MINISTORY
door Marcel Zwarts
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 90, juni 2003

Inleiding
Toen de geallieerde operatie Market Garden begon (17 september 1944), bevonden zich ten noorden en noordoosten van Arnhem Duitse militaire eenheden van het 2.SS-Panzer-Korps (II.SS-Pz.A.K.) van SS-Obergruppenführer (generaal) Wilhelm Bittrich. Zijn korps had zware verliezen geleden in Normandië, en was uit de strijd gehaald om zich terug te trekken richting Nederland. Hier moest het in vol tempo weer op krachten zien te komen om zo actief te kunnen opgaan in een nieuwe verdedigingslinie, waarvan nog niet bekend was waar deze zou worden geplaatst. Het bestond uit twee tankdivisies, namelijk de 9.SS-Panzer-Division “Hohenstaufen” en de lO.SS-Panzer-Division “Frundsberg”.
De aanval op de Arnhemse verkeersbrug door Britse parachutisten was een onderdeel van Market Garden. Na de landing van de eerste troepen van Ist British Airborne Division bij Wölfheze, lukte het Lieutenant Colonel John Frost met onder meer grote delen van zijn 2nd Battalion, aan het begin van de avond de fel begeerde brug te bereiken. Wat hij niet wist was dat ongeveer een uur eerder een sterke Duitse eenheid over die rivierovergang in zuidelijke richting was gereden. SS-Hauptsturmführer (kapitein) Viktor- Eberhard Grabner had de leiding over die eenheid, de SS-Panzer-Aufklarungs-Abteilung 9 (SS-Pz.AA.9), de verkenningsafdeling van de 9e SS Pantserdivisie.
In de dagen vóór de strijd bij Arnhem was de eenheid gelegerd geweest op het Stichtingsterrein Eikenhof te Hoenderloo. In het boek ‘Tussen “Truppenplatz” en “Fliegerhorst” 1940-1945’ wordt hierover zeer gede-tailleerd geschreven. Zo staat daarin:
“Onder de bomen rond de “Eikenhof” kwam een aantal pantservoertuigen te staan, waarvan vele duidelijke sporen van slijtage en opgelopen gevechtsschade vertoonden. Vrijwel onmiddellijk begonnen monteurs met het verwisselen van rupskettingen en loopwielen.”
Op zondag aan het eind van de middag vertrokken de pantserwagens van Grabners verkenningsafdeling vanaf het stichtingsterrein, en reden via de Apeldoornseweg langs Pension “Eikenoord”. Ze moeten over de Deelenseweg richting Schaarsbergen zijn gereden, om daarna de rit te vervolgen naar Kasteel Biljoen, dat in het oostelijke deel van Velp ligt. Daar werden de voertuigen geparkeerd onder de bomen op de oprijlaan. Men wachtte tot de opdracht kwam om op verkenning te gaan richting Nijmegen.
SS-Obersturmbannführer (luitenant-kolonel) Walter Harzer had het algehele commando over het nog in Arnhem aanwezige deel van de 9.SS-Pz.Div. ten tijde van de strijd aldaar. Dit deel werd ook wel ‘Kampfgruppe Hohenstaufen’ (gevechtsgroep) of kortweg ‘9.SS’ genoemd.
Harzer schreef in een naoorlogs rapport over het ver-trek van de SS-Pz.AA.9 uit Hoenderloo het volgende: “Die Alarmeinheiten meldeten innerhalb einer Stunde die Marschbereitschaft mit Ausnahme der SS-Pz. AA.9, welche auf die SPW die ketten auf legen und teilweise die Waffen einbauen muste. Innerhalb 2 stunden war auch von der Pz.AA. die Meldung ueber die Marschbereitschaft bei der Divisions Gruppe.”
(‘De alarmeringseenheden meldden binnen een uur dat ze marsvaardig waren, met uitzondering van de SS-Pz.AA.9 die op de SPWs (pantserwagens -MZ) de rupsbanden moest leggen en voor een deel de wapens moest inbouwen. Binnen twee uur was ook van de verkenningseenheid de melding over de marsvaar-digheid bij de divisiegroep binnen.’)
Volgens Harzer rijdt de eenheid van Grabner om 18.00 uur Duitse tijd over de Arnhemse verkeersbrug richting Betuwe.

De eenheid in detail
Tot nu toe werd bij de verkenningseenheid van de 9e SS altijd uitgegaan van rapporten die na de Tweede Wereldoorlog in opdracht van de Amerikanen waren geschreven door Bittrich, Harmel (de commandant van de Frundsberg) en Harzer. We komen er de laatste tijd echter steeds meer achter dat als naar aantallen en details gekeken wordt, er nogal wat mankeert aan deze rapporten. Drie jaar geleden verscheen een boek geschreven door Jeff Dugdale. Het was hem gelukt om erachter te komen hoe de Duitse eenheden die vochten aan het westelijke front er exact uitzagen. Zo staat in zijn boek een complete opsomming van SS- Pz.AA.9, gemaakt op 3 september 1944. Deze laat de gegevens zien in de schema’s op blz. 2.
De situatie
Zo rond zeven uur op zondagavond de 17e waren de (Britse) troepen van luitenant-kolonel John Frost bij de brug in Arnhem gearriveerd, en hadden posities ingenomen in huizen rondom de noordelijke oprit. Frost had de beschikking over een eenheid van lst Airlanding Anti Tank Battery. Het betrof B Troop, onder leiding van Majoor Bill Arnold. Diens batterij bestond uit vijf 6-ponder anti-tankkanonnen. Geschut A werd geleid door Ernie Shelwell, en B door Doig. W. Kill had het bevel over kanon C, en geschut D was van O’Neill. Als laatste werd E gecommandeerd door Cyril Robson; hij was als enige van C Troop. Al deze commandanten hadden de rang van sergeant.
Het tijdstip 19.00 uur is een gegeven waar je twee kan-ten mee op kunt. Er waren destijds namelijk een Britse tijd en een Duitse tijd. Hoe deze ten opzichte van elkaar lagen, is mij niet exact bekend, maar het lijkt erop dat de Duits/Nederlandse tijd een uur vóór liep.

 

In dit verhaal proberen we zoveel mogelijk de Engelse tijd aan te houden.
20.00 uur. De eerste Britse aanval op de brug, onder leiding van luitenant Jack Grayburn, No. 2 Peloton, A Compagnie van het 2e Bataljon. Door tegenvuur van mitrailleurs en een pantserwagen, bewapend met een 20mm snelvuurkanon, op de brug, mislukt de aanval.
Deze mitrailleurs en pantserwagen behoorden hoogstwaarschijnlijk tot de eenheid van Grabner. Andere Duitse onderdelen uitgerust met gepantserde voertuigen waren nog niet aanwezig aan de zuidzijde van de brug.
Ook stond aan de westzijde van de noordelijke oprit een toren met daar bovenop een 2cm Flak snelvuurkanon. Het is niet waarschijnlijk dat dit kanon effectief op de para’s heeft geschoten. De neerwaartse elevatie van dit geschut was niet laag genoeg. Het lijkt erop dat de bemanning van dit kanon tegenstand gaf met behulp van een mitrailleur.
Na het alarm naar aanleiding van de eerste parachuistenlandingen (13.40 uur Duitse tijd), was SS- Obersturmbannführer Otto Paetsch als plaatsvervangend commandant opgetreden van de 10.SS-Pz.Div., in verband met de tijdelijke afwezigheid van SS- Brigadeführer (generaal-majoor) Heinz Harmel de eigenlijke bevelhebber. Hij gaf SS-Sturmbannführer(majoor) Brinkmann de order om zijn eenheid op te delen. Diens verkenningseenheid, de SS-Panzer-Aufklarungs-Abteilung 10 (SS-Pz.AA.10), moest zorgdragen voor de dekking van het terrein ten oosten van de rivier de Rijn, èn verkenningen uitvoeren richting Emmerich, Nijmegen en Wesel. Er waren namelijk ook meldingen gekomen dat bij deze Duitse steden para’s waren geland. De le compagnie, gecommandeerd door SS-Obersturmführer (le luitenant) Karl Ziebrecht, kreeg opdracht om met zijn pantserwagens vanuit de omgeving Borculo – Eibergen richting Arnhem te rijden. Hij arriveerde tijdens het vallen van de avond (ongeveer 8 uur). Toen zijn pantserwagens de brug op wilden rijden, kwamen ze direct onder vuur te liggen. Ze beantwoordden dit, en trokken zich terug. De duisternis en de onduidelijke situatie gaven hen een reden om erg voorzichtig te zijn. Ze meldden per radio aan het hoofdkwartier van de divisie, dat vanuit Ruurlo verplaatst was naar Velp, dat de Duitse bewaking van de brug niet meer actief was, en dat de vijand al in een erg sterke positie zat en tegenstand bood. Later op de avond kwamen de resterende compagnieën van SS-Pz.AA.10 aan in Arnhem, nadat zij geen vijandelijke troepen hadden gevonden in Duitsland.

bouwmateriaal (waaronder zware houten bielzen), en onbekende explosieve materialen.
Kort na de tweede Britse aanval volgde een Duitse tegenstoot vanuit het zuiden. Na een zware beschieting met mortieren werd de aanval bijgelicht met lichtkogels in diverse kleuren. De grenadiers, vermoedelijk van de SS-Pz.AA.9, kregen dekkingsvuur van mitrailleurs en één of twee pantserwagens op de brug. De aanval mislukte door zwaar Brits tegenvuur.

Nacht/ochtend 17-18 september 1944
Weer iets later in de avond probeerde een klein konvooi Duitse vrachtwagens vanuit het zuiden richting Arnhem over de brug te rijden, maar Brits vuur verhinderde dat uiteindelijk. Eén, geladen met explosieve of brandbare goederen, explodeerde (nummer 1 op de kaartjes), en de andere (nummers 2 + 3 + 4) werden tot stoppen gedwongen, waarna de inzittenden gedood of gevangen genomen werden. Charles Whiting schrijft in zijn boek ‘A bridge at Arnhem’ hierover:
Om 22.00 uur voerden de parachutisten een tweede aanval uit op de brug. Het lukte hen met het 6-ponder antitankgeschut van sergeant Ernie Shelwell, dat tijdelijk werd opgesteld op de noordelijke oprit, een kleine bunker (de eerder genoemde Flaktoren) uit te schakelen. Deze werd ook beschoten met PIAT-grana- ten. De para’s die dit anti-tankwapen bedienden, had-den een gat gemaakt in de muur van een huis dat oostelijk ter hoogte van de toren stond.
Wie van de twee nu uiteindelijk verantwoordelijk was voor het tot zwijgen brengen van de Flak is niet duidelijk.
Waarschijnlijk was de Duitse bemanning toch al niet meer zo gemotiveerd. Deze bestond uit oudere soldaten van de Reichsarbeitsdienst (RAD). Zij hadden ondertussen wel in de gaten dat van het grote Duitse rijk niks meer terechtkwam, en dat hel een kwestie van tijd was voordat de oorlog voor hen verloren zou zijn.
Een houten hok gevuld met een explosieve lading vloog de lucht in na beschoten te zijn met een Britse vlammenwerper. De explosie zette de brug tijdelijk in brand, maar deze doofde na een korte tijd uit zichzelf. Er stonden meerdere houten opslag-/wachtlokalen naast de bunker. Deze waren ongeveer zes meter lang. De houten keten waren gevuld met fietsen, “Now the Germans went over to the attack. Three heavy enemy trucks, filled with men, started to rumble ponderously over the great span of the Bridge. Urgently Frost told his men to hold their fire. Tensely the machine gunners followed their progress through their sights, as they got closer, while the bombers held their Gammon antitank grenades in sweat-sticky hands. Closer and closer.
‘Bloody hell,’ someone breathed in awe, ’they’ve even brought the shit-hawks with ‘m!’ Indeed they had, for the centre truck was obviously what those who survived and were taken prisoner to Germany were going to learn to call ’the honey-dew cart’: the big container on its back was used to pump out military ’thunder boxes’. The remark broke the tension, but it also see- med to serve as signa 1 for the Germans to stop.
Perhaps Frost thought, ’they had seen our ugly eyes looking at them from the Windows’. If they had, it was too late now. ‘Fire!’ the command was rapped out on all sides. Bullets whizzed through the air. The Gammon grenades followed, lobbed hurriedly at the confused Germans.
Within a matter of minutes it was all over. The wrec- ked trucks lay sprawled at crazy angles across the width of the bridge, the dead and dying soldiers all around them. Only two men survived to be captured, both badly wounded.”

Een geallieerde luchtfoto van de verkeersbrug te Arnhem, gemaakt op IS september 1944. (Foto: Airbórne Museum ‘Hartenstein’; Crown Copyright)

 

(‘Nu gingen de Duitsers over tot de aanval. Drie vijandelijke, zware vrachtwagens, volgeladen met manschappen, begonnen log over de rivieroverspan- ning te denderen. Frost vroeg zijn mannen dringend het vuur nog niet te openen. Gespannen volgden de mitrailleurschutters de opmars door hun vizieren, terwijl ze steeds dichterbij kwamen, en de bommen- gooiers hun Gammon anti-tankgranaten in zweet-kle- verige handen hielden. Dichter- en dichterbij.
‘Grote genade’, verzuchtte iemand, ‘ze hebben zelfs de “shit-hawks” meegebracht!’ En dat hadden ze, want de middelste vrachtwagen was heel duidelijk dat wat de mannen die het zouden overleven en als krijgsgevangene naar Duitsland zouden worden gebracht, gingen leren kennen als ‘de honingdauw- wagen’: de grote container achterop werd gebruikt om militaire ‘donderbussen’ uit te braken. De opmerking brak de spanning, maar leek ook te dienen als een signaal voor de Duitsers om te stoppen.
Misschien dacht Frost: ‘Ze hadden onze lelijke ogen gezien die door de ramen naar hen keken.’ Als ze dat hadden gedaan, was het nu te laat. ‘Vuur!’, knalde het bevel aan alle kanten. Kogels floten door de lucht. De Gammon granaten volgden; snel werden ze naar de in verwarring gebrachte Duitsers gegooid.
Binnen een paar minuten was het allemaal voorbij. De tot wrakken verworden vrachtwagens lagen in vreemde hoeken ten opzichte van elkaar verspreid over de breedte van de brug, de dode en stervende soldaten er omheen. Slechts twee man overleefden het, en werden gevangengenomen; beiden waren zwaar gewond.’)
De “shit-hawks” was een truck met trailer. Deze com-binatie was vermoedelijk in beslag genomen bij een of ander verhuisbedrijf, en moest zorgdragen voor de verplaatsing van een groot aantal soldaten.
Wat in de nacht van de 17e op de 18e precies is gebeurd, en in welke volgorde, is zeer lastig te bepalen. Vooral de door velen genoemde brandende boog van de brug is erg mysterieus. Het lijkt dat we hier te maken hebben met twee verschillende situaties. De eerste gebeurtenis is het exploderen van een van de houten keten. Deze kan nooit de brug in vlam hebben gezet omdat die veel te ver van de brugspant stond.
Dan is er de tweede situatie. Dit is de exploderende vrachtwagen die hiervoor werd genoemd. Op luchtfoto’s gemaakt op 18 september 1944, is duidelijk te zien dat deze vlak vóór de brugspant stond. We zien dat de gehele omgeving van de truck zwart is. Op de luchtfoto genomen vanaf de westzijde in oostelijke richting, is zeer goed te zien hoe de brandbare vloeistof van de brug af spoelde richting de oprit. Ook kan men de sporen richting de regengoot zien lopen. Doordat de vloeistof niet verder kwam dan de regengoot, lijkt het erop dat de brandvlek op het wegdek nogal symmetrisch is.
Het is ook erg vreemd dat een geverfde stalen constructie vlam kan vatten. Misschien als de constructie heel kort geleden geverfd was. Door de felle grote brand vóór de stalen boog kan dit in het donker de illusie gewekt hebben dat de boog zelf in brand stond.
Alle verdere Britse pogingen de brug in zijn geheel te veroveren, mislukten. De grote brand vóór de brug, en het hevige tegenvuur van onder andere een gepantserd voertuig, vermoedelijk een Sd.Kfz.222 of een 231 pantserwagen van de SS-Pz.AA9, op de zuidelijke oprit, voorkwamen dat de parachutisten de brug over konden. Na de tweede explosie trok de pantserwagen zich terug buiten het gezichtsveld van de Britten.
Ergens tijdens die eerste uren van de avond was ook nog een Duitse stafauto verschenen, met daarin twee officieren. In het boek ‘Just ordinary men’ schrijft veteraan Pte. Newell:
“A German staff car was ambushed, and was blown up on the Bridge itself.”
(‘Een Duitse stafauto reed in een hinderlaag, en vloog op de brug zelf de lucht in.’)
Dit verhaal leek in eerste instantie ongeloofwaardig. Hoe was het mogelijk geweest voor een gewone auto om simpelweg de brug over te rijden? Je zou toch denken dat deze zo snel mogelijk was afgezet door de Duitsers. De verbazing was dan ook groot tóen op een scherpe afdruk van een van de geallieerde luchtfoto’s die op 18 september 1944 werden gemaakt, een glan-zende zwarte tweezitter (nummer 5) werd ontdekt. Vermoedelijk betrof het hier een Ford V-8 “De Luxe Club Convertible Coupe”, gemaakt in 1938. Met het linkerportier nog open, stond deze toen de foto werd gemaakt, verlaten op de oprit.
In de vroege maandagochtend werden door de Duitsers ook aan de andere, oostelijke, zijde van het bruggenhoofd verkenningen uitgevoerd. Zo werd de Rode School (het middelste gebouw aan de oostzijde van de oprit) heroverd op de Engelsen. Andere ver-kenningen, aan de westzijde, liepen op een mislukking uit.
Twee acties waarbij zwaargewapende soldaten in vrachtwagens probeerden door te dringen in Brits gebied eindigden in een volledig fiasco. Op de luchtfoto zijn de wrakken te zien. De eerste (nummer 6) is een op de Amerikanen buit gemaakte Dodge Beep. Deze zware uitvoering van de jeep eindigde midden in Brits gebied. De Opel Blitz vrachtwagen (nummer 7) kwam nog iets verder, maar dit kostte de inzittenden wel hun leven. Het is mogelijk dat een van deze twee vrachtwagens rodekruistekens voerde.
Aan de noord-/oostzijde van de brug werd een Duitse Citroen vrachtwagen tegengehouden (nummer 8). De voornamelijk ongewapende militairen, die behoorden tot een V2-eenheid, werden gevangen genomen. Zij hielden de dagen daarna wijselijk hun mond tegen hun bewakers over wat zij als taak hadden in het Duitse leger.

Een volgende slachtoffer van de gespannen Britten was een niets vermoedende vuilnisman. In zijn met vuilnisvaten geladen vrachtwagen (nummer 9) kwam hij, maandagochtend, over de Weerdjesstraat aanrijden om het afval van de laatste week op te halen. De para’s vermoedden dat dit weer een Duitse infiltratiepoging was, namen het zekere voor het onzekere, doorzeefden de vrachtwagen, en doodden de chauffeur. Wie deze ongelukkige persoon was, is tot nu toe nog onbekend.
Private James Sims (2nd Battalion) die in een loopgraaf zat ten westen van de oprit, schrijft in zijn boek Arnhem Spearhead over Duitse aanvallen met tanks en halfrupsen. Volgens hem werd een tank in brand geschoten op de weg die onder de noordelijke oprit door, van oost naar west liep. Zoals de luchtfoto laat zien is dit niet correct; er stond namelijk geen enkel wrak vlak bij het viaduct. Als deze had staan branden op die plek, zou dit ook te zien moeten zijn aan een zwarte aanslag aan de zijkant van het viaduct. En dat is niet zo. Waarschijnlijk schreef Sims over de Panzer IV die een dag later werd uitgeschakeld onder de leidingbrug van de Camiz melkfabriek aan de Westervoortsedijk, oostelijk van de oprit. De luchtfoto die gemaakt werd uit westelijke richting op maandagmiddag 18 september, toont echter dat dit wrak er toen nog niet stond.
Vanuit Sims’ positie, en in de omstandigheden waarin hij verkeerde, was de vergissing gauw gemaakt.

Fase 1. De pantserwagens
Grabner was nadat hij de vorige dag de Arnhemse brug was overgestoken, richting Nijmegen gereden, en had onderweg verkennende acties uitgevoerd. In de stad ontmoette zijn eenheid lichte tegenstand van Amerikaanse paratroepers, waarop hij terugtrok richting Eist. Twee halfrupsvoertuigen voorzien van een 7,5cm kanon liet hij achter bij de verdediging rondom de zuidelijke oprit naar de Nijmeegse verkeersbrug. In Eist stond hij vervolgens met zijn eenheid gereed om zowel naar Nijmegen of Arnhem te kunnen rijden. Hier verbleef hij de gehele nacht. Op een gegeven moment besloot Grabner om met zijn afdeling een aanval uit te voeren op de Arnhemse verkeersbrug. Wat zijn exacte beweegredenen zijn geweest, was tot kort geleden nog onbekend. Maar in het boek ‘Een andere kijk op de slag bij Arnhem’ wordt dit mysterie opgehelderd.

Fase 1, aanval SS-Pz.AA.9 18 september 1944

Hierin vertelt SS-Hauptsturmführer Wilfried Schwarz, toenmalig chefstaf (‘1c’ in het Duits) van de Hohenstaufendivisie, dat hij bij het opstaan in de vroege ochtend van 18 september Bittrichs bevelen aan Grabner en de andere commandanten door een ordonnansofficier liet voorlezen, om deze vervolgens te kunnen ‘auswerten’. Dit laatste betekent dat Schwarz moest bezien hoe de bevelen van Bittrich organisatorisch het best zouden kunnen worden uit-gevoerd.
Aan Grabner werd het voor hem bestemde deel van het bevel per radio doorgegeven. En dat hield in dat hij die ochtend met zijn gepantserde colonne over de Arnhemse verkeersbrug moest trekken, de Britse tegenstand aan de noordzijde snel diende te breken, om vervolgens ten westen daarvan een sperlinie op te richten. Schwarz ontkent dan ook met nadruk dat Grabner de overtocht over de brug ‘op eigen houtje’ zou hebben uitgevoerd. Dat Grabner op eigen initiatief de brug zou hebben aangevallen werd geconcludeerd uit het ontbreken van een order voor zo’n aanval in de naoorlogse verslagen van Bittrich, Harmel en Harzer. Bittrich was de hoogste chef van het II.SS- Pz.A.K., en had Grabners verkenningsafdeling op dat moment onder zijn directe leiding. Overigens zou de SS-Pz.AA.9 na het uitvoeren van Bittrichs bevel, weer rechtstreeks onder het commando van Harzer worden gebracht.
Als we de naoorlogse rapporten van Bittrich, Harmel en Harzer er bij nemen, lezen we in die van Bittrich en Harzer helemaal niets over Grabners aanval. Alleen Harmel schrijft:
“Nicht völlig geklart ist das Handeln der SS-Pz.AA.9 am Abend des 17.9 und in der folgenden Nacht. Es steht fest, dass die Abteilung, wenigstens mit starke- ren Teilen, Nimwegen nicht erreicht hat, dass sie ganz oder mit Teilen in der Nacht zum 18.9. auf Arnhem zurück gefahren ist wobei sie an und auf der Rheinbrücke stérke Verluste erlitten hat. ”
(‘Het handelen van de SS-Pz.AA.9 op de avond van 17 september en in de volgende nacht kan niet helemaal verklaard worden. Vast staat dat de afdeling, in ieder geval grote delen daarvan, Nijmegen niet bereikt heeft, en dat zij in haar geheel of met onderdelen ervan in de nacht van de 17c op de 18e is teruggereden naar Arnhem, waarbij ze bij en op de Rijnbrug zware verliezen heeft geleden.’)
Hoe het ook zijn mag, na negen uur ’s morgens reed de colonne op topsnelheid richting de brug. Op kop reden de snelste gepantserde voertuigen. Dit waren onder andere de louter met wielen uitgevoerde pantserwagens. Hierover is het volgende bekend.
Tijdens de strijd in Normandië had de verkennings- eenheid onder meer de beschikking over in totaal 18 pantserwagens op wielen, die elk bewapend waren met een 2cm Flak snelvuurkanon. Dit waren twaalf Sonderkraftfahrzeugen 222 (Sd.Kfz.222), staand op vier wielen, en zes Sd.Kfz.231 of Sd.Kfz.232 (radio- pantserwagens); beide types waren achtwielig. Deze voertuigen waren ingedeeld bij de l.Kompanie. Die eenheid had op 3 september nog maar de beschikking over zes van die pantserwagens; de rest was vermoe-delijk uitgeschakeld in Frankrijk en België.
Er is tijdens de slag in Arnhem tenminste één persoon geweest die een goed overzicht had op wat er aan de hand was op de noordelijke oprit naar de verkeersbrug. Dat was Eric Mackay, die destijds kapitein was bij de Royal Engineers, en samen met majoor R.P.C. Lewis van C Company, 3rd Battalion, in de Van Limburg Stirumschool zat. Dit gebouw stond aan de oostzijde van de oprit.
Hoogstwaarschijnlijk zat Mackay op de eerste verdie-ping van de nieuwe noordelijke vleugel van de school. Majoor Lewis geeft namelijk een zeer nauwkeurige beschrijving van wat hij zag toen hij en zijn mannen het pand binnentraden. De nieuwe vleugel, zo meldt hij, had zeer grote ramen die naar het zuiden waren gericht, en ovale ramen richting het noorden, die erg hoog in de muur zaten. Lewis vond dit geen ideale positie om te verdedigen.
Omdat Mackay zo’n goed overzicht gehad blijkt te hebben (volgens zijn boekje), en hij als tweede Britse commandant in de school positie innam, is het met grote zekerheid aan te nemen dat hij en z’n mannen in deze noordelijke vleugel zaten. Dat die nieuw was, is te zien op foto’s gemaakt rond 1934 en 1935 tijdens de bouw van de brug. Deze tonen duidelijk het ontbreken van de noordelijke aanbouw aan de Van Limburg Stirumschool.
De eerste fase van Grabners aanval bestond uit het inzetten van de bovengenoemde zes pantserwagens op wielen.
Mackay schrijft in zijn publicatie Whoa Mahomet hierover het volgende.
“Om 9.30 werd er uit de lokalen op het westen geroepen, dat er zojuist een pantserwagen voorbij was gegaan. Ik holde erheen en was nog net op tijd om een tweede voorbij te zien trekken. Tegen deze pantserwagens konden wij niets beginnen, aangezien we geen anti-tankgeschut hadden. Toen er echter vijf waren gepasseerd, …”
De pantserwagens zigzagden als eerste tussen de rotzooi van de vorige avond door, en omzeilden de meeste mijnen die daar door de Engelsen waren gelegd. Een van de voertuigen reed over een mijn, verloor door de daarop volgende explosie een wiel, maar kon zijn weg richting het centrum van Arnhem vervolgen.
Fase 2. De eerste slachtoffers
De pantserwagens, die een aantal Engelsen de schrik om het lijf joegen, lieten in één klap de illusie verdwijnen dat zij de voorhoede waren van het Britse 30e Legerkorps dat de parachutisten moest ontzetten Door de hoge snelheid, maximaal 80 kilometer per uur, het feit dat ze geheel gepantserd waren en dus bescherming boden tegen vuur van geweren en mitrailleurs, en de verrassing, lukte het deze wagens, ongehinderd door te breken in de richting van het centrum van Arnhem.
Direct nadat de wagens Arnhem waren ingereden, volgden de langzamere gepantserde halfrupsen. Hierover schrijft Mackay (vervolg van het hierboven staande):
“… probeerden ook enkele gepantserde terreinwagens ongemerkt voorbij te komen. Deze hebben geen kap en de inzittenden waren dus ten dode opgeschreven. De eerste (nummer 10) schoot in snelle vaart voorbij, maar wij slaagden er in, een handgranaat in te werpen. De tweede (nummer 11) kwam aan met al zijn mitrailleurs in actie en een man naast me werd gedood, voor we de wagen tot stilstand konden brengen door den bestuurder en hulpchauffeur te doden. De bemanning, zes in getal, probeerde er uit te komen maar ze werden daarbij een voor een neergeschoten en bleven midden op de weg liggen, rondom de wagens. Hierdoor gewaarschuwd, stopten de overige wagens juist buiten ons gezichtsveld en nu kreeg ik even tijd om te bedenken hoe wij ze zouden kunnen vernietigen.”

Fase 2, aanval SS-Pz.AA.9 18 september 1944

SS-Unterscharführer (sergeant) Mauga bevond zich in een van de halfrupsen. Hij vertelt in het boek over de 9.SS-Pz.Div. van Herbert Fürbringer:
“Auf einmal war vor uns der Teufel los. Rings urn meinen Wagen krach te es und schon war ich milten drin in diesem Durcheinander. Die einen wollten hinüber, die anderen zurück. Grabner fuhr einen eng- lischen Beutepanzerspahwagen. Wo er diesen her halte, wussten wir nicht. Den Wagen haben wir spater nach Arnheim hineingebracht, der Kommandeur aber war und blieb verschwunden, wir konnten ihn nicht bergen.”
(‘Plotseling brak voor ons uit de hel los. Rondom mijn wagen knalde het, en meteen zat ik midden in de ver-warring. Een paar wilden er verder rijden, anderen wilden terug. Grabner reed in een buitgemaakte Engelse pantserwagen. Waar hij die vandaan had, wisten wij niet. De wagen hebben wij later naar de binnenstad van Arnhem gebracht, de commandant was en bleef echter zoek; wij konden zijn lichaam niet bergen/)

Een van de wrakken van de SPWs (nummer XVII op het kaartje op blz. 12). Plet is een Sd.Kfz.250/1 neu, en het is duidelijk door het uitschot aan de rechtervoorzijde dat het aan de linkerzijde is getroffen: de granaat ging er dwars door heen. (Foto P.]. de Booys, 1945; Gelders Archief Arnhem; negatiefniinnner B1620-30/3A)

 

De (terrein)wagens waar Mackay en Mauga over schrijven, waren gepantserde halfrupsen. Deze werden door de Duitsers Schützenpanzerwagen (SPW) genoemd. In de colonne van Grabner reden wat dit soort voertuigen betreft de Sd.Kfz.250 neu (nieuwe uitvoering) en één Sd.Kfz.250 alt (geproduceerd tot 1943).
Mackay zat tijdens de aanval van Grabner zoals gezegd op de eerste verdieping van de Van Limburg Stirum-school. Door zijn positie aldaar had hij een heel goed zicht op wat op de oprit plaatsvond. Wat hij beschrijft, zal dus zeer dicht bij de werkelijkheid liggen.
Dat Mackay en zijn mannen verantwoordelijk waren voor het uitschakelen van de eerste halfrupsen is bijna onmogelijk. De afstand tussen hun positie en de voer-tuigen was simpelweg te groot. Door de positionering van de ramen in de nieuwe vleugel van de school (bijna geen zicht naar het noorden) is het onmogelijk dat zij de wagens hebben kunnen uitschakelen. Geen van de half tracks die op de oprit tot stilstand kwamen, was de school gepasseerd. Ze stonden dus nog allemaal met hun gepantserde voorkant in de richting van het gebouw. Mackay schrijft zelf dat ze geen anti-tankwapens hadden. Er kan dus met zekerheid gezegd worden dat zij deze pantsers niet tot stoppen hebben gedwongen. Ze hadden er simpelweg de wapens niet voor.
Wel is het mogelijk dat zij verantwoordelijk waren voor het doden van de bemanningen die uit de halfrupsen probeerden te ontsnappen, maar dit is onmogelijk om te bepalen want veel van de aanwezige Britse militairen hebben bij deze actie geschoten.
Het is veel waarschijnlijker dat de eerder genoemde Sergeant O’Neill van het D kanon van B Troop, Ist Airlanding Anti Tank Battery, verantwoordelijk was voor deze eerste actie. Zijn geschut (een 6-ponder) stond op een ideale positie, en een van de halfrups- wrakken had, zo blijkt uit een foto van 1945, een uit-schot rechts aan de voorkant waaruit geconcludeerd kan worden dat deze links getroffen was, uit de richting van waar O’Neills kanon stond.

Fase 3. Tien minuten pauze, daarna de chaos bij de halftracks
De aanval werd even stil gelegd, en aan Duitse zijde werd overlegd over hoe nu verder te gaan. In de eerste run reed ook Grabner mee, en na die actie was geen spoor meer van hem te bekennen. Er werd een vervanger als commandant aangewezen. Dit werd Hauptsturmführer K.H. Recke, die de eenheid zou lei-den tot aan het eind van de oorlog. Mackay gaat verder met z’n verhaal:
“Tien minuten later kwamen er twee tegelijk, naar alle kanten vurend om te trachten op die manier door te breken. Toen ze de wagen, die al kapot op de weg lag, passeerden schoten we op de voorste (nummer 12) van de twee. De bestuurder moet slechts gewond zijn geweest, daar hij onmiddellijk op achteruit overscha-kelde en zodoende in botsing kwam met de wagen (nummer 13) die vlak achter hem aankwam. Ze raak-ten hopeloos in elkaar verward en we schoten maar raak op de wagens, die niet meer voor- of achteruit konden, waarop er een in brand geraakte. Toen de bemanning uit de wagens wilde klimmen, werd ze onmiddellijk gedood. De resultaten begonnen belangrijk te worden.
Een volgende wagen (nummer 14) probeerde er door te komen, gebruik makend van de dichte rookwolken. Deze werd op dezelfde manier getrakteerd en er waren geen overlevenden.”

Fase 3, aanval SS-Pz.AA.9 18 september 1944

Bij deze actie werd nog een vierde halfrups (nummer 15) uitgeschakeld. Door de grote commotie is het niet verwonderlijk dat dit niet was opgevallen bij Mackay.
Ook deze groep slachtoffers kan deels op het conto van O’Neill worden geschreven. Dat ze gestopt zijn door handvuurwapens, PIATs en handgranaten is niet erg waarschijnlijk. Als men de wagens met deze wapens had willen tegenhouden, zou de afstand een stuk minder moeten zijn geweest. In het talud zou de afstand voor deze wapens goed zijn geweest maar als de Britten daar hadden gezeten waren ze slachtoffer geworden van het spervuur van hun eigen troepen. We kunnen er dus redelijkerwijs van uitgaan dat in ieder geval de voorste halfrups werd uitgeschakeld door het anti-tankkanon van Sergeant O’Neill. De er achterop botsende SPWs waren waarschijnlijk licht beschadigd, maar doordat de bemanning in paniek naar buiten klom en gedood werd, konden de voer-tuigen als uitgeschakeld worden beschouwd.

Fase 4. Het paadje van Bleckmann
Aan de achterzijde door een pad en een tuin gescheiden van de noordelijke oprit van de brug, stonden aan de oostzijde daarvan, met de voorgevels aan de Eusebiusbuitensingel, drie huizen die in 1856 gebouwd waren.
Het middelste, nr. 68, voor rekening van B. Bleckmann; deze expediteur en commissionair, koopman in bazalt- en straatstenen, was blijkbaar in Arnhem een zeer bekende persoonlijkheid, want het eerder genoemde pad, ten westen van de huizen, kreeg zijn naam: “het paadje van Bleckmann”.
De familie verkocht het pand in 1897 aan Cornelia gravin Van Limburg Stirum. Van 8 september 1897 tot 1938 was er de U.L.O.-school van de Vereeniging tot Oprichting en Instandhouding van Scholen met den Bijbel voor L.O. (lager onderwijs -MZ) en U.L.O. (uit-gebreid lager onderwijs -MZ) te Arnhem gevestigd. In de wandeling werd ze om de rode kleur van de bakstenen ‘de Rode School’ genoemd.

De Van Limburg Stirumschool, Eusebiusbuitensingel 67 te Arnhem, gezien vanaf de singel. De mooie foto is vlak voor de Tweede Wereldoorlog gemaakt, hetgeen te zien is aan de nieuwe noordelijke vleugel (rechts). Alleen de eerste verdieping van de school werd door Britse soldaten gebruikt voor gevechtshandelingen omdat deze gelijk lag aan het wegdek van de oprit naar de brug. (Gelders Archief, Arnhem; negatiefnummer B7026/11)

De beide andere huizen werden gebouwd voor rekening van H.W. Tromp te Eist, die ze verkocht aan de tabakscontractant D. van der Sluijs.
Het pand nr. 67, aan de zijde van de Marktstraat, dat uiteindelijk de meest prominente rol zou spelen tijdens de strijd rondom de oprit, kwam via verschillende eigenaren uiteindelijk eveneens in het bezit van de bovengenoemde gravin, en wel in 1911.
Twee jaar later werd het pand de huisvesting voor de Van Limburg Stirumschool, geëxploiteerd door de Vereeniging tot Oprichting en Instandhouding van een School met den Bijbel voor uitgebreid L.O. voor meisjes. Het derde huis, nr. 69, verkocht Van der Sluijs in 1867 aan C.W. graaf van Limburg Stirum, wiens familie het in 1944 nog in bezit had.

Fase 4, aanval SS-Pz.AA.9 18 september 1944

Mackay, die op de avond van de 17e door de Duitsers uit de Rode School was verdreven, zat inmiddels op de eerste verdieping van de Van Limburg Stirumschool, en schrijft:
“Er scheen een rustpauze te volgen, maar plotseling hoorde ik gerommel vlak onder het raam. Toen ik naar buiten keek zag ik er een (nummer 16) precies beneden me. Deze was slechts anderhalve meter van me verwijderd en ik keek den bestuurder recht in het gezicht. Ik weet niet wie er meer verbaasd was. De wagen moest naar beneden gekomen zijn op het smalle pad tussen de oprit en de school.
Hij reageerde sneller dan ik, want met een vuile brede grijns schoot hij driemaal op me. Het enige schot dat mij trof, versplinterde de veldkijker, die ik om mijn hals had hangen.
De jongens verzamelden zich snel om me heen en bin-nen enkele seconden waren hij en zijn mannen er geweest. De wagen reed tegen de Noordelijke vleugel van de school te pletter.
Weer hadden we een half uurtje rust, waarna de vol-gende wagen (nummer 17) in razende vaart de oprit afkwam. De bestuurder werd onmiddellijk gedood. De wagen zwaaide naar rechts om, tuimelde de steile kant van de oprit af en vloog te pletter tegen onze zuidelijke vleugel, juist onder ons, waarbij de overige leden van de bemanning omkwamen.
Terwijl zich dit afspeelde kwam er weer een (nummer 18) met z’n neus van achter het brandende trio op de weg te voorschijn. We volgden dezelfde tactiek; weer acht dode Duitsers op de groter wordende hoop.”
Het eerste voertuig, dat met zekerheid door de mannen van Mackay werd uitgeschakeld op het paadje van Bleckmann, was weer een Sd.Kfz. 250, die niet de noordelijke vleugel van de school ramde, maar nog een klein stukje verder reed, en ten noorden van de school gewoon op het smalle paadje bleef staan.
Ook de tweede wagen, een ongepantserde halftrack (Sd.Kfz.10), met de gedode chauffeur, haalde de gevel niet. Deze bleef steken tegen het hekwerk dat zich bevond tussen de gevel en het paadje van Bleckmann.

Deze half rupsen staan op het conto van de Britse soldaten die in de Van Limburg Stirumschool zaten. De eerste, een Sd.Kfz.250/1 alt (nummer IV), werd later in de strijd opgeblazen door de parachutisten om te voorkomen dat de vijand gebruik kon maken van de inhoud: wapens, munitie en voedsel. Achter het voertuig de ruïne van de ‘Rode School’. Foto: 1945; fotograaf: Dick Renes. De tweede was een ongepantserde Sd.Kfz.10. (nummer V), die in april 1945 op de foto werd gezet door de Arnhemse fotograaf Herman Train. Zonder pantserbescherming was dit voertuig net zoals de vrachtwagens een erg makkelijk doel voor de luchtlandingstroepen. Duidelijk zijn de grote, op het zuiden georiënteerde, ramen in de noordelijke vleugel van de Van Limburg Stirumschool te zien, en zelfs de kleine ramen die naar het noorden waren gericht. (Gelders Archief, Arnhem; negatiefnummers B3056/3 en B6433/S)

De laatste halfrups, een Sd.Kfz.250 alt, was hoogstwaarschijnlijk het eerste slachtoffer van het eerder genoemde kanon E (B Troop, Ist Airlanding AntiTank Battery), waarover Sergeant Robson de leiding had. Hij had hiermee een gat in de brugleuning geschoten waardoor zijn schutter een beperkt gezichtsveld kreeg op de passerende voertuigen.
In het boek ‘Wings of the Wind’ wordt over deze gebeurtenis het volgende geschreven: “Two remaining half-tracks tried to get down a gravel pathway between the ramp and the school. Suddenly, to everyone’s surprise, one appeared alongside the Southern wing. The Germans in it were wiped out in a matter of seconds. The second vehicle then went back and charged down the ramp at speed, but when the driver was shot it crashed into the northern wing of the school and the crew were killed.” (‘Twee van de overgebleven halfrupsvoertuigen probeerden via een gravelpad tussen de oprit en de school naar beneden te rijden. Plotseling verscheen er één, tot ieders verrassing, ter hoogte van de zuidelijke vleugel. De Duitsers die erin zaten, werden binnen enkele seconden neergemaaid. Het tweede voertuig keerde toen terug, en reed op topsnelheid de oprit af, maar toen de chauffeur werd neergeschoten, knalde het in de noordelijke vleugel van de school, en wer-
den de inzittenden gedood.’) De beide ooggetuigen schrijven dat de halfrupsen tegen de school aan crashten, maar foto’s die na de strijd werden gemaakt laten zien dat zowel de gepantserde als de ongepantserde versie op het paadje van Bleckmann tot stilstand was gekomen.

De colonne vrachtwagens
Vreemd genoeg is weinig bekend over het einde van een colonne vrachtwagens, die ook bij Grabners actie was betrokken. Met die voertuigen, beladen met vaten die gevuld waren met zand of graan en die moesten dienen als dekking voor zwaar bewapende soldaten, probeerde de Hauptsturmführer in één keer zoveel mogelijk van zijn eenheid door te laten breken. Hierdoor is wel duidelijk dat hij de vijand behoorlijk had onderschat. Een ongepantserde vrachtwagen is namelijk totaal ongeschikt voor dit soort acties. Ook was het zo dat para’s in de huizen zaten dicht bij de plek waar de meeste vrachtwagens tot stilstand kwamen. Dat geeft de mogelijkheid dat ze zijn uitgeschakeld door lichte handvuurwapens. Op de luchtfoto’s zijn de vrachtwagens duidelijk te herkennen, en ze staan bijna allemaal dicht bij de huizen. Britse veteranen die betrokken waren bij deze actie beweren in meerdere boeken dat Duitse voertuigen werden uitgeschakeld door middel van hand-
vuurwapens en handgranaten. Het lijkt erg onwaarschijnlijk dat dit zou gelden voor de hiervoor vermelde gepantserde SPWs, maar het zou zeer goed mogelijk zijn voor de colonne vrachtwagens, die vermoedelijk vlak achter de eerste golf gepantserde wagens aan reed. Het is niet logisch om te veronderstellen dat deze vrachtwagens zijn gebruikt bij de laatste fase van de aanval.

Vrachtwagens 18 september 1944

Sergeant Eric Victor Simpson, C Troop, Ist Airlanding Anti Tank Battery, die aanwezig was bij het D of E 6- ponder antitank-kanon aan de westzijde van de oprit, is een veteraan die iets vertelt over een tactiek om de colonne te beschieten. Hij is de enige die spreekt over de voertuigen aan het einde van de colonne, terwijl Mackay alleen praat over het voorste gedeelte. Zo her-innert Simpson zich:
“The gunners waited until the Germans were almost on top of us, before we took out the lead vehicles, the piats took out the back and the rest were stuck in the middle, before all heli let loose from all sides, inclu- ding grenades and mills bombs soon silenced them all.”
(‘De schutters wachtten totdat de Duitsers vlak bij ons waren, voordat we de voorste voertuigen eruit pikten, de Piats de achterste voor hun rekening namen, en de rest vastzat in het midden. De hel brak los van alle zijden, granaten en mills-bommen werden gebruikt, en spoedig werden ze tot zwijgen gebracht.’)

Deze totaal doorzeefde Renault AHN vrachtwagen (nummer XVII) stond vlak achter de voorgaande halfrups (zie de foto blz. 7). Duidelijk te zien is de totaal verwoeste cabine. Een zwaar kaliber Brits wapen had de truck getroffen, en niet mitrailleurs, stenguns en geweren maakten Airbornes een eind aan de carrières van de Duitse soldaten achter in de laadbak. De maker en de datum van de foto zijn onbekend. (Gelders Archief, Arnhem; negatiefnummer BS04S/2)

 

Situatie na 18 september
01 Vrachtwagen Duits
02 Vrachtwagen Duits
03 1 rekker + trailer Duits
04 Personenauto
05 1 weezitter Cabriolet Duits
06 Dodge BEEP SS-Pz.AA.10
07 Vrachtwagen Opel Blitz SS-Pz.AA.10
08 Vrachtwagen Citroen V2 unit
09 Vuilniswagen Burger
10 Sd.Kfz.250 alt SS-Pz.AA.9
11 Sd.Kfz.250 neu SS-Pz.AA.9
12 Sd.Kfz.250 neu SS-Pz.AA.9
13 Sd.Kfz.250 neu SS-Pz.AA.9
14 Sd.Kfz.250 alt SS-Pz.AA.9
15 Sd.Kfz.250 neu SS-Pz.AA.9
16 Sd.Kfz.250 alt SS-Pz.AA.9
17 Sd.Kfz.10 SS-Pz.AA.9
18 Sd.Kfz.250 alt SS-Pz.AA.9
19 Vrachtwagen SS-Pz.AA.9
20 Vrachtwagen Renault AHN SS-Pz.AA.9
21 Vrachtwagen Ford V3000 SS-Pz.AA.9
22 Vrachtwagen Ford V3000 SS-Pz.AA.9
23 Vrachtwagen SS-Pz.AA.9
24 Vrachtwagen SS-Pz.AA.9
25 Vrachtwagen SS-Pz.AA.9
26 Vrachtwagen SS-Pz.AA.9
27 Vrachtwagen SS-Pz.AA.9
28 Vrachtwagen met huif Duits
29 Onbekend
30 Onbekend

De onduidelijkheden
Het einde van Grabner is nog gehuld in een waas van onduidelijkheden. Zo schrijft SS-Unterscharführer Mauga dat de commandant reed in een buitgemaakte Engelse pantserwagen.
Nu hadden de Britten de beschikking over meerdere types pantserwagen, maar het eerder genoemde boek van Dugdale meldt dat het een Humber Mk.1V moet zijn geweest. Deze was in de voorafgaande maanden buitgemaakt op de Britten, die de vierwielige pantser-wagen gebruikten voor verkenningsdoeleinden. Het sterkterapport van 3 september 1944 laat dat voertuig inderdaad zien.
Dat deze Humber met zijn karakteristieke vormgeving, hoog maar vrij smal, en met een betrekkelijke grote geschutskoepel, in de voorste gelederen meereed, kan ook reden zijn geweest voor de verwarring aan Britse zijde. Er werd vanuit het zuiden een geallieerde eenheid verwacht, en geen Duitse, en door het zien van de Humber zou deze opschudding erg begrijpelijk zijn.
Mauga schrijft dat ze na de slag Grabners voertuig vonden, maar zijn commandant zelf was nergens te bekennen. Als dit verhaal juist is, dan zou de Humber tussen de wrakken op de foto’s moeten staan. Dit lijkt echter niet het geval te zijn.
Het meest waarschijnlijke is dat Grabner zich in zijn voertuig bij de eerste vijf pantserwagens bevond, die zoals gememoreerd doorreden naar het centrum van de stad. Tijdens de rit over de brug had hij vermoedelijk met zijn lichaam uit het luik van de geschutskoepel gestaan om een beter overzicht te houden.
Dit was niet verstandig maar wel gebruikelijk bij com-mandanten van pantservoertuigen. Zelfs anno nu is het bij tankcommandanten nog zeer ongebruikelijk om van binnen uit hun voertuig te leiden. Ze verkiezen het risico om geraakt te worden boven het slechte zicht wat ze hebben als ze onder pantser blijven zitten.
Een Duits soort overlijdensakte (‘Totenschein’) meldt dat Grabner stierf door een borstschot. Dit lijkt het verhaal te bevestigen. Dat (het lijk van) de comman-dant na de aanval verdwenen is, blijft een vreemde zaak. Het is mogelijk dat hij na dodelijk getroffen te zijn, uit zijn voertuig is gevallen met alle gevolgen van dien.
Ook wordt aan Engelse zijde niets geschreven over het uitschakelen van deze pantserwagen op wielen. Met alle uitgebreide getuigenverklaringen die er zijn, zou dit zeker moeten hebben opvallen. De Humber week duidelijk af van de Duitse SPWs, dus het incident zou dan zeker zijn vermeld.
Er bestaat maar één locatie van een mogelijk Humber- wrak op de oprit. Op een luchtfoto die op 18 september werd gemaakt uit het oosten is te zien dat halverwege de noordelijke oprit ook twee wrakken staan aan de westzijde. Het kan zijn dat de voorste (nummer 29) van deze twee de bewuste pantserwagen is.
Verhalen over voertuigen die van de brug afvielen, kunnen niet juist zijn. Deze worden verward met de halfrups (nummer 17) die door een dodelijk gewonde chauffeur rechts de afrit afreed. Hierdoor leek het vanaf de westzijde dat deze aan de oostzijde van de oprit viel.

Situatie na 20 september
1 Vrachtauto Duits
11 Personenauto op houtgas Duits
III Vrachtwagen Citroën V2 unit
IV Sd.Kfz.250 alt SS-Pz.AA.9
V Sd.Kfz.10 SS-Pz.AA.9
VI Vrachtauto Duits
VII Vrachtauto Duits
VIII Vrachtwagen Renault AHN Duits
IX Vrachtwagen Ford V3000 Duits
X Sd.Kfz.250 neu SS-Pz.AA.9
XI Sd.Kfz.250 alt SS-Pz.AA.9
XII Personenauto
XIII Aanhanger
XIV Vrachtwagen
XV Vrachtwagen
XVI Vrachtwagen
XVII Sd.Kfz.250 neu SS-Pz.AA.9
XVIII Vrachtwagen Ford V3000 Duits
XIX Vrachtwagen Renault AHN Duits
XX Sd.Kfz.250 neu SS-Pz.AA.9
XXI Dodge BEEP SS-Pz.AA.10
XXII Bus Burger

De situatie na de Duitse herovering van de brug.
Na de mislukte aanval van Grabners eenheid bleven de meeste wrakken achter op de noordelijke oprit. Elk voertuig waarvan de Duitse hersteleenheden het nut nog inzagen, werd na het beëindigen van de gevechts-handelingen bij de brug (donderdag 21 september) verwijderd. Dat dit zeer snel gedaan werd, lonen de foto’s die werden gemaakt na de strijd. Zo zijn op situ-aties die binnen een paar dagen na de 21c op de gevoe-lige plaat werden vastgelegd, méér (restanten van) voertuigen te zien dan op foto’s uit oktober 1944. Om enig inzicht te geven in wat uiteindelijk na de Duitse herovering van de brug is achtergebleven: zie de lijst op blz. 11.

Situatie no 21 september 1944

Woord van dank
Verhalen als dit komen nooit uit het niets. Het moet dan ook vermeld worden dat zonder de hulp van anderen dit nimmer tot stand zou zijn gekomen. De personen die hebben meegeholpen zijn:
Mirko Bayerl
Kees Blijleven
Martin Block
David van Buggenum
Bob Gerritsen
Nico Los
Geert Maassen (als redacteur)
Karel Margry
Philip Reinders
Joost Rethmeier
Berry de Reus
Hans Timmerman
Robert Voskuil
Peter Vrolijk
Eugène Wijnhoud
en Hans Weber.

Bronnen
Boeken
– Airborne Battle Study Group; Just ordinary men; Styletype Printing Ltd, 1990
– Berends, P.; Een andere kijk op de slag om Arnhem. De snelle Duitse reactie; Uitgeverij Aspekt, 2002
– Dugdale en M. Wood, J.; Waffen SS Panzer units in Normandy 1944; Books International, 2000
– Dugdale, J.: Panzer Divisions, Panzergrenadier Divisions, Panzer Brigades of the Army and the Waffen SS in the West. Autumn 1944 – February 1945. Ardennes and Nordwind. Their Detailed and Precise Strengths and Organisations. Volume 1 [Part 1] September 1944, Refitting and Re-equipment, Military Press 2000
– Fürbringer, H.; 9.SS-Panzer-Division Hohenstaufen 1944: Normandie – Tarnopol – Arnhem; Editions Heimdal, 1984
– Grood, M. de; Oud Arnhem vanuit de lucht; Slingenberg b.v., 1997
– Harmel, H.; Die Frundsberg in Nimwegen; Der Freiwillige, 1956
– Huurman, ing. C.; Het spoorwegbedrijf in oorlogtijd, 1939-’45; Uquilair, 2001
– Kershaw, R.J.; It Never Snows in September; Crowood Press, 1990
– Mackay, Majoor E.; Whoa Mohamet, De strijd om de Rijnbrug; De Graafschap, 1947
– Middlebrook, M., Arnhem, ooggetuigenverslagen van de Slag om Arnhem; Bosch & Keuning, 1994
– Pronk, P.; Airborne Engineers, The Shiny 9lh – An Illustrated History of the 9*1’ (Airborne) Field Company Royal Engineers 1939-1945; R.N. Sigmond Publishing, 2001
– Schaap en A.S. Stempher, K.; Arnhems oude stads hart; Gemeentearchief Arnhem, 1973
– Sims, J.; Arnhem Spearhead; Cooper & Imperial War Museum, 1978
– Stainforth, P.; Wings of the Wind. Active Service with the 1S1 Parachute Brigade; Grafton Books, 1988
– Veldheer, P.A.; Tussen “Truppenplatz” en “Fliegerhorst” 1940-1945: de veelbewogen geschiedenis van het dorp Hoenderloo op de Veluwe tijdens de Tweede Wereldoorlog; Protestantse Stichting Lectuurvoorlichting, 1983
– Tieke, W.; lm Feuersturm letzter Kriegsjahre, II. SS-Panzerkorps mit 9. und 10.SS Division – Hohenstaufen und Frundsberg; Munin Verlag GMBH, 1975
– Whiting, Ch.; A Bridge at Arnhem; Futura Publications Limited, 1974
– Wilkinson MC, P.; The Gunners at Arnhem; Spurwing Publishing, 1999 Rapporten (uit hel Btindes- und Militiirarchiv te Freiburg)
– P-155, Das ll.SS-Pz.A.K. vom September bis November 1944, Wilhelm Bittrich, juli 1954
– P-162, Die SS-Panzerdivision „Hohenstaufen” im wes ten (Juni bis November 1944), Walter Harzer, 1954
– P-163, Die SS-Panzerdivision „Frundsberg” im Einsatz vom Juni bis November 1944, Heinz Harmel, juli 1954
Personen
= Niall Cherry: in een van de korte lezingen die hij op 8 september 2002 gaf in restaurant Schoonoord te Oosterbeek over ‘De verdediging van de Van Limburg Stirumschool aan de oostzijde van de Rijnbrug in Arnhem’. Daarin waren gegevens verwerkt van/over majoor R.P.C. Lewis van C Company, 3rd Battalion.
= Sergeant Eric Victor Simpson, C Troop, lst Airlanding Anti Tank Battery (website http://www.extraplan.demon.co.uk).

Download ministory

Ministory
Peter Vrolijk

In het verleden zijn er, inclusief twee Ministory’s, diverse publicaties geweest die beschreven hoe in september 1944 het contact tot stand kwam tussen Ist British Airborne Division in Oosterbeek en 64th Medium Regiment, Royal Artillery, bij Nijmegen. Voor zover door mij kon worden nagegaan, waren deze alle onvolledig en/of bevatten onjuistheden.
In deze Ministory zal ik daarom met de informatie die thans beschikbaar is, trachten een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van hoe het contact daadwerkelijk tot stand kwam.
64th Medium Regiment, Royal Artillery (RA), begon haar opmars als onderdeel van 43rd Wessex Infantry Division vanuit België naar het noorden in de namiddag van woensdag 20 september 1944. Een dag eerder had de plaatsvervangend commandant van de eenheid (zijn naam en rang zijn mij helaas nog onbekend) al opdracht gekregen om zich met een kleine ’terreinverkenningseenheid’, een z.g. Survey Party, aan te sluiten bij 112th (Wessex) Field Regiment, Royal Artillery. Dit bevond zich verder naar voren in de geallieerde militaire colonne. Het voordeel hiervan was dat als bevel ontvangen zou worden om in stelling te komen, niet eerst gewacht behoefde te worden om het voorterrein te verkennen voor een geschikte locatie. De Survey Party kon dit doen terwijl de rest van het regiment naar voren kwam, zodat tijd gewonnen kon worden.
Op die 20ste september kwam omstreeks half vijf in de middag, na uren van uitstel, eindelijk het bericht dat men zich in beweging moest zetten. Om 17.40 uur werd de Nederlandse grens gepasseerd. De opmars ging zeer traag, en een aantal keren moest men halt houden. Tot 6 uur in de volgende ochtend werd doorgereden, zij het met het nodige oponthoud, in de richting Arnhem.
De artillerie-eenheden van de Wessex-divisie kregen rond die tijd een concentratiegebied aangewezen dat ten noorden van de Maas en ten westen van het Maas-Waal Kanaal lag. 64th Medium Regiment kreeg het meest noordelijke deel toebedeeld om stelling te nemen. De plaatsvervangend commandant ging opnieuw met een kleine Survey Party naar voren om een geschikte locatie te vinden voor zijn 211 Battery. Om 8.45 uur werd besloten de A-Troop daarvan in stelling te brengen bij Duckenburg (ongeveer één kilometer ten westen van Jonkerbosch), en de B-Troop even ten zuidwesten daarvan.
Tijdens het in positie brengen van het geschut vroeg een onbekend radiostation, dat de code PSC gebruikte, toestemming om op het regiments-radionet te
mogen ‘inbreken’. Lieutenant Colonel H.S. Hunt, de commandant van 64th Regiment, vertelt hierover: “Om ongeveer 0930 uur werd het soepel lopende berichtenverkeer op het regiments-radionet onder-broken door een onbekend station dat om hulp vroeg daar zij onder hevig vijandig mortier- en artillerievuur lagen. Toen door ons werd gevraagd of hij zich kon identificeren, kwam het antwoord: ‘Wij zijn de mensen die jullie trachten te bereiken!’
Kon dit Ist Airborne Division zijn of een Duits pira-tenstation dat zat te vissen om informatie? Ik was er zeker van dat we eindelijk contact hadden gemaakt met Ist Airborne Division, maar we konden geen risico lopen hun de ondersteuning te geven waarom ze vroegen voordat hun identiteit zeer zeker was vastgesteld.”

Een van de vier stukken 4.5inch geschut van 211 Battery, gefotografeerd even teil zuiden van de brug bij Grave op 21 september 1944. De letter ‘B’ op het dichtstbijzijnde voertuig geeft de Troop aan. Het getal ‘1194’ is het z.g. ‘tactical unit number’, betreft de code die aan 64th Medium Regiment is toegekend, en staat op alle voertuigen van die eenheid. Ten behoeve van een vlotte opmars van het grondleger tijdens operatie Market Garden, had elk onderdeel een vaste plaats binnen de colonne. Daartoe werd een tijdelijk serienummer (‘serial number’) toegekend. Voor de 12S voertuigen van 64th Regiment was dat ‘K-305′, dat met krijt was aangebracht aan de vóórkant (soms aan de zijkant), en daarom ook wel ‘chalk number’ werd genoemd, (collectie Barfen, Heemkunde Grave)

Het gesprek was mogelijk gemaakt door Captain Chris MacMillen en Sergeant Norman Patten van de Forward Observation Unit (FOU) met hun z.g. No. 22 radio-set. ‘) Die was opgesteld in de commandopost van Ist Battery Light Regiment, Royal Artillery, in de openbare lagere school (de Klompenschool) aan de Beneden-Weverstraat in Oosterbeek. Toen die ochtend van de 21ste nog steeds geen radiocontact met XXX Corps tot stand was gekomen, besloot Sergeant Patten met een ongeveer 40 meter lange draad-anten- ne langs de schoorsteen van de wasserij van Van Hofwegen omhoog te klimmen. Dit bedrijf stond vlakbij, tussen de Weverstraat en de Ploegseweg. Bij die klimtocht maakte de sergeant gebruik van de klimijzers die aan de buitenzijde van de schoorsteen waren bevestigd (bedoeld voor gebruik bij schoonmaak- en reparatiedoeleinden). Door een dergelijke draad-antenne te benutten in plaats van de kortere ‘vaste-antenne’, kon men onder goede omstandigheden het ontvangst- en zendbereik vergroten van circa 25 tot meer dan 80 kilometer. Daarnaast werd het zend- en ontvangstsignaal op deze hoogte niet verder door bomen en gebouwen onderbroken, en had in zuidelijke richting, waar de hulp vandaan moest komen, vrij spel.
Nu het eerste contact tot stand was gekomen, over-handigde Captain MacMillen de microfoon aan de commandant van de artillerie van Ist Airborne Division, Colonel Robert Loder-Symonds, die op dat moment in gezelschap van Major General Robert Urquhart, de divisiecommandant, bezig was met een inspectietocht langs de stellingen van het Light Regiment. 2)
Lieutenant Colonel Hunt vervolgt zijn verhaal: “Nu maakte de stem aan de andere kant zich bekend als de commandant van de divisie-artillerie van Ist Airborne Division. Ik herinnerde mij zijn naam, en vroeg of hij een dubbele achternaam had. ‘Ja’, kwam het antwoord, ‘en mijn voornaam is Robert!’
Mijn adjudant, Captain D.W. Scrimgeour, MBE, her-innerde zich dat een goede vriend van Loder- Symonds dienst deed als Brigade Major bij de artillerie van llth Armoured Division. Scrimgeour vroeg aan hem of hij een vriend had genaamd Charles, die nu in zijn oude regiment diende als Seagull (codenaam voor onder andere een Brigade Major) bij een ‘harde’ (tank-)formatie. Hier moest de persoon aan de andere kant even over nadenken, maar al snel kwam het antwoord: ‘Charles Armitage!’, en de identiteit was met zekerheid vastgesteld.”
Lieutenant Colonel Hunt gaf vervolgens toestemming voor het geven van ondersteuningsvuur zodra 64th Regiment gereed was. Hunt zelf vertrok hierop naar het hoofdkwartier van XXX Corps om aan zijn meerdere verslag uit te brengen, en zou pas om 13.30 uur terugkomen.
Colonel Loder-Symonds gaf de microfoon terug aan Captain MacMillen, die vervolgens een eerste doel opgaf met de kaartcoördinaten 702766. Voor de zeker-heid was gekozen voor het midden van de Rijn, ter hoogte van de steenfabriek in de Rosandepolder c.q. het Rijnbad. Maar zelfs aan dit eerste verzoek van de in het nauw gedreven Airbornes kon nog niet worden voldaan omdat simpelweg het in stelling brengen van de stukken geschut nog niet afgerond was.
Het was namelijk geen gemakkelijke opgave voor de manschappen van 64th Regiment om hun artillerie in gereedheid te brengen. 211 Battery was uitgerust met acht stukken 4.5inch (114.3mm) geschut, en elk woog maar liefst 5847 kilo. Hoewel de stuksbemanning zeer getraind was, zou het tot 10.35 uur duren voordat de afdeling gereed gemeld werd.
In Oosterbeek hadden Major General Urquhart en Colonel Loder-Symonds hun inspectietocht voortgezet. Omstreeks dezelfde tijd dat 211 Battery zich gereed meldde, bezochten zij het hoofdkwartier van Ist Airlanding Brigade van Brigadier P.H.W. Hicks. Dit was gevestigd in de tuinmanswoning van de familie Jansen op de Pietersberg. 3) Hun komst was reeds tien minuten daarvoor via de set van MacMillen en het radionet van de artillerie aan Major Norman- Walker en Brigadier Hicks gemeld. 4) Tevens was aan Hicks verteld dat ze alvast artilleriedoelen konden selecteren die door 64th Medium Regiment beschoten moesten worden. Kort daarop verschenen Urquhart en Loder-Symonds bij Hicks, en zij bevestigden wat reeds via de radio gemeld was.
Toen het bericht om 10.35 uur kwam dat 211 Battery gereed was om te vuren, kon het eerste doel meteen door Norman-Walker aan MacMillen opgegeven worden, die op zijn beurt het bericht doorgaf aan 64th Regiment. Het doel lag in de bosrand ten westen van de Van Borsselenweg, ongeveer een 100 meter ten noorden van de Oude Oosterbeekseweg (thans heet dat stuk weg Benedendorpsweg). Het werd geregistreerd als doel MZ 1 (er werden 10 doelen opgegeven, MZ 1 t/m 10, waarvan later bleek dat MZ 7 t/m 10 buiten het bereik van het geschut lagen), maar opnieuw volgde geen beschieting. De artilleriecom- mandant van 43rd Infantry Division was namelijk niet akkoord gegaan met de procedure waarmee de identiteit van het station PSC thans was vastgesteld. Er moest getracht worden om door middel van het stellen van (nog) meer specifieke persoonlijke vragen, de ware identiteit van het station te onthullen.
Wat deze vragen precies zijn geweest, staat helaas nergens vermeld in de officiële rapporten die thans bij mij bekend zijn. 64th Regiment maakt er in ieder geval geen melding van. Dat is opmerkelijk, want alle berichten die binnenkwamen of verzonden werden, staan nauwkeurig geboekstaafd. Lieutenant Colonel Hunt maakte er in zijn persoonlijk verslag geen melding van. Logisch overigens, want hij was nog niet terug van zijn bezoek aan het hoofdkwartier van XXX Corps, en had zodoende geen weet van de inhoud van het gesprek dat nu volgde.
Een aanwijzing over wat die specifieke vragen geweest kunnen zijn, is terug te vinden in Urquharts eigen boek ‘De Slag om Arnhem’. Hij schrijft over het contact dat gemaakt werd met 64th Medium Regiment het volgende:”…nu volgde een gesprek waaruit bleek dat de tot het 2nd Army behorende artilleriegroep ons niet vertrouwde en meende dat de berichten door Duitsers werden uitgezonden…. en daarom vroeg de artillerie- commandant [vermoedelijk wordt Captain Scrimgeour hier bedoeld] die Loder-Symonds persoonlijk kende, te vertellen hoe zijn vrouw heette. ‘Merlin,’ antwoordde Loder-Symonds. Het was nog niet genoeg. ‘Van welke sport houdt je vrouw het meest?’ ‘Van de valkenjacht,’ zei Loder-Symonds …nu wilde iedereen ons graag helpen.”
Dit tweede gesprek vond plaats op het moment dat Urquhart en Loder-Symonds op Hicks’ hoofdkwartier aanwezig waren. MacMillens set fungeerde nu als tussenstation (‘Relay station’) voor het contact met 64th Medium Regiment.

Nu uiteindelijk niemand meer twijfelde aan de ware identiteit van station PSC, werd om omstreeks 11.15 uur eindelijk het vuur geopend. Bijna twee uur was verloren gegaan tussen het maken van het eerste contact en de schoten die afgevuurd werden door 64th Regiment op doelen opgegeven door de Airbornes.
De doelen MZ 2 t/m MZ 6 lagen alle tussen Heveadorp en de Westerbouwing, maar de locaties MZ 7 t/m MZ 10 waren op en bij de Utrechtseweg rondom Hotel de Bilderberg te vinden, en daarmee buiten het bereik van 211 Battery. Die was overigens nog steeds de enige van 64th Regiment die in actie was.
Als gevolg van het feit dat sommige doelen buiten het bereik van de 4.5inch kanonnen waren gelegen, ging de plaatsvervangend commandant van 64th Regiment opnieuw naar voren om een betere locatie te vinden waar vandaan ook de andere doelen onder vuur genomen konden worden. Een positie werd gevonden in de nabijheid van de elektriciteitscentrale aan de Waal bij/in Nijmegen. B-Troop, nu nog maar net in stelling en operationeel, kreeg opnieuw opdracht om ‘op te breken’ en zich vervolgens naar de nieuwe locatie te begeven, met als gevolg dat alleen A-Troop vuur kon blijven afgeven op de doelen bij Oosterbeek.
Inmiddels had de tweede afdeling van 64th Medium Regiment, 212 Battery, de aan haar toegewezen locatie bereikt, even ten noorden van die van de ‘oude’ 211 Battery posities, en begon haar 5.5inch (139.7mm) geschut in stelling te brengen. Deze afdeling zou zich om 13.00 uur gereed melden. De artillerie die ze tot haar beschikking had, was van een iets zwaarder kaliber, en het schietbereik lag ongeveer een kilometer verder dan dat van de 4.5inch kanonnen. Zij hoefden zich daarom niet nogmaals te verplaatsten indien ook doelen ten noorden van de perimeter moesten worden beschoten.
(De 212e werd op 23 september uit tactische overwegingen alsnog overgebracht naar het gebied waar 211 zich bevond)
De derde afdeling die onder bevel van het regiment stond, was de 419e ‘zware’ afdeling, die voor Market- Garden daaraan was toegevoegd. 419 Battery behoorde oorspronkelijk tot 52nd Bedfordshire Yeomanry Heavy Regiment, Royal Artillery. Zij bevond zich in de achterhoede van de colonne van 64th Medium Regiment, en had een locatie toegewezen gekregen langs de weg in de nabijheid van Kloosterhof. Echter, zo deelde commandant Major E.R.D. Palmer aan Lieutenant Colonel Hunt mede, ze was pas in staat om tegen het einde van de middag gereed te zijn. Deze ‘zware’ afdeling had de beschikking over vier stukken geschut met een groter kaliber, n.1. 155mm. De eerst toegewezen locatie, nabij Kloosterhof, werd echter als niet geschikt bevonden voor de 13.220 kilo (!) zware kanonnen. 419 Battery kwam uiteindelijk iets meer naar het noordoosten, bij Wolfskuil, in stelling.
Omstreeks 12.30 uur, terwijl de vijandelijke stellingen te Oosterbeek onder vuur lagen van de vier stukken geschut van A-Troop, 211 Battery, verscheen een tweede station op het radio-net van 64th Medium Regiment. Het gebruikte de codeletters PLF, identificeerde zich als dat van de Brigade Major Ist Airborne Division (Majoor Philip Tower; hij behoorde tot het hoofdkwartier van de Royal Artillery), en was tot stand gebracht door gebruik te maken van een z.g. ‘No. 19HP’ set. Dat het juist deze radio-sets waren waarmee contact gezocht werd met 64th Medium Regiment, was niet opmerkelijk. Plet hoofdkwartier van de Royal Artillery in Oosterbeek had de beschikking over twee van deze No. 19HP sets. Nadat het divisiehoofdkwartier haar intrek had genomen in Hartenstein, was een van de apparaten op zolder geïnstalleerd. De tweede set van dit type werd ‘ingegraven’ in het park bij het hotel. Voor het zenden en ontvangen werd bij deze laatste gebruik gemaakt van een ruim 10 meter hoge antenne, reeds ter voorbereiding op mogelijk contact met FOO’s die met de grondtroepen oprukten.
Op 20 september werd de ene set van de zolder afge-haald in verband met het gevaar voor inslagen van vijandelijke granaten in het dak, en eveneens verplaatst naar het park. Deze twee sets fungeerden als z.g. ‘Airborne Control’, die alle vuursteun coördineerden. De No. 19 set had het voordeel dat zij betere prestaties leverde dan de No. 22 set waarmee MacMillen werkte, met name wat de ontvangst betrof.

Een stuk geschut van 64th Medium Regiment, opgesteld op een open veld bij de Rivierstraat, aan de westrand van Nijmegen. Het originele bijschrift van deze foto vermeldt dat dit een 4.5inch kanon is van B Troop, 2’11 Battery. Echter, volgens de verslagen van het regiment zou deze Troop meer naar het noord-oosten in stelling hebben gelegen. Als dat zo is, dan zou het stuk geschut kunnen behoren tot C Troop, 212 Battery, waarvan de stelling volgens diezelfde rapporten het dichtst bij de Rivierstraat lag. Uit de foto zelf is niet op te maken of het hier om een 4.5inch of een 5.5inch kanon handelt, daar beide typen vrijwel identiek waren aan elkaar, en zelfs hetzelfde onderstel hadden. (Foto Sgt. Covey, 29 september 1944; Imperial War Museum, Londen, No. B 10424)

Om 13.00 uur (21 september) kwam naast de vier stukken geschut van A-Troop, 211 Battery, ook 212 Battery in actie. In totaal waren nu 12 kanonnen ter beschikking voor ondersteuningsvuur. De eerste schoten van de 212e werden om na te gaan of de artillerie goed functioneerde, voor het gemak richting Duitsland afgevuurd.

Doel na doel werd vervolgens in Oosterbeek bestookt. Bijna alle locaties die die middag onder vuur werden genomen, lagen rondom het gebied Stenenkruis- Benedendorpsweg-Acacialaan. Daar waren de restan-ten van de Britse troepen die eerder in Arnhem hadden gevochten, in een hevige strijd gewikkeld.
Omstreeks 14.00 uur was B-Troop van 211 Battery gereed in haar nieuwe vooruitgeschoven positie bij de elektriciteitscentrale aan de Waal. Zij nam de taak van A-Troop over, die zich nu eveneens zou verplaatsen naar B-Troops locatie. Het voordeel daarvan was dat men van hieruit ook met de 4.5inch kanonnen in staat was het gebied ten noorden van de perimeter te beschieten.
419 Battery met haar vier 155mm kanonnen meldde zich later die middag, omstreeks 16.00 uur, eveneens gereed. Het eerste doel dat deze afdeling beschoot, werd geregistreerd als doel MZ16 (kruising Backerstraat-Noorderweg) dat was opgegeven door 4th Parachute Brigade.
64th Regiment was nu in z’n geheel eindelijk in staat vuur uit te brengen ter ondersteuning van de Airbornes.
In een volgende Ministory over dit onderwerp zal verder ingegaan worden op de verleende vuursteun in de periode van 21 tot 26 September 1944, en zal uit-voerig worden stilgestaan bij wat zoal de voornaamste doelen waren die in opdracht van lst Airborne Division werden beschoten.
64th Medium Regiment, Royal Artillery, telde in sep-tember 1944 in totaal 589 officieren en manschappen. Het was onderverdeeld in twee Batteries, die ieder bestonden uit twee Troops. Elke Troop had vier kanonnen.
Ten behoeve van Market Garden werd 419 Heavy Battery toegevoegd aan 64th Regiment. Deze afdeling telde vier Gun Groups met elk één stuk geschut.

NOTEN
’) FOU staal voor Forward Observation Unit. Dit was een klein onderdeel van ongeveer 80 man sterk, behorende tot de artillerie. Onder leiding van een FOO (Forward Observation Officer) waren bij alle bataljons en de brigadehoofd- kwartieren van de divisie kleine groepjes ingedeeld. Zij beschikten over radio-apparatuur, en de bedoeling was dat zodra contact was gemaakt met de oprukkende artillerieregimenten van XXX Corps, zij het desbetreffende bataljon waar nodig konden ondersteunen met zwaardere vuursteun dan dat het (eigen) Light Regiment kon geven. De FOO onderhield het radiocontact, en coördineerde de vuursteun.
2) Colonel Robert G. Loder-Symonds was commandant van alle artillerie-onderdelen van lst Airborne Division. Onder zijn bevel stonden het Light Regiment, lst and 2nd Airlanding Anti-Tank Battery, en lst Airborne Division FOU.
3) In Ministory IV wordt gemeld dat ook Urquhart een bericht verzond. Dit is echter onjuist. Het genoemde “zware vijandelijke aanvallen op de verkeersbrug. Toestand kritiek voor kleine strijdmacht….” was reeds op 20 september ver-stuurd. Het contact met 64th Regiment was namelijk niet het eerste en enige dat de Airbornes hadden met de ‘buitenwereld’. Er was van tijd tot tijd verbinding met o.a. het
hoofdkwartier van lst British Airborne Corps bij Croesbeek. Dit korps, onder bevel van Lieutenant General Frederick A.M. Browning, voerde het overkoepelende commando over de grondoperaties van alle aan Market Garden deelnemende geallieerde luchtlandingstroepen. Wat het contact met 64th Medium Regiment zo bijzonder maakte, was dat nu daad-werkelijk vuursteun kon worden gegeven aan de luchtlan-dingstroepen bij Oosterbeek, met geschut dat genoeg schiet- bereik had om de afstand te kunnen overbruggen vanaf
Nijmegen.
4) Major A.F. Norman-Walker was de commandant van lst Battery van het Light Regiment. Die afdeling was toegewezen aan lst Airlanding Brigade. Om het artillerievuur beter te kunnen coördineren, had Norman-Walker zich na de landingen van 17 september bij het hoofdkwartier van Hicks gevoegd. De majoor sneuvelde op 22 september bij de pergola op het landgoed de Hemelse Berg tijdens een vijandelijke artilleriebeschieting, terwijl hij met Brigadier Hicks in bespreking was.
Bronnen
+ ‘Station calling itself P.S.C. asked to come in’, door C. van Roekel (Ministory VI; bijlage bij Nieuwsbrief No. 15, juli 1984, van de VVAM Oosterbeek)
+ De artilleriesteun van het 2e Leger aan de le Britse Airborne Divisie tijdens de Slag om Arnhem, door Mr. J. ter Horst (Ministory IV; bijlage bij Nieuwsbrief No. 13, februari 1984, van de VVAM Oosterbeek) + The Fellowship of the services – No. 442 Jack Bows Mess: The 64th Medium Regiment, Royal Artillery, door George Vowles (z.j.)
+ De Slag om Arnhem, door R.E. Urquhart (1958) + Five Agra: The Story of the 5th Army Group Royal Artillery, door Brigade Major Chrimes (1945)
+ Light and Medium Field Artillery, door Peter Chamberlain en Terry Gander (1975)
+ Heavy Artillery, door Peter Chamberlain en Terry Gander (1975)
+ The Gunners at Arnhem, door Peter Wilkinson (1999) + Winged Gunners, door Robert Woollacott (1994) + Artillery Support at Arnhem, door Lt.Col. LP. Tooley, RA, in Field Artillery Journal, Vol 35 no. 4 (1945)
+ After The Battle Then and Now – Operation Market Garden, door Karei Margry (2002)
* War Diary 64th Medium Regiment, Royal Artillery (September 1944)
* Intelligence Log Commander Royal Artillery, 43rd ‘Wessex’ Infantry Division (September 1944)
* War Diary HQ Royal Artillery, lst Airborne Division (September 1944)
* War Diary lst Airlanding Brigade (September 1944)
* lsl Airborne Divisional Signals, Signal Operation Orders Market, 17 September 1944 to 26 September 1944
* lst Airborne Divisional Signals, Report on Operation Market, 17 September 1944 to 26 September 1944
* Working Instructions Wireless Set No. 22 part 1 Z.A. 14048 (z.j.).
Met dank aan
Ernest Bathe (Engeland), Luuk Buist, Douglas Goddard (Engeland), Geert Maassen (redactie), Karei Margry, Philip Reinders, Peter-Alexander van Teeseling, Hans Timmerman en Robert Voskuil.

Download ministory

MINISTORY
door Arie-Jan van Hees

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 88, oktober 2002
Tijdens het schrijven van ‘Tugs and Gliders to Arnhem’ ben ik gestuit op diverse bijzondere aspec¬ten die, helaas, niet altijd in het boek konden worden opgetekend. Zelfs nadat het definitieve manuscript aan de drukker was aangeboden, bleven dergelijke ‘onthullingen’ binnenstromen.
Door middel van deze ministory wil ik een breder publiek kennis laten maken met enkele interessante aspecten waarmee een amateur-historicus te maken krijgt tijdens en na het schrijven van een boek.

‘Tugs and Gliders’, pagina 27: “Zweefvliegtuigpiloten en RAF-bemanningsleden tijdens het uitreiken van de orders voorafgaand aan een operatie”.

De foto blijkt genomen te zijn aan de vooravond van D-Day, in de namiddag van 5 juni 1944, op RAF Station Harwell. We zien van rechts naar links:
– Flight Sergeant A. Dixon (RAF navigator 295 Squadron) en Pilot Officer Ralph Proctor (het donkere uniform is dat van de Royal Australian Air Force), piloot 295 Squadron. Deze beide bemanningsleden loerden onlangs geïdentificeerd door Mr. Denis Peel, ex Pilot Officer van 295 Squadron.
– Sergeant ‘Jock’ Ferguson en Staff Sergeant ‘Eddie’ Edwards, beiden A-Squadron, Glider Pilot Regiment. Ondanks dat de twee zweefvliegtuigpiloten en de twee RAF-bemanningsleden op één foto staan, vlogen zij in verschillende sleeptoestel-zweefvliegtuigcombinaties.
(Foto: courlesy Imperial War Museum, Londen)
Op pagina 27 van mijn boek is een foto afgedrukt met als onderschrift: ‘Glider Pilots and RAF crew attend a briefing session’. Omdat ik niet zeker was van het feit dat deze foto vlak voor ‘Market’ was genomen, heb ik dit uiteraard niet vermeld.
Kort na de herdenkingsplechtigheden twee jaar geleden ontving ik een brief van mevrouw Gilian Edwards-Dear uit Huntingdon in Cambridgeshire,
Engeland. Zij had een exemplaar van het boek gekocht voor haar vader, ex-glider pilot bij A-Squadron. Bij thuiskomst herkende ze meteen de genoemde foto; een uitvergroting hangt reeds jaren bij haar in huis!
Wat blijkt nu? De betreffende foto is genomen op de vooravond van D-Day, in de namiddag van 5 juni 1944, op RAF Station Harwell. Het betreft een briefingsessie van Royal Air Force en Glider Pilot bemanningen die zouden deelnemen aan de zweef- vliegtuiglandingen in Normandië. De man met het horloge is Staff Sergeant ‘Eddie’ Edwards, en naast hem zit zijn tweede piloot Sergeant ‘Jock’ Ferguson. Tijdens ‘Market’ vlogen Edwards en Ferguson een Horsa glider met apparatuur voor de RAF Light Warning Units (zie de pagina’s 145-149).
Helaas heeft Sergeant Ferguson de oorlog niet over-leefd; ten gevolge van ondervoeding en uitputting is hij tijdens de beruchte ‘death march’ in maart 1945 in Duitsland in krijgsgevangenschap overleden. Tijdens deze ‘dodenmars’ trachtten de Duitsers, met mede-neming van hun geallieerde gevangenen, te ontko¬men aan de uit het oosten oprukkende Russische troe¬pen. Onder mensonterende omstandigheden werden de gevangenen gedwongen vele honderden kilome¬ters door Duitsland te lopen. Ondervoed en vaak nog niet hersteld van eerder opgelopen verwondingen bezweken onderweg vele gevangenen.
Helaas is Eddie Edwards in januari van dit jaar overleden.
In ‘Tugs and Gliders to Arnhem’ wordt de nodige aandacht gegeven aan de omstandigheden waaron¬der de diverse voortijdige landingen (in totaal maar liefst 75 stuks) plaatsvonden.
Natuurlijk blijven bij een dergelijk onderzoek vragen open die niet altijd beantwoord kunnen worden. Via de heer Ken Hoyle (ex-Private van No. 7 Platoon, B-Company, 7th Battalion the King’s Own Scottish Borderers) ontving ik het volgende verhaal over de voortijdige landing van zijn Horsa, die voorzien was van Chalk Number 222.
“Het klopt dat we genoodzaakt waren een noodlan¬ding uit te voeren nabij Abingdon, ten noorden van Didcot. Ik heb de volgende herinneringen aan deze gebeurtenis.
Op de ochtend van 17 september 1944 stegen wij op van het vliegveld Down Ampney. Op deze ochtend werden ook de verduisteringsbeperkingen van motorvoertuigen opgeheven. (Tot op dat moment mochten koplampen slechts een beperkte hoeveelheid licht afgeven – AJvH). Het weer was goed, echter de ochtendkou hing nog in de lucht; toen we ons van ons
Vereniging Vrienden van het Airborne Museum kampement verplaatsten naar het vliegveld waren de velden nog bedekt met een laag herfstmist.
Recentelijk hadden wij het ‘Land Army’ (boeren en landarbeiders) geholpen van deze velden de oogst binnen te halen. Gezien het feit dat eerdere operaties werden afgelast, waren we er niet zeker van dat we deze keer zouden vertrekken. We stegen deze keer echter wel op. Ik zat aan de linkerkant van het zweefvliegtuig vlakbij de stuurcabine, en Luitenant Doig zat tegenover mij. Kort na het opstijgen bemerkte ik dat we in laaghangende bewolking of mist vlogen. Iedereen scheen goed gemutst en was opgewonden, eindelijk waren we op weg. Plotseling begon het zweefvliegtuig beangstigend heen en weer te slingeren. Luitenant Doig ging naar de zweefvliegtuigpiloten en vroeg hen wat er aan de hand was. Kort hierna werd de sleepkabel tussen ons toestel en het sleeptoestel losgekoppeld.
Ik herinner me dat ik een weg zag, dwars op onze vliegrichting, en een rij telefoonpalen aan een kant van deze weg. Ik dacht dat we de telefoondraden zouden raken maar de piloot slaagde erin het toestel juist genoeg omhoog te brengen zodat we er net veilig overheen vlogen. Het terrein voor ons was een grasveld dat enigszins omhoog liep, en het zweefvliegtuig landde hierop nogal hard. Zo hard zelfs dat onze handkar van zijn plek losschoot en bovenop de voet van Private Gibson terechtkwam en hem verwondde. Nadat we waren uitgestapt bemerkte ik dat we op nauwelijks 20 meter van een aantal huizen gestopt waren; gelukkig kwam ons zweefvliegtuig tijdig tot stilstand. Binnen de kortste keren had zich een menigte rondom het toestel verzameld, en tot onze schaamte wezen ze elkaar op de nogal schunnige opmerkingen die wij met kalk op de romp van ons toestel geschreven hadden. De meeste opmerkingen hadden betrekking op de wettigheid van Hitlers geboorte, en onze gevoelens ten opzichte van het Duitse Rijk en haar leger
Op Private Gibson na was iedereen in orde en op zijn gemak. Later op de middag kregen we de taak een ander zweefvliegtuig, dat ook een voortijdige landing had moeten maken, uit te laden. Zoals je weet vertrokken wij de volgende morgen met de tweede luchtbrug, en slaagden wij erin kort na de landing contact te maken met de rest van onze compagnie”. John Henretty, wonend op het eiland Wight, was als Signalman, met vier andere soldaten van het Royal Corps of Signals, als Brigade Signaller toegevoegd aan het 7e Bataljon van The King’s Own Scottish Borderers. Het was de taak van deze vijf mannen om een radioverbinding te onderhouden tussen het 7e Bn KOSB en het hoofdkwartier van de verbindingtroepen dat aan het hoofdkwartier van divisiecommandant Urquhart was toegevoegd. Zijn Horsa glider was de eerste uit een ‘glider serial’ van 49 zweefvliegtuigen die op zondagmorgen 17 september 1944 vanaf RAF Station Down Ampney zou opstijgen, getrokken door een Dakota van 271 Squadron.
Zoals zo vaak het geval was bij andere ‘first take offs’ was deze combinatie in zeker opzicht interessant:
– De RAF piloot van Dakota KG545 was de Squadron Commandant van 271 Squadron: Wing Commander M. Booth.
– De eerste piloot van de Horsa glider, met Chalk Number 219, was Major Peter Jackson, de commande-rend officier (CO) van E-Squadron van het Glider Pilot Regiment.
– De passagier met de hoogste rang was Major John Coke, opvolgend commandant (2 i/c) van het 7L batal-jon van The King’s Own Scottish Borderers (hij zou sneuvelen tijdens operatie Pegasus II).
John schreef mij: “Je boek wordt zeer verwelkomd door de veteranen die met een zweefvliegtuig naar het strijdtoneel vlogen. Wij (..de mannen van de Airlanding Battalions en de Divisional Troops..) heb¬ben alle respect voor de para’s, maar soms schijnt het dat alleen zij in de belangstelling staan in de vele boe¬ken die over ‘Arnhem’ zijn verschenen. Over het alge¬meen is het bij het publiek niet bekend hoe hoog het percentage troepen is, dat met zweefvliegtuigen werd aangevoerd”. (41 procent, bijna 4500 man, werd in gliders aangevoerd, dus iets minder dan de helft van alle troepen – AJvH).
Op pagina 38 van mijn boek heb ik een Squadron Crest (squadron-embleem) opgenomen van het 190e Squadron. Het laat een donkere jas zien (refererend aan de geheime ‘Cloak and Dagger’ missies) waar overheen een dubbelkoppige adelaar is gepositioneerd.
Via bovengenoemde George Chesterton ontving ik een bijzonder verhaal omtrent de keuze van de ‘Arnhem Eagle’ in dit embleem.
17 september 1944. Wing Commander (Luitenant- Kolonel) Harrison, 29 jaar oud, is piloot van het Stirling sleepvliegtuig met de rompcode EF260. De Horsa met Chalk Number 431 is aangekoppeld als sleep. De glider-piloten van deze Horsa zijn Lieutenant-Colonel Murray en Lieutenant Brian Bottomley, de inlichtingenofficier (Intelligence Officer) van No.1 Wing.
Het zweefvliegtuig vervoert een bijzondere passagier: Major-General Robert E. ‘Roy” Urquhart, comman¬dant van de British Ist Airborne Division. De lading bestaat verder uit de adjudant van de generaal, Captain Graham Roberts, zijn chauffeur / oppasser Private Frank Hancock, Padre (aalmoezenier) Captain / Reverend (dominee) George Pare, een verbindings- soldaat (Corporal Waford), en de Corporals Jack Mole en Tom Breen van de militaire politie (MP) met hun motorfietsen. Aan boord zijn tevens de Nederlandse commando Sergeant Willem de Waard, en de jeep met aanhanger van de generaal.
De Stirling / Horsa combinatie stijgt om 10.25 uur op. De glider komt veilig aan de grond op landingszone ‘Z’ rond 13.45 uur (Engelse tijd; in Nederland is het dan een uur later), en Wing Commander Harrison keert om 15.25 uur terug op zijn basis Fairford.
Twee dagen later voert Harrison zijn tweede ‘Market sortie’ uit. In Stirling LJ934 vliegt hij met zijn beman¬ning een re-supply sortie (bevoorradingsvlucht) naai¬de omgeving Arnhem / Oosterbeek.
De Duitse tegenstand is deze dag reeds duidelijk aanwezig: van de 17 vertrokken vliegtuigen van het squadron keren drie toestellen niet op hun basis terug.

Alhoewel Harrison ten tijde van Operatie ‘Market Garden’ zijn promotie tot Group Captain (Kolonel) ontvangt, en verwacht wordt bij zijn volgende plaat¬sing (als commandant van een vliegbasis), besluit hij nog één maal met zijn 190 Squadron een bevoorradingsvlucht naar de regio Arnhem uit te voeren. Op 21 september 1944 stijgt hij met zijn bemanning op in de LJ982. Van de in totaal 10 Stirlings van het squadron zullen er zeven niet terugkeren op de vlieg¬basis Fairford.
Tijdens het invliegen naar de dropzone worden de toestellen flink beschoten door de Duitse luchtafweer, en kort daarna aangevallen door Focke-Wulf FW190 jachtvliegtuigen. Wing Commander Harrisons Stirling wordt neergeschoten nabij Zetten. 15.45 Uur (Nederlandse tijd): de LJ982 stort neer op 500 meter ten noorden van de boerderij ‘De Slop’ van de heer De Hartog. De gehele RAF-bemanning van zeven perso¬nen plus twee Air Despatchers komen om het leven. Zij waren:
Harrison, Graeme E.; Wing Commander, piloot, 29 jaar; Brierley, Thomas B.; Warrant Officer, co-piloot, 21 jaar; Mackay, Neil; Flying Officer, bommenrichter, 35 jaar; Skinner, Norman E.; Flight Lieutenant, radio-telegra- fist, 32 jaar;
De Cordue, Jacques F.G.; Pilot Officer, boordschutter, 29 jaar;
Mathewson, Donald M.; Warrant Officer, navigator, 36 jaar;
Percy, Robert; Flight Sergeant, boordwerktuigkundi¬ge, 25 jaar.
De Air Despatchers van de 253 (Airborne) Composite Company van het Royal Army Service Corps waren: Caldecott, Leslie H. ; Lance Corporal, 22 jaar, en Gregory, Harold; Driver, 28 jaar.
Volgens George Chesterton is het squadron-embleem zoals dat in mijn boek is getoond, pas na operatie Market Garden toegekend. Om de herinnering aan deze operatie en de dramatische verliezen van het squadron te laten voortleven, heeft Harrisons wedu¬we er persoonlijk voor gezorgd dat de dubbelhoofdi- ge adelaar die voorkomt in het gemeentewapen van Arnhem, voor altijd verbonden blijft aan dit embleem van Royal Air Force 190 Squadron.
Een voorbeeld van een andere ‘interessante combinatie’ is de volgende. Op pagina 59 van ‘Tugs and Gliders to Arnhem’ is een foto afgedrukt waarop onder andere te zien zijn Wing Commander Graeme E. Harrison (Officer Commanding 190 Squadron RAF Station Fairford) en Major-General ‘Roy’ Urquhart (General Officer Commanding Ist Airborne Division). George Chesterton, in september 1944 Flying Officer (rang) en Flight Commander (functie) van A-Flight 190 Squadron, bevestigde mijn vermoeden dat de Horsa met Chalk Number 431 Urquhart en zijn gezelschap vervoerde. De Stirling / Horsa / lading combi¬natie zag er dus als volgt uit:
– Piloot van Stirling EF260: Wing Commander Harrison.
– Eerste piloot van de Horsa c/n 431: Lieutenant- Colonel lain Murray, commanderend officier van No. 1 Wing van het Glider Pilot Regiment.
– Passagier met de hoogst rang: Major-General Urquhart.

‘Tugs and gliders’, pagina 59: Vliegbasis Fairford, op de ochtend van 17 september 1944. Voor de start wordt een foto gemaakt van (van links naar rechts): – Oorlogscorrespondent Alan Vlood (Daily Express); – Oorlogscorrespondent Stanley Maxted (BBC); – Colonel Graeme Warrack, Divisie-arts van de Ist Airborne Division; – Wing Commander Graeme Harrison, Commandant van 190 Squadron; – Major General ‘Roy’ Urquhart, Commandant Ist Air-bor- ne Division; – Major R. Oliver, Army Public Relations Officer. (Foto: Stillscollectie R. Voskuil; courtesy Imperial War Museum, Londen).

Op pagina 158 van “T&G” staat het volgende verhaal: “Op deze tweede dag van Operatie MARKET stonden Flight Lieutenant Derek Boyer en zijn bemanning paraat als reservetoestel. Toen de Albemarle van Flight Lieutenant Lee door technische problemen op het laatste moment niet kon opstijgen, werd het te trekken Horsa zweefvliegtuig naar het einde van de wachtende rij vliegtuigen gesleept, en gekoppeld aan het toestel van Flight Lieutenant Boyer: de Albemarle met het serienummer V.1616, ‘G for George’.
Tijdens het passeren van de Nederlandse kust werd het trekvliegtuig door licht luchtafweergeschut getroffen. Er ontstond schade aan het stuurboord-rol- roer, en ook de stuurboord-’trim’ was geraakt waar¬door het toestel moeilijk onder controle te houden was.
Flight Lieutenant Boyer zei tegen zijn zweefvliegtuig- piloot dat hij vol moest houden, en hij slaagde erin het trektoestel recht te houden. Intussen had de naviga¬tor, Flight Lieutenant Frank Croker, zich uit zijn waar- nemerspositie in de neus begeven naar de bestuur- derscabine, waar deze plaatsnam op de nood(opklap)stoel die zich rechts van de piloot bevond. Links naar het stuurwiel leunend kon Croker het stuurwiel overnemen, terwijl zijn piloot Boyer de voetensteunen en de ’trim control’ bediende. Op deze manier slaagde men er in de koers te behouden, en landingszone ‘X’ te bereiken alwaar de Horsa glider om 14.44 uur (Engelse tijd) kon afkoppelen.
Het zweefvliegtuig, hoogstwaarschijnlijk Chalk Number 876, werd bestuurd door Staff Sergeant J. Annand and Sergeant Trevor Davey, beiden van B- Squadron van het Glider Pilot Regiment. De lading bestond uit een jeep met aanhangwagen, een 75mm houwitser en vier soldaten van het Ist Airlanding Light Regiment, Royal Artillery.
In de omgeving van de droppings- en landingszones probeerden de Flight Lieutenants Boyer en Croker zo goed en zo kwaad mogelijk de luchtafweergranaten te ontwijken. ‘G for George’ bereikte uiteindelijk zonder verdere problemen haar thuisbasis, en maakte een goede noodlanding op de daarvoor bestemde lan-dingsbaan. Niemand raakte gewond, en het werd algemeen aangenomen dat Flight Lieutenant Boyer een eerste-klas-prestatie had verricht door zijn zweef-vliegtuig naar de landingszone te loodsen, en vervol¬gens zijn eigen trekvliegtuig veilig naar de thuisbasis te vliegen.
Volgens het operationele logboek van het vliegveld “was het toestel op de dag ervoor licht beschadigd door luchtafweergeschut en kon Flight Lieutenant Boyer een bijzonder record handhaven. Sinds de inva¬sie van Europa was hij bij elke zweefvliegtuigmissie geraakt (Sicilië, Normandië, en nu Arnhem, AJvH) en elke keer had hij zijn vlucht succesvol volbracht”. Derek Boyer werd voor deze vasthoudendheid en dit moedige gedrag gedecoreerd met het Distinguished Flying Cross (DFC).
Via het luchtvaartblad ‘FlyPast’ bereikte mij het sum-miere bericht dat de heer Boyer op 7 januari 2001 door een tragisch ongeluk om het leven was gekomen bij het eiland Guernsey waar hij woonde. Navraag bij de lokale krant, de Guernsey Post, bracht de volgende trieste details naar boven.
Met zijn 79 jaar was Derek John Boyer nog steeds zeer actief als zeezeiler; hij was winnaar van de Fastnet Race, en trotse eigenaar van de Admiral’s Cup. Ook was hij nog immer in het bezit van zijn vlieglicentie, en vloog hij zijn eigen Beech B58 Baron.
Volgens de op het lichaam van de overledene verrich¬te sectie is hij op de desbetreffende ochtend hoogst-waarschijnlijk uitgegleden op een glad plankier, bewusteloos in het water gevallen, en vervolgens ver-dronken. Zoals de Guernsey Post treffend verwoord¬de.’ “En zo kwam Dereks veelbewogen en veelbeteke¬nende leven tot een plotseling einde. Eerst leverde hij slag met de vijand van zijn land, en vervolgens ging hij de strijd aan met de zee. Hij vond zijn trieste einde in de winterse omstandigheden van de jachthaven van St. Peter Port Marina, maar zijn familie troost zich met de gedachte dat hij bezig was met zijn grootste hobby, het onderhouden van zijn boot.”
De hierbovengenoemde informatie over het overlij¬den van Derek Boyer heb ik samen met het geciteerde verhaal uit mijn boek naar de redactie van ‘FlyPast’ gestuurd, en dat relaas is geplaatst in de juni-2001-uit- gave van het tijdschrift.
Als reactie hierop heb ik diverse brieven ontvangen, waaronder van Boyers navigator Frank Croker en van de heer Bill Hands, voormalig zweefvliegtuigpiloot van B-Squadron (RAF Manston).
Bill stuurde mij de volgende informatie.
“Ik heb je artikel in de juni 2001 uitgave van ‘FlyPast’ gelezen waarin je het vliegveld Manston en B-Squadron noemt, en meer specifiek Staff Sergeant Annand and Sergeant Trevor Davey.
Trevor en ik raakten bevriend tijdens onze opleiding aan de Glider School (HGCU, Heavy Glider Conversion Unit) gesitueerd in North Luffenham,
waar wij beiden slaagden voor onze zweefvliegtuig- pilootopleiding. Beiden werden we overgeplaatst naar B-Squadron; ik ging naar No. 3 Flight en Trevor naar No. 19 Flight. De laatste keer dat ik hem sprak, was op maandag 18 september op het vliegveld Manston, voordat we naar Nederland zouden vlie¬gen. Ik heb nooit meer wat van hem vernomen totdat ik in 1988 een exemplaar van de Roll of Honour bemachtigde waarin vermeld stond dat hij behoorde tot de gesneuvelden.
Ik heb het mij tot taak gesteld zijn graf elk jaar te bezoeken, en ik hoop dat dit jaar weer te kunnen doen.”
Door omstandigheden is de Index van “Tugs and Gliders to Arnhem” niet tegelijk met het boek ver¬schenen. Flet is daarom dat ik pas na het verschijnen van het boek geconfronteerd werd met een enigszins bijzondere ontdekking. Flight Sergeant Charles R. Green, Stirling-piloot bij 196 Squadron, RAF Station Keevil, was het ‘slachtoffer’ van drie ‘Abortive Sorties’ (voortijdige landingen).
– Op de eerste dag van operatie Market verloor hij door een kabelbreuk een Horsa zweefvliegtuig met Chalk Number 478 nabij Biezenmortel in Noord- Brabant (pagina 79).
– Maandag 18 september was de eerste piloot van Horsa ‘1026’ kort na het opstijgen genoodzaakt de kop-peling met Greens trekvliegtuig te verbreken vanwege instabiliteit van de lading in de glider (bladzijde 154).
– De dag daarna trok de Stirling een Horsa met Chalk Number 152 (zie pagina 192). Het sleeptoestel kreeg kort na het opstijgen problemen met de motoren, en de zweefvliegtuigpiloten werd opgedragen om zo snel mogelijk de verbinding met het sleeptoestel te verbreken.
Zoals de Engelsen zeggen: “Bad luck comes in threes” of zoals de Nederlanders zeggen: Flight Sergeant Green “moet zich groen en geel geërgerd hebben”. Maar helaas bleef het daar niet bij. Het kon nog erger…
– Op 20 september hadden Green en zijn crew een rustdag.
– De dag daarna voerde de Flight Sergeant met zijn bemanning een bevoorradingsvlucht uit naar Oosterbeek, waarbij men voorraden moest droppen nabij Hartenstein. Helaas werd de Stirling LJ843 getroffen door Duits luchtafweervuur. De zes beman-ningsleden en twee Air Despatchers kwamen om het leven toen het toestel 300 meter ten noordoosten van het hoofdgebouw van het sanatorium Oranje Nassau’s Oord te Renkum neerstortte.
De resterende voorraad boeken van ‘Tugs and Gliders to Arnhem’ is op dit moment beperkt. Daarom wordt Vrienden die alsnog belangstelling hebben, geadvi¬seerd om niet te lang te wachten met een eventuele bestelling. Er zal géén herdruk volgen. Details met betrekking tot het bestellen en betalen kan men ver¬krijgen via het adres en de e-mail van de auteur: A.J. van Hees, Courtpendu 7, 6245 PE Eijsden (ajvhees@worldonline.nl). Ter info: het boek kost voor verzending in Nederland € 39,00 en voor het Verenigd Koninkrijk € 45,00 (beide inclusief porto en verpakking).

Download ministory

MINISTORY
JEDBURGH TEAM CLAUDE
door Roger King

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 61 / februari 1996
Onder de duizenden soldaten die hangend aan een parachute of zittend in een glider begonnen aan wat later de Slag om Arnhem zou worden genoemd, bevonden zich drie mannen – een Nederlander en twee Amerikanen – van het Jedburgh Team Claude. Zij waren opgeleid om een minder conventionele – sommigen zouden misschien zeggen ‘een duistere’ – taak uit te voeren dan de overige parachutisten met wie zij afsprongen; een taak die door het noodlot niet kon worden uitgevoerd.
De ‘Jedburgh mission’ was in de tweede helft van het jaar 1943 in het leven geroepen. Deelnemers werden gerecruteerd uit de S.O.E. (Special Operations Executive) en haar Amerikaanse equivalent, de O.S.S. (Organisation of Strategie Services), maar ook uit diverse Europes ‘legers in ballingschap’. Het doel van de aldus gevormde teams was een verbinding tot stand te brengen tussen de verzetsgroepen in Europa en het geallieerde legercommando, teneinde de ondergrondse op een effectieve manier te bewapenen en te coördineren. Elke groep bestond uit drie man: een officier uit het desbetreffende land, een Britse of een Amerikaanse officier, en een radio-telegrafist. Het eerste als zodanig samengestelde team werd in mei 1944 boven Frankrijk geparachuteerd, en in de maanden daarna werden tientallen groepen Europa ingestuurd, als voorhoede van het geallieerde invasieleger.1)

In september 1944 ontvingen vier teams instructies over operatie Market, waaraan zij als onderdeel van het geallieerde luchtlandingsleger zouden deelnemen.
Jedburgh Team Edward zou springen met het hoofd-kwartier van generaal Browning (British Airborne Corps) in de omgeving van Nijmegen. ‘Clarence’ en ‘Daniël’ werden ingedeeld bij respectievelijk de 82nd en de 101st U.S. Airborne Divisions. Team Claude werd toegevoegd aan de Ist British Airborne Division, die bij Arnhem zou landen.2)

Jacobus (‘Jaap’) Groenewoud, tweede luitenant der infanterie, 1942/1943. (foto: collectie Airborne Museum ‘Hartenstein’)

De manier waarop deze groepen werden ingezet, was nieuw. Normaal gesproken werden de mannen vóór de geallieerde voorhoede gedropt, en opereerden zij achter de vijandelijke linies. In dit geval zouden de ‘Jeds’ daadwerkelijk bij de gevechten worden betrokken. De 27-jarige reserve-kapitein der infanterie Jacobus Groenewoud was de Nederlandse officier in Jedburgh Team Claude. Hij werd vergezeld door twee Amerikanen, Lieutenant Harvey Allan Todd en Technical Sergeant Carl Alden Scott. Toen Groenewoud zich in 1940 als vrijwilliger aanmeld- de voor het Nederlandse leger in Groot-Brittannië, was hij als accountant werkzaam in Zuid-Afrika. Na zijn officiers- opleiding werd hij via het Bureau Bijzondere Opdrachten ter beschikking gesteld van de S.O.E. voor Jedburgh-diensten.3)
Harvey Todd (28) was voor de oorlog onderwijzer in Illinois. Hij werd voor de militaire dienst opgeroepen in 1941, volgde in het volgende jaar een officierstraining, en trad toe tot de Amerikaanse parachutistengelederen voordat hij zich als vrijwilliger aanmeldde voor de O.S.S.. Na zijn opleiding werd hij door de Jedburgh-staf omschreven als ‘Een sterk, atletisch type … Heeft een plezierige persoonlijkheid en moet in staat zijn een karwei af te maken ongeacht wat er gebeurt’. Hij kwam voor het eerst in actie toen hij met een Jedburgh team werd gedropt voorafgaande aan de invasie in Normandië.
Zijn landgenoot Carl Scott, met 22 jaar de jongste van het drietal, was voor hij militair werd, bagage-afhandelaar van beroep in Ohio. Na een tijdje in het Signal Corps te hebben gediend, trad hij tot de O.S.S. toe. Uiteindelijk werd hij de radio-telegrafist van Jedburgh Team Claude.4)
In de orders van de lst Airborne Division werd de opdracht voor ‘Claude’ als volgt omschreven. ‘Het

Captain Harvey Todd, 1945. (foto via mw. Amanda Todd)

Jedburgh team is, onder bevel van de divisiecomman- dant, verantwoordelijk voor het ondersteunen van de militaire operaties met alle middelen die met behulp van verzetsgroepen beschikbaar zijn, en voor het adviseren … over de betrouwbaarheid van deze groepen. Eveneens geven zij de bevelen van de divisie- commandant door aan groepen verzetsmensen die operationeel als een eenheid optreden. Zij geven alle informatie door die via ondergrondse kanalen binnenkomt, of verzamelen gewenste gegevens bij die groepen. Orders zullen aan bekend zijnde verzetsgroepen zijn doorgegeven voordat de operatie begint. Als gevolg daarvan zullen leiders van groepen binnen een straal van 20 kilometer van het operatiegebied, dat gebied binnengaan en contact opnemen met het Jedburgh team’.5)
De vier bij Market Garden betrokken Jedburgh teams kregen hun instructies op donderdag 14 september, drie dagen voordat de operatie begon. ‘Claude’ zou samen met het hoofdkwartier van de Ist Parachute Brigade springen, en met hen oprukken naar Arnhem.6)
Op 17 september 1944 gingen de drie mannen aan boord van hun toestel op het vliegveld Barkston Heath, bij Grantham in Lincolnshire. Todd rapporteerde later: ‘Sprongen … om ongeveer 1400 uur. Perfecte landing, precies op dropzone. Zeer weinig Flak onderweg. Zon scheen gehele dag’. Na de landing regelde hij samen met Groenewoud hulp van burgers, en zorgde voor vervoermiddelen.
Vervolgens werd Scott erop uitgestuurd om hun uit-rusting, inclusief de radio, te verzamelen, terwijl Groenewoud en Todd op weg gingen met de lst Brigade, richting centrum van Arnhem. Terwijl zij oprukten, probeerden deze twee zoveel mogelijk informatie in te winnen over overheidsofficials en Duitsers, door enkele telefonische gesprekken te voeren en door vragen te stellen aan burgers die ze tegenkwamen.
In de tussentijd ondervond Scott moeilijkheden bij het vinden van de Jedburgh radio. Tegen de tijd dat hij het zoeken opgaf, was de brug in Arnhem voor hem
niet meer bereikbaar. Hij werd toegevoegd aan de verdedigers van de Oosterbeekse perimeter, en zou de andere twee nooit meer terugzien.4)
Nadat ze bij de Arnhemse verkeersbrug waren aange-komen, bleven Groenewoud en Todd bij het brigade- hoofdkwartier en namen hun intrek in een groot gebouw ten westen van de noordelijke oprit. Todd bracht de meeste tijd vervolgens door met observeren en sluipschieten vanuit het dakraam, van waaruit hij een mooi uitzicht op de brug had. Een Britse officier heeft hem daar gezien: ‘Ik herinner me de Amerikaan Harvey Todd’, schrijft hij, ‘Hij kwam bij mij in de Observation Post met zijn Springfield automatische karabijn en liet me er een keer mee knallen; ik zag groen van jaloezie’.7)
Op maandagmorgen probeerde een kolonne Duitse pantservoertuigen vanuit het zuiden over de brug een aanval te doen. Dit bood Todd de gelegenheid om als sluipschutter op te treden, en het vuur te leiden van enkele Britse anti-tankkanonnen, die beneden hem stonden opgesteld. Een van de mannen die bij hem waren, herinnert zich dat hij dacht: ‘De Amerikaan moet er een groot aantal voor zijn rekening hebben genomen; hij keek weg van het raam dat als zijn schietgat diende, en ving mijn blik op met een mysterieuze Mona-Lisa-uitdrukking op zijn gelaat die het hele incident en de positieve afloop daarvan in één seconde weergaf’.8)
Later, om ongeveer 11.00 uur, vloog een kogel door het raam. Deze ketste af op Todds helm en veroorzaakte een sproei regen van glassplinters die hem vol in het gezicht trof. In de kelder werd hij medisch behandeld, en daar nam hij even gas terug om te herstellen.
Vroeg op de dinsdagmorgen ging hij terug naar de zolder om mee te helpen een ochtend-aanval af te slaan. Duits machinegeweervuur dwong hem tijdelijk zijn post te verlaten, en daarom nam hij een Bren gun over, waarvan de bezitter getroffen was. ‘Vanaf die plek’, zo rapporteerde hij later, ‘was ik in staat een 20 mm luchtdoel kanon uit te schakelen dat ongeveer 200 meter verderop in de straat was opgesteld. Het vuurde van korte afstand op een huis waarin een aantal van onze mannen zaten’.
Tegen deze tijd was het tekort aan medische voorraden een echt probleem geworden. Kapitein Groenewoud deed een poging telefonisch contact op te nemen met het Sint Elisabeths Gasthuis om hen te vragen of zij wat hulpmiddelen konden afstaan of zelfs enige van de gewonden wilden opnemen. De lijn was echter dood.
Vervolgens praatte hij met de burgers die in de kelder schuilden, om te vragen waar de dichtstbijzijnde telefoon was. Ze vertelden hem dat er ongeveer twee straten verder eentje was in een pand waar een huisarts gewoonlijk spreekuur hield. Samen met Todd ging hij op pad om te proberen in het huis te komen en telefonisch om hulp te vragen.
Op dat moment was een Britse soldaat die zich achter het gebouw bevond waar het brigadehoofd kwartier was gevestigd, met zijn Bren gun in een vuurgevecht
gewikkeld met enkele Duitsers die posities hadden ingenomen langs de Hofstraat. Hij schrijft: ‘Tijdens een pauze in de gevechten werd ik aangesproken door een Amerikaan en een Nederlander die zeiden dat ze de straat op wilden gaan. Ik herinner me nog heel goed wat ik tegen ze zei: ze gingen zelfmoord plegen. Maar ze wilden per se die kant op. Ik zag hoe ze langs de muur aan de rechterkant van de weg slopen. Waar de weg naar rechts afboog, verdwenen ze uit mijn gezichtsveld’.9)
In Todds rapport staat: ‘We waren ongeveer halverwege en stonden tegen de muur van een gebouw, klaar om de weg over te sprinten, toen een sluipschutter op kapitein Groenewoud vuurde. De kogel trof hem in zijn voorhoofd, en kwam er aan de achterkant weer uit. Hij was op slag dood’. Todd stond er nu alleen voor.
‘Ik dook het dichtstbijzijnde huis in om dekking te zoeken’, vertelt hij verder. ‘Hier trof ik een burger aan die een beetje Engels sprak. Ik vertelde hem over de gewonden en vroeg hem of hij het ziekenhuis kon bellen. Hij zei dat de buren telefoon hadden, en dus gingen we daarheen. Hij kreeg het ziekenhuis aan de lijn, maar de arts (een Nederlander) zei dat het onmogelijk was om te hulp te komen. Hij had het reeds eerder geprobeerd, maar de Duitsers waren nu aan de winnende hand. Zij waarschuwden hem dat er geschoten zou worden als er een ambulance op uit werd gestuurd’.
Todd slaagde er vervolgens in veilig terug te keren naar het brigadehoofdwartier, en hij nam zijn plekje bij het dakraam weer in.
In de loop van woensdag werd de situatie bij de Arnhemse verkeersbrug steeds nijpender. Todd: ‘Een Duitse mitrailleur stond opgesteld op het balkon op de eerste verdieping van een huis aan de overkant van de straat. Deze zorgde voor een onafgebroken spervuur op ons gebouw, met name de ramen, zodat wij praktisch niet in staat waren vanuit de voorzijde van het pand te schieten. Ik pakte een Bren gun en kroop via de goot het dak op. Daar vandaan slaagde ik erin de mitrailleurpost uit te schakelen.
Mijn actie trok van alle kanten vuur aan van sluip-schutters, en één kogel sloeg in de kolf van mijn Bren gun in. Ik besloot hierop dat het de hoogste tijd was om die plek te verlaten. Toen de Duitsers op mij schoten, verraadden ze hun eigen posities, en onze mannen kregen er verscheidene te pakken’.
Later die dag was Todd een paar minuten van de wereld ten gevolge van de ontploffing van een mortiergranaat. Scherfjes drongen daarbij in zijn hand. ‘Werd verbonden door de Medical Officer die fantastisch werk deed bij de gewonden. Ik snap niet hoe hij het voor elkaar kreeg om zo dag en nacht door te gaan’.
Todd ondernam weer een tocht naar boven om te hel-pen bij het bestrijden van brand, maar tegen de avond stond het pand in lichterlaaie en moest verlaten worden. Degenen die niet al te zwaar gewond waren, slaagden erin te ontkomen naar enige schoolgebouwen die in de buurt stonden. Zij werden ingedeeld in groepjes van ongeveer 10 man, die op eigen houtje moesten proberen te ontsnappen. Todd had de leiding van de eerste groep die vertrok.6)
‘Ik had nog de twee patronen in mijn karabijn en een granaat in mijn hand. Een van ons had helemaal geen wapen, dus gaf ik hem mijn pistool. We liepen een straatje in en kwamen uit op een brede weg. Duitsers kwamen ons achterop, dus we moesten proberen deze weg over te steken. We kozen een gebouw aan de overkant uit en begonnen er naar toe te rennen. Toen we vlak bij de stoeprand waren, opende een machine-geweer het vuur op ons. Ik sloeg tegen de grond en dacht dat ik was geraakt. Terwijl ik viel, bevond ik me dicht bij de stoeprand, en ik kon het machinegeweer zien. Dus ik gooide mijn handgranaat en bracht het tot zwijgen.
Ik voelde nog steeds een pijn in mijn zij, en ik ging ervan uit dat ik was getroffen. Verder voelde ik me in orde, dus ik besloot om het gebouw heen te hollen. Net op dat moment opende een eind verder in de straat een ander machinegeweer het vuur, maar ik redde het zonder kleerscheuren. Ik rende vervolgens door twee of drie uitgebrande gebouwen heen en klauterde over een stenen muur. Ik hoorde Duitsers aankomen, en aangezien ik geen uitweg meer zag, klom ik maar een boom in. Beneden me passeerden diverse Duitsers, maar niemand keek omhoog’. Langzaam aan stierf het geluid van schieten en schreeuwen weg. ‘De steken in mijn zij waren verdwenen, dus besloot ik de zaak te onderzoeken om te kijken wat het was. Ik vond een onregelmatig gevormde kogel in de patroontas van mijn karabijn. De kogel had een lege patroonhouder geraakt en was

De Arnhemse verkeersbrug en omgeving, september 1944. Uit: ‘Arnhem 1944, Operation Market Garden’ door Stephen Badsey; tekening door Peter Harper)

er niet doorheen gegaan. Ik veronderstel dat dit mijn geluksdag was’.
Hij bleef, bepaald ongemakkelijk, in de boom zitten tot donderdagavond, liet zich naar beneden zakken en kroop onder een struik om te gaan slapen, ‘moe en nat en hongerig’. De gehele vrijdag bleef hij waar hij was, maar die avond ontdekte hij een uitgebrande machine werkplaats waar hij zich de volgende paar dagen schuilhield. Het water in zijn veldfles was bijna op, en het enige eten werd gevormd door een paar peren die hij had gevonden.
In de tussentijd was sergeant Scott nog steeds betrok-ken bij de gevechten in Oosterbeek. De laatste keer dat hij werd gezien, was op deze zelfde vrijdag. Kort daarna werd de schuttersput waarin hij zat, bedolven onder het zand als gevolg van een voltreffer. ‘) Later kwam aan het licht dat hij de slag toch had overleefd, maar op 2 november 1944 was zijn geluk definitief op. Op die dag sneuvelde hij tijdens een patrouille met een eenheid van de lOlst U.S. Airborne Division in de omgeving van Wageningen.10)
Todd slaagde erin op vrije voeten te blijven door zich in het uitgebrande gebouw schuil te houden tot woensdag 27 september. Toen ‘kwamen Duitsers op strooptocht de werkplaats binnen. Ik kon me een tijdje verborgen houden achter een staalplaat, maar iemand vond het nodig erachter te kijken. Ik weet niet wie van ons tweeën het bangste was, maar hij was in ieder geval het meest verrast. Uiteindelijk trok een van de Duitsers zijn pistool, en vervolgens marcheerden ze me af naar hun hoofd kwartier om de hoek’.
Todd moest na zijn Arnhem-ervaringen nog onder-vragingen, twee krijgsgevangenkampen en een paar nachtmerrie-achtige voettochten door het ineen-schrompelende Reich ondergaan. Tijdens de tweede mars slaagde hij erin weg te glippen uit een kolonne gevangenen, en uiteindelijk kwam hij met Amerikaanse troepen in contact op 4 mei 1945.
Harvey Todd werd voorgedragen voor een onder-scheiding door een officier van het hoofdkwartier van de Ist Parachute Brigade. ‘Tijdens de gevechtshande-lingen’, staat in de aanbeveling, ‘schakelde hij eigen-handig met zijn karabijn een groot aantal vijandelijke troepen uit. … Allen die hem meemaakten, waren onder de indruk van zijn kalmte en opgewektheid onder de moeilijkste omstandigheden’.4)
Todd kreeg de Distinguished Service Cross, de op een na hoogste Amerikaanse onderscheiding voor moed. Hem viel ook de Purple Heart ten deel voor de verwondingen die hij bij Arnhem had opgelopen.
Na de oorlog keerde hij terug naar het burgerleven, en kreeg vervolgens een baan als verzekeringsagent. Samen met zijn vrouw woonde hij in de Amerikaanse staat Illinois, waar hij oorspronkelijk vandaan kwam.11)
Jacobus Groenewoud, of ‘Jaap’ zoals Todd hem kende, kreeg een veldgraf op enkele kilometers afstand van de plaats waar hij sneuvelde tijdens zijn dappere poging om hulp te halen voor de gewonden bij de brug in Arnhem. Na de bevrijding van Nederland kreeg hij een definitieve rustplaats op het Airborne Kerkhof in Oosterbeek: rij 20 B, graf 12. I2)
Todd stelde een aanbeveling voor hem op zodat hij in aanmerking zou komen voor een medaille voor hetgeen hij gedaan had. ‘Ik ben van mening dat deze actie ver boven zijn normale plicht uitging, en daarom beveel ik kapitein Groenewoud aan voor een postume eervolle vermelding’, schreef hij. De Nederlandse officier werd onderscheiden met de benoeming tot Ridder in de Militaire Willemsorde 4e Klasse.
De naamgeving van het Groenewoud-plantsoen nabij de John Frostbrug in Arnhem is een eerbetoon aan de officier die gevallen is voor de bevrijding van zijn vaderland.
Carl Scott stond vele maanden genoteerd als vermist (‘Missing in Action’). Zijn stoffelijke overschot werd pas na de oorlog gevonden, en uiteindelijk werd het overgebracht naar Ohio. IO)
Jedburgh Team Claude heeft de opdracht voor operatie Market Garden waaraan op 17 september 1944 werd begonnen, niet kunnen uitvoeren. Gescheiden van elkaar en vastgepind door de zware gevechten, kregen de drie leden van de groep daar nooit de kans voor. Toch hebben mannen van de Ist British Airborne Division nog steeds goede redenen om herinneringen op te halen aan Todds opmerkelijke scherpschutterskunst en Groenewouds opoffering in een poging gewonden te helpen.

Noten:
Details en citaten die niet in de noten staan vermeld, zijn afkomstig uit Lieutenant Todds beschrijving van de operatie, die zich bevindt in de National Archives in Washington DC (Verenigde Staten van Amerika).
1) “Cloak and Dagger’, door Corey Ford en Alastair MacBain.
2) Airborne Corps Operation Order (Public Record Office, Kew, Verenigd Koninkrijk).
3) ‘Zwevend naar de dood; Arnhem, 1944” door Th. Peelen en A.LJ. van Vliet.
4) ‘Claude’-rapport (National Archives).
5) Ist Airborne Division, Instructions (P.R.O.).
6) Ist Parachute Brigade, War Diary (P.R.O.).
7) Dennis Munford, brief aan de auteur. (Major, Battery Commander 3rd Airlanding Lighl Battery, Royal Artillery).
8) Leo Hall, brief aan de auteur. (Lance Bombardier, 3rd Airlanding Light Battery, Royal Artillery)
9) James Crabtree, brief aan de auteur. (Lance Bombardier, Ist Airlanding Antitank Battery, Royal Artillery)
10) Jan Hey, brief aan de auteur.
11) Harvey Todd (+) en zijn vrouw Amanda, brief aan de auteur.
12) ‘Roll of Honour, Battle of Arnhem – 17-26 September 1944’, door J.A. Hey.
Naschrift:
De redactie houdt zich aanbevolen voor opmerkingen van lezers die iets weten (uit eigen ervaring of omdat ze het ergens hebben gelezen of gehoord) over de belevenissen van Technical Sergeant Scott in de peri-meter van Oosterbeek.

Download ministory

MINISTORY
PASTOOR IN OORLOGSTIJD:HERMANUS CORNELIS BRUGGEMAN
door Mr. J. ter Horst

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 59 / augustus 1995
Uiteraard waren in mei 1945 bij de terugkeer na de evacuatie de gesprekken tussen Oosterbekers niet van de lucht. Aldus beluisterde schrijver dezes, waarnemend burgemeester van Renkum, al spoedig dat pastoor Bruggeman zich tijdens de oorlogsdagen in september 1944 buitengewoon heldhaftig had gedragen door zich herhaaldelijk van de pastorie (aan de Utrechtseweg, links naast de RK-kerk) naar het parochiehuis (aan de Lebretweg, nabij de spoorlijn Ede-Amhem; thans: Zalencentrum Lebret) te begeven, waar veel geloofsgenoten, onder meer de paters van de Klingelbeek, in kelders een schuilplaats hadden gevonden. In 1942 waren deze Fraters van Utrecht door de Wehrmacht uit hun Arnhemse pand aan de Klingelbeekseweg gezet, en zij vonden toen
woon- en werkruimte in het leegstaande ‘Berg en Dal’ aan de Graaf van Rechterenweg in Oosterbeek. Op 8 september 1944 werd ook dat huis gevorderd, en dankzij de redder in nood, pastoor Bruggeman, werd onderdak gevonden in het Parochiehuis. ‘Berg en Dal’ werd in gebruik genomen door troepen van Sepp Krafft, die tijdens de Slag om Arnhem een rol van betekenis zouden spelen.
Het eerste verhaal omtrent de tochten van de geestelijke werd mij gedaan door een goed-hervormde dorpsgenoot, die hem had zien gaan, geheel in het wit gekleed en het Allerheiligste voor zich uit dragend, onbekommerd het kanonvuur en de Duitse sluipschutters trotserend. Het was onvergetelijk, aldus deze dorpsgenoot, wat een waardigheid van deze man uitging, ook voor een niet- rooms-katholiek. Kort nadat ik dit hoorde, had ik de gelegenheid de pastoor te vragen hoe hij zich op deze tochten had gevoeld. ‘Ik was niet bang’, luidde het antwoord. ‘Het celibaat komt in zo’n situatie goed van pas (hij zou geen vrouw en kinderen nalaten als hij omkwam -red.-) en ik was herkenbaar voor iedereen. Als er geschoten werd, moest men goed weten op wie.’

Zelf heeft pastoor Bruggeman enkele herinneringen

Pastoor H.C. Bruggeman (1888-1961), ca. 1950. (Foto Louis Drent; collectie Chris van Roekel)

geboekstaafd in ‘Niet Tevergeefs’, het boek dat in het najaar van 1945 werd uitgegeven door Van Loghem Slaterus, en dat verhalen over de septemberdagen van 1944 bevat van tal van inwoners van Oosterbeek. Spannender nog in die publikatie zijn de wetenswaardigheden die frater Assisius, een van de eerder genoemde paters, heeft opgetekend. Hij verhaalt hoezeer werd uitgezien naar de komst van pastoor Bruggeman nadat frater Isidorus (35 jaar oud) op 20 september 1944 aan zijn verwondingen was overleden. Deze pater, eveneens van de Klingelbeek afkomstig, heette volgens de burgerlijke stand Jan Mulder, en hij was een dag eerder getroffen door Duitse kogels die vanaf de overzijde van de spoorlijn werden afgevuurd. De volgende citaten zijn afkomstig uit het artikel van frater Assisius in ‘Niet Tevergeefs’.

Vrijdag 22 september:
‘Graag hadden wij hem een waardiger rustplaats gegegeven en zijn lichaam in een kist gelegd. Het gaat niet. Het bed waarop hij stierf zal draagbaar en rustplaats zijn. Hij ligt gekleed in het livrei der Lieve Vrouwe – zijn vingers in eeu- wig gebed gebonden door het snoer van haar droeve en glo- rievolle geheimen. Zo zullen wij hem uitdragen. Doch hier heeft de Kerk een van haar Moederlijke verrassingen tot het laatst bewaard. Heeft hij bij zijn sterven iets van Haar vertroostingen moeten missen – zij zal hem de mildheid en de warmte van haar gezegende schoot niet onthouden – hij zal in gewijde aarde worden begraven. Want iemand heeft den Pastoor zien langs gaan. Wij roepen hem aan. Hij komt binnen. Hij is in superplie (wit linnen, tot aan de knieëreikend koorhemd met wijde, dikwijls in vouwen geplooide mouwen, door de lagere geestelijkheid gedragen -red.-) en draagt de witte vlag. Zijn woorden zijn hartelijk en beurend is zijn troost. Hij is verheugd ons te vinden. Ontroerd hoort hij van dit sterfgeval maar verrast is hij niet.

Hij is aan zoveel leed voorbij gegaan. Biddend gaat hij ons voor.
Hij zegent het plekje tussen de andijviestruiken. Het lichaam wordt met bed en al in de groeve gelaten. “In paradisum…te Martyres.-.quondam paupere…” zijn woorden gaan verloren in het gierend gefluit van een granaat. We bukken ons naarstig naar binnen. Als het projectiel ergens is ingeslagen wordt het graf gesloten – later wat opgehoogd en afgezet.
Tijd voor biechten is er niet. Knielend ontvangen we allen de generale absolutie: morgen zullen we mogen communiceren.
Dan gaat hij weer – rustig – de straat in waar iedere kogel hem treffen kan. Wij hebben eerbied voor deze priester en bewondering. Iedere dag trekt hij zo in superplie en stool (lange bandstrook, door de priester om de hals en de schouders gekruist gedragen bij het verrichten van zekere bedieningen -red.-) door zijn verlaten dorp, als een herder zonder schapen – want wolven zijn zijn kraal binnengedrongen en hebben de kudde verstrooid. Maar vanaf de straten tekent hij een breed kruis naar alle windstreken en door ieder keldergat valt zijn gebed en zegen.’
Zondag 24 september:
‘Het schieten is wat geluwd en de Pastoor waagt de eenzame gang door zijn parochie.
Hij spreekt ’n bemoedigend woord en in volle zegen dalen zijn priesterhanden over onze gebogen hoofden. Allen communiceren en gesterkt en getroost gaan we de dag tegemoet.’
Schrijver dezes heeft pastoor Bruggeman ontmoet op dinsdag 26 september 1944 bij drie massagraven die wij, jonge Nederlanders, moesten delven in de tuin van de voormalige pastorie aan de Benedendorpsweg (ten westen naast de Oude Kerk) in Oosterbeek. Telkens als de gemakzuchtige mannen van het Duitse Rode Kruis ter wille van de spoed een geallieerde militair wilden begraven zonder zijn zakboekje af te nemen, kwam een kordaat en tegelijk uiterst beleefd woord van de toen geheel in het zwart geklede geestelijke tussenbeide, waardoor de lijsten van de daar begra venen na de oorlog volkomen correct bleken te zijn.
De pastoor wijdde de massagraven naar rooms-katholieke trant. ‘Ik weet wel dat er in Engeland maar weinig katholieken wonen, maar er zijn er allicht toch wel een paar bij. En voor de anderen zal het geen schade doen’, aldus zijn bescheiden toelichting aan mij.
In de eerste na-oorlogse zomer van 1945 had ik als waarnemend burgemeester menige ontmoeting met de pastoor, die hard meewerkte aan de geestelijke wederopbouw.
Onmiddellijk gaf hij alle medewerking om de leerlingen van de verwoeste gemeentescholen halve dagen op te nemen in de rooms-katholieke jongens- en meis-jesscholen, die er beter afgekomen waren.
Met zijn zangkoor luisterde hij in juni 1945 de herden-king op van de in de strijd omgekomen burgers, begonnen op de rooms-katholieke en eindigend op de Algemene Begraafplaats.
Beurtelings met de predikanten sprak hij bij een

26 september 1944. Pastoor Bruggeman vervult zijn droeve taak temidden van de ravage en de lijken van geallieerde militairen, rondom de voormalige pastorie aan de Benedendorpsweg in Oosterbeek. (Foto van een onbekende Duitser; collectie Gemeentearchief Renkum)

samenkomst op 17 september 1945 in de remonstrantse kerk, die stampvol en zonder enig glas in de ramen was, waar de heldenmoed van de burgers en de gang van zaken tijdens de negen oorlogsdagen werden belicht. Deze bijeenkomst was in afwachting van de acht dagen later te houden eerste herdenking van de Slag om Arnhem, samen met Britse militairen onder leiding van generaal-majoor R.E. Urquhart, op het nog in aanleg zijnde Airborne-kerkhof.
Een uitlating van pastoor Bruggeman die ik nooit zal vergeten, betreft de aankoop van nieuwe kerkklokken na de bevrijding; de oude waren immers reeds in 1942 door de Duitse bezetters gevorderd om te worden omgesmolten ten behoeve van de oorlogsindustrie. Zijn voorstel was om de nieuwe klokken tegelijk bij dezelfde firma te bestellen om deze goed op elkaar af te stemmen, ‘wat op zondag voor mij van meer dan muzikale betekenis is.’
Terecht is deze onvergefelijke dorpsgenoot geëerd met een straatnaam in het centrum van Oosterbeek. Generaal Urquhart noemde het een voorrecht dat de naar hem vernoemde weg uitkomt op de Pastoor Bruggemanlaan.

Download ministory

MINISTORY
DE GESCHIEDENIS VAN FOTO BU 1092
door R.P.G.A. Voskuil

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 60 / oktober 1995

Inleiding
Van verschillende foto’s die tijdens de Slag om Arnhem door de Britse cameramannen Smith en Lewis zijn gemaakt, is de lokatie ondanks intensief speurwerk nooit achterhaald. Tot voor kort gold dat ook voor een zeer bekende foto van Stirling-vliegtuigen die ergens bij Oosterbeek voorraden uitgooien
voor de Ist British Airborne Division. In de collectie van het Imperial War Museum in Londen heeft deze afbeelding het nummer BU 1092.
Nu, ruim vijftig jaar na dato, is ook van deze foto ein-delijk de locatie bekend.

19 september 1944. Stirling-vliegtuigen gooien voorraden uit boven de Lichtenbeek. De foto werd gemaakt vanuit de achtertuin va’n Cronjéweg 25 in Oosterbeek. (Foto: Imperial War Museum, Londen; No. BU 1092)

 

Analyse van de foto
In de meeste publikaties over de septemberdagen van 1944 worden de foto’s afgedrukt op een rechthoekig formaat. Het originele negatief is echter vierkant, namelijk zes bij zes centimeter. Bij het afdrukken op een rechthoekig formaat kan dus beeldinformatie verloren gaan. Daarom werd aan de Fotografische Afdeling van het Imperial War Museum gevraagd om het gehele negatief van nummer BU 1092 af te drukken.
De afbeelding toont een tuin met gras, boompjes en planten. Rechts staat een houten schuur met daarachter een lange houten paal. Links op de achtergrond is een deel van de gevel van een huis te onderscheiden, met op de eerste verdieping twee ramen. In de lucht zijn zes vliegtuigen van het type Short Stirling zichtbaar, samen met tientallen parachutes.
De onregelmatige grijze vlekken op het linker gedeelte van de foto zijn ontploffingen van luchtafweergranaten.
Er is hoge bewolking, maar op de foto is toch iets van schaduwen zichtbaar.

Concrete informatie
De enige concrete informatie over deze afdruk vinden we op een van de ‘Dope Sheets’ van sergeant Dennis Smith. Alle cameramannen van de Britse ‘Army Film and Photographic Unit’ moesten op deze formulieren relevante gegevens noteren over door hen opgenomen foto’s en films, en ook fotograaf Smith hield ze bij. Bij de betreffende print, die staat genoteerd als foto 5 van film 4, heeft hij geschreven: ‘Stirlings flying through A.A. fire to drop supplies by parachute’. De datum op de ‘Dope Sheet’ is 19 september 1944. Volgens de officiële rapporten van de Royal Air Force werden op die dag voorraden gedropt ten noorden van Oosterbeek. Smith bevond zich toen (dinsdag) in het dorp, en de foto moest dus naar alle waarschijnlijkheid zijn gemaakt in noordelijke richting.

Het onderzoek
Omdat de ’topografische informatie’ die op de foto zichtbaar is, niet voldoende aanknopingspunten ople-verde voor een exacte identificatie van de plaats, werd een andere methode toegepast. Op de ‘Dope Sheet’ werd gekeken welke locaties Dennis Smith vóór de betreffende foto op de gevoelige plaat had vastgelegd, en welke erna.
Het bleek dat de eerdere foto’s waren gemaakt op de Utrechtseweg in Oosterbeek ter hoogte van het landgoed De Sonnenberg. Degene die erna was genomen, toont een jeep op de Utrechtseweg voor Hartenstein, met in de lucht een mand die aan een parachute naar beneden komt. Het lag dus voor de hand dat de tussenliggende foto ergens tussen De Sonnenberg en Hartenstein was gemaakt.
Met behulp van stereo-luchtfoto’s uit 1944/45 werd gekeken of in die omgeving een terrein was dat over-eenkwam met het op de foto afgebeelde gebied. Helaas bleek dit niet het geval, en het spoor liep dood.

Vergroting van een deel van een verkenningsfoto van 6 september 1944, waarop in het midden duidelijk het open terrein tussen de Graaf van Rechterenweg en de Cronjéweg zichtbaar is. Bij ‘1’ huize Zonnewende, met daarachter haaks op de weg de op foto BU 1092 afgebeelde, langwerpige schuur. Bij ‘2’ het huis van landbouwer Jansen, waarvan de voorgevel op de foto van Smith zichtbaar is. Zie ook de kaart op de volgende pagina. (Foto: collectie R. Voskuil)

 

Kaart van een deel van het Bovendorp van Oosterbeek, rond het open terrein ten noorden van de Cronjéweg. Hierop staat de bebouwing zoals die in 1944 aanwezig was. Begroeiing is op deze kaart niet aangegeven! Het ‘gezichtsveld’ van de camera van fotograaf Smith is ingetekend. (Oorspronkelijke kaart: 1943; collectie Gemeentearchief Renkum. Overgetekend en aangevuld door R. Voskuil, 1995)

Oproep in de krant
Omdat we in het verleden bij het oplossen van een ander ‘fotografisch probleem’ zeer waardevolle infor-matie hadden ontvangen van bewoners van de gemeente (zie Ministory 38), werd op 9 september 1994 een oproep geplaatst in het lokale (Renkumse) weekblad ‘Hoog en Laag’ (een eerder artikel in de Nieuwsbrief leverde geen resultaat op). Daarop kwamen verschillende reacties binnen, waarvan enkele wezen in de richting van de Van Dedemweg in Oosterbeek.
Het raadsel werd opgelost door de Oosterbeker Jan Hartgers, die in september 1944 met zijn familie aan de Cronjéweg, op de oostelijke hoek met de Christiaan de Wetstraat, woonde. Zijn nijvere speurwerk, in combinatie met andere binnengekomen tips en logisch denkwerk, leidde tot de uiteindelijke identificatie van de plek waar de foto was gemaakt. Deze plaats bleek de tuin achter het huis Cronjéweg 25 te zijn, schuin tegenover de woning van de familie Hartgers. Dit pand, dat Zonnewende heette, is in 1944/1945 verwoest en op die plek is na de oorlog een nieuw huis gebouwd.
Vlak na de bevrijding speelde Jan regelmatig op de puinhopen van Zonnewende, en bij het zien van foto BU 1092 herinnerde hij zich de witte stenen langs het tuinpad en het fundament van wat de langwerpige schuur moest zijn geweest. Bovendien dacht hij al lan-ger dat het huis op de foto aan de Van Dedemweg moest staan.
Hij nam contact op met een vroegere (over)buurjon- gen, Peter Jansen, van Cronjéweg 23. Deze herkende de schuur en de bomen op de foto, en hij bevestigde dat de scène in de tuin van zijn toenmalige buurman De Man (No. 25) op de gevoelige plaat moest zijn vastgelegd.
Groentehandelaar Hendrik de Man was met zijn gezin in 1942 van Hoek van Holland naar Oosterbeek verhuisd en had zijn intrek genomen in het huis Zonnewende.
Het lukte om Jaap de Man, een zoon van de toenmali-ge hoofdbewoner, op te sporen. Ook hij had bij het zien van de foto (van het bestaan daarvan wist hij tot op dat moment niets) geen enkele twijfel, en hij deelde mee dat de fotograaf in hun achtertuin moest hebben gestaan.
Jaap had tevens een goede verklaring voor de merk-waardige houten paal die vanachter de schuur oprijst. De mast bestond volgens hem uit twee delen, die in het midden met elkaar waren verbonden. Bij ietwat winderig weer fungeerden aan de paal bevestigde bundels aluminiumfolie als een soort vogelverschrikker. Het geluid dat werd geproduceerd, was echter in eerste instantie bedoeld om als dekmantel te dienen voor een in de schuur werkzaam machientje. Jaap tapte illegaal stroom af van een straatlantaarn voor het huis, en die benutte hij voor een electromotor waarmee een apparaat werd aangedreven dat olie uit koolzaad kon persen. Als hij daar druk mee bezig was, werd het gezoem van het machientje niet of nauwelijks gehoord en dat was nou net de bedoeling.

Reconstructie
Nu de exacte locatie van de foto bekend was, konden ook de andere topografische details worden geïdenti-ficeerd. Het huis op de achtergrond is dat van land-bouwer H. Jansen en staat aan de Van Dedemweg. Het pand had in 1944 het huisnummer 5, en nu is dat 11. Óp de luchtfoto en het kaartje die in deze ministo- ry zijn afgebeeld, is duidelijk te zien dat rechts van de woning met nummer 5 nog een ander huis staat. Dit pand is echter op de grondfoto, door de struiken en de schuur in de tuin, aan het oog onttrokken. De hoge bomen links van het huis van Jansen staan op het ter-rein van hotel Dreyeroord (Graaf van Rechterenweg) en van het landgoed Klein Dreijen (Stationsweg).

‘Zonnewende’ (Cronjéweg 25), ca. 1943. (Foto: collectie Jaap de Man).

Het is onmogelijk om na te gaan bij welk squadron de op de foto’s zichtbare vliegtuigen behoren. Op 19 sep-tember 1944 gooiden maar liefst zes Slirling squadrons voorraden uit boven Supply Dropping Point (SDP) ‘V’ (de Lichtenbeek/Warnsborn). Dit waren 295 en 570 Squadron van vliegveld Harwell, 196 en 299 Squadron van vliegveld Keevil, en 190 en 620 Squadron van vliegveld Fairford. Volgens de ‘Operations Record Books’ vlogen die dag drie squadrons met 17 toestellen naar Arnhem, en drie met 16 vliegtuigen. In totaal namen die middag dus 99 Stirlings deel aan deze bevoorradingsmissie.
Ze vertrokken alle rond 13.00 uur Britse tijd van hun bases (in Nederland was het op dat moment een uur later) en de toestellen die terugkeerden, landden rond 18.00 uur. Voor de meeste vliegtuigen was het dus een vlucht van ca. vijf uur. Ze arriveerden kort na elkaar om ongeveer 16.30 uur Nederlandse tijd boven de Lichtenbeek, en toen moet Smith zijn foto hebben gemaakt.
Waarom heeft Dennis Smith juist op die plaats de bevoorrading gefotografeerd?
Waarschijnlijk omdat het open terrein achter de Cronjéweg het beste overzicht gaf in noordelijke richting. Hel SDP ‘V’, waar volgens de officiële qperatie- instructies de voorraden moesten worden afgeworpen, lag ongeveer tussen de Dreyenseweg en het landgoed Mariëndaal. Dit gebied was echter in Duitse handen. Langs de Dreyenseweg werd op de middag van 19 september zwaar gevochten door onder meer het lOth en het 156th Para Battalion, die trachtten door de Duitse verdedigingslinie te breken, en via de Lichtenbeek Arnhem te bereiken. Smith heeft het daarom waarschijnlijk verstandiger geacht niet verder in die richting te gaan.
Alle RAF-rapporten van de Stirling-squadrons spreken van lichte en zware luchtafweer boven het afwerpgebied. Om hun standaardlading van 24 con-tainers en vier manden te kunnen droppen, daalden de toestellen tot op ca. 300 meter, en brachten hun snelheid terug tot zo’n 200 km per uur. Daardoor kon het Duitse luchtafweer veel schade aanrichten. Bijna alle toestellen werden geraakt, en licht of zwaar beschadigd. Tien toestellen keerden niet op hun basis terug.
Het is wrang om te bedenken dat bijna alle gedropte voorraden die dag in Duitse handen vielen, omdat de Britten de Lichtenbeek nooit hebben bereikt. De meeste Stirling-bemanningen zullen daar geen weet van hebben gehad, maar toch klinkt ook in hun verslagen iets van twijfel door (zie bijvoorbeeld Ministory No. 45). In het ‘Operations Record Book’ van 570 Squadron werd naar aanleiding van de bevoorra- dingsvlucht van 19 september de opmerking genoteerd: ‘Nol a very satisfactory trip all round, as it is also doubtful whether our troops were ón the DZ given’. Voor DZ moet SDP gelezen worden.
Bij het bekijken van foto BLJ 1092 is het nauwelijks voor te stellen wat voor drama er eigenlijk achter dit beeld schuilgaat.

Naschrift
Wie nu in de achtertuin van het huis aan de Cronjéweg 25 staat, ziet dat zijn uitzicht wordt belemmerd door bebouwing en begroeiing. Het open terrein noordelijk van de weg is na de oorlog voor een groot deel volgebouwd (Willem van Kleefweg). Het huis van boer Jansen (inmiddels overleden) staat er nog, maar er zijn plannen om het te slopen. Als dat gebeurt, herinnert niets meer in Oosterbeek aan foto BU 1092.
Met dank aan: Geert Maassen (Gemeentearchief Renkum), Imperial War Museum (Londen), Jan Hartgers, Peter Jansen en Jaap de Man, en alle anderen die reageerden op de oproep.

Download ministory

MINISTORY
HERINNERINGEN VAN EEN VETERAAN VAN 30 CORPS
door majoor b/d Douglas G. Goddard, Royal Artillery

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 58 / mei 1995
Deze herinneringen betreffen de voorname rol die in operatie Market Garden werd gespeeld door 43rd (Wessex) Infantry Division en in het bijzonder door haar artillerie. Tijdens de geallieerde militaire operaties in Normandië en Noordwest-Europa in 1944/1945, die eindigden op het Duitse schiereiland Cuxhaven, was ik als officier ingedeeld bij de commandopost van een afdeling artillerie van 112th (West Somerset Yeomanry) Field Regiment, Royal Artillery. Ik was vuurleidingsofficier van de acht 25-ponder kanonnen van 220th Field Battery. Een van mijn dagelijkse verantwoordelijkheden was het bijhouden van het Oorlogsdagboek. Aan het eind van de oorlog, toen ik Regimental Adjutant was, maakte ik samenvattingen van het dagboek, en voegde hieraan originele orders, kaarten, situatierapporten e.d. toe. Alles betrekking hebbend op het regiment. Ik hield ook een persoonlijk dagboek bij, dat ik enige tijd geleden in een meer leesbare vorm heb herschreven. Gelukkig hoef ik daarom ten behoeve van dit artikel niet alleen af te gaan op mijn geheugen, dat minder wordt en me soms in de steek laat.
De Slag om Arnhem, die aan weerszijden van de Rijn werd uitgevochten, is het verhaal van de ten noorden van de rivier ingesloten Ist British Airborne Division, de in de Betuwe opererende Ist Polish Independent Parachute Brigade Group en 43rd Division, en bovenal de vastberaden en dappere burgers die in de regio Arnhem woonden. Echter, de gevechten om Arnhem te veroveren en de Zuiderzee te bereiken, operatie Market Garden, behelzen even goed de geschiedenis van 82nd en lOlst U.S. Airborne Divisions en de overige onderdelen van (het Britse) 30th Corps. Dit legerkorps bestond behalve de genoemde 43rd Division uit de Guards Armoured Division, 50 th Infantry Division, en 8th Armoured Brigade.
Behalve in de in druk verschenen divisie-geschiede-

Majoor Douglas G. Goddard, Royal Artillery. (foto: collectie auteur)

nissen is er weinig, met uitzondering van kritiek, geschreven over de zware en verbitterde gevechten die eenheden van 30 Corps moesten leveren in hun pogingen om Arnhem te bereiken, en om, toen de overlevenden van de gevechten in Oosterbeek door 43rd Division over de Rijn werden teruggehaald, het desbetreffende gedeelte van de Betuwe te verdedigen tegen superieure Duitse
strijdkrachten. Volgens het plan voor het onderdeel Garden moest de Guards Armoured Division vanuit een klein bruggehoofd over het Scheldekanaal oprukken in de richting van de drie Airbornedivisies. Nadat ze daarmee contact had gemaakt, zou 43rd Division de opmars overnemen teneinde de omgeving van Apeldoorn te veroveren en door te stoten naar de Zuiderzee. In het geval dat een of meer van de vijf waterovergangen op weg naar de Gelderse hoofdstad in de lucht zou vliegen, zou 43rd Division naar voren worden gehaald om het water over te steken en een noodbrug te leggen. Om te helpen deze taak uit te voeren, bestond de artillerie van de divisie uit haar eigen drie Field Regiments, een Anti-Tank en een Light Anti-Aircraft Regiment, met daaraan toegevoegd 147th (Essex Yeomanry) SP Field Regiment (van 8th Armoured Brigade), 64th Medium Regiment, 9th Heavy Battery en een batterij artillerie van de Nederlandse Prinses Irene Brigade.
Vanaf het begin was het duidelijk dat de Duitsers hun defensieve samenhang hadden hervonden, en dat de weg van 30 Corps naar Arnhem geplaveid zou zijn met puntige rotsblokken. Opererend vanaf bases in het vaderland was de Luftwaffe, voor het eerst, minstens gelijkwaardig aan de Royal Air Force. Zo voerden Duitse vliegtuigen op 18 september 1944 een korte nauwkeurige aanval uit op posities van mijn afdeling, waarbij vier gesneuvelden en vijf gewonden te betreuren waren. Duits artillerie- en mortiervuur was zwaar en effectief.

Op 17 september 1944 waren we om 14.35 uur begonnen een zware barrage te leggen ten behoeve van de uitbraak van de Guards Armoured Division, als onderdeel van het vuurplan voor de 300 stukken geschut van het korps. De eerste negen tanks van de Irish Guards werden vrijwel onmiddelijk vernietigd nadat ze de Belgisch-Nederlandse grens waren gepasseerd, en we moesten ons spervuur herhalen om de Guards niet te laten stilvallen. Een andere indicatie van de Duitse kracht vond ik in het Oorlogsdagboek. Daarin zijn vijandelijke aanvallen vastgelegd die zowel gericht waren op de basis van het bruggehoofd over het Scheldekanaal als op de divisies van 8th en 12th Corps die de flanken van 30 Corps moesten beschermen. Onze kanonnen zochten contact met de betrokken Duitse eenheden en hun aanvallen werden afgeslagen.
Het duurde tot de nacht van 20 september, toen de Guards Armoured Division contact tot stand had gebracht met de twee Amerikaanse Airbornedivisies en de weg naar Nijmegen had vrijgemaakt, voordat 43rd Division de aanval overnam en via de gevaarlijke, uit één weg bestaande, opmarsroute probeerde op te rukken naar de Ist British Airborne Division. In mijn persoonlijke dagboek heb ik genoteerd: ‘vertrokken om 17.00 uur, kwamen uur na uur slechts pijnlijk langzaam vooruit en tegen 03.00 uur hadden maar 40 mijl afgelegd. Sliepen drie uur in voertuigen voordat we weer in actie kwamen net voor Nijmegen bij het Maas-Waalkanaal – geen ontbijt. Aan het eind van de 50 mijl lange corridor hebben we geen flank-dekking’.
Terugkijkend is de trage opmars niet verrassend aan-gezien de Duitsers de weg voor ons al een keer eerder hadden afgesneden. Ik lees in de order voor de opmars dat de uitgebreide kolonne van de divisie uit 3900 voertuigen bestond plus nog eens 848 stuks in A Echelon. Zij moesten allemaal door de Amerikaanse divisie-linies rijden, en onderwijl moesten ze tegen de Duitsers in actie komen. Verwarring was onvermijdelijk in de gegeven omstandigheden, in het bijzonder door de actieve interventie van vijandelijke lucht- en artillerie-aanvallen.
In de middag van 21 september steunde de divisie- artillerie aan de hand van een omvangrijk vuurplan een gecombineerde aanval van 82nd U.S. Airborne Division en de Guards Armoured Division. Deze poogden Nijmegen vrij te maken van Duitsers en de vitale verkeersbrug over de Waal te veroveren zodat de weg naar Arnhem open lag. Het werd een grandioos succes.
De opdracht voor 43rd Division op 22 september was kort en krachtig: ‘de brug in Arnhem veilig stellen en Ist British Airborne Division ontzetten’. Het bereiken van dit doel was niet zo eenvoudig. Ondanks een formidabele steun van de korps-artillerie boekten de voorste twee brigades, 129th en 214th, slechts weinig vooruitgang over de enige hoofdweg die Nijmegen met Arnhem verbond. Deze hooggelegen, open en niet afgeschermde weg, geflankeerd door laag liggende sloten met daarachter drassige landerijen, maakte het voor tanks feitenlijk onmogelijk om de weg te ver laten en verspreid op te rukken. Voor infanterie was het in de stromende regen niet gemakkelijk om dat te doen.
Toch vond 5th Battalion The Duke of Cornwall’s Light Infantry, ondersteund door tanks van 4/7 Dragoon Guards, een binnenweg op de linkerflank, die door de vijand nauwelijks werd verdedigd. Hierlangs slaagden zij erin snel 10 mijl op te rukken in de richting van Driel. Uiteindelijk maakten ze contact met eenheden van de Poolse brigade aan de zuidzijde van de Rijn, ongeveer 4 mijl ten westen van de Arnhemse verkeersbrug. Dit gebeurde in de avond van 22 september, en het stelde de divisie-artillerie en 147th Regiment in staat het gebied tussen Nijmegen en Arnhem, bekend geworden onder de naam ‘Plet Eiland’, binnen te trekken. De kanonnen hiervan kwamen eerst in actie bij Oosterhout (23 september) en de volgende morgen bij Lienden, net ten westen van Eist. Het laatstgenoemde dorp bleef stevig in Duitse handen.
We waren nu in een sterke positie om vuursteun te geven aan zowel de Britse luchtlandingsdivisie als aan onze eigen troepen. Zelf verkeerden we echter in een hachelijke situatie. Er was geen aanvoer van eten en munitie omdat de route achter ons op gezette tijden werd afgesneden door de Duitsers. De Luftwaffe was actief, op dat moment niet gehinderd door de Royal Air Force. De posities van onze kanonnen konden direct geobserveerd worden vanaf hoogten op de noordoever van de Rijn die in vijandelijke handen waren, en constante beschietingen veroorzaakten slachtoffers.
Desondanks waren we in staat om voortdurend vuur-steun te geven. Onze Battery Observation Post Officer bevond zich in de toren van de katholieke kerk van Driel, waar vandaan hij in staat was aanwijzingen te geven ten behoeve van de posities van de Britten (in Oosterbeek) en de Polen. Hij had het voorrecht deze uitkijkpost bij tijd en wijle te delen met vooraanstaande commandanten, onder meer generaal Horrocks (30 Corps), totdat de toren, met hem erin, als gevolg van een voortdurende beschieting door de Duitsers naar beneden kwam. Luitenant Jimmy Vigers kroop ongedeerd onder de brokstukken vandaan, en hij werd later onderscheiden met het Military Cross.
Door de landing van de Poolse parachutistenbrigade op 21 september en de komst van 43rd Division naar Driel en Eist werden de 10e SS-Pantserdivisie en andere Duitse strijdkrachten ingezet om de zuidelijke oprit van de Arnhemse verkeersbrug te verdedigen. Hierdoor werd de druk op de zwaar belegerde Ist British Airborne Division ten westen van de stad verminderd.
Tijdens de nacht van 24 op 25 september kwam de divisie-artillerie, ondersteund door 147th Field Regiment en 64th Medium Regiment, in actie ten behoeve van de oversteek van de Rijn door 4th Battalion The Dorsetshire Regiment, dat een dappere maar helaas mislukte poging ondernam om de steeds kleiner wordende perimeter van Ist Airborne Division in Oosterbeek te versterken. Twee van onze Regimental Forward Observation Post eenheden, de kapiteins Tom ‘Zeke’ Rosé MC (Military Cross) en A.

THE ADVANCE TO THE NEDER RIJN. 22 SEPT. 1944. Scale – 1:100,000.

 

Fragment uit hef Oorlogsdagboek van 220th Field Battery, 25 september 1944. (Collectie auteur)

Het hoofdkwartier van 220th Field Battery, Royal Artillery. Douglas Goddard zit op de op één na voorste rij, achter het bordje dat de eenheid aangeeft. De foto werd genomen in mei 1944, kort voordat de inscheping voor de invasie in Normandië zon plaatsvinden. (foto: collectie auteur)

Trotman (die pas een maand eerder als versterking bij het regiment was gekomen) met hun teams, staken tegelijk met de Dorsets over.
Van Trotmans groep werd nooit meer iets vernomen, en we namen aan dat ze vermist, waarschijnlijk krijgs-gevangen genomen was. Zeke Rosé slaagde er echter in zich aan te sluiten bij het Light Regiment Royal Artillery, dat in stelling lag in de omgeving van de Oude Kerk. Via het radio-net van ons regiment was hij in staat vuursteun te vragen van de divisie-artille- rie. Tot dat moment bestond het enige radiocontact van de luchtlandingstroepen met het grondleger uit een verbinding met 64th Medium Regiment. Deze lijn was echter overbezet.
Helaas sneuvelde Zeke Rosé door vijandelijk machi- negeweervuur in de nacht van de 25e. In zijn recente boek ‘Arnhem – Ooggetuigenverslagen van de Slag om Arnhem’ geeft Martin Middlebrook (op blz. 414- 415) als zijn mening weer dat de artilleriesteun waar kapitein Rosé en zijn Observation Post groep voor zorgde, het enige betekenisvolle resultaat was van de oversteek van de Dorsets.’)
Op 25 september waren we overdag constant bezig met het afgeven van ondersteuningsvuur gericht op de Oosterbeekse perimeter. Onze beschietingen werden geleid door kapitein Rosé en de stafofficieren van generaal Urquharts artillerie via majoor Reggie Wight-Boycott, de Royal Artillery ‘liaison officer’ van Ist British Airborne Division, die ingedeeld was bij 43rd Division.
Om 21.00 uur begonnen we met het schieten op het gebied dat grensde aan de noordzijde van de perimeter. Deze voortdurende barrage zou tot 02.30 uur duren, en was bedoeld om steun te geven aan de luchtlandingstroepen die zich over de Rijn zouden terugtrekken. Deze tocht werd georganiseerd door 43rd Division en werd door haar genie uitgevoerd, gesteund door aanvalsboten die waren bemand door Royal Canadian Engineers.
Het vuurplan was voor ons samengesteld door majoor Philip Towers en luitenant Paddy de Burgh, stafofficieren van de artillerie van Ist Airborne Division. Het Oorlogsdagboek vermeldt dat we van 04.00 – 06.00 uur een rookgordijn legden om de oversteek van achterblijvers te dekken.
Het is het vermelden waard dat we ondanks het feit dat ons geen bevoorrading bereikte – de vijand had de aanvoerroute weer eens afgesneden en we leefden van buitgemaakte, onsmakelijke Duitse rantsoenen, en sigaren – in staat waren aan alle verzoeken om vuursteun te voldoen zonder dat onze munitie op
raakte. Zelfs lukte dat op de hachelijke momenten dat we nog maar drie granaten per kanon hadden. Hiermee werd de wijsheid aangetoond van het besluit om de munitiewagens van A Echelon vooraan bij de kanonnen te houden.
De beangstigende, negen dagen durende beproeving van de overlevenden van Ist British Airborne Division was voorbij. Ze boden een verschrikkelijk ontroerende aanblik toen ze door onze linies trokken.
Onze situatie op het Eiland bleef kritiek en onveilig. In mijn persoonlijke dagboek staat: ‘situatie lijkt beroerd. 43rd Division en 8th Armoured Brigade zijn de enige eenheden ten noorden van de Waal, en slechts een veel gebombardeerde en beschoten brug verbindt ons met een bevoorradingsroute van 60 mijl, die regelmatig onderbroken wordt. Alle voorraden worden erg onregelmatig aangevuld. De aan- en afvoerwegen worden geblokkeerd door vluchtelingen uit Eist. Nijmegens spoorbrug is nu opgeblazen en de ver- keersbrug is beschadigd. Erg uitgebreid lokaal verde-digingsplan voor het regiment, met verontrustend nieuws over twee ‘Panzer’divisies aan de overzijde van de Rijn. Enige troost is dat we vier in perfecte conditie verkerende Duitse Panther en Tiger tanks hebben, die naast de weg vast zijn komen te zitten’.
Terwijl de rest van 43rd Division bezig was om de troepen bij Oosterbeek te bereiken en hen te ontzetten, was onze 214th Brigade in verbitterde gevechten gewikkeld om de rechterflank te beschermen en Eist te veroveren. Van 25 september tot 3 oktober vochten 43rd Division en 8th Armoured Brigade, later aangevuld door 69th Infantry Brigade en 5th Guards Brigade, wanhopige en kostbare veldslagen uit met eenheden van vier vijandelijke divisies en met gevechtsgroepen die bij Arnhem niet meer nodig waren. Deze Duitse troepen waren vastbesloten om het Eiland te heroveren. In deze periode viel een door Hitler ondertekend bevel in geallieerde handen, waarin stond dat 43rd Division tegen elke prijs vernietigd moest worden.
Alle kanonnen van de divisie kwamen dag en nacht in actie tegen vijandelijke aanvallen en ten behoeve van ontelbare tegenaanvallen. Hierbij werd een gebied van 180 graden bestreken omdat de Duitsers vanuit het noorden en het oosten over de Rijn versterkingen aanvoerden. De vijandelijke bombardementen en artillerie- en mortierbeschietingen waren zwaar, en zij veroorzaakten een constante stroom slachtoffers in onze stellingen. Dat, samen met hardnekkig neerval-lende regen, maakte het leven nogal tot een kwelling. Een van de Observation Post officieren van onze afde-ling, kapitein Jack Gilders (later sneuvelde hij in de slag om de Roer), was samen met een compagnie van 5th Battalion The Dorsetshire Regiment gedurende een dag omsingeld. Dit leidde ertoe dat wij in actie moesten komen terwijl we maar een korte schootsafstand hadden. Uiteindelijk konden de mannen zichzelf in veiligheid brengen.
Op 5 oktober werd 43rd Division afgelost door Wist U.S. Airborne Division, maar 5th Battalion The Duke of Cornwall’s Light Infantry moest achterblijven om 506th U.S. Regiment te helpen in een venijnig gevecht om het dorp Opheusden. De commandant van de Amerikaanse divisie liet later vastleggen dat de Cornwalls ‘aanvielen volgens het boekje met daadkracht en vastberadenheid onder vernietigend vijandelijk vuur. Hun moed was een inspiratiebron. Hun dapperheid was bijzonder, en deze dwong bij 506th Regiment grote bewondering af voor de gevechtskracht van de Britse infanterie’. In 16 dagen tijd hadden wij ongeveer 27.000 granaten afgevuurd en dat kan waarschijnlijk ook gezegd worden van andere artillerie-eenheden in 43rd Division.
Dankbaar droegen wij een natte, gehavende artillerie-stelling over aan 59 Army Group Royal Artillery, waarna we verder naar het zuiden meteen weer in actie kwamen ter ondersteuning van het verkennings- regiment van de divisie, op de linkerflank van het Eiland. Gedurende een aantal dagen bestookten we voortdurend vijandelijke doelen, voordat we ons weer aansloten bij de rest van een leeggevochten en uitgeputte 43rd Division, die de rechterflank van 30 Corps op de Groesbeekse heuvelrug vormde.
Ons blikveld werd bepaald door de Duitse grens en het Reichswald. Het zou nog vijf maanden duren voordat we – na een wintercampagne bij de Siegfriedlijn en in het Duitse Ardennenoffensief – terugkeerden naar de eerder genoemde heuvelrug. Vandaar vertrokken we weer voor een slijtageslag door het Rijnland Duitsland in.
Dat was het desastreuze effect van het feit dat we er niet in geslaagd waren het vijfde en laatste doel van operatie Market Garden te veroveren en vast te houden. Toegegeven, we waren over vier belangrijke waterbarrières gekomen, maar het was uitermate ont-moedigend dat de mensen in Nederland benoorden de grote rivieren nog een winter van wrede bezetting moesten doorstaan. Het was het tragische einde van wat de kostbaarste en verbitterdste campagne van onze divisie was geweest sinds haar veldslagen op Hill 112 en Maltot in het Normandische bruggehoofd, waarbij veel slachtoffers vielen.
In de elf maanden durende campagne van 43rd Division bedroegen de verliezen 12.848, waarvan 3.048 gesneuvelden. Alhoewel het niet direct verband houdt met dit artikel kan het voor de lezer interessant zijn te weten dat:
= in de elf maanden van Normandië tot de Noord- Duitse kust mijn afdeling van acht 25-ponder kanonnen 117.790 granaten afschoot;
= we – inclusief uitstapjes naar de Siegfriedlijn en de Ardennen – 800 mijl aflegden en 69 verschillende artillerie-posities innamen;
= uitgaande van een afdelingssterkte van 10 officieren er vier sneuvelden en vier gewond raakten.
Met deze gedachten helder voor de geest gingen een van mijn mede-overlevenden van 112 Field Regiment, majoor Eric Rankin MC (Military Cross), en ik naar Arnhem om ons regiment te vertegenwoordigen tijdens de 50e herdenking van de Slag om Arnhem. Het werd een emotionele en ontroerende week waarin de Nederlanders ons behandelden met een verbazing-wekkende affectie en eerbied, die ons heel bescheiden maakte indachtig het gegeven dat wij hen in 1944 in de steek hadden gelaten. Zij zijn nog steeds doordrongen van de legendarische slag, en er was een zeer indrukwekkend programma opgesteld. Ik mag wel zeggen dat het net zo nat was als vijftig jaar daarvoor, maar deze keer bleek ons onderkomen waterdicht.
Ons bezoek werd nog gedenkwaardiger omdat 4th Dorsets ons, als vertegenwoordigers van hun artille- rie-regiment, uitnodigde voor het bij wonen van een reënscenering van hun dappere maar vergeefse poging om op 24/25 september 1944 ter hoogte van de Westerbouwing de Rijn over te steken. Het was fascinerend om het Eiland te bekijken vanaf de heuvel die vijftig jaar daarvoor zo’n fantastisch uitzicht bood aan Duitse observatie-officieren. Geen wonder dat onze artillerie-posities, die vanaf deze plek uitermate goed zichtbaar waren, zo’n nauwkeurig toegediend pak slaag kregen.
Wij hadden eveneens het voorrecht om door twee Arnhemse scholen te worden uitgenodigd om onze oorlogsherinneringen aan de leerlingen te vertellen. We raakten ontroerd en onder de indruk zowel van hun kennis en intelligente vragen als van hun vriendelijkheid en beheersing van de Engelse taal.
Een ding over Market Garden wil ik nog graag opmerken. Zoals ik eerder al gezegd heb, is in het ver-leden louter kritiek gespuid over wat wordt genoemd een gebrek aan vastberadenheid en doorzettingsvermogen van 30 Corps in de opmars naar Arnhem. Deze en dergelijke opmerkingen werden gemaakt door ongeïnformeerde commentatoren, maar in een vorig jaar gehouden TV-interview helaas ook door die voor-treffelijke Airborne soldaat, generaal John Hackett.
Veel gegronde redenen zijn opgesomd als oorzaak van ons falen bij de vijfde en laatste brug, maar er is er één die in mijn ogen, die van een destijds betrokken
officier, voor zover mij bekend, niet voldoende in beschouwing wordt genomen.
Terwijl de luchtlandingstroepen bij Arnhem negen dagen van zware strijd hebben moeten doorstaan, waren degenen onder ons die Normandië hadden overleefd al bijna drie maanden aan één stuk bij gevechten betrokken. Onmiddellijk na het bloedbad van het Normandische bruggehoofd was onze 43rd Division naar de Seine opgerukt. Binnen vier dagen werd, vechtend tegen een goed georganiseerde defensie, de rivier overgestoken en werden bruggen gelegd voor de uitbraak naar Brussel en Antwerpen. Aan de verliezen van Normandië (ongeveer 6000 man aan gewonden, gesneuvelden en krijgsgevangenen) moesten er nog eens 550 worden toegevoegd. Evenzo hadden de Guards Armoured Division en 8th Armoured Brigade net stilgehouden om hun in het Franse kustgebied opgelopen wonden te likken, toen ze alweer vooruit werden gestuurd om vanuit ons Seine-bruggehoofd aan een perfect uitgevoerde, 250 mijl lange opmars naar Brussel te beginnen, en verder door naar het Albert- en het Scheldekanaal; Binnen enkele dagen bevonden we ons midden in de heksenketel van operatie Market Garden; met een bevoorra- dingsroute die zo ver terugreikte als het Normandische strand.
Mijn argument is dat er weinig tijd was geweest om de zware verliezen, met name op het gebied van tank- bemanningen en infanterie, aan te vullen, en om ver-sterkingen te integreren. Deze waren overigens schaars aan het worden in 21 st Army Group (twee Britse divisies moesten worden ontbonden om aan manschappen te komen). De eenheden van 30 Corps waren bepaald niet op volle sterkte en behoorlijk uitgeput, en daarom waren ze niet zo krachtig als was vereist voor deze immense, beproevende operatie.
Er hoeft weinig twijfel over te bestaan dat als veld-maarschalk Montgomery erin was geslaagd generaal Eisenhower over te halen deze diep doorstotende aanval met meer mankracht en materiaal te ondersteunen, het resultaat naar mijn bescheiden mening geheel anders zou zijn geweest. En dat geldt dan meteen ook voor het na-oorlogse lot van Berlijn en Oost-Duitsland.
Ik merk op dat kolonel John Frost, commandant van 2nd Battalion The Parachute Regiment, toen hij uit het krijgsgevangenenkamp werd bevrijd door 3rd U.S. Army, speculeerde dat die soldaten er wel in geslaagd zouden zijn Arnhem te bereiken. Dat versterkt mijn argument dat als enkele van de in aantal toenemende Amerikaanse eenheden, die minder schade hadden opgelopen in Normandië, ingezet waren om zij aan zij met ons te vechten, wij zeker de Slag om Arnhem zou-den hebben gewonnen.
Noot van de redactie
1) Kapitein Thomas Douglas Rosé, volgens het grafregister van de Commonwealth War Graves Commission op 25-jarige leeftijd overleden op 26 september 1944, ligt begraven op het Arnhem Oosterbeek War Cemetery, graf 24 B 16. Zijn naam komt (nog) niet voor in de Roll of Honour van de Slag om Arnhem.

Download ministory

MINISTORY
MET EEN STIRLING NAAR ARNHEM
door David Lewis

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 57 / februari 1995
Toen de 50e herdenking van de Slag om Arnhem naderde, kwamen bij mij de herinneringen boven aan enkele van de missies die ik als bemanningslid van een vliegtuig meemaakte. Met behulp van aantekeningen die ik 50 jaar geleden maakte, kan ik me, hoewel wat wazig, de operaties voor de geest halen waaraan ik als staartschutter deelnam.
Dinsdag 19 september 1944 staat zeker voor altijd gegrifd in het geheugen van elk nog levend bemanningslid van 299 en 196 Squadron, en ook van de andere squadrons van 38 Group van de Royal Air Force. Deze datum staat symbool voor de eerste zeer slechte dag tijdens onze vluchten boven Arnhem, waarbij we de ene keer als sleeptoestel voor zweef- vliegtuigen fungeerden, en de andere maal voor de bevoorrading zorgden.
Mijn mede-bemanningsleden en ik vlogen in Stirlings van “A” Flight, 299 Squadron, en we maakten vier missies mee (de le, 2e, 3e en 5e dag) vanaf het vliegveld Keevil in Wiltshire.
Voorafgaand aan de invasie van Nederland had het grootste deel van ons werk bestaan uit het bij volle maan droppen van agenten van de S.A.S. (Special Air Service) ter ondersteuning van de Maquis (het Franse verzet), bevoorradingsmissies, af en toe gewone bombardements- vluchten tijdens perioden dat er geen volle maan was, en het ietwat saaie oefenen met het slepen van zweefvliegtuigen boven Engeland. Het laatste gebeurde evenals het droppen van parachutisten meestal boven Salisbury Plain. Alle S.O.E. (Special Operations Executive) operaties werden in code in ons logboek geschreven. De codenaam voor de Arnhem-missies was uiteraard Market Garden. De eerste indicatie dat grootse plannen waren gemaakt, vormde de afkondiging dat niemand het

Zondag 17 september 1944, vliegveld Keevil. De bemanning van Stirling LK-544 van 299 Squadron poseert met de twee piloten van het zweefvliegtuig dat die dag naar Arnhem moet worden gesleept. Van links naar rechts: W/O A.G. Brown, piloot; F/Sgt N. Ledward, radio-telegrafist; F/Lt L.N. Bussey, navigator; Sgt ].D. Firth, boordwerk- tuigkundige; W/O /.W. Eady, bommenrichter; W/O D.T. Lewis, staartschutter, en de twee gliderpiloten. Van de laatsten weet de auteur slechts één naam: Ted Legg. David Lewis zou graag in contact willen komen met zijn voormalige kameraden. Wie helpt? (foto: collectie David Lewis)

 

kamp meer mocht verlaten. Een gebruikelijke veiligheidsmaatregel wanneer belangrijke en grootschalige acties stonden te gebeuren. Hetzelfde vond plaats voorafgaande aan de invasie in Normandië. Op zondag 17 september 1944 kregen we vroeg in de ochtend instructies, en de beoogde landingszones voor de zweefvliegtuigen werden aangeduid. Kort daarvoor gemaakte luchtfoto’s gaven een duidelijk beeld van het terrein.
Om 10.35 uur lokale tijd vertrokken we in een constante stroom. Met gliders werden duizenden mannen en hun voorraden naar Arnhem vervoerd. Binnen een half uur waren we getuige van een tragisch ongeluk. Kijkend naar een andere Stirling die een zweefvliegtuig sleepte, ongeveer 200 voet (60 meter) beneden ons aan de rechterzijde, zagen we plotseling dat de staart van de glider losraakte. Het toestel tolde in twee delen naar de aarde, en toen deze neerkwamen, was er een geweldige explosie! De Stirling vloog gewoon verder met een stuk sleepkabel achter zich aan. De aanblik van dit alles had een ontnuchterende werking op ons vijven! We vlogen verder en gaven onze zweefvliegtuig-vrienden een redelijk comfortabel ritje tot we de kust bereikten. Wat toen
gebeurde, is nog steeds onduidelijk, maar plotseling was sprake van hevige turbulentie en binnen enkele seconden raakte onze glider los. Later hoorden we dat de zweefvliegtuigpiloot een veilige landing had gemaakt.
Dit betekende het einde van onze missie van die dag en we keerden terug naar onze basis. Wij hadden het gevoel een beetje gefaald te hebben, maar de verslagen van de overige bemanningen waren alle positief. De eerste rapporten deden vermoeden dat deze invasie van Nederland een succes beloofde te worden. Hoe anders zou het uitpakken! We hadden nog geen idee dat de namen Arnhem, Oosterbeek en Nijmegen ons voor de rest van ons leven bij zouden blijven.
De volgende dag, 18 september, verliep onze vlucht, weer met een zweefvliegtuig, veel beter. Na een rustige overtocht, haakte onze gliderpiloot af en zette het toestel veilig op de landingszone. Nu kwam de Flak voor het eerst in actie, maar niet al te dicht bij ons vliegtuig, met uitzondering van één nogal luidruchtige knal.
Toen we op Keevil waren teruggekeerd, kregen we wat berichten door die erop duidden dat niet alles naar wens verliep. Andere bemanningen meldden een aanzienlijk minder rustige vlucht dan wij hadden meegemaakt. We hadden geen kennis van twee Duitse tankdivisies die de oorzaak zouden zijn van de dood van zoveel Airbornes, in sommige gevallen binnen enkele uren na de landing.
Die avond kregen we de gegevens over onze derde missie die de volgende dag, dinsdag 19 september, zou plaatsvinden. Deze keer zou het een bevoorra- dingsvlucht zijn ten behoeve van de reeds gelande troepen. De containers, die aan parachutes zouden landen, bevatten munitie, voedsel en andere beno-digdheden voor troepen te velde.
De maandagavond in het kamp verliep routinematig. Er werd gekletst over de vlucht van die dag, het gebruikelijke kaartspel (pokeren) vond plaats, en brie-ven werden geschreven; deze laatste werden overigens niet bezorgd zolang de veiligheidsmaatregelen van kracht waren.

Een Stirling van ‘A’ Flight, 299 Squadron, tijdens de vlucht naar Arnhem gefotografeerd vanuit de staartkoepel van Lewis’ toestel op dinsdag 19 september 1944. (foto: David Lewis)

In elke kamer van de kazerne verbleef ongeveer een dozijn onderofficieren. Het was een samenraapsel van Canadezen, Nieuwzeelanders, Australiërs en mannen van de (Britse) Royal Air Force. De omstandigheden brachten ons nader tot elkaar en zorgden ervoor dat allerlei problemen werden besproken.
Het moreel was vóór die tijd niet bijster goed geweest en dat was voor het grootste deel te wijten aan de lange perioden van wachten op de ideale omstandigheden om bij volle maan een operatie uit te voeren. Deze tijd van nietsdoen werd meestal op uitbundige wijze doorgebracht in de mess.
Op dinsdagmorgen werden de vliegtuigen met containers geladen, deed het grondpersoneel zijn controlerende werk, werden de apparatuur en instrumenten nagelopen, en vond onze gebruikelijke briefing kort voor het vertrek plaats. Volgens mijn logboek stegen we om 13.00 uur op.
Onderweg was alles rustig. Van tijd tot tijd hoorden we via de intercom dat de bommenrichter en de navigator aan de hand van de kaart en herkenningstekens op de grond controleerden dat we goed op koers lagen. Ook de boordkanonnen werden getest en vanuit de vier Brownings werd een salvo het Kanaal ingejaagd. Nadat we de kustlijn waren gepasseerd, kwamen overstroomde gebieden in zicht. Deze waren het gevolg van een verdedigingsmaatregel van de Duitsers.
Spoedig vlogen we boven groene velden en we daalden om het doel te naderen op de gewenste hoogte van 1000 voet (300 meter). Overal om ons heen schenen Stirlings te vliegen. Onder ons waren de mensen eerst stipjes, maar ze werden steeds groter naarmate we dichter bij de aarde kwamen. We konden nu onderscheiden dat zij naar boven staarden naar de imposante armada in de lucht. Onze grote, logge viermotorige Stirling dreunde voort in een druk gezelschap, een echte demonstratie van onze heerschappij in de lucht.
‘Doel in zicht. Links’. We vlogen dicht op elkaar gepakt, de vleugeltips niet ver van elkaar, maar nu begon de Flak ons te begroeten. ‘Bommenluiken open’, riep de ‘Skipper’ (piloot). Het landschap beneden veranderde snel toen de bebouwde gebieden zichtbaar werden. We vlogen nu op de vereiste hoogte of minder, en het leek bijna of we in een auto over een brug reden. De explosies van de in aantal toenemende luchtdoelgranaten schudden ons toestel heen en weer, waarbij we beurtelings de ene of de andere kant op vlogen. Er klopte iets niet, want op een dergelijke ontvangst hadden we bepaald niet gerekend! Het was duidelijk dat we de Duitsers niet hadden verrast. Ondanks alles bleven we goed op koers vliegen, waarbij we weinig manoeuvreerruimte hadden omdat aan alle zijden vlak bij ons toestellen hetzelfde deden. ‘Wing Commander Davis is er geweest’ riep Joe Eady, onze bommenrichter. ‘Hij staat in brand’. Ik draaide mijn geschutskoepel naar rechts, en ik zag een brandende Stirling die gewoon bleef doorvliegen terwijl de containers werden uitgegooid.2)
Een explosie pal onder ons vliegtuig wierp ons plotseling omhoog, maar onze containers waren al keurig op weg naar beneden, hangend aan hun parachutes. De Duitsers hebben de verdomde droppingszones veroverd!’, schreeuwde iemand. Vanaf de grond vuurden de Duitsers op ons met alle wapens die ze hadden. Later hoorden we dat troepen van onder treinwagons in aktie kwamen met handvuurwapens, geweren en allerlei ander spul dat kon schieten. Ook reusachtige 88-mm kanonnen bulderden omhoog. Een ontploffing direct onder de staart van onze Stirling wierp me bijna uit mijn stoel, en ik rook een scherpe brandlucht. Ik kan me nu nog maar vaag herinneren wat ik in de paar minuten daarna voelde en deed, gelukkig maar, maar in eerste instantie was ik verlamd. Wat ik me wel voor de geest kan halen, was dat ik de koorden van een container-parachuté zag die pal voor mijn ogen afknapten als gevolg van lucht-afweergeschut. De container viel als een bom naar beneden, terwijl de parachute dichtklapte en afdreef. ‘Grote Genade, wat een Flak!’ verzuchtte iemand in zijn microfoon. Ik keek naar links en rechts, en ik zag diverse vliegtuigen naar beneden storten of brandend op de grond liggen. ’) Rookwolkjes van in de lucht exploderende granaten en lichtflitsen van vurende kanonnen brachten me weer helemaal bij mijn positieven. Ik vuurde links naar beneden, maar mijn pogingen leken absoluut geen effect te hebben! Rekening houdend met de afwijking gaf ik nog een salvo af op mijn doelwit.
Flak begon nu heel dichtbij te komen omdat de Duitse artilleristen hun eerste lichtfouten corrigeerden. ‘Scherp naar links klimmen, Skipper’, riep ik. Plichtsgetrouw reageerde de oude Stirling toen ze, met de motoren op volle kracht draaiend en bijna op haar rug liggend, ons verzoek beantwoordde.
Langzaam, tergend langzaam, vlogen we verder met achtervolgende explosies vlak achter onze staart. ‘Naar rechts’, was de volgende opdracht, maar de Flak bleef volgen. Ik betrapte me erop dat ik me tegen mijn zitting aandrukte alsof ik op die manier probeerde onze goede oude kist te helpen ontsnappen aan het gevaar. Geleidelijk aan, maar het ging wel héél langzaam, werd het aantal exploderende granaten minder.
Niemand zei iets, en verscheidene minuten lang was geen geluid te horen, totdat van voor in het vliegtuig via de intercom een hysterisch gelach hoorbaar werd. ‘Wat een bui!’, riep iemand. ‘Iedereen O.K.?’, vroeg de Skipper. Blijkbaar was dat het geval, tenminste wat de lichamelijke conditie betrof.
We keken het vliegtuig na. De besturing reageerde wat traag, en een van de motoren was oververhit, maar het toestel bleef in de lucht. Door één kant van de romp viel daglicht naar binnen, en tijdens de actie waren merkwaardige gaten verschenen in de vloer vlak bij het Elson toilet. We waren maar wat blij dat niemand tijd had gehad om deze sanitaire voorziening te gebruiken in de achterliggende periode!
Een beetje onvast vlogen we huiswaarts, en beneden zagen we weer het rustige Nederlandse landschap met hier en daar omhoog kijkende toeschouwers die onwetend waren van de tragedie die zich een eindje verderop afspeelde. De kustlijn kwam in zicht, en de branding leek zo vredig na de beproeving die we net achter de rug hadden. Links van ons maakte een vliegtuig een noodlanding op het water, en de bemanning stond op het punt het te verlaten. Een ander toestel cirkelde erboven, op zoek naar overlevenden. We noteerden keurig de positie om dit later in het verslag te kunnen verwerken, en we koersten verder op huis aan.
We bleven echter op onze hoede, want er konden altijd Duitse jachtvliegtuigen opduiken! Een van de vliegtuigen van ons squadron was een maand eerder neergeschoten toen hij terugkwam van een missie en op het punt stond te landen op onze basis. De staart- schutter had zijn positie verlaten nadat ze de Engelse kust waren gepasseerd, en dus ontmoette de vijande-lijke jager geen enkele tegenstand.

Horsa gliders en Stirlings worden op Keevil in gereedheid gebracht. Het is mogelijk dat deze foto op 19 september 1944 is gemaakt, en dat zou betekenen dat onder andere Poolse zweefvliegtuigen, bestemd voor de Johannahoeve, zijn te zien. (foto: David Lewis)

Nu zagen we de witte rotsen en spoedig cirkelden we boven ons vliegveld terwijl over de radio verzoeken om te mogen landen doorkwamen van toestellen met gewonden aan boord. De gezichten van het grondpersoneel nadat we taxiënd tot stilstand waren gekomen, staan me nog helder voor de geest. Zulke blikken van ongeloof hadden we nog niet eerder gezien. Onze gevoelens verhinderden dat we een gesprekje aanknoopten, en we kwamen niet verder dan een beleefd knikje naar degenen die ons hielpen onze vliegende zeef te verlaten.
Langzaam liepen de werktuigkundigen en monteurs om de toestellen heen. Af en toe stonden ze stil om te wijzen naar een gapend gat en het vervolgens behoedzaam te betasten, terwijl ze elkaar in opperste verbazing aankeken.
Ons vervoermiddel kwam eraan rijden, we ploften neer en hoorden de ervaringen en resultaten van de andere overlevende bemanningen. Pas op dit moment realiseerden we ons dat onze bommenrichter vergeten was voor deze operatie zijn parachute mee te nemen. Nooit eerder was hem dat overkomen, zelfs niet tijdens oefenrondjes. Niettemin wisten we dat we weinig kans gehad hadden om er veilig uit te springen op de hoogte waarop wij onze opdracht uitvoerden.
We begonnen nu op een rijtje te zetten wie vermist werden, en wij konden bevestigen dat we ooggetuigen geweest waren van het feit dat Wing Commander Davis brandend was neergestort. Terwijl dat gebeurde, werden nog steeds containers uit het vliegtuig gegooid; een voorbeeld voor allen die dit hadden gezien. Andere bemanningen zouden niet terugkeren, behalve degenen die op een ander vliegveld waren geland en misschien een enkeling die via ontsnap-pingsroutes op het vasteland kwam ’teruglopen’. Onze rapportages brachten niet al te veel helderheid over wat in zijn totaliteit was gebeurd, en tijdens de gesprekken daarna begonnen we ons af te vragen of de Duitsers sommige van de droppingszones veroverd hadden.

Elk tragisch moment kent een klein stukje vrolijkheid. Een boordwerktuigkundige kwam de bemannings- ruimte binnen met een kapotte broek aan. Zijn broeks-pijpen waren door een Flak ontploffing opengespleten. Hij was niet gewond en had een noodreparatie uitgevoerd met behulp van koperdraad dat hij over de gehele lengte van de broek had aangebracht.
Uit een van de vliegtuigen was een hoge legerofficier geklommen die meteen op zijn knieën was gevallen en de aarde had gekust. Blijkbaar was dit de eerste keer geweest dat hij had gevlogen; hij was meegegaan voor verkenningsdoeleinden. Toen we zo duidelijk zagen dat hij over zijn toeren was, realiseerden we ons dat hij wel een heel verschrikkelijke vuurdoop had gehad.
Een van de na viga toren had nieuws over de enige dode aan boord van zijn toestel, de bommenrichter. Een eenzame kogel had het plexiglas in de neus van het toestel doorboord, en het bloed van de gesneuvelde was ter plekke tussen de klinknagels geronnen. Hij was een Canadees die zijn eerste ‘ronde’ bij Bomber Command achter de rug had, en net twee missies had voltooid. Zijn vliegtuig zou door ons worden gebruikt voor onze volgende vlucht naar Arnhem op donderdag 21 september, inclusief een provisorisch gedicht kogelgat en bloedvlekken!
Toen we naar ons onderkomen terugkeerden, staarden we peinzend naar een aantal lege bedden! Misschien hadden enkele mannen geluk gehad en waren ze krijgsgevangen gemaakt.
Nieuws begon binnen te druppelen over de lotgevallen van andere squadrons. Toestellen van 196 Squadron waren aangevallen boven Brussel, tien minuten achter ons op de terugweg van Arnhem. Ze liepen schade op door een aanval van Focke Wulf 190s. We kregen niet te horen hoeveel slachtoffers te betreuren waren, maar we vernamen wel dat Warrant Officer Jack Walton een van de aanvallende vliegtuigen had neergeschoten. Later werd hij onderscheiden met de Distinguished Flying Medal.
Blijkbaar was er voor de terugkerende toestellen geen luchtdekking door Geallieerde jagers geweest, hoewel ons dat wel verzekerd was tijdens de briefing. Het feit dat de weersvoorspelling niet correct was geweest, droeg aan het probleem bij.
Schade aan de toestellen voorkwam dat we de volgende dag weer vlogen, maar donderdag kwamen we opnieuw in een strijdgewoel terecht dat net zo erg was als de nachtmerrie van dinsdag. We zagen verscheidene Stirlings boven de droppingszone in moeilijkheden komen. Het is bijna zeker dat onze containers boven op de Duitse kanonnen terechtkwamen. Degenen onder ons die thuiskwamen met nog meer vliegtuigschade werden desondanks wederom gecon- frontreerd met het vooruitzicht van een nieuwe missie. Het moreel was tot het nulpunt gedaald, en we vroegen ons af hoe lang we nog konden doorgaan. Ik ben er zeker van dat de gedachte aan het verkrijgen van het predikaat L.M.F. (lack of moral fibre = gebrek aan ruggegraat) bij vele vliegeniers latent aanwezig was!
Later die avond hoorden we dat we niet op het pro-gramma stonden voor vrijdag de 22e, en dat bericht was in veel opzichten meer dan een opluchting. Uiteindelijk bleek het weer die dag te slecht om te vliegen, maar dezelfde bemanningen die toen op de rol stonden, kwamen op D + 6 in aktie. De toestellen wierpen met succes hun containers af, maar het was uiterst twijfelachtig of ze de beoogde ontvangers hadden bereikt!
Dit zou de laatste missie naar Arnhem zijn waar 299 Squadron bij betrokken was, aangezien rapporten binnenkwamen dat de verrassingsaanval op dramati-sche wijze was mislukt. Onze gedachten gingen uit naar de duizenden naar Arnhem gebrachte troepen en hun tragische lot! Wat een fiasco!

September 1944. Stirlings op het vliegveld Keevil. (foto: David Leivis)

Het was een dure onderneming geweest die het leven van veel dappere mannen had gekost. De bewonde- renswaardige Nederlandse burgers die zoveel hulp hadden geboden tijdens de vruchteloze slag zouden daar later voor moeten boeten.
Vijftig jaar zijn voorbij gegaan en na zo’n periode proberen we ons de goede dingen te herinneren en niet de slechte. Ik ben bang dat dit verhaal een uitzondering is!
De opofferingsgezindheid van zoveel fijne mensen zal niet gauw worden vergeten.

Noten van de redactie
1) Bij dit tragische ongeluk kwamen 21 leden van 9lh (Airbome) Field Company, Corps of Royat Engineers, en twee Glider Pilols om het leven. Zie ook blz. 17 en 21 van de Roll of Honour, samengesteld door ons lid Jan Hey, uitgegeven door onze vereniging, en verkrijgbaar bij het Airbome Museum ‘Harlenslein’.
2) Hel toestel van Wing Commander Peter B.N. Da vis (Stirling EF-319 van 299 Squadron) stortte omstreeks 17.00 uur plaatselijke tijd neer in de omgeving van hel huis ‘Rust Wal’ aan de Kemperbergerweg te Arnhem. Vier van de negen inzittenden kwamen daarbij om hel leven. Zie ook blz. 158 van de Roll of Honour.
3) Volgens de Roll of Honour werden op 19 september 1944 in de omgeving van Arnhem zeven toestellen neergescholen waarbij bemanmngsle- den om het leven kwamen.

Download ministory

MINISTORY
18 SEPTEMBER 1944: ZWEEFVLIEGTUIGEN BIJ HEMMEN EN RANDWIJK
door L. Buist jr.
No.44
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 56 / november 1994

Inleiding
Dit is het verhaal van drie zweefvliegtuigen die op 18 september 1944 in de omgeving van Hemmen en Randwijk, ten zuiden van de Rijn ter hoogte van Wageningen, aan de grond werden gezet.
Een dag eerder was het startsein gegeven voor operatie Market Garden. Het was de bedoeling dat in drie dagen met behulp van 616 zweefvliegtuigen een deel van de le Britse Airborne Divisie en de le Poolse Onafhankelijke Parachutistenbrigade naar Nederland zou worden over gevlogen. Uiteindelijk landden 533 gliders op de beoogde terreinen bij Heelsum, Renkum en Wolfheze.
De landingen van 17 september waren een groot succes. In totaal vertrokken 358 Britse zweefvliegtuigen uit Engeland. Hiervan waren er 38 bestemd voor het Corps Headquarters met bestemming Nijmegen, de overige gingen op weg richting Arnhem. In een rapport van de Royal Air Force staat dat 39 gliders niet zijn aangekomen. Eén combinatie is teruggekeerd naar de basis omdat het sleeptoestel motorproblemen had. Boven Engeland werden nog eens 24 zweefvliegtuigen losgekoppeld, waarvan minstens de helft vanwege slecht zicht. Op de 18e vertrokken alsnog 22 van deze toestellen. Vijf gliders maakten een noodlanding in de Noordzee en negen stuks deden door diverse oorzaken hetzelfde in Nederland.
Ook op 18 september waren er de nodige verliezen. Naar Arnhem vertrokken 296 zweefvliegtuigen, waarvan er 25 niet aankwamen. Eén toestel crashte tijdens de start. Zeven gliders maakten een noodlanding in Engeland, twee kwamen ongewild neer in de Noordzee, en nog eens 15 stuks landden noodgedwongen voortijdig in Nederland. Dit was voor een groot deel het gevolg van het vuur van het Duitse luchtafweergeschut dat veel heviger was dan een dag eerder. Uiteindelijk was dit ook de oorzaak van het te vroeg landen van zeker twee van de drie zweefvliegtuigen bij Hemmen en
Randwijk.

Glider CN 759 is bij Indoornik geland, (foto: collectie Zwijnen-Reynen)

Zweefvliegtuigen landden bij Hemmen en Randwijk Staff Sergeant G. Cawthray van het “G” Squadron, de piloot van een van de drie hiervoor genoemde zweef- vliegtuigen2, kan zich de details van de vlucht nog goed herinneren: We vertrokken met vertraging van het vliegveld Fairford. Onze bestemming was landingszone “X”. Het eerste deel van onze vlucht was erg rustig. Het was net een trainingsvlucht. Nadat we in de omgeving van ’s Hertogenbosch een draai richting het noorden hadden gemaakt, kwamen we in de problemen. We werden van alle kanten beschoten. Doordat ons trekkende toestel zig-zag ging vliegen om een minder makkelijk doelwit te zijn, hing de sleepkabel de ene keer strak en dan weer los. Hierdoor knapte uiteindelijk de sleepkabel. We vlogen op een hoogte van 5000 voet met een snelheid van 140 mijl waardoor we nog een flink eind richting ons uiteindelijke doel konden zweven.
Luitenant Bruce E. Davis, inzittende van een van de andere twee zweefvliegtuigen3 geeft in zijn “after action report” een verslag van de oorzaak van hun vroegtijdige landing: Op 18 september vertrokken Squadron Leader Coxon, vier soldaten van de RAF en ik vanaf het vliegveld Harwell. Onze bestemming was landingszone “X”. Nadat toe de Nederlandse kust waren gepasseerd, werden we regelmatig beschoten door luchtafweergeschut. Op ongeveer 5 mijl van onze landingszone kwamen we in een hevige concentratie van luchtafweer. Ons sleeptoestel werd in brand geschoten en onze piloot besloot een noodlanding te maken. Na de landing zei onze piloot dat hij het trek- kende toestel had zien neerstorten’1.
Ook inwoners van Zetten hebben de nodige herinneringen aan hun onver- wachte “bevrijding”. Mej. G. Kamminga, onderwijzeres uit Zetten, herinnert zich het navolgende over de landing van twee van de zweefvliegtuigen: ’s Middags trok een stroom fietsers over de Molenweg. We gingen via de Molenbrug over de Linge en daar stond een Engels zweefvliegtuig. Een sergeant had zich met een machinegeweer voor het vliegtuig opgesteld. “Waar zijn de Duitsers?” vroeg hij. Wij vertelden hem dat ze niet in de buurt waren. Dat stelde hem gerust.
De bemanning trok het vliegtuig uit elkaar om een kanon en jeep uit te laden5.
De verbazing van de omstanders steeg ten top toen kort daarop een tweede zweefvliegtuig in de omgeving landde. Een van de inzittenden was een Amerikaan [luitenant Bruce E. Davis -L.B.-]. In dit zweefvliegtuig waren geen voertuigen maar dekens en andere voorraden. De passagiers waren heel nerveus vanwege hun precaire situatie maar zij zverden gerustgesteld door de piloten. Toen bleek dat er geen Duitsers in de buurt waren, deelden ze sigaretten uit. De twee bemanningen zijn later door leden van het verzet uit Heteren opgehaald. Een van hen was dhr. van der Baan, hoofd van de Christelijke school.
Sergeant Lawrence Thomas, 2e piloot van Staff Sergeant Cawthray, geeft het navolgende verslag van de gebeurtenissen direct na de landing:
We maakten een goede landing. Direct na onze landing stroomde het veld vol mensen. Ik was dolgelukkig dat we een veilige landing hadden gemaakt. Een meisje pakte een aantal sigaretten uit mijn hand, je kon merken dat ze in lange tijd geen sigaretten hadden gezien. De omstanders vonden het schitterend dat wij in dit veld terecht waren gekomen. Als tweede piloot was het mijn taak om het vliegtuig te beveiligen tijdens het uitladen. Ik lag dus met mijn Bren voor het vliegtuig terwijl de diverse omstanders hielpen met het uitladen. Tijdens het uitladen, landden nog twee zweefvliegtuigen in de omgeving. Toen we klaar waren voor vertrek, gingen we naar de boerderij die op ongeveer 200 meter van ons vliegtuig vandaan lag. Hier kregen we melk en fruit. Hier ontmoetten we ook de mensen van het verzet die ons naar een veerpont zouden brengen.

Het materiaal dat werd vervoerd in het zweefvliegtuig van de Britse radar-eenheid kon niet worden vervoerd. Er werd besloten de inhoud te vernietigen. Korporaal Austin kreeg opdracht om dit te regelen: Luitenant Davis gaf ons opdracht om de inhoud van ons zweefvliegtuig te vernietigen door alles met onze Stenguns kapot te schieten. Dit om te voorkomen dat het materiaal bruikbaar in handen van de Duitsers zou vallen. Hierna kregen we een lift van een groep soldaten die ook te vroeg waren geland.
Vermoedelijk heeft het plaatselijke verzet ervoor gezorgd dat de bemanningen van de drie zweefvliegtuigen bij elkaar zijn gebracht.
Dat de bemanningen gezamenlijk naar het Drielse veer zijn gegaan, wordt bevestigd door Squadron Leader Coxon, die in zijn “after action report” de volgende melding maakt:
Na onze landing hebben we ons aangesloten bij de bemanningen van twee andere zweefvliegtuigen.
Besloten werd dat men zou proberen het Drielse veer te bereiken. Een van de Nederlanders die de groep daar naar toe bracht, was dhr. J. van der Baan, hoofd van de Christelijke school in Heteren: Maandagmiddag kwamen er versterkingen. Eerst parachutisten ver weg. Dan zweefvliegtuigen dichterbij en ook weer parachutisten dichtbij. Teiwijl ik sta te genieten, wordt me in het oor gefluisterd, dat dichtbij een glider is neergekomen aan onze kant van de Rijn en vraagt men mij daarheen te gaan, daar ik Engels spreek, om de inzittenden de weg te wijzen. Direct stap ik op de fiets en rijd weg, mij heel goed bezvust van het gevaarlijke van deze onderneming. De Duitsers zijn nog steeds meester in de Betuwe en zijn niet mals in hun straffen voor helpers van de vijand. Een half uur van ons dorp tref ik de soldaten aan, omringd door vele inwoners uit Zetten. De Engelse commandant, wie ik aanbied om hem bij zijn makkers te brengen, geeft zijn soldaten direct bevel om zich startklaar te maken.
Drie gliders zijn er neergekomen. Inhoud: 2 motorfietsen, 2 kleine gevechtsivagens, ieder met een aanhangwagentje en ongeveer 17 strijders. Juist voor we vertrekken komt dichtbij nog een Duitse auto met 4 soldaten voorbij, die wijselijk doorrijden. Nu begint een ware zegetocht. Overal toejuichingen, geroep en gezwaai.
Het hoofd der school beschrijft ook de gebeurtenissen bij het Heterense veerhuis, waar de groep in eerste instantie via binnenwegen naar toe gaat. Vandaar moeten ze over de Rijndijk naar Driel.
Bij het Veerhuis stoppen we. Een dichte mensenmassa verdring! zich om onze bevrijders. Spontaan heft men het aloude Wilhelmus aan en velen hebben een oranjebloem oforan- jespeldje op de borst. Maar de nuchteren zeggen: “te vroeg, we zijn er nog niet”. Na telefonisch gevraagd te hebben, blijkt de dijk naar het Drielse veer veilig te zijn en dan vertrekt de stoet.
Sergeant Thomas geeft de navolgende informatie over de tocht naar het Drielse veer:
We vertrokken van het veld met een hele stroom burgers achter ons aan. Iets verderop werden we in contact gebracht met de bemanningen van de andere zzoeefvliegttiigen. De nu complete stoet vervolgde de weg naar het Drielse veer. Een korte tijd later stopten we weer. We hadden informatie

Glider CN 5000 heeft een noodlanding gemaakt bij Hemmen. (foto: collectie Zwijnen-Reynen)

gekregen dat er Duitse militairen in een huis aan de rechterkant van de weg zaten verstopt. Luitenant T urrel gaf ons opdracht om dit huis te omsingelen en de aanwezige Duitsers gevangen te nemen. Het is niet tot een gevecht gekomen. De militairen waren Poolse dienstplichtigen. Wij konden ze niet meenemen en hebben ze overgedragen aan de plaatselijke politie die ze in de cel heeft gestopt.
De heer B. Jansen uit Driel herinnert zich dit voorval ook: Hij was helemaal gecamoufleerd met gras en groene takjes en was juist op weg naar de N.H. kerk, waar enkele Poolse soldaten, die voor de Duitsers hadden gevochten, zaten te wachten om zich over te geven. Deze waren de vorige avond met een gepantserde auto daar aangekomen, de auto hadden ze onder de hoge lindebomen bij de kerk gezet. De Engelse korporaal die ons daar tegenkwam, had in iedere hand een grote revolver en keek met zijn keiharde ogen haast dwars door ons heen. Hij was niet zo jong meer, ik schatte hem op 45. Hij had een rode knevel en een stoer uiterlijk. In een tijd van enkele minuten stond de dijk zwart van de mensen. Het waren de eerste Engelsen die men zag en ze deelden sigaretten en chocolade uit. Mijn vader, die juist van het melken terugkwam, liet hen melk drinken.
Het laatste probleem waar de militairen voor kwamen te staan, was de overtocht zelf. Peter Flensen, de veerman van het Drielse veer, schijnt enige tijd in tweestrijd te hebben gestaan of hij nu wel of niet voor de te verlenen diensten moest laten betalen.

Wat er verder gebeurde
Van de meeste groepen kan worden achterhaald wat er, aan de noordzijde van de Rijn, verder met hen is gebeurd. In enkele verslagen en boeken wordt melding van deze militairen gemaakt.
In de “war diary” van de 9th Field Company Royal Engineers staat: Korporaal Hey en twee sappers begeleiden ± 7 militairen, voornamelijk South Staffords, vanaf het Drielse veer naaide eigen linies. Majoor T.IJ Toler, commandant van het “B” Squadron, schrijft in het boek The Lion With Blue Wings: f/c ging op verkenning met een compagniescommandant van het Ist Parachute Battalion. We kwamen een Squadron Leader van de Royal Air Farce tegen, die het bevel voerde over een radar-eenheid. Zijn sleeptoestel, een Stirling, was neergeschoten ten zuiden van de Rijn. Hun zrveefvliegtuig had een succesvolle noodlanding gemaakt. Hij had aan een veerman gevraagd hen over de rivier te zetten tegen betaling van het gebruikelijke tarief. Deze Royal Air Force officier vertelde dat hij het divisie-hoofdkwartier probeerde te bereiken en ik heb hem aangeboden met ons mee te gaan.
Luitenant M.D.K. Dauncey van het “G” Squadron schrijft in The History of the Glider Pilot Regiment: In de vooravond arriveerde Sergeant Cawthray die ten zuiden van de rivier was geland. Hij was met zijn passagiers per jeep naar het veer gereden en aldaar de rivier overgestoken.
Tenslotte schrijft Marek Swiecicki in zijn boek Roode duivels in Arnhem: Aan het einde van de gang [in Hotel Hartenstein -L.B.-] ivas een grote kamer, die bezet was door onze twee kapiteins en Bruce Davis, van de Amerikaanse luchtmacht, die met zijn toestel afgeschoten was door de Duitsers en een wond aan zijn been had

Burgers bij zweefvliegtuig CN 5000. (foto: collectie Zwijnen-Reynen)

Conclusies
Majoor Toler bevond zich op het moment dat hij Squadron Leader Coxon tegenkwam in gezelschap van een officier van het Ist Parachute Battalion. Daar Luitenant Turrel van deze eenheid deel uitmaakte, mag men aannemen dat hij bij zijn kameraden terecht is gekomen. In de directe omgeving was ook de com-mandant van het 2nd Battalion South Staffords dus het is aannemelijk dat ook de militairen van deze eenheid op de juiste plaats zijn aangekomen.
Luitenant Dauncey maakt melding van Staff Sergeant Cawthray, die bij zijn eigen eenheid, het “G” Squadron terugkomt. Dit wordt zowel door Cawthray zelf als door Sergeant Thomas bevestigd.
Als laatste zijn ook Squadron Leader Coxon en zijn radar-eenheid bij het divisie-hoofdkwartier in Hartenstein aangekomen. Dit wordt zowel door Marek Swiecicki als Luitenant Da vis zelf bevestigd.
Bronnen:
* After Action Report van Lt. Bruce E. Davis;
* Intelligence Report van S/Ldr. H.W. Coxon, 10 Group, Fighter Command, Royal Air Force;
* Report on the British Airborne effort in Opera tion “Market” by 38 & 46 Groups RAF;
* Operations Record Book, 570 Squadron, Royal Air Force;
* War Diary 9th Field Company, Royal Engineers;
* Volk in Nood, Oorlogsgedenkboek van de Betuwe en de boorden langs Rijn en Waal;
* Roode duivels in Arnhem, Marek Swiecicki;
* Lion with Blue Wings, Ronald Seth;
* The History of the Glider Pilot Regiment, Claude Smith;
* Dagboek van een Drielenaar, B. Jansen;
* Verslag van G. Kamminga;
* Correspondentie schrijver met G. Cawthray en L. Thomas;
* Correspondentie Joop Siepermann met
A. Austin.
De auteur is bijzondere dank verschuldigd aan Geurt en Coby de Hartog en George Mason voor hun hulp bij het opsporen van informatie en het beschikbaar stellen van de foto’s.
NOTEN
1. Report on the British Airborne effort in Operalion “Market” by 38 & 46 Groups RAF.
2. De belading van dit zweefvliegtuig bestond uit een jeep met aanhang-wagen, twee motoren en drie man van de Support Company van het Ist

StSgt. Cawthray (foto: collectie L. Buist jr.)

Parachute Battalion. Passagiers waren: luitenant J. Turrel (plaatsvervangend commandant van de Headquarters and Support Company) en de soldaten Clarke en Donnerly.
3. De belading van dit zweefvliegtuig (nummer CN 5000) bestond uit radar- en verbindingsapparatuur ten behoeve van een Britse radar-eenheid. In totaal zijn van deze eenheid vier gliders uit Engeland vertrokken. Het was de bedoeling dat zij bij elkaar zouden landen om ter plaatse een radar-station op te zetten voor nachtjagers.
De eerste piloot van dit zweefvliegtuig was Staff Sergeant B.A. Cummins van het “A” Squadron; de tweede piloot is helaas onbekend. De passagiers waren: Squadron Leader H.W. Coxon, 10 Group, Fighter Command RAF; sergeant S. Licvense, korporaal A. Austin en de Leading Aircraftsmen R.J. Eden en D. Foster (allen van 6080 Light Warning Set Unit), en een Amerikaan: luitenant Bruce E. Davis van 306th Fighter Control Station.
4. Het sleeptoestel was een Stirling van 570 Squadron met nummer LK- 121. Het stortte neer bij Opheusden, waarbij de complete bemanning om het leven kwam.
5. Het betreft hel zweefvliegtuig met nummer CN 759, waarvan de lading bestond uit een jeep met een 6-ponder anti-tankkanon en twee man van de Support Company van het 2nd Battalion, The South Staffordshire Regiment, De piloten waren van het “G” Squadron; hun namen en die van de inzittenden zijn helaas onbekend. De glider vertrok vanaf Broadwell, en de bestemming was landingszone “S”.
Drielsche Veer

Op een stafkaart uit 1944 zijn de posities van de drie genoodlande gliders en de route naar het Drielse Veer aangegeven. Nr. 1 is CN 759; CN 5000 landde bij 2. Wie kent of heeft foto’s van Nr. 3?

 

Download ministory

MINISTORY
DE BELEVENISSEN VAN KAPITEIN FRANK KING
bewerkt door C. van Roekel
No.43
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 55 / augustus 1994

Een van de meest vriendelijke en aimabele leiders van de jaarlijkse pelgrimages is ongetwijfeld generaal Sir Frank King. Uiterst vriendelijk, voorkomend en geïnteresseerd in de herdenkingen. Altijd tijd voor een vriendelijk woord voor de veteranen en de inwoners van Oosterbeek en Arnhem. Wars van alle overdreven gedoe dat sommige gebeurtenissen bij de herdenkingen kenmerkt, blijft hij zichzelf.

Generaal King, gefotografeerd door Bern/ de Reus tijdens de Airborne-herdenking van ‘1991.

Toch is deze eenvoudige, voorkomende militair een hoge NAVO-bevelhebber geweest, en commandeerde hij eens de gezamenlijke Britse, Duitse, Belgische en Nederlandse NAVO-slrijdkrachten als de bevelhebber van het Rijnleger.
Meerdere malen heb ik het genoegen gehad hem te mogen begeleiden tijdens de september-dagen, en steeds viel het mij op dat onder dit vriendelijke voorkomen een bijzonder scherpzinnige geest schuilt. Hij is iemand die het zich kan veroorloven zichzelf te zijn, en de manier waarop hij na de dropping op de Ginkelse Heide ‘zijn jongens’ inspecteert en met hen een praatje maakt, wekt verbazing en enthousiasme bij hen. Ik denk wel eens als ik dit dan mag meemaken: ‘Hier wordt voor de aanwezige hoge militairen aanschouwelijk les gegeven in de omgang met Jan Soldaat’. Sir Frank King is werkelijk geïnteresseerd in zijn mannen en zal ongetwijfeld een gerespecteerd en geliefd commandant zijn geweest. Na zijn moeilijke tijd als commandant van de Britse strijdmacht in Noord-Ierland werd hij benoemd tot ‘Full General’ op de genoemde NAVO-post in Europa.
De belevenissen van kapitein King gedurende de Slag om Arnhem zijn heel bijzonder, en ik prijs me gelukkig veel van zijn avonturen uit zijn mond te hebben gehoord, en zijn eigen, authentieke verslagen te bezitten.
Zijn ervaringen zijn eigenlijk in drie hoofdstukken te verdelen:
1. De crash van zijn Dakota in het Binnenveld tussen Wageningen, Rhenen en Bennekom, en de avontuurlijke tocht door vijandelijk gebied naar de eigen troepen;
2. De gevechten met de Lonsdale Force in Oosterbeek- Laag, en het verblijf vanwege een ernstige verwonding in de Regimental Aid Post van de Royal Artillery in het huis van de familie Ter Horst;
3. De tijd nadat hij de Aid Post had verlaten, zijn gevangenneming en zijn krijgsgevangenschap in Stalag Luft Xllb bij Hannover.
Het eerste verhaal bevindt zich in de documentatie die luitenant-kolonel Th. Boeree, die als eerste veie facetten van de Slag om Arnhem bestudeerde, naliet. King schreef hem kort na de oorlog een brief waarin hij over zijn avonturen vertelde.
Het tweede chapiter kunt u lezen in het door onze vereniging enige tijd geleden uitgegeven boekje ‘Een Regimental Aidpost’, waarin mevrouw Kate ter Horst onder meer schrijft over haar contact met kapitein King.
Het laatste deel heeft de Britse generaal op mijn verzoek in 1993 op papier gezet, en is dus een aanvulling op hetgeen reeds bekend was.
Sir Frank King is nog steeds goede maatjes met sergeant-majoor George Galland, met wie hij destijds uit de brandende Dakota sprong en de gevaarlijke tocht naar de eigen linies maakte. George is een van de bekendste veteranen die bijna alle herdenkingen sinds 1945 bijwoonde. Eerst als de man die de krans- leggingen op het kerkhof leidde, en tegenwoordig als degene die met twee Nederlandse schoolkinderen een krans legt bij het kruis. Een van de meest ontroerende handelingen die tijdens de Memorial Service worden verricht. In het verhaal van King, dat hieronder volgt is een groot deel van de belevenissen van Gatland verweven.
We hadden een rustige en comfortabele vlucht tot ongeveer 40 kilometer ten zuidwesten van Arnhem. Hier begon voor onze formatie de aanvliegroute naar de droppingszone (dit was DZ ‘Y’, Ginkelse Heide, op maandag 18 september 1944). Terwijl we op ongeveer 100 meter hoogte aanvlogen, werden we getroffen door afweergeschut. Wij stonden klaar om te springen en wachtten op het waarschuwingslicht van de piloot. Zo nu en dan werd het vliegtuig getroffen door rondvliegende kogels. Salvo’s doorboorden de romp en onze Amerikaanse ‘Crew Chief’, die bezig was de lading – bestaande uit zware uitrusting en een fiets – naar buiten te werken, werd in de deuropening dodelijk getroffen. Mijn oppasser, soldaat Carroll, die naast hem stond, verloor een deel van zijn hand, maar er was geen gelegenheid meer zijn ‘static line’ los te haken en ik zei hem na mij te springen. We wachtten op het lichtsignaal en er was een zekere onrust merkbaar, maar geen paniek, ofschoon er mannen gewond waren geraakt. Het vliegtuig verloor flink hoogte, maar het signaal bleef uit en toen we erg laag waren, 60 meter schat ik, gaf ik bevel eruit te springen. Ik was me ervan bewust dat we nog kilometers verwijderd waren van de DZ en ik wist ook dat de piloot het bevel voerde zolang wij vlogen, maar als we nu niet sprongen, zou het niet meer kunnen. Toen ik uit de deuropening sprong, bleek dat ik juist gehandeld had. Wij waren uit de formatie geraakt en beide motoren stonden in brand.
Ik zag de andere mannen het vliegtuig verlaten en telde er tien. De laatste sprong slechts op ongeveer 25 meter hoogte en zijn parachute opende zich niet meer. Ik kwam terecht in een smalle sloot en na enige vergeefse pogingen lukte het mijn uitrusting uit de ‘kit- bag’ te halen. Met mijn radioset trachtte ik contact te maken met de bataljonscommandant, maar zonder resultaat. Ik bevond me kennelijk buiten het bereik van het radionet van mijn bataljon.
Hierna verzamelde ik de manschappen. Deze maakten een rustige indruk en gedroegen zich zo zorgeloos alsof Nederland reeds in onze handen was.
Ik dacht dat het terugvinden van de DZ niet zo’n groot probleem behoefde te zijn. We werden door het afweergeschut getroffen net toen wij de Rijn passeerden, en ik berekende dat wij ons net ten noordoosten van een kleine stad moesten bevinden. Nu weet ik dat het Rhenen is geweest.
Er waren wel Duitse soldaten in de buurt, maar deze hielden zich buiten schot. In oostelijke richting, aan de overkant van een kanaal, zag ik dat daar ook een vliegtuig was neergestort.
Het kostte ons ongeveer een kwartier om ons zorgvuldig te oriënteren, en ik werd me er steeds meer van bewust dat we in een hachelijke situatie verkeerden. Ik voerde het bevel over de ondersteuningscompag- nie van het 11e Bataljon The Parachute Regiment, en dit betekende dat mijn mannen bewapend waren met mortieren, Vickers-machinegeweren en anti-tankuit- rusting