostwinner. Een geestelijke van het gymnasium waar Stanislaw net op zat, kwam erachter dat Sosa- bowski’s familie in financiële moeilijkheden verkeerde. Hij stelde Stanislaw voor andere leerlingen bijles te geven en op die manier wat geld te verdienen om zijn moeder te helpen het gezin te onderhouden. Stanislaw ging hierop in en werd de kostwinner van het gezin.
Gedurende de jaren vóór de Eerste Wereldoorlog bereidden jonge Polen zich voor op de taak om Polen te bevrijden van het juk van de bezettende machten. Stanislaw vond, terwijl hijzelf studeerde en les gaf aan zijn leerlingen, nog tijd om aan deze aktiviteiten deel te nemen. Hij werd lid van diverse organisaties, geheime en semi-ondergrondse, zoals de ‘Druzyny Strzeleckie’ (van één van de 24 afdelingen van dit Scherpschutterslegioen werd hij commandant) en de ‘Sokol’ (‘Valken’). Hij richtte ook de padvindersgroep in Stanislalow op.
Tijdens deze eerste jaren, en ook gedurende de rest van zijn leven, was hij uiter-mate geïnteresseerd in het bestuderen van de geschiedenis en van militaire zaken. Nadat hij het gymnasium in Stanislalow had afgemaakt, ging hij naar Krakow waar hij twee jaar handelskennis studeerde.
In het voorjaar van 1914 werd Stanislaw gerecruteerd voor het Oostenrijkse leger als een ‘Jednoroczniak’ (gedurende één jaar).
Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, werd hij naar het oostelijk front gestuurd, waar hij in 1915 gewond raakte. Hij moest een intensieve behandeling in het hos-pitaal ondergaan om een beschadigde zenuw in zijn knie te doen genezen. Als gevolg daarvan was hij niet meer in staat tijdens de rest van de oorlog in de frontlinie te staan.
Hij trouwde in 1916 en kreeg twee zoons.
Sosabowski keerde in 1918 terug naar Polen waar hij in Lublin, een stad in het centrum van Polen, in kontakt kwam met de POW (Polska Organizacja Wojskowa – Poolse Militaire Organisatie) en deelnam aan het ontwapenen van de Oostenrijkers. In het Poolse leger verkreeg hij de rang van Majoor in april 1919. Hij wijdde de rest van zijn leven aan de militaire dienst.
In de jaren tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog was Sosabowski commandant van diverse eenheden van het Poolse leger en werd hij bevorderd tot kolonel.
In de jaren 1922-1923 studeerde Sosabowski aan de Poolse Hogere Krijgsschool in Warschau, en daarna doceerde hij op dezelfde school, van 1929 tot 1937, logistiek. Hij was altijd een hartstochtelijke sportman, bestudeerde militaire zaken en schreef talrijke artikelen in militaire tijdschriften. Hij publiceerde twee boekjes: ‘Wychowanie zolnierza i obywatela’ (De opleiding van de soldaat en de burger) en ‘Kwatermistrzostwo w polu’ (De intendeance te velde).
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog voerde Kolonel (Staf) Sosabowski het bevel over het 21e Regiment Infanterie ‘Dzieci Warszawy’ (Kinderen van Warschau). Het regiment was een onderdeel van de 8e Infanterie Divisie, die behoorde tot het leger van Modlin. Het was de taak van dit leger de Duitse aanval uit Oost-Pruisen te weerstaan. Twee regimenten van de 8e Divisie werden overrompeld door de felle vijandelijke aanval, maar niet het 21e Regiment onder commando van Kolonel Sosa-bowski. Dit regiment behield zijn discipline en volledige strijdvaardigheid ge-durende deze kritieke dagen, evenals tijdens de resterende periode van de Poolse campagne, toen het Grochow district van Praga in de oostelijke voorsteden van Warschau werd verdedigd. Warschau capituleerde op 28 september 1939 en op die dag legde het regiment van de ‘Kinderen van Warschau tijdelijk de wapens Generaal Rommel, commandant van het Leger van Warschau dat de hoofdstad verdedigde, verwoordde zijn waardering voor de operaties van het regiment in zijn agor er van 29 september 1939 als volgt:
‘Met bijzondere waardering moet ik de heldhaftigheid, de vasthouden ei en e zelfopofferingsgezindheid benadrukken van de soldaten van het 21e Regiment Infanterie onder commando van hun uitstekende bevelvoerende officier Kolonel (Staf) Stanislaw Sosabowski, die op de slechtste momenten tijdens de kritieke fase van de Slag, van 2 tot 6 september, erin slaagde zijn regiment onder controle te houden en, samen met 8 PAL (Regiment Lichte Artillerie), de terugtocht van de divisie te dekken.
Na de capitulatie van Warschau ging Kolonel Sosabowski in krijgsgevangenschap, maar na slechts een paar dagen ontsnapte hij. Hij nam onmiddellijk kontakt op met de ondergrondse organisatie ‘Sluzba Zwyciestwu Polski’/SZW (Leger voor de Vrijheid van Polen) en begon met het organiseren van de ondergrondse Vereniging voor ex- soldaten van het 21e Regiment Infanterie, dat aktief was in Warschau gedurende de gehele Duitse bezetting van Polen. Aangezien hij een bekende persoon was in Warschau, had de Duitse Gestapo hem spoedig in de gaten. De ondergrondse leiding stuurde hem eerst naar Lodz, daarna naar het platteland van Lublin, en uiteindelijk stuurde Generaal M.Tokarzewski-Karaszewicz, commandant van het SZW, Sosabowski als zijn eerste officiële koerier met een bericht naar Generaal W.Sikorski, die een Pools leger in Frankrijk op poten zette.
Na de van van Frankrijk bereikte Sosabowski de kust van Groot-Brittannië, waar hij de 4.Kadrowa Brygada Strzelcow/4.KBS (4e Kader Infanterie Brigade) organiseerde. Hij begon met het trainen van de soldaten in sabotage oorlogsvoering in het najaar van 1940. Begin 1941 startte hij een parachtistentraining. Hij overwoog parachu-tisten te gebruiken om het Poolse ondergrondse leger in Polen te steunen in de strijd tegen de Duitsers. In totaal werden 316 guerrillastrijders, de z.g.
‘Cichociemni’ of’Stil en Onzichtbaar’, naar Polen gestuurd. Het was in deze tijd dat Sosabowski besloot een parachutistenbrigade in het leven te roepen.
De taak die Sosabowski zich had gesteld was ontzagwekkend. Zijn eerste probleem was om de Poolse autoriteiten in Engeland te overtuigen van het idee om zo’n brigade op te zetten. Toen,op een dag in begin 1941, voor hij naar Londen ging voor een bijeenkomst met de generale staf, vertrouwde hij zijn adjudant, Luitenant J.Dyrda, toe dat het doel van de reis was de goedkeuring te verkrijgen voor zijn idee. Dyrda was stomverbaasd: hoe kon in vredesnaam een parachutistenbrigade worden gecreëerd uit een paar honderd mannen, voor het merendeel officieren, waarvan de meesten op gevorderde leeftijd waren (niet veel jonger dan Sosabowski zelf, die 49 was)? Ónmogelijk! En inderdaad, toen Sosabowski terugkwam uit Londen keek hij zuur. Om een gesprek te beginnen vroeg de adjudant naar het resultaat
van het bezoek. Sosabowski antwoordde eenvouding: ik kreeg geen steun in Londen. Toch veranderde de mening van Sosabowski door deze tijdelijke terugslag niet.
En uiteindelijk kwam er toch een Poolse Parachutistenbrigade, hetgeen geheel te danken was aan het doorzettingsvermogen van Kolonel Sosabowski.
Om zijn brigade voor te bereiden op de strijd moest Sosabowski buitengewone in-spanningen verrichten om versterkingen, passende militaire uitrusting en oefen-terreinen te verkrijgen, om nog maar te zwijgen van vliegtuigen en vliegvelden. De resultaten van zijn harde werken waren spoedig zichtbaar. Op 23 september 1941, nadat hij een gevechtsoefening en een parachutistensprong van een compagnie had geïnspecteerd, zei Generaal W.Sikorski, de bevelhebber van het Poolse leger, tegen de soldaten van de 4e Kader Infanterie Brigade: ‘Vanaf nu zijn jullie de EERSTE PARACHUTISTEN BRIGADE, en ik ben er zeker van dat jullie, geleid door jullie commandant, jullie militaire plichten zullen vervullen.’
Kolonel Sosabowski voelde zich slechts soldaat van het Poolse leger en hij trainde zijn brigade alleen met het doel voor Polen te vechten. Toen in 1943 Generaal Browning, bevelhebber van de Britse parachutisteneenheden, tijdens een van zijn bezoeken aan de Poolse brigade, suggereerde dat de Poolse brigade onder Brits bevel zou moeten komen als onderdeel van de Ist Airborne Division en dat Sosabowski commandant van deze divxsie zou moeten worden (de Britten hadden ook een tekort aan soldaten), weigerde Sosabowski botweg. Hij realiseerde zich echter dat de zaak niet alleen persoonlijk en militair, maar ook politiek van aard was. Daarom stelde hij aan Browning voor dat deze over zijn suggestie zou spreken met Generaal Sikorski, die de Poolse brigade de volgende dag zou bezoeken. Generaal Browning wachtte dat echter niet af en vertrok dezelfde dag.
Op 6 juni 1944 werd de nieuwe opperbevelhebber van het Poolse leger, Generaal K.Sosnkowski, gedwongen, onder het dreigement dat de Poolse Parachut isten Brigade zou worden ontbonden, toe te geven aan de herhaalde verzoeken van SHAEF (Suprerae Headquarters Allied Expeditionary Forces) en de brigade vrij te geven om pichten te vervullen aan het West-Europese front, onder Brits bevel.
De 15e juni was voor Kolonel Sosabowski en zijn mannen een historische dag: de brigade kreeg haar vaandel uit Polen en Sosabowski werd bevorderd tot Major-General. Het begin van de opstand in Warschau op 1 augustus van hetzelfde jaar was een trau¬matische schok voor alle Polen en natuurlijk ook voor de soldaten en de commandant van de Poolse Parachutisten Brigade.
Alle pogingen van de Poolse militaire en politieke leiders om Poolse parachutisten – een bataljon of zelfs een compagnie – naar Polen te sturen om de strijdende op-standelingen te helpen, mislukten. Voor alle betrokkenen was het een bittere teleurstelling. In plaats van in Polen te vechten nam de brigade in september 1944 deel aan de grootste veldslag van Geallieerde luchtlandingstroepen tijdens de Tweede Wereldoorlog: Operatie Market-Garden.

Generaal Sosabowski inspecteert soldaten van zijn Parachutisten Brigade. (Foto via George F. Cholewczynsky, USA).

Net als tijdens de verdediging van Warschau in 1939 toonde Generaal Sosabowski tijdens de Slag om Arnhem buitengewone moed en leiderschap.
Op 21 september werd het grootste deel van de Parachutisten Brigade gedropped bij Driel. Omdat er geen boten waren om de Rijn over te steken, namen de soldaten van de Poolse Brigade verdedigende stellingen in rond Driel. De volgende morgen werden ze aangevallen door vijandelijke strijdkrachten, bestaande uit ongeveer een batal-jon infanterie, gesteund door pantservoertuigen. Als gevolg hiervan werden enkele Poolse voorposten verlaten. Men moet niet vergeten dat voor sommige Poolse troepen dit de vuurdoop was. De Duitsers hoefden niet zuinig te zijn met hun munitie, ter-wijl de Polen slechts beperkte hoeveelheden ter beschikking hadden. Spoedig werd de kreet ’spaar munitie’ in de Poolse linies gehoord. Toen ze soldaten de vooruit ge¬schoven posities zagen verlaten, begonnen sommige mannen uit de hoofdlinie ook aanstalten te maken zich terug te trekken. Op dit duidelijk kritieke moment tijdens de strijd sprong Sosabowski bijna letterlijk uit zijn hoofdkwartier, joeg degenen die hun posten verlieten terug en bezwoer deze krisis alleen al door zijn aan¬wezigheid en autoriteit.

De Polen hadden bijna geen anti-tank wapens in Driel omdat deze enkele dagen eerder op de noordelijke oever waren geland bij de Britse divisie. Om die reden waren zij zelfs niet in staat pantservoertuigen tegen te houden. Bij de Polen waren inmiddels twee Britse gepantserde verkenningswagens aangekomen. Hun commandant weigerde Poolse verzoeken in te willigen om het vuur te openen op grond van het feit dat de taak van zijn eenheid slechts uit verkennen bestond. Toen Sosabowski dit vernam sprong hij op het enige ‘vervoermiddel’ dat beschikbaar was – een damesfiets – peddelde voor de Britten uit en riep ‘Volg mij!’. De Britse commandant kon deze opdracht niet weige¬ren , kwam uit de dekking te voorschijn , opende het vuur en bracht de Duitse pant-servoertuigen tot zwijgen. De Duitsers kwamen hierdoor tot de konklusie dat de Polen ook enkele anti-tank wapens hadden en staakten tijdelijk hun opmars uit die richting. Dit gaf de Polen een adempauze , die hen in staat stelde verdere vijandelijke aanvallen af te slaan.
Het tweede kritieke moment was bij het begin van de oversteek van de rivier in de nacht van 23 op 24 september. Ter voorbereiding hierop was de brigade in groepen verdeeld, in grootte afgestemd op het verwachte formaat van de boten die vanuit het zuiden zouden worden aangevoerd. Ongelukkigerwijs waren de boten die uiteinde¬lijk arriveerden kleiner. Dit had tot gevolg dat een verwarde massa mannen zich in de uiterwaard verzamelde , wachtend op het moment dat ze konden worden overgezet. Deze situatie werd zeer gevaarlijk omdat de Polen onder zwaar vijandelijk vuur kwamen te liggen. Generaal Sosabowski bekeek de operatie vanaf een nabijgelegen dijk. Op dit kritieke moment greep hij in en nam persoonlijk het commando: hij beval een hergroepering van degenen aan de rivierkant, stopte de aanvoer van nieuwe man-schappen, reorganiseerde hen en rekende op deze manier met de krisis af.
Na de slag wachtte Generaal Browning niet lang met het vereffenen van de rekening met de buitenlandse generaal met wie hij diverse meningsverschillen had gehad.
De weigering om de Poolse Brigade onder zijn commando te stellen en om het commando over de Britse divisie op zich te nemen, was het eerste en wellicht het aller-belangrijkste. Hij schreef een brief naar zijn superieuren met het verzoek Generaal Sosabowski van zijn commando te ontheffen, omdat Browning moeilijkheden ondervond in de samenwerking met hem.
Generaal Sosabowski had geen vrienden in de Poolse generale staf: Generaal Sikorski was in 1943 bij een vliegtuigongeluk om het leven gekomen en Generaal Sosnkowski was van commando over het Poolse leger ontheven, ook al op het verzoek van de Britse autoriteiten. Op suggestie van Generaal Kopanski, de chef van.de generale staf, gaf de Poolse president W.Raczkiewicz Generaal Sosabowski door middel van een brief waarin hij hem bedankte voor het oprichten van de Poolse Parachutisten Brigade en voor het bevel voeren in de strijd, een ander commando. Voor zijn kundige commando over de brigade werd Generaal Sosabowski onderscheiden met het KRZYZ WALECZNYCH (Dapperheidskruis) en een soortgelijke onderscheiding ontvingen meer dan 150 van zijn mannen.
Noch Brownings brief, noch de behandeling door de Poolse autoriteiten hadden tot resultaat dat Sosabowski in achting daalde bij zijn manschappen en bij het grote publiek. Zijn mannen zagen hem aan het werk; zijn bewonderaars lazen over hem in talrijke Poolse en andere publikaties.
Na de oorlog bleef Generaal Sosabowski in ballingschap in Engeland als een politiek émigré. Hij was een van de oprichters van de Polish Airborne Forces Association, die bestond uit ex-leden van de Parachutisten Brigade en later hun kinderen.
Hij publiceerde talrijke artikelen, schreef boeken en gaf lezingen over de ge-schiedenis van de brigade.
In Polen adopteerde 6.Pomorska Brygada Desantowo-Szturmowa (voorheen Parachutisten-divisie) zijn naam en deze heet nu 6.P.B.S-D van Generaal Stanislaw Franciszek Sosabowski. In september 1992 werd een monument in de vorm van een borstbeeld van Generaal Sosabowski onthuld in Krakow.
Generaal Sosabowski stierf in Londen op 25 oktober 1967.
De president van de Poolse regering in ballingschap benoemde door middel van een decreet van 11 november 1988 wijlen Generaal Sosabowski tot lid van KAWALEROW ODRODZENIA POLSKI (Kameraden van de Wedergeboorte van Polen). Tevens werd hem de onderscheiding KRZYZA KOMANDORSKIEGO z GWIAZDA (Commandokruis met Ster van deze Orde) toegekend uit erkenning voor zijn verleende diensten wat betreft het orga¬niseren, trainen en commanderen van de lst Polish Independent Parachute Brigade Group. HIJ RUSTE IN VREDE.

Download ministory

MINISTORY XXXV
Bijlage bij Nieuwsbrief No.47
ANGSTIGE DAGEN OP PREIJEN
door G.H. Maassen Sr.
Oosterbeek, zondag 17 september 1944 – ’s Morgens in de Gereformeerde kerk merkten we dat er iets gaande was. We hoorden veel vliegtuigen in de lucht, meer dan we gewend waren. De kerkdienst was korter dan gewoonlijk. De dominee was blijkbaar ongerust en voelde zich niet op zijn gemak. Na de dienst ging iedereen haastig naar huis. Bij Schoonoord viel het ons op dat daar veel Duitse militairen onder de bomen stonden (daar waar nu de parkeerplaats is). Toen we via de Stationsweg de Paul Krugerstraat hadden bereikt, doken Geallieerde vliegtuigen naar beneden.
Even later hoorden we de kogels op het wegdek van de Stationsweg ketsen. We doken weg onder de bomen en toen het stil was gingen we gauw naar huis (Mariaweg 32). Later die dag hoorden we dat de spoorlijn bij Station-Laag was gebombardeerd. Enkele bommen waren verkeerd terecht gekomen en hadden onder andere twee doden tot gevolg gehad bij het Stenen Kruis.
Tussen de middag zaten we te eten toen we in de verte een gezoem hoorden dat steeds luider werd. Met mijn vrouw, mijn schoonouders, waarbij we inwoonden, en de buren, de heer en mevrouw Huisman, gingen we de achtertuin in. Wat we toen zagen was on¬gelooflijk. Zover het oog reikte zag je vliegtuigen. Plotseling dook een groot aan¬tal toestellen naar beneden. We konden wel zien dat ze niet neerstortten, maar wat het te betekenen had wisten we niet. Wat er ook gebeurde, het was in ieder geval in de buurt van Wolfheze, dachten we. Even later hing de lucht vol parachutes met allerlei kleuren. Het was een machtig gezicht, maar we hadden eigenlijk geen idee wat er aan de hand was. De vrouwen gingen naar binnen, naar de kinderen, maar wij mannen bleven vol spanning staan tot het begon te schemeren. Toen besloten we naar binnen te gaan omdat we toch niets meer konden zien. Mijn schoonvader, de heer J.P. Kelderman, zei dat hij nog even aan de weg wilde gaan kijken, maar de heer Huisman en ik zeiden dat hij dat niet moest doen. Maar hij was eigenwijs en ging toch. De buurman en ik gingen naar binnen, naar onze kant van het huis, want we zouden bij elkaar blijven. Even later schrokken we omdat we op de weg hoorden schieten en hollen. Kort daarop kwam mijn schoonvader binnen wankelen met zijn hand aan het rechter bovenbeen. Hij had een kogel door zijn dijbeen gekregen en er was sprake van een slagaderlijke bloeding. Hij vertelde dat hij was aangeroepen in het Duits, maar in plaats van te antwoorden was hij teruggerend, waarop de Duitsers hadden geschoten. Het had zijn dood kunnen zijn. Het bloedde hevig en mijn vrouw legde een knevelverband aan. We durfden niet de straat op om hulp te gaan halen bij het Groene Kruis, dat vlak in de buurt was aan de Joubertweg.
De volgende dag waarschuwden we de wijkverpleegster. Dat ging mondeling van huis tot huis: wij waarschuwden de overburen, die op hun buurt hun buren inlichtten, enzovoorts. Telefoon hadden de meeste mensen in onze buurt toen nog niet.
Op het kruispunt Paul Krugerstraat/Mariaweg stonden Britse soldaten, ’Tommies’ genaamd. Ze stonden daar alsof ze met vakantie waren. We waren bevrijd, dachten we, maar we waren toch voorzichtig. Langs de Utrechtseweg, ter hoogte van de brandweerkazerne (waar nu restaurant Klein Hartenstein is), lagen lijken van Britse en Duitse soldaten. Over de weg liepen parachutisten in de richting van Arnhem. Wat stond er te gebeuren?
In de namiddag zagen we weer vliegtuigen naar beneden duiken, maar nu wisten we dat het zweefvliegtuigen waren. Daarna werden honderden parachutisten afgeworpen. Vanuit onze tuin konden we dat allemaal prachtig zien, maar niet wat in de verte op de grond gebeurde. De buren bleven bij ons en er werd gezamenlijk gegeten. Wij hadden een baby van zeven weken (Theo), en de buren hadden drie kleine kin¬deren, twee meisjes en een jongen.
Dinsdag 19 september werd er van alle kanten geschoten,, zo klonk het tenminste. Transportvliegtuigen kwamen laag over en we konden de afwerpers van de manden in de deuropening zien staan. We wenkten dat ze terug moesten omdat wij, gezien het vele schieten, de indruk hadden dat de Duitsers aan het opdringen waren. Ze be-grepen het niet en zwaaiden vrolijk terug.
Omdat het steeds gevaarlijker werd dachten we er over een betere bescherming te zoeken. We besloten een schuilkelder achter in de tuin te maken. Toen Huisman en ik daarmee bezig waren ontploften vijftig meter achter ons, in de tuinen van de buren, enkele granaten. Snel doken we in het reeds gegraven gat. Toen het stil was zeiden we tegen elkaar dat we behoorlijk stomme dingen aan het doen waren. Wat nu? Onze kelders waren niet geschikt om in te vertoeven omdat ze geen gewelf hadden. Gelukkig konden we terecht bij de familie Janssen (hij was stoffeerder) in de Paul Krugerstraat. Onze achtertuinen grensden aan elkaar. Met wat babygoed verhuisden we naar de kelder van Janssen en vanaf dat moment zaten we daar met veertien per¬sonen. Na lang schikken konden we allemaal een plaatsje vinden op een matras of op een kistje. Onze zoon hadden we tussen ons in op een matrasje op een paar plan¬ken. Naast Janssen woonde Eijmers, die electricien was en een winkeltje had in electro spullen. In samenspraak hebben we in de keldermuur een gat gemaakt zodat we bij elkaar konden komen. Op die manier hadden we twee vluchtwegen tot onze be¬schikking. Naast ons, op de hoek van de Paul Krugerstraat en de Mariaweg, stond de bakkerij van Crum. Dit kruispunt was bezet door de Britten en ook bij Janssen en Eijmers zaten ze in huis. Het slapen, het eten en het drinken zou een groot pro¬bleem worden. Voor onze kleine hadden we alleen maar enkele blikjes gecondenseerde melk, die we aanlengde met water. Als we naar boven naar het toilet wilden moesten we dat kenbaar maken aan de Engelsen. De kreet ‘dubbeljoesie’ was voldoende.
Woensdag 20 september – Na een toch wel rustige nacht begon het ’s ochtends weer hevig tekeer te gaan. De buren en wij besloten om weg te gaan. Mijn ouders woonden in Driel en de ouders van buurvrouw Huisman in Heveadorp. We pakten de weinige spullen die we mee hadden genomen en gingen richting Steijnweg. Toen we bijna bij het kruispunt Steijnweg/paul Krugerstraat waren aangekomen, barstte een bombarde-ment los van granaten zodat horen en zien je verging. De stenen en het hout van de daken vlogen ons om de oren. We doken een huis binnen en stonden daar in de gang te bidden. Twee oude mensen die daar woonden vonden het oorlogsgeweld blijkbaar heel gewoon. De man, die naar later bleek stokdoof was, stond in de tuin te harken. Zijn vrouw haalde hem op ons aandringen binnen; hij had geen schrammetje. Het huis stond te dreunen op zijn grondvesten, maar gelukkig werd het niet getroffen. Toen het eindelijk weer rustig werd wilden we verder via de Utrechtseweg en de Hoofd¬laan naar het Benedendorp. Wij wilden naar het Drielse Veer en de buren naar Hevea¬dorp. Maar net waren we weer onderweg of daar begon het schieten weer. We vluchtten weer een huis binnen. Het was reeds verlaten door bakker Van het Hof en zijn gezin (tot enige tijd geleden was hier de VIVO-winkel van De Boer gevestigd). Wij wachtten tot het weer stil werd en besloten toen om weer terug te gaan. Overal tussen de huizen zagen we Engelsen zitten, loerend in de richting van de spoorlijn. Ze waren zeer waakzaam. Het eerder genoemde kruispunt zag er verschrikkelijk uit. Stenen, hout, pannen, windveren, etc. lagen op de weg en je kon er haast niet overheen. Bij Janssen teruggekomen werden we liefdevol ontvangen. Daar zaten we dan weer, lijdzaam en geduldig wachtend op de dingen die komen zouden. Diverse huizen aan de Paul Krugerstraat en de Steijnweg stonden nu in brand. In de namiddag kwamen twee oude mensen vragen of ze ook binnen mochten. Het waren de heer Terlaag en zijn vrouw, die op de Graaf van Rechterenweg woonden, op de hoek bij het Station-Hoog. Hun huis was in brand geschoten. We begrepen niet hoe ze heelhuids bij ons waren gekomen. Met enig schikwerk konden ze erbij. Regelmatig kwam een Brit, waarschijn-lijk de commandant, in de kelder kijken. Hij had rood doorlopen ogen, want slapen was er niet bij voor deze kerels.
De volgende dag wilde ik even naar huis om wat spullen op te halen voor ons zoontje. Ik vroeg toestemming aan de Engelsen en rende vervolgens door de al hoog staande boerenkool. Prompt struikelde ik en lag languit tussen de stronken. Ik stond op en hoorde lachen. Toen ik om keek zag ik drie para’s tussen de boerenkool, die ik niet had opgemerkt. Ik moest natuurlijk ook lachen maar rende meteen door naar ons huis. Daar aangekomen hoorde ik een geluid en zag een Engelsman op een stoel zitten in de voordeuropening, met een stengun op zijn knieën. Hij lachtte naar mij, want hij had mij uiteraard al lang gezien. Er was een loopgraaf langs ons huis gemaakt en in de voortuin zat een Brit ingegraven. Beide Britten hielden het oog op het kruispunt Mariaweg/Joubertweg. Toen ik in het huis bezig was de spulletjes op te zoeken, hoorde ik het ratelen van het machinepistool van de man in de voortuin. Ik keek voorzichtig door het raam en zag drie Duitsers dood over de heg hangen. Ter verklaring: langs de tuin van het huis op de zuidwestelijke hoek Joubertweg/Mariaweg stond langs de Joubertweg een heg. De Duitsers hadden staande op de Joubertweg over de heg gekeken in de richting van het kruispunt Mariaweg/Paul Krugerstraat. De Engelsman die hun doodvonnis had getekend, stak een sigaret op, en ik maakte dat ik weg kwam. De Duitsers zitten al in de Joubertweg, dacht ik, en dat bleek later inderdaad zo te zijn. In de boerenkool lagen geen Britten meer, maar ik moest wel dekking zoeken, want de kogels floten mij om de oren.
Toen ik terug kwam in de kelder, slaakte men een zucht van verlichting. Ze hadden dichtbij horen schieten en vreesden voor mijn leven. Ik vertelde wat ik had gezien en dat de Duitsers al dicht in de buurt zaten. We hoorden een eigenaardig knarsend geluid, hetgeen een Duits gemotoriseerd kanon bleek te zijn. Het kwam uit noorde-lijke richting de Mariaweg afrijden, schoot het huis van bakker Crum in brand en takelde ook ons huis flink toe. Verder dan het kruispunt Mariaweg/Paul Krugerstraat ging het gevaarte niet. Aan de Engelsen die in het huis zaten, waarin ook wij ver¬bleven, konden we merken dat het niet best ging. Ze zeiden niets, maar we konden het aan hun ogen zien. We waren bang en gelaten. Wat zou er gebeuren wanneer de Duitsers weer terug kwamen?

Links: Het deel van de Oosterbeekse wijk Dreijen waar deze Ministory zich afspeelt. 1. Huis van de families Huisman & Kelderman/Maassen (Mariaweg 30/32); 2. Huis van de families Janssen & Eijmers (Paul Kruger¬straat 25/27); 3. Huis ‘dove man’; 4. Bakkerij Crum (Paul Krugerstraat 23). (Fragment van een kaart van Oosterbeek uit 1939/1940, uitgegeven door Boekhandel Romijn, collectie Gemeentearchief Renkum). Rechts: Het huis van de families Huisman (links) en Kelderman/Maassen(rechts). Op deze na-oorlogse foto staat in de tuin de heer J.P.Kelderman, die zich na de amputatie van zijn been op krukken moest voortbewegen. Op de voorgrond een mast van de troleylijn, die toen door de straat liep. (Foto: collectie auteur).

Vrijdag 22 september – Al vroeg in de morgen werd er weer flink op los geschoten. Het was een hels lawaai en deze keer was het wel heel dichtbij. We hoorden opnieuw vliegtuigen, maar we hadden geen notie van wat er buiten gebeurde. Door de angst die we hadden voelden we helemaal geen honger, terwijl we in die dagen toch maar weinig voedsel hadden gehad. In de loop van de dag werd er een gewonde Engelsman bij ons in de kelder gebracht. Zijn kameraden vroegen ons of wij voor hem wilden zorgen. Dat gaf ons wel te denken. Hij had een zware schouderwond en we legden hem midden in de kelder op een matras. Een van ons die goed Engels sprak, onder¬hield zich met hem en stelde hem gerust. Boven ons hoofd hoorden we de Britten schieten en het leek op een man tegen man gevecht.
Laat in de middag werd het beangstigend stil. Zouden ze er nog wel zijn? We durfden niet te gaan kijken. Afwachten dus maar. We voelden dat het afgelopen was en dat de Engelsen het niet konden houden. Het schieten klonk nu verder weg en zo gingen we de nacht in.
In de loop van de volgende morgen hoorden we voetstappen naast het huis. Zware voetstappen – Duitse! Ja hoor, we hoorden Duits praten, dus het was weer zover: we waren weer bezet! Om erger te voorkomen riepen we dat er burgers in de kelder zaten. Boven aan de trap verscheen een dikke Duitser, die een gemoedelijke kerel leek te zijn. We vertelden hem dat we een gewonde parachutist bij ons hadden.
Hij kwam naar beneden en gaf de gewonde een Engelse sigaret. Hij zei tegen ons dat hij de gewonde zou laten ophalen. Daarna verdween hij om even later terug te keren met blikjes voedsel, die hij op zolder had gevonden en die van de Engelsen waren geweest. Wij mochten ze hebben.
De gehele zaterdag bleef het vrij rustig. We hoorden buiten wel wat geluid en het rijden van voertuigen, maar we bleven toch maar rustig in de kelder. Alleen als het noodzakelijk was dat we naar boven gingen, om naar het toilet te gaan of om water te halen, dan moesten we wel. Toen ik ook een keer naar boven ging, keek ik stiekum uit het raam. Het was stil op straat en ik zag geen enkele soldaat. De Britten waren teruggetrokken, maar waar naar toe?
Zondag 24 september – In de loop van de morgen was er veel geschreeuw van Duitsers. We moesten weg en wel zo snel mogelijk. Dit waren echte Nazi’s. Ze hadden vuile gezichten en wilde ogen. Ze kwamen rechtstreeks van het front. De dekens mochten we niet meenemen, de ‘heren’ moesten slapen. We pakten onze spullen op mijn oude fiets, legden de kleine in de kinderwagen en daar gingen we, via de achtertuin langs ons huis naar de Mariaweg. Achter ons huis op de bleek lag een gesneuvelde Engelsman met zijn geweer naast zich. Hij had een kussen onder zijn hoofd en een zware halswond. Bij de buurman op het pad lag een dode, oudere Duitser. Hij lag op zijn rechterzij en zijn linkerarm stond rechtop,wij zend naar de hemel. Het was een naargeestig gezicht.
Met een witte vlag voorop gingen we in de richting van Station-Hoog: de families Janssen, Huisman en Maassen en mevrouw Kelderman, mijn schoonmoeder. Waar de heer en mevrouw Terlaag op dat moment waren, kan ik mij niet meer herinneren.
Onderweg zagen we een enorme troep, de wegen lagen vol met dakpannen, hout, glas, munitie, e.d.. We konden er bijna niet door.
Langs de oostzijde van de Dreijenseweg, net voorbij de brug, lagen dode Engelsen. Er stonden kapot geschoten voertuigen en …. opeens was er stilte. Voor ons was het een onvoorstelbare stilte na zoveel dagen van verschrikkelijke herrie.
Bij de Amsterdamseweg aangekomen, staken we recht over en vervolgens gingen we over de hei en door het bos in de richting van Schaarsbergen, naar de Apeldoornse- weg. Veel evacuees waren uit de regio Arnhem op weg naar Apeldoorn. Daar was in¬middels bekend geworden wat er in onze omgeving gebeurd was. Men kwam ons tegemoet met paard en wagens. Gelukkig maar, want de meesten van ons konden niet meer. Moeders met kinderen, oude vrouwen en mannen werden op de wagens geladen. Mijn vrouw, onze baby en mijn schoonmoeder ook. Zij waren doodop. Bij café Banning, vlak voor Apeldoorn, kregen we een beker heerlijke soep. Wat smaakte dat!
Na enige tijd moesten we verder en werden we naar een cocosmattenfabriek gebracht. In de hallen was stro neergelegd en daar zochten we een plaatsje op. We kregen te eten en vervolgens konden we met ons gastgezin mee op weg naar Hofstraat 35.
We werden liefdevol ontvangen (de naam van die mensen weet ik niet meer), maar al gauw bleek dat het huis te klein was met ons drieën erbij. In de tussentijd was mijn schoonmoeder door een ander echtpaar meegenomen, terwijl de familie Huisman bij verwanten introk. De Janssens waren richting Friesland vertrokken.
De volgende dag kwam een neef van onze Oosterbeekse buren, Arnold Huisman, ons ophalen en nam ons mee naar zijn huis in de Brinkhorsterweg. We hebben het goed bij ze gehad en daar zijn we ze altijd dankbaar voor gebleven.
Na verloop van tijd vernamen we dat mijn schoonvader inmiddels ook in Apeldoorn terecht was gekomen. Hij lag daar in een ziekenhuis waar men helaas had moeten besluiten zijn rechterbeen boven de knie te amputeren. Behalve de kogelwond had hij in De Tafelberg verwondingen door granaatscherven opgelopen en was stof in de wonden gekomen. Op de plek waar hij lag was op een gegeven moment de gehele buiten¬muur weggeslagen en stond het dak op instorten. Op donderdag 21 september waren hij en de andere gewonden geëvacueerd naar Apeldoorn.

Download ministory

MINISTORY XXXIV
Bijlage bij Nieuwsbrief No.46
DE EERSTE VIJFENTWINTIG AIRBORNE HERDENKINGEN IN BEELD, 1945 – 1969,
door R.P.G.A.Voskuil
Dertig jaar was hij bij de Airborne herdenkingen in Arnhem en Oosterbeek aanwezig: Herman Truin, fotograaf uit Arnhem. Vaak gekleed in een lichte regenjas, soms met zijn hoed enigszins achter op zijn hoofd, was hij met zijn camera een vertrouwde figuur bij alle bijeenkomsten tijdens de jaarlijkse herdenking.
Eerst fotografeerde hij de herdenkingen op eigen initiatief en later op verzoek van het Oosterbeekse Airborne Comité. Na 1969, toen de laatste georganiseerde herdenking plaats vond, waarbij dit comité was betrokken, werkte hij weer op free-lance basis.
Na zijn overlijden op 24 oktober 1974 werd zijn bedrijf opgeheven en veel van zijn materiaal werd opgeruimd. De negatieven van zijn herdenkingsfoto’s uit de periode 1945 tot en met 1969 bleven echter bewaard en deze worden nu beheerd door de heer Henk Vreman in De Steeg. De collectie vormt een unieke bron van visuele informatie over de eerste 25 jaar van de herdenkingen van de Slag om Arnhem.
In september van dit jaar zal in het Gemeentehuis in Oosterbeek een tentoon-stelling worden georganiseerd van onder andere deze herdenkingsfoto’s. Tevens zal een fotoboek over dit onderwerp verschijnen met teksten in het Nederlands en het Engels.
Vooruitlopend op de tentoonstelling en het fotoboek is deze Ministory gewijd aan de fotograaf Truin en zijn herdenkingsfoto’s.
Herman Truin werd geboren in Zwolle op 15 april 1904. Op zijn derde jaar verhuis-den zijn ouders naar Arnhem, de stad waar Herman de rest van zijn leven zou blijven. De fotografie had al vroeg zijn belangstelling en in de dertiger jaren begon hij op free-lance basis allerlei fotowerk te doen.

Herdenkingsdienst op de Airborne Begraafplaats, september 1949. (foto: H.Truin)

Fotograaf Herman Truin (2e van rechts) in gesprek met de heer en mevrouw Urquhart en met een onbekende veteraan, (foto: collectie H.Vreman)

Bij de inval van de Duitsers in mei 1940 was hij gemobiliseerd en hij nam deel aan de gevechten op de Grebbeberg. Tijdens de Duitse bezetting was hij aktief in de illegaliteit.
Toen de stad Arnhem na de gevechtshandelingen in september 1944 op last van de Duitsers moest worden verlaten, evacueerde hij met zijn vrouw naar Apeldoorn. Na de bevrijding van Arnhem in april 1945 was Herman Truin een van de eersten die naar de verwoeste en geplunderde stad terugkeerde met een vergunning van het Britse leger en van het Nederlands Militair Gezag. Hij bezat nog één fototoestel en via relaties kon hij aan materiaal en aan een vergrotingsapparaat komen. Zijn foto-atelier in Arnhem was geheel vernield, maar door bemiddeling van de Arnhemse burgemeester Matser kreeg hij onder in het gebouw ‘Sacré Coeur’ aan de Velperweg, dat als noodstadhuis fungeerde, een ruimte die hij als donkere kamer kon inrichten. Samen met drie andere fotografen, de heren Kramer, de Booijs en de Kreuk, fotografeerde Herman Truin het gehavende Arnhem. Met zijn kleinbeeld- camera zwierf hij door de stad. Het waren echter niet alleen de verwoestingen die hij op foto vastlegde, maar ook het leven van alledag.
In september 1945 vindt de eerste herdenking van de Slag om Arnhem plaats. Herman Truin is erbij en fotografeert de onthulling van het Arnhemse Airborne monument en de eerste steenlegging van het Airborne monument in Oosterbeek. Ook legt hij de herdenkingsdienst op de Airborne begraafplaats op foto’s vast, met als indrukwekkend en ontroerend hoogtepunt het leggen van bloemen door Oosterbeekse kinderen op de graven van de gesneuvelden. Deze fotoreportage is voor Truin het begin van een dertig jaar durende betrokkenheid bij de herdenkingen. Hoewel zijn gewone fotowerk, waaronder veel industrie-fotografie, hem volledig in beslag nam, hield hij elk jaar in september veel tijd vrij voor de herdenkingen.

Hij was altijd aanwezig bij de aankomst in Oosterbeek van de speciale trein (de Airborne Special ), waarmee de Britse en Poolse pelgrims uit Hoek van Holland arriveerden. Gedurende de daarop volgende dagen zag men hem overal met zijn camera aan het werk. Hij fotografeerde niet alleen de vaste programma onderdelen, zoals de begroetingsbijeenkomst in de Oude Kerk in Oosterbeek, de herdenkingsdienst op de Airborne begraafplaats en het leggen van kransen bij de monumenten, maar hij was vaak ook aanwezig bij de onthulling van plaquettes, bij tochten per bus over de voormalige slagvelden en bij recepties. Iedereen kende hem en hij kende iedereen.
’s Avonds en ’s nachts ontwikkelde hij de films en maakte hij van ieder negatief vergrotingen, die in een paar albums werden geplakt. Op de avond van het vertrek van de pelgrims kwam hij met zijn vrouw Rosie naar station Oosterbeek-Hoog om met de groep mee te reizen naar Hoek van Holland, vanwaar de boot naar Engeland vertrok. In de trein gingen de albums rond en Herman en Rosie noteerden de bes-tellingen. De bestelde foto’s werden dan later opgestuurd. Dit systeem werkte uitstekend en in de loop der jaren vonden grote aantallen foto’s zo hun weg naar Engeland. Dat de Britse en Poolse gasten zijn fotowerk op prijs stelden bewijzen de bedankbrieven die hij naderhand ontving.
Voordat de herdenkingsdagen geheel voorbij waren maakte Truin ook nog een aantal afdrukken voor de speciale editie van het Oosterbeekse weekblad ‘HOOG & LAAG’. Deze ‘Airborne Memorial Edition’ met het complete verslag van de herdenkingen en met de foto’s van Herman Truin, werd aan alle Britse en Poolse pelgrims uitgereikt in de trein, na het vertrek uit Oosterbeek. Dit gebaar werd door iedereen zeer gewaardeerd.
In 1954 gaf het Oosterbeekse Airborne Comité een boekje uit over de Slag om Arnhem. De tekst van deze uitgave werd verzorgd door Brigadier C.D.Mackenzie, in september 1944 General Staff Officer I, Ist Airborne Division. Het tweetalige boekje kreeg de titel ‘It Was Like This/Zo Was Het’.

Eerste steenlegging Airborne Monuent, Oosterbeek, 25 september 1945 (foto: H.Truin)

Achter in het boekje werd een aantal foto’s opgenomen van de herdenkingen uit de periode 1946 – 1954. Deze foto’s werden gekozen uit de collectie van Herman Truin. Veel van de door Truin gemaakte foto’s werden later in Engeland gebruikt om in, tijdschriften zoals ’PEGASUS’ (‘The Journal of Airborne Forces’) en ‘THE EAGLE’ (‘The Journal of the Glider Pilot Regimental Association’) verslagen van de herdenkingen te illustreren.
Maar niet alleen in Engeland bestond belangstelling voor zijn foto’s. Ook veel Nederlanders deden bestellingen, zodat hij nog lang na september bezig was met het afdrukken van de herdenkingsfoto’s. Vaak werd hij hierbij geholpen door zijn goede vriend Henk Vreman. Het zakelijk en administratieve gedeelte van het werk werd voor een groot deel geregeld door Truin’s vrouw Rosie.
Toen na Truin’s overlijden een inventarisatie werd gemaakt van zijn herdenkings- foto’s, bleek dat er bijna 1300 negatieven bewaard waren gebleven uit de periode 1945 tot en met 1969. Alleen in 1968 was hij door persoonlijke omstandigheden niet in de gelegenheid geweest de herdenkingen te fotograferen.
Het unieke van de collectie is dat de foto’s een vrijwel doorlopend beeld geven van de eerste tot en met de 25ste herdenking. Ieder jaar waren er ook wel andere fotografen die foto’s maakten, maar alleen Herman Truin was er, op 1968 na, altijd bij. Bovendien gaf zijn speciale band met het Oosterbeekse Airborne Comité hem de gelegenheid als enige fotograaf bij besloten bijeenkomsten aanwezig te zijn. Natuurlijk is bij de fotoreportages altijd de nadruk gelegd op de herdenkingsdienst op de Airborne begraafplaats. De eerste foto’s uit de collectie tonen de begraaf¬plaats in september 1945, met graven gemarkeerd door witte kruisen en langgerekte heuveltjes van zwarte aarde. De daarop volgende jaren zien we hoe de begraafplaats verandert. Bij de graven komen planten en de vlakte van zwarte aarde verandert in een grasveld. Het ‘Cross of Remembrance’, dat eerst bij de ingang staat, wordt naar de andere kant van de begraafplaats verplaatst. Op de foto’s van september 1952 zien we dat de metalen grafkruisen zijn vervangen door witte grafstenen. De herdenkingsdienst op de begraafplaats is vanaf 1945 altijd volgens een vast patroon gehouden. In de loop der jaren zien we hoe Truin in die routine is gegroeid en tijdens de plechtigheid altijd precies op het juiste moment op de goede plaats staat om zijn foto’s te maken.
In tegenstelling tot de plechtigheid bij het monument in Driel, waar Truin zelden fotografeert, laat hij bij de kranslegging bij het Airborne monument tegenover Hartenstein en bij het monument bij de Rijnbrug in Arnhem, zelden verstek gaan. Het is interessant om op de foto’s van de opeenvolgende jaren te zien hoe in de zwaar gehavende omgeving van het monument bij de brug en bij het Airborne monument in Oosterbeek de wederopbouw vordert.
Aardig zijn ook de foto’s van de bijna vergeten traditie van de ’tea-parties’ bij de Oude Kerk of in de Concertzaal in Oosterbeek.
Het spreekt vanzelf dat de bezoeken van leden van het Nederlands Koninklijk Huis uitgebreid zijn vastgelegd. De hoogtepunten vormen het bezoek van Koningin Wilhelmina in 1946 ter gelegenheid van de onthulling van het Airborne Monument in Oosterbeek en de aanwezigheid van Koningin Juliana en Prins Bernard bij de 25ste herdenking in 1969. Minder bekend is het feit dat al in 1947 Prins Bernard de herdenkingsdienst op de Airborne begraafplaats bijwoonde.
Het bekijken van de foto’s van Herman Truin zal voor veel ouderen een herkenning zijn van gezichten en gebeurtenissen uit het verleden. Voor anderen, die de eerste 25 herdenkingen niet bewust hebben meegemaakt, vormen ze een illustratie voor het feit dat de huidige herdenkingen een traditie hebben, die diep geworteld is in de streek rond Arnhem.
Deze Ministory kwam tot stand dankzij de bereidwillige medewerking van de heer Henk Vreman uit De Steeg.

Download ministory

MINISTORY XXXIII
Bijlage bij Nieuwsbrief No.45
EEN OPMERKELIJKE VONDST.
door: W.Boersma
Zoals aan vele lezers wel bekend zal zijn worden er in de grond nog regelmatig voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog gevonden. Vaak is het materiaal vergaan of zo erg aangetast dat het van geen waarde meer is, maar soms komt er toch iets voor de dag dat onze aandacht trekt.
Zo werd onlangs in Oosterbeek bij grondwerkzaamheden een bijzondere vondst gedaan. Op een lokatie waarvan bekend is dat er tijdens de Slag om Arnhem een verbindingspost van de Royal Artillery is geweest, is een hoeveelheid onderdelen van radioapparatuur gevonden.
Enige jaren geleden had het Airborne Museum van een voormalig verbindingsman de plaats opgekregen waar hij, voor de terugtocht over de Rijn op 25 september 1944, zijn radioset zou hebben begraven. Hij had het toestel in jute zakken verpakt en in de grond gestopt. Een onderzoek ter plaatse bracht wel de resten van jute, maar helaas geen radiotoestel aan het licht.
De vondst die nu in de buurt is gedaan versterkt het vermoeden dat het verhaal van enkele jaren geleden waarschijnlijk juist is, maar dat de zender al eerder is opgegraven.
Het Airborne Museum heeft de gehele vondst kunnen verwerven en aan haar collectie toegevoegd.
De vondst bestaat uit de volgende voorwerpen:
Twee hoofdtelefoons DLR no 5 S, gemerkt ‘L.T.B.A.2.’
Een handmicrofoon No 8 voor de afstandsbediening unit ‘F’ van de radio WS No 22. Een seinsleutel No 2 MK 2 ZA 2869 voor de WS 22.
Een verlichtingslampje No 6A ZA 12645 voor de bedienaar van de radiozend- ontvanger WS No 22.

Een deel van de opgegraven onderdelen van de Britse zend- ontvang apparatuur na het schoonmaken. (Foto: B.de Reus).

Een doorgesneden aansluitkabel voor het aansluiten van een radio-accu op een aggregaat.
Een opgerolde tien meter lange antennekabel, die op drie plaatsen doorgesneden is. Ook ontbreken de aansluitpluggen.
Een kapotgeslagen voltmeter, gemerkt ‘MOVING COY 1943 DC’.
Een aantal van deze onderdelen draagt duidelijk sporen van vernieling, Waarschijn¬lijk zijn ze opzettelijk onklaar gemaakt. Dit is bijvoorbeeld duidelijk te zien bij de diverse kabels en bij de seinsleutel, die een aantal stelschroeven mist waardoor hij niet meer gebruikt kan worden.
Verder is er een metalen kist met het opschrift ‘TELEGRAPH EQUIPMENT UNIT B’ gevonden. Aan deze kist zitten nog enkele resten van jute.
In de kist zitten twee houten haspels met antennedraad. Op de ene haspel, die bestaat uit meerdere lagen hout, staat te lezen: ‘Reel Aerial No 4 ZA 10043, Aerials 110 No 1 4,5 – 5,6 MC/S’.
De draadantenne op de haspel heeft een plugaansluiting voor de antennevoet No 10 en No 11, die onder meer gebruikt worden voor de radiozend-ontvanger WS No 22. De andere haspel is gemaakt van drie lagen triplex en is in betere staat, maar de tekst is slechter leesbaar. Hiervan is alleen te ontcijferen: ‘Aerial 140 Feet No 1, Cat No ZA 16589. Deze draadantenne heeft een aansluiting voor de radiosets WS No 19, WS No 22, zender No 76 en ontvanger R 109.
De beide draadantennes maken deel uit van de standaarduitrusting van een radio- zend-ontvanger WS No 22.
Verder bevat de kist een rol blank koperen antennedraad,een seinsleutel en een pak berichtenformulieren (‘Army Form No C2136 Small’).
De seinsleutel is van een type dat niet behoord bij de standaarduitrusting van een van de radiotoestellen die bij Arnhem gebruikt zijn. Na reiniging bleken alle koperen onderdelen gemerkt te zijn met het nummer 14. Een foto van deze sleutel is naar het museum van het Royal Corps of Signals in Engeland gestuurd voor nadere informatie.
Tussen het pak berichtenformulieren zijn ook de resten van een aantal opgevouwen berichtenformulieren (‘Large’) en blanco papieren gevonden. Deze zijn met potlood beschreven. Bij nadere bestudering bleken het delen van radiotelegrafie- en telefonieberichten te zijn. Ook zijn er aantekeningen bij die handelen over de verschillende radioprocedures.
Het Museum hoopt hiermee eindelijk originele berichten in handen te hebben die tijdens de Slag om Arnhem werden verzonden. Vol verwachting zijn wij begonnen deze stukken berichtenwisseling te analyseren met behulp van onder meer de voor-schriften ‘Signal Training (all arms) Pamphlet’ no 5 en no 7 en ‘Field Service Pocket Book Pamphlet’ no 4.
We hadden eerst de indruk dat we meelazen met de verbindingsmensen die onder zulke moeilijke omstandigheden hun taak deden. We kunnen uit de documenten zien hoe de radiomensen probeerden met elkaar in contact te blijven, hoe ze probeerden, ondanks de slechte verbindingen, toch een bericht te verzenden. Er werd om her¬haling gevraagd, de zogenaamde ‘woord-tweemaal’ methode werd toegepast en be¬richten werden via andere stations doorgezonden en soms gecodeerd.
Tijdens het bestuderen van de documenten stuitten we echter ook op een aantal aantekeningen over berichtenprocedures, die op blanco papier geschreven zijn. Dit zijn duidelijk aantekeningen die niet tijdens de gevechten gemaakt zijn. Het zijn waarschijnlijk papieren van een instructie of een oefening in Engeland. Daar de andere aantekeningen in hetzelfde handschrift zijn geschreven, is het dus niet zeker dat het om delen gaat van berichten die tijdens de Slag om Arnhem verzonden zijn. Het is heel goed mogelijk dat het geheel een aantal kladpapieren betreft van een oefening of instructieles, waarbij de verschillende radiotelefonie- en telegrafie procedures nog eens doorgenomen werden.
Naast bovengenoemde documenten zijn er ook delen van een brief gevonden. Hiervan kunnen we het plaatsstempel en een meisjesnaam ontcijferen. Misschien dat deze vondst ons in de toekomst op het spoor van de radiobedienaar kan brengen.
Al met al zijn het wel papieren die nooit meegenomen hadden mogen worden naar Arnhem en ze waren zeker niet bestemd om na ruim 45 jaar als relikwieën ge-koesterd en bestudeerd te worden.
De verschillende radio-onderdelen hebben inmiddels een waardige plaats in het Airborne Museum gekregen. De documenten zijn in het museumarchief opgenomen.

Download ministory

MINISTORY XXXII
Bijlage bij Nieuwsbrief No.44
LUITENANT-KOLONEL M.E.M. HERFORD MBE MC, EEN NIET ‘AIRBORNE’ DOKTER IN DE WILLEM III KAZERNE TE APELDOORN, 25 SEPTEMBER – 16 OCTOBER 1944,
door: H.van den Breemen

Wie is Martin Herford, van wie één van de as he was in Apeldoorn he PUT THE GERMANS bij het tot stand komen van de Willem III Hier volgt zijn verhaal.
Airborne dokters later zei: ‘As soon AT WORK’. En wat is zijn rol geweest kazerne in Apeldoorn als hospitaal?
Afgestudeerd als dokter in 1937, ging hij in in januari 1938 naar Spanje, waar de burgeroorlog woedde, om de ‘Society of Friends’ (Quakers) te helpen bij het verzorgen van ontheemde kinderen. Het was in de tijd dat Franco de Duitse en Italiaanse luchtmacht de gelegenheid gaf ongehinderd bombardementsvluchten uit te voeren. De vernietiging was vreselijk.
Begin 1940 ging hij naar Finland. Hij reisde mee als dokter van een afdeling vrijwilligers voor het Finse leger, dat streed in de Fins-Russische oorlog. De Russen dwongen echter een wapenstilstand af en de vrijwilligers zaten klem in Finland.

Dr Herford

Met een flinke portie geluk kreeg Herford in januari 1941 van de Russische ambassadeur in Stockholm een visum om door Rusland te reizen. Een reis die hem voerde via Leningrad naar Odessa, over de Zwarte Zee naar Constantinopel, via Ankara, Sirië, Libanon en Palestina en hem uiteindelijk naar Cairo in Egypte bracht. Hier begon zijn militaire loopbaan en werd hij aangesteld bij het 24th Casualty Clearing Station, Royal Army Medical Corps (RAMC), dat op het punt stond naar Griekenland te vertrekken. De Duitsers dwongen het Expeditie Leger echter tot een terugtocht en in april was hij weer in Cairo. Tijdens de terugtocht had hij een trein ‘georganiseerd’ voor het vervoer van gewonden. Hiervoor werd hij onderscheiden met het MBE.

Hij werd aangesteld als plaatsvervangend commandant van het 7th Motor Ambulance Corps, een eenheid van 70 ambulances die het vervoer van gewonden in de westelijke Woestijn verzorgde. Een half jaar later kreeg hij het bevel over het 16th Motor Ambulance Corps. Tijdens de terugtocht op El Alamein werd zijn auto opgeblazen door een mijn en was hij een tijdje uit de roulatie.
In april 1943 werd hij benoemd tot plaatsvervangend commandant van No.200 Field Ambulance. Deze eenheid was toegevoegd aan No.231 ‘Malta’ Brigade, die onder commando stond van (toen nog) Brigadier Roy Urquhart. Samen met deze brigade maakte hij de invasie van Sicilië mee en een onafhankelijke landing bij Porto Venere in Italië. Voor beide akties werd Dr.Herford onderscheiden met het Military Cross.
In November 1943 keerde de brigade terug naar Engeland om zich voor te bereiden op de invasie van Normandië. Dr.Herford werd bevorderd tot Luitenant-Kolonel en kreeg het commando over No.163 Field Ambulance. Een maand na de invasie in Normandië kwam hij aan en volgde met zijn eenheid de Guards Armoured Division naar Brussel.
EN DAN BEGINT OP 17 SEPTEMBER OPERATIE MARKET GARDEN.
Op 23 september ontmoette Dr.Herford bij de brug in Son Brigadier Bagger, commandant van de medische eenheden van het Airborne Corps. Brigadier Eagger was zeer verontrust over de situatie bij de Eerste Britse Airborne Divisie bij Oosterbeek. Er waren berichten binnen gekomen waarin melding werd gemaakt van 2000 gewonden en van een schreinend tekort aan medische voorraden. Er werd be-sloten dat Dr.Herford de beschikking zou krijgen over reserve medische voor¬raden en zou proberen deze over de Rijn te krijgen. Er was echter een ernstig tekort aan boten. Niettemin vertrokken 79 voertuigen vanuit Nijmegen naar Driel. Vlakbij de plek die Dr.Herford als kampement gekozen had, werd de kolonne van de weg gecommandeerd door Major General Thomas, commandant van de 43st ‘Wessex’ Division. ‘What the hell is a medical unit doing here? I want guns!’ Een nachtelijke poging om de Rijn over te steken ging niet door wegens gebrek aan boten.
In de ochtend van 24 september keerde Dr.Herford terug naar het hoofdkwartier van de 43st Division. Daar was General Horrocks in bespreking met Major General Thomas. Dr.Herford kreeg toestemming om een poging te wagen overdag, onder dekking van een Rode Kruisvlag, de Rijn over te steken.
Om ongeveer vier uur troffen Dr.Herford, Captain Louis (Medical Officer Airborne Corps) en vier gewondenverzorgers, H.W.Belmore, A.H.Hill, J.J.Keegean en A.Moore, voorbereidingen om over te steken. Een Rode Kruisvlag werd uitgespreid op de dijk bij Driel, voorraden werden aangedragen en in een boot geladen. Het groepje peddelde naar de overkant en ging aan land. Onder dekking van een Rode Kruisvlag ging Dr.Herford op onderzoek uit. Er waren drie mogelijkheden: 1) vijandelijk vuur zou een eind maken aan de actie, 2) ze zouden binnen de grenzen van de perimeter landen en mogelijk zouden maatregelen getroffen kunnen worden om meer voorraden over de rivier te brengen, 3) ze zouden in de Duitse linies terecht komen. Dr.Herford had besloten zich in dat geval als onderhandelaar voor te doen.
Het laatste gebeurde, want al snel werd hij door de Duitsers aangehouden. Dr.Herford zei dat hij een onderhandelaar was, waarop ze hem vroegen waarom hij dan geen witte vlag had. Herford antwoordde dat een Rode Kruisvlag hetzelfde was en dat hij een ‘Hohe Offizier’ wenste te zien. Hij werd geblindoekt, maar voor hij werd weggevoerd gaf hij de Rode Kruisvlag aan een Duitser en zei dat zijn groepje zich nog bij de oever van de Rijn bevond en teruggestuurd moest worden. (Later hoorde hij dat dit inderdaad gebeurd was).
Een Duitser bracht hem naar wat hij dacht een bataljons-hoofdkwartier. Zijn blindoek werd afgedaan en gedurende enige tijd werd hij ondervraagd. Er was onduidelijkheid of hij als gevangene of als onderhandelaar beschouwd moest worden. Herford maakte duidelijk wat hij wilde. Doortocht van voorraden facili-teiten voor het overbrengen van nog meer voorraden en evacuatie van de gewonden. (Dr.Herford was tot de middag van 25 september niet op de hoogte van de regeling die Dr.Warrack met Dr.Skalka had getroffen).
De volgende morgen vroeg werd Dr.Herford per auto naar Paleis Het Loo in Apel-doorn gebracht. Daar ontmoette hij Oberfeldarzt Sangerling, de hoogst aanwezige Duitse medische officier in de regio. Onder een kop koffie, die werd geschonken

in porceleinen kopjes uit de inventaris van het paleis, werd de situatie van de gewonden aan Britse en Duitse zijde besproken. Dr.Sangerling vertelde dat de Apeldoornse ziekenhuizen en hospitalen overvol waren met Duitse en Britse ge-wonden. Hij verwachte nog veel meer gewonden uit de omgeving van Arnhem en was bang dat hij ze per goederentrein zou moeten afvoeren naar Duitsland.
Dr.Herford verklaarde dat het Geallieerde leger spoedig de Rijn over zou zijn en dat Dr.Sangerling beter de Duitse gewonden kon evacueren. Tijdens dit gesprek kreeg Dr.Herford een positieve indruk van Dr.Sangerling, die door het verdere verloop der gebeurtenissen bevestigd zou worden.
Hij nam Dr.Herford mee naar de lege Willem III kazerne, die hij in wilde richten als een soort doorgangspost voor ongeveer 500 gewonden.
Daarna maakten ze een ronde langs de Apeldoornse hospitalen. In één daarvan, de St.Joseph Stichting ontmoette Dr.Herford Captain T.Redman van 133 Para Field Ambulance, die tijdens de landing gewond was geraakt en gevangen was genomen. Hij had prachtig werk gedaan voor de Britse gewonden en de Duitse chirurgen geholpen bij operaties op zowel Duitse als Britse gewonden. Dr.Redman vertelde dat een gedeelte van de medische troepen weliswaar krijgsgevangen genomen was, maar nog steeds aan het werk was, o.a.e-en chirurgisch team in het St.Elizabeth Gasthuis in Arnhem.
Zodra hij dit gehoord had kwam Dr.Herford op de gedachte die waarschijnlijk een aantal Britse gewonden het leven gered heeft. Hij stelde Dr.Sangerling voor de Willem III kazerne in te richten als AIRBORNE HOSPITAAL en de gewonden te laten verzorgen door operatie-teams en personeel van de Field Ambulances. Herford zou er dan voor zorgen dat het benodigde materiaal en voorraden over de Rijn konden komen. Het lag aan de andere kant van de rivier te wachten. Hij wees er daarbij nogmaals op dat de Geallieerden spoedig de Rijn over zouden komen en dan zeker onder de indruk zouden zijn van de zorg voor de gewonden.
Het idee sprak Sangerling wel aan. Hij voerde diverse telefoontjes. Het idee van een Airborne Hospitaal zou in overweging genomen worden, maar het voorstel ten aanzien van de voorraden werd afgewezen.
Toen ze samen met Dr.Redman terugkwamen in de Willem III kazerne, waren de * eerste gewonden daar reeds aangekomen. Er was ook een groepje gewondenverzorgers bij, maar veel konden die niet uitrichten. Er was gebrek aan alles en het was duidelijk dat er zeer snel medische voorzieningen en meer gewondenverzorgers moesten komen.
In de middag nam Dr.Sangerling Dr.Herford mee naar Arnhem voor een bezoek aan een ‘Senior German Officer’. Voor ze Arnhem bereikten werd hij weer geblindoekt. Later kwam Herford erachter dat deze ‘Senior Officer’ Generaal Bittrich was.
Na enige discussie werd zijn blindoek afgedaan en werd hem te verstaan gegeven dat hij te veel gezien en gehoord had en daarom als krijgsgevangene beschouwd werd, maar wel een speciale. Dr.Herford verklaarde dat hij zolang hij zich nuttig kon maken wilde blijven. Daarop kreeg hij toestemming om naar het St. Elizabeth Gasthuis te gaan. Hier ontmoette hij Major Longland van 16 Para Field Ambulance. Er werd afgesproken zo snel mogelijk alle mogelijke soorten hulp naar de Willem III kazerne in Apeldoorn te sturen.
Toen Dr.Herford bij het vallen van de avond in de Willem III kazerne in Apeldoorn terugkeerde waren daar reeds 600 gewonden binnengebracht, waaronder een aantal zeer zwaar gewonden. Dr.Redman stond samen met zijn gewondenverzorgers en een jonge vrouw die uit Oosterbeek was meegekomen, voor een onmogelijke taak. De beloofde hulp uit Arnhem was niet gekomen. (Jaren later hoorde Dr.Herford dat dit toch het geval was geweest. Major Smith, 133 Para Field Ambulance, Captain Logan, Regimental Medical Officer 2nd Battalion, en Captain Keesey, 16 Para Field Ambulance, en een groep van twintig gewondenverzorgers met ongeveer vijftig gewonden waren tegen elf uur aangekomen. Ze waren echter opgesloten in een ander gebouw, zonder licht en water. Pas de volgende morgen werd hun bewegingsvrijheid toegestaan en kon Major Smith beginnen met het opzetten van de eerste operatie-kamer in de kazerne).
Vroeg in de ochtend van 26 september kwam het bericht dat 500 lichtgewonden zich klaar moesten maken voor transport. Even later kwam er eenzelfde bevel voor veertig ’ draagbaar-patienten’, dus zwaargewonden. Een scherp protest van Dr. Herford voorkwam het transport van deze groep.

In de loop van de morgen kwam er bericht van Dr.Sangerling dat het i ee van een volledig Airborne Hospitaal officieel was goedgekeurd en dat al het ri se medische personeel en hun uitrusting naar de kazerne gestuurd zou wor en. Gedurende de dag arriveerden naast de gewonden en gewondenverzorgers ook een aantal medische officieren. Onder hen Luitenant-Kolonel Marrable, commandant van 181 Airlanding Field Ambulance en Luitenant-Kolonel Alford, commandant van 133 Para Field Ambulance. Deze begonnen direkt orde te scheppen in de tamelijk chaotische toestand.
Kolonel Warrack, die de evacuatie van de gewonden uit Oosterbeek had geregeld, kwam tegen de schemer met de laatste truck in de kazerne aan. Het enige wat hij had geweten, was dat de gewonden naar Apeldoorn werden vervoerd. Na aankomst verstrekte Dr.Herford hem de nodige informatie.
De volgende morgen, 27 september, belegde Kolonel Warrack een vergadering voor de ‘senior staff’ waarbij hij Dr.Herford vroeg de situatie uiteen te zetten en te vertellen welke politiek hij ten opzichte van de Duitsers gevolgd had. Dr.Herford deed dat en vond een zodanig bijval dat Kolonel Warrack voorstelde hem te benoemen tot plaatvervangend commandant. Tevens zou Dr.Herford zijn rol als bemiddelaar bij Dr.Sangerling voortzetten. Dr.Redman werd aangesteld als liaison officier tussen de kazerne en de Apeldoornse ziekenhuizen. (Hierbij dient opgemerkt te worden dat Herford en Redman de enige twee Britse officieren waren die redelijk Duits spraken).
Het moet gezegd worden dat Dr.Sangerling en zijn assistent Dr.(Major) Kramer binnen de mogelijkheden die zij hadden, er alles aan deden de Britten te helpen. Ook de hulp van Nederlandse kant was hartverwarmend. Dekens en voedsel werden aangeboden en zwaargewonden werdén in Apeldoornse ziekenhuizen door Nederlandse artsen geopereerd. Dokter Van Vierssen Trip is hierbij voor Dr.Herford van grote hulp geweest.
De Duitsers, die tot dan toe erg onzeker waren geweest over de Geallieerde doorbraak, begonnen na een dag of tien hun zelfvertrouwen te hervinden. En op 16 oktober, toen de meeste gewonden reeds naar Duitsland waren getransporteerd, was het duidelijk dat de volgende dag het laatste transport zou plaats vinden. Kolonel Warrack had al een schuilplaats voorbereid in de kazerne.
Dr.Herford besloot in een opwelling voordeel te trekken uit het donkere en regenachtige weer en die avond te ontsnappen. Samen met Padre Dan McGowan kroop hij uit een raam en sloop hij het kazerneterrein af.
Dr.Herford had gepland de derde nacht na hun ontsnapping de Rijn over te zwemmen. Toen ze bijna bij de Rijn waren raakten Herford en McGowan elkaar kwijt. (Padre McGowan werd weer gevangen genomen).
Dr.Herford zwom alleen de Rijn over en bereikte veilig de overkant. Hij werd opgepikt door manschappen van de 101 US Airborne Division. Na een verkwikkende slaap werd hij in de morgen van 19 oktober naar het hoofdkwartier van de 43st Wessex Division gebracht, waar hij verslag uitbracht en zijn rapport schreef.
In april 1945 ging Dr.Herford terug naar Apeldoorn om Dokter Van Vierssen Trip te bezoeken. De stad was drie dagen tevoren, op 17 april, door de Canadezen bevrijd. Hij kwam tot de ontdekking dat Major Fraser en ongeveer twintig ge-wonden daar nog waren. Ze stonden op het punt om naar huis te worden gevlogen.
Op 29 maart 1945 was Luitenant-Kolonel Martin Edward Meakin Herford voor zijn werk in Apeldoorn onderscheiden met de Distinguished Service Order.
Bronnen: – Correspondentie met Dr.Herford en Dr.Redman.
– ‘Reports by Medical Officers Ist Airborne Division’
– ‘All in the day’s work’, Journal RAMC, 1952.
– ‘Campaigning Notes 1940-45’, Col.M.E.M.Herford, The Bristol Medico Chirurgical Journal, 1946.
– ‘A touch of providence’, M.E.M.Herford (niet gepubliceerd).
Aanvullingen, opmerkingen of commentaar worden gaarne tegemoet gezien door: H.van den Breemen, Lupinenstraat 16, 6942 VB Didam.

Download ministory

MINI STORY XXXI
Bijlage bij Nieuwsbrief No.43
door: R.N. Sigmond

Zondag 17 september 1944, de vliegbasis Down Ampney in Engeland, een uur of half- tien ’s morgens. Manschappen van het 14e peloton van de ‘D’ Compagnie van het 7th (Galloway) Battalion The Kings Own Scottish Borderers 1) arriveren in vracht¬wagens bij hun zweefvliegtuig. ‘Scallywags’ 2) was er met grote witte letters op de romp van het zweefvliegtuig geschilderd naast ‘chalknumber’ 283. Het peloton telt 26 man, inclusief de pelotonscommandant Lieutenant W.G.’Taffy’ Beddoe en Sergeant Hogwood.
Nog 25 minuten voor het vertrek. Het zweefvliegtuig, type HORSA, wordt nog ge¬controleerd door de piloten, Staff Sergeant Lovett en zijn 2e piloot Sergeant Wilson, beiden van het ‘E’ Squadron The Glider Pilot Regiment. Tot de lading behoren tevens een handkar en een vouwfiets.
Het doel voor zweefvliegtuig 283 is de landings-zone ‘S’, het gebied ten noord¬westen van de boerderij de Reijerscamp vlakbij Wolfheze.
Het ‘Operational Record Book’ van het 48e Squadron RAF geeft aan dat de 23 vlieg¬tuigen van dit squadron binnen 18 minuten opstegen, het eerste om 09.55 uur. Dakota KG 364 steeg op om 10.05 uur. De start van Flight Officer Taylor’s Dakota met z’n sleep HORSA 283 gaat perfect.
Temidden van tientallen andere sleep-combinaties wordt koers gezet richting Nederlandse kust. Rond een uur of twaalf komt het deels onder water gelopen eiland Schouwen Duiveland in zicht.
Nog geen tien minuten later schreeuwt Staff Sergeant Lovett dat hij een nood¬landing moet gaan maken. Dakota KG 364 kampt met problemen. Naast een motor¬storing zijn er moeilijkheden met de radioverbindingen.

Het 14e Peloton ‘D’ Compagnie 7 KOSB. Links bovenaan Cpl. A.Trotter. Voorste rij 2e van links L/Cpl D.Heaton, 5e van links Lt. Beddoe en rechts naast hem Sgt. Hogwood. Foto genomen in Scarborough, 1943. ( Collectie auteur ).

Lovett moet nu snel handelen omdat grote delen van het eiland onder water staan. Begin 1944 hadden de Duitsers eerst het gebied geevacueerd en daarna geïnundeerd. Na een maand of twee mochten de boeren van wie de landerijen niet onder water waren gelopen terug om het land te bewerken. Onder hen was de toen 31-jarige boer Langeraad: “Die zondag zag de lucht zwart van de vliegtuigen. Met het mooie weer zaten we met de boeren op de dijk voor onze boerderij en probeerden we ze te tellen Plotseling haakte er een af en cirkelde rond.”

Modern kaartje van de omgeving van Dreischor op Schouwen Duiveland. Het zwarte driehoekje geeft de plaats aan waar glider 283 op 17 sep¬tember 1944 een noodlanding moest maken.
1. Boerderij van Langeraad; 2. de ‘Jannetje Jacoba Hoeve’.

Corporal Andrew Trotter reageert gelaten op de melding van de zweefvliegtuig-piloot. De manschappen haken elkaar de armen en wachten op de klap van de landing.
Staff Sergeant Lovett landt zijn HORSA zweefvliegtuig achter de boerderij van Langeraad, enkele kilometers ten zuidoosten van het plaatsje Dreischor.
Lance Corporal Donald Heaton weet zich te herinneren: “Het eerste wat we zagen toen we uit de glider sprongen en dekking zochten langs een sloot was een boerderij en een paar meisjes die appels aan het plukken waren. Lieutenant Beddoe riep de piloten , Sergeant Hogwood en de sectie-commandanten bij elkaar om de situatie te bespreken.”
Intussen waren er meer Nederlanders op de dijk komen kijken, onder hen de toen 25-jarige Leen van der Werf en de toen 19-jarige A.P.Verjaal.
Inmiddels had Lieutenant Beddoe de sectie van Andrew Trotter op verkenning uit¬gestuurd in westelijke richting. De heer Langeraad: “We zagen de mannen uit het vliegtuig springen en dekking zoeken langs een sloot. Na een korte tijd ging een aantal op verkenning, anderen kwamen onze richting uit. De dreigende wapens gaven ons wel te denken! Iemand kwam op het idee om met een witte zakdoek te zwaaien. In korte tijd waren ze bij ons. Hun eerste vraag was of er ‘Germans’ waren. Met een atlas konden we ze duidelijk maken dat er op een afstand van tien kilo¬meter in Brouwershaven een kleine groep Duitsers was. Het zou meer dan een uur duren alvorens zij uit de richting van Dreischor 3) {lier zouden kunnen zijn. Alleen de polderdijken waren begaanbaar.”
Na een korte bespreking besluit Lieutenant Beddoe met zijn peloton richting de boerderij de ‘Jannetje Jacobahoeve’ te gaan en zich daar in te graven. Andrew Trotter herinnert zich dat tijdens de verkenning die hij met zijn sectie uitvoerde, er een gewapende politieman op hen toekwam. Na een kort beraad werd hij weggestuurd. “Wij dachten dat hij wel eens voor de Duitsers zou kunnen werken!”

Inmiddels hebben de manschappen zich rond de boerderij ‘Jannetje Jacobahoeve’ in¬gegraven. Andrew Trotter komt terug en meldt zich bij Lieutenant Beddoe en zegt dat hij Duitsers heeft gezien die een mortierstelling aan het graven zijn aan de noordzijde van de dijk. Lieutenant Beddoe stuurt alle Nederlanders weg in de richting van Dreischor. Van hieruit volgen de Nederlanders de gebeurtenissen.
Opnieuw overleg over de situatie; inmiddels is het een uur of vier. Aan de noord¬zijde de dijk en water, aan de oostzijde water, evenals aan de zuid- en westzijde. Munitie voor een paar uur. Een beslissing is moeilijk te nemen.
Dan naderen de Duitsers langs de noordzijde van de Zuiddijk. Er wordt op het zweefvliegtuig geschoten. De eerste Duitser die zijn hoofd boven de dijk uitsteekt, sneuvelt direkt; een tweede raakt gewond. Er volgt een vuurgevecht, waarbij nog een tweede Duitser sneuvelt. Het begint donker te worden en dan besluit Lieutenant Beddoe om nodeloos bloedvergieten te voorkomen en zich over te geven. Sommigen accepteren direkt zijn besluit, anderen geven slechts morrend toe.
Donald Heaton: “We vernielden onze wapens, namen de grendels eruit en stopten ze onder de grond. Ik nam ook de telescoop van mijn geweer en sloeg die kapot.” Een jonge Nederlander, die was achtergebleven op de boerderij, vroeg om een geweer. Er was niemand gewond geraakt van het 14e peloton.
De Duitsers namen het gehele peloton gevangen en marcheerden hen af in de richting Zierikzee, waar ze de nacht in een oude schuit moesten doorbrengen. De Duitsers gaven de heer Moermond, van een naburige boerderij, opdracht om de gesneuvelden af te voeren, hetgeen hij deed met een paard en wagen van een kennis van hem. Andrew Trotter herinnert zich dat ze, nadat ze krijgsgevangen waren gemaakt, een gewonde Duitser moesten meenemen. Ook zal hij nooit vergeten dat een oude vrouw hen appels aanbood onder het afmarcheren.

Sterk uitvergrote luchtfoto van de plaats op Schouwen Duiveland waar glider 283 neerkwam. De foto werd genomen op 23 september 1944, dus zes dagen na de noodlanding. Het uitgebrande wrak van de glider is op de foto zichtbaar als een donker kruisje in de bocht van de sloot. Links boven de boerderij van Langeraad.
De donker gekleurde sloot met de bocht is na de oorlog dichtgegooid en dus niet afgebeeld op het moderne topografische kaartje op de vorige pagina. (Foto: Topografische Dienst, Emmen).

In de loop van de volgende morgen gaat de heer Verjaal , met nog een man of zes, terug naar de ‘Jannetje Jacobahoeve’ . Ze vinden er munitie en een vouwfiets.
Door nieuwsgierigheid gedreven lopen ze naar het zweefvliegtuig. De heer Verjaal: “We klommen in het zweefvliegtuig en ik ging achter de stuurkolom zitten op de plaats van de piloot. Lachend riep ik de anderen toe: iedereen betaald? Dan gaan we! Op hetzelfde moment schoten de Duitsers dwars door het zweefvliegtuig heen. We sprongen er direkt uit met de handen omhoog. We moesten op een rij gaan staan. Ik dacht werkelijk dat ze ons dood zouden schieten. We moesten onze papieren laten zien. Ik had ze niet bij mij en iemand anders moest ze gaan halen. Daarna mochten we weg.”
Na dit voorval hebben de Duitsers het zweefvliegtuig nog onderzocht en vervolgens in brand gestoken.
De gevangen genomen manschappen worden afgevoerd naar Amersfoort. Het is opvallend dat ze daar al op 19 september aankomen.
Lieutenant Beddoe wordt gescheiden van z’n peloton en wordt regelmatig ondervraagd. Eenmaal wordt hij zelfs drie dagen in eenzaamheid opgesloten. Na verschillende krijgsgevangenkampen moeten de gevangenen, omdat de Geallieerden naderen, in kolonne naar Moosberg in Beieren marcheren. Het is dan half april. Na ongeveer een uur wordt de kolonne door Amerikaanse jachtvliegtuigen beschoten. Daarbij worden ongeveer zeven man dodelijk getroffen en vele anderen raken gewond. Nog steeds vraagt Beddoe zich af waarom de Amerikaanse piloten de kolonne gehavende krijgsgevangenen onder vuur namen. Uiteindelijk wordt Lieutenant ‘Taffy’ Beddoe bevrijd door Patton’s troepen. Na de oorlog emigreert hij naar Nieuw Zeeland.
Corporal Andrew Trotter en Sergeant Hogwood worden naar Oostenrijk op transport gezet en Trotter ‘viert’ zijn twintigste verjaardag in een krijgsgevangenkamp vlakbij Innsbruck.
Lance Corporal Donald Heaton komt uiteindelijk in Stalag IV D bij Halle terecht. Hij wordt bevrijd op 16 april 1945, wanneer onderdelen van het le Amerikaanse Leger Leipzig bereiken.
Van het 14e peloton overleed tijdens krijgsgevangenschap Private Little. Hij werd begraven op het Berlin War Cemetery.

NOTEN
1) Het 7th (Galloway) Battalion The King’s Own Scottish Borderers vormde samen met het Ist Battalion The Border Regiment en het 2nd Battalion The South Staffordshire Regiment de Ist Airlanding Brigade, die op zijn beurt weer een onderdeel vormde van de Ist (British) Airborne Division.
2) ‘SCALLYWAGS’. Het best op z’n plaats is de omschrijving van Andrew Trotter: “We were a mixture of good, bad, caring, selfish, but in the main we were the best platoon in ‘D’ Company, we looked after our own. Hence the name ‘SCALLYWAGS’!
3) Op de Afdeling Voorlichting van de gemeente Renkum bevindt zich een klein glas- in-lood raam, dat werd geschonken door de bevolking van Dreischor als dank voor de hulp van de gemeente Renkum tijdens de Watersnoodramp in 1953. Ook is er in Dreischor een ‘Renkumstraat’.
VERANTWOORDING
Dit artikel kwam tot stand dankzij de hulp van velen, waarvoor mijn hartelijke dank! De gegevens van het zweefvliegtuig kreeg ik van Luuk Buist uit Oosterbeek.
Via Engelse kontakten lukte het enkele inzittenden te achterhalen: Andrew Trotter en Donald Heaton, van wie ik de pelotonsfoto kreeg.
‘Taffy’ Beddoe correspondeerde met mij vanuit Nieuw Zeeland.
Een redactioneel stukje in de Zierikzeese Nieuwsbode hielp mij bij het zoeken naar Nederlanders die de landing gezien hadden. Acht interviews volgden. Een speciaal woord van dank voor mevrouw Van der Zande, toen mejuffrouw Van der Linden. Van haar kreeg ik een origineel K.O.S.B. baret embleem dat zij op 18 september 1944 langs de Zuiddijk had gevonden.
Robert Voskuil hielp mij bij de interpretatie van de luchtfoto’s. Die kreeg ik van de University of Keele in Engeland (4 november en 25 december 1944) en van de Topo¬grafische Dienst in Emmen (23 september 1944).

Download ministory

MINISTORY XIV
DE GESCHIEDENIS VAN DRIE OUDE DAMES IN DE STRIJD OM DE RIJNBRUG
Samenstelling: C.van Roekel, met medewerking van de heer H.P.Veenhuijsen.
Enige malen werd mij verzocht eens een ministory te wijden aan de gebeurtenissen nabij de Arnhemse Rijnbrug in september 1944. Steeds heb ik geantwoord dat de verslagen over de gevechten aldaar van een zo uitstekend gehalte zijn dat ik niet zou weten wat aan de boeken van Frost, Fairley, Boeree, Urquhart en Mackay toe te voegen. Ook aan Duitse zijde is er weinig meer dat niet bekend is. De inbreng van Kampfgruppe Brinkmann (Panzeraufklarungsabteilung van de Frundsbergdivisie), het tragische lot van Grabner met een deel van de Panzeraufklarungsabteilung van de Hohenstaufendivisie, de inzet van de tien verouderde opleidingstanks onder bevel van kapitein Knaust en het feit dat de gevechtsgroep Hummel met slechts twee opleidingstanks van het type Tiger I de brug bereikte, mag aan de geregelde bezoeker van ons Museum bekend worden geacht. Mijn voornemen om voorlopig geen “oude brugkoeien” uit de sloot te halen werd echter doorkruist op het moment dat ik op de Duitse televisie nog eens de film “Een Brug Te Ver” zag. Daarin komt een scene voor waarin een oud dametje wordt neergeschoten, als zij zich, al roepend om een taxi, buitenshuis waagt. Ik herinnerde mij toen ineens een verhaal van wijlen It.kol.Boeree, waarin hij de belevenissen van een aantal Arn¬hemse burgers beschrijft, die in de heksenketel van de verwoede gevechten rondom de brug het slachtoffer werden van het nietsontziende oorlogsgeweld. Boeree schrijft daarbij ook over die oude dame, maar de plaats van het drama en de namen van de be¬trokkenen worden niet genoemd.
Enig speurwerk bracht mij op het spoor van de heer H.P.Veenhuijsen, de zoon van de man in wiens huis de dramatische gebeurtenissen plaatsvonden, en die zo vriendelijk was dit manuscript kritisch door te lezen en aldus te toetsen aan de werkelijke gebeurtenissen waarvan hij destijds ooggetuige was.
Het bewuste verhaal blijkt zich afgespeeld te hebben in het pension van de familie Veenhuijsen, Eusebiusplein 22, en de betreffende oude dame heette mevrouw Van Ommeren. Mevrouw Van Ommeren was echter niet zo oud als de verhalen suggereren. Zij was onge¬veer zestig jaar toen de slag om de Rijnbrug in Arnhem plaatsvond.
Terwijl ik mij in deze tragische geschiedenis verdiepte, werd de verwarring steeds groter want behalve mevrouw Van Ommeren bleken in die tijd ook nog de dames Van Wulfte Palthe bij de familie Veenhuijsen en pension te zijn. Ook zij kwamen om toen zij op woensdag 20 september door een granaat werden getroffen.
Juist omdat het verhaal ergens als een soort mysterie in de literatuur over de Slag om Arnhem rondzweeft leek het mij goed die geschiedenis eens precies uit te zoeken en op schrift te stellen. Daarbij bleek weer eens hoe onzorgvuldig bepaalde gebeur-tenissen in het verleden beschreven zijn en zelfs in een film werden weergegeven.
Op het Eusebiusplein no.22 in Arnhem was in 1944 het pension Veenhuijsen. Het gezin bestond uit vader, moeder, zoon en dochter. Het pension diende als rusthuis voor oude dames. Bij de strijd om de Rijnbrug zou het in de vuurlinie komen te liggen.
In september 1944 waren er drie dames en pension: mevrouw Van Ommeren en de twee zusters Van Wulfte Palthe. De twee zusters waren al in de tachtig en zij leefden slechts in het verleden.
Onder het huis was een souterrain en de eerste verdieping had aan de achterzijde een serre, die steunde op betonnen paaltjes, en van waaruit je met een trapje in de achtertuin kon komen. Het huis stond met de achtergevel naar het zuiden en een muur vormde de afscheiding met de tuinen van de huizen aan de Rijnkade.
De bewoners hadden tot dat moment slechts de bezwaren van de voedselschaarste onder-vonden, maar in de avond van 17 september 1944 knalden de eerste schoten om het huis. De bewoners waren genoodzaakt de kelder in te vluchten.
Om drie uur ’s nachts braken de Engelsen de voordeur open en betraden het huis, dat zij echter na een tijdje weer verlieten. Om ongeveer zes uur in de ochtend stopte er een Jeep voor het huls en plotseling brak er een gevecht uit tussen een vijftiental parachutisten, onder bevel van een luitenant en de Duitsers. De parachutisten renden naar binnen en zeiden dat ze het huis moesten verdedigen. Ze barricadeerden de gang en zetten mitrailleurs voor de open vensters. Dichter bij de brug stond een Engels antitank-kanon, dat het gehele plein bestreek en tot het middaguur van 18 september bleef schieten. Alle ruiten in het huis braken aan scherven.

De achtertuin van pension Veenhuijsen in 1942. Duidelijk is de schuilplaats onder de serre te zien. De fotograaf stond tegen de tuinmuur, die de afschei-ding vormde met de tuinen van de huizen aan de Rijnkade. Let op de knoestige kastanjeboom links, (foto: H.P.Veenhuijsen)

Die middag vertelde de luitenant dat de toestand slecht was en dat de versterkingen hen niet konden bereiken. Rechts en links van het huis stonden huizen die in gebruik waren bij de politie. De Britten in het pension klommen over de tuinmuren en haalden daar meel, kool, aardappelen en een stuk vlees. Het westelijk deel van het huizen¬blok was toen alweer in Duitse handen, evenals de huizen aan de overkant. Duitse sluipschutters hadden zich overal verschanst.
Vlak voor het huis was een brengun in stelling gebracht, die in de richting van de Markt vuurde. Om vijf uur ’s middags openden de Duitsers het granaatvuur. Een pro-jectiel ontplofte op de zolder. Dakpannen en een deel van de dakgoot stortten omlaag. Een van de huizen in de buurt, die door de Dienst Gemeentewerken werd gebruikt voor opslag van teer en andere brandbare stoffen, raakte in brand, maar het vuur kon in eerste instantie door de Engelsen die het huis bezet hielden, worden geblust.
Voor het huis stond een vernielde tramwagen en in de nacht van maandag 18 op dins-dag 19 september vochten Engelsen en Duitsers om het bezit van dit voertuig. Dinsdagmorgen werden de bewoners gewekt door een vuurgevecht in het naastgelegen huis. De zoon ging kijken. In de gang lag een zwaar gewonde man. De brengun voor het huis was weg. Op de rand van het trottoir zat een soldaat tegen een boom. Hij bleek al enige tijd dood te zijn.
In de middag leefde het mortiervuur weer op. In de bovenverdieping en in de tuin ontploften een paar projectielen. In de keuken stond een parachutist intussen rustig het eten voor zijn kameraden klaar te maken. Hij zei geruststellend dat er niets aan de hand was.
Blijkbaar kon mevrouw Van Ommeren al dit rumoer niet langer verdragen. Voordat iemand het kon verhinderen sloop zij de achterdeur uit en bereikte via het gangetje naast het huis de straat. Van links naderde vurend een Duitse tank en van rechts zag men de rode lichtspoormunitie van een mitrailleur.Voordat ze de straat kon oversteken werd ze door het vuur van de tank gedood. Zij viel neer aan de voeten van de dode Britse soldaat bij de boom. Zijn dode ogen staarden haar aan. Het was alsof zijn hersens zich pijnigden met de gedachte: “Wat heeft dit te betekenen ?” De familie Veenhuijsen en de overgebleven twee pensiongasten aten mee van het maal dat de parachutistenkok had bereid. Om negen uur in de avond verlieten de Britten het huis. Zij trokken zich terug naar de onmiddellijke omgeving van de brug.
Die avond verkenden vader en zoon het huis. De hele omgeving stond in brand en daar het in de kelder gevaarlijk zou kunnen worden, schuilden ze onder de serre. Plotseling brak er brand uit op de zolder; daarna volgde de bovenverdieping. Kachel en bad kwamen door de brandende vloer omlaag. Onder de vloer van de serre werd het steeds warmer. Een van de dames Van Wulfte Palthe, die zonder enige belangstelling alles had gevolgd, zei plotseling: “Kunt U niet een einde maken aan dit lawaai?” Toen mevrouw Veenhuijsen haar de toestand probeerde uit te leggen werd zij boos en zei: “Bestel een taxi voor mij!” Men probeerde haar gerust te stellen. De heer Veen¬huijsen had een paar emmers water klaar gezet en daarmee verkoelde men haar gloeiende hoofd en handen.
Toen het onder de serre te heet werd probeerden de familie en de twee dames zich terug te trekken naar de tuinmuur aan het einde van de tuin, maar toen zij zich be-wogen schoten de Duitsers op hen vanuit één van de huizen aan de Rijnkade. De para-chutisten in een nabijgelegen huis brachten met een brengun dit vuur tot zwijgen en de familie en de twee dames snelden naar de beschuttende stenen muur. Het was de hoogste tijd want het hele huis stond nu in brand en die nacht stortte het in een vuurzee ineen. Gelukkig bleek de tuin net lang genoeg om niet onder het puin terecht te komen. Dit gebeurde in de nacht van dinsdag 19 op woensdag 20 september.
Allen waren koud en hongerig. Ze leefden van appels die door de hitte van het vuur gebraden onder de boom lagen. Duitse sluipschutters klommen in de bomen voor het huis en schoten op alles wat bewoog.
In de middag van 20 september ontplofte een granaat in de tuin. Beide zusters Van Wulfte Palthe werden daarbij gedood. De familie Veenhuijsen kon niets anders doen dan afwachten tot de ruïne van hun huis afgekoeld was om dan weer terug te kruipen, teneinde meer beschutting te hebben tegen het granaatvuur.

1945 – Gezicht vanaf de Rijnbrug op het Eusebiusplein en omgeving. Het enige dat nog aan het Eusebiusplein herinnert is de knoestige kastanje aan de linkerkant, (foto: Gemeentearchief Arnhem)

XIV – 4

Die nacht werden de Britten bij de brug onder de voet gelopen en donderdagmorgen 21 september om drie uur stonden de Duitsers op de puinhopen en schreeuwden: “Heraus, Hande hoch!” Het gezin Veenhuijsen wenste niets liever. Zij werden naar het stadhuis gebracht. Na daar nog een nacht te hebben doorgebracht, mochten zij vrij heengaan. Zij waren verbaasd dat zij het leven er afgebracht hadden, maar de drie oude dames waren dood en hun eigendommen waren in vlammen opgegegaan.

Naschrift.
Uit militair oogpunt voegt bovenstaand verhaal weinig toe aan de geschiedenis van de Slag om Arnhem. Maar als we een militaire operatie bestuderen dan wordt meestal de nadruk gelegd op de partijen die elkaar bestreden en het risico is groot dat we zoals Boeree opmerkte:”De ongelukkige burgers vergeten, die met hun hoofd tussen hamer en aambeeld zaten en die de slagen van beide zijden moesten opvangen”.
Deze slag werd niet uitgevochten in de woestijn van Noord-Afrika, maar in een dicht¬bevolkte stad met bijna honderdduizend inwoners.

Kaart van de omgeving van de noordelijke oprit van de Rijnbrug in Arnhem in september 1944. De Britten hadden zich verschanst in de huizen aan weerszijden van de oprit. Van hun posities zijn op de kaart alleen het Brigade Hoofdkwartier (1 BDE HQ) en het hoofdkwartier van het 2e Para Bataljon (2 BN HQ) aangegeven. Bij “A” pension Veenhuijsen.
(Deze kaart werd overgenomen uit het boek “Remember Arnhem” door John Fairley, die de perceelsgrenzen overnam uit het boek “Arnhems Stadsplan” uit 1953).

Download ministory

MINI STORY XV
DURF EN INITIATIEF
door: Mr.J.Ter Horst

Voor zover mij bekend is de bedoeling van de ministories om typische situaties naar voren te halen, die in de literatuur over de Slag om Arnhem niet of slechts kort ter sprake zijn gekomen.
Het is bekend dat ons huis naast de Oude Kerk in het Benedendorp in Oosterbeek destijds was ingericht als Regimental Aidpost voor het Ist Airlanding Light Regiment Royal Artillery, onder leiding van dokter Randall Martin en chief-orderly “Scan” Boldon.
Bij de grote reunie in 1984 werden mijn vrouw en ik in onze tuin vrolijk begroet door een onbekende zestiger met de woorden: “I was your first patiënt”. Dit bleek te zijn Kapitein Harrison, die op maandag 18 september 1944 als eerste, gelukkig lichtgewonde in ons huis was binnengebracht.
Hij vertelde ons het ongelooflijke verhaal dat hij in de nacht van zondag 17 op maandag 18 september 1944 bij het eerste aanbreken van het licht met zijn Afdelings- commandant Majoor Mumford per jeep van de brug in Arnhem naar hun artillerie- opstelling bij de Oude Kerk in Oosterbeek was gereden ). Het ging er om een paar sterke radiotoestellen op te halen, daar het bij de brug aanwezige materiaal niet sterk genoeg bleek voor regelmatige vuurleiding van de brug naar het geschut bij de Oude Kerk in Oosterbeek.
Kapitein Harrison moest lichtgewond in ons huis achterblijven, maar Majoor Mumford en zijn chauffeur zijn er voor dag en dauw in geslaagd naar Arnhem terug te rijden. De Duitsers hebben blijkbaar pas later de weg Onderlangs volkomen afgegrendeld, want tussen de rit naar Oosterbeek en terug naar Arnhem moet welhaast een uur verstreken zijn “).
Dankzij de durf en het initiatief van deze beide officieren, die deze gevaarlijke tocht niet aan ondergeschikten hebben opgedragen, was radiocontact van de brug naar het geschut in Oosterbeek en ook naar het hoofdkwartier Hartenstein mogelijk. Na de grote herdenking in 1984 las ik een korte vermelding in het boek “Echoes from Arnhem” van Lewis Golden, destijds luitenant bij het Royal Corps of Signals op het hoofdkwartier:(vertaling):

Links: “Scan” Boldon, chief-medical orderly in de Regimental Aidpost van het Ist Airlanding Light Regiment R.A. Rechts: Het huis van de familie Ter Horst, gefotografeerd in augustus 1944, enkele weken voor het begin van de Slag om Arnhem.

 

“Toen het in de avond van 17 september onmogelijk bleek radiocontact tot stand te brengen tussen de de brug en de 3rd Battery Light Artillery, besloot Mumford samen met Harrison te proberen voor het aanbreken van de ochtend de posities van het lst Airlanding Light Regiment te bereiken. Deze poging lukte. De kanonnen van de 3rd Battery werden opgesteld bij de Oude Kerk in Oosterbeek en Mumford slaagde erin naar de brug terug te keren met twee mannen van de Verbindingsdienst, een 22-set en een 68P-set”.

In het voorafgaande noemde ik al even “Scan” Boldon, chief-medical orderly in de Regimental Aidpost in ons huis, waar tenslotte enkele honderden gewonden lagen. Hij verrichtte op de laatste dag van de strijd een soortgelijke daad van durf en initiatief als de beide officieren, toen een bij de Oude Kerk doorgebroken Duitse tank een schot loste dwars door het huis vol gewonden. Na kort beraad rende Boldon met een witte doek naar buiten en beduidde de tankcommandant driftig dat aan het huis een kleine rode-kruisvlag was bevestigd, waarop de tankcommandant – ook dat zij vastgelegd – het huis verder ongemoeid heeft gelaten. Honderden mensenlevens heeft Scan Boldon op deze manier weten te redden.
Hibbert schrijft hierover in zijn boek “ARNHEM 17-26 september 1944”:

“Toen diezelfde dag een tank van dichtbij het vuur opende op het huis van de familie Ter Horst in Oosterbeek Laag, trokken korporaal E.C.Boldon, de moedige verpleger, en de veldprediker S.Thorne er met een rodekruisvlag op af. Woest zwaaiend met de vlag en ‘het meest uitgebreide repertoire van Oost-Londense scheldwoorden’ ten gehore brengend dat Padre Watkins (Methodist Chaplain van het lst Para BattaTion) ooit had gehoord, eiste Boldon dat de tankcommandant zich onmiddellijk zou terugtrekken, daar het huis werd gebruikt als regiments- hulppost. De Duitse commandant reed met zijn tank weg”.

September 1985: In de tuin van Huize Ter Horst zien Dr.Randall Martin (rechts^en Scan Boldon elkaar zoor het eerst terug sinds september 1944. ) (Foto: R.Voskuil)

1) Majoor D.S.Mumford was commandant van de “3rd Battery (= 3e Afdeling) Light Regiment Royal Artillery”. Dit Artillerie Regiment, ‘onder bevel van Luitenant- Kolonel “Sheriff” Thompson, was uitgerust met 75mm Pack Houwitsers. Deze werden in de loop van de Slag om Arnhem geconcentreerd op verschillende plaatsen rond de Oude Kerk in het Benedendorp in Oosterbeek.
2) Na terugkeer van Mumford naar de brug heeft Kapitein Harrison als commandant van “E-Troop” van het Regiment nog een belangrijke rol gespeeld in de strijd. Zo wist hij o.a. op 21 september, tijdens een door hem geleidde tegenaanval, de Duitsers te verdrijven uit het gebied van de Gasfabriek, waardoor de ZW- sektor van de Perimeter behouden bleef.
3) Scan Boldon overleed in maart 1986.

Download ministory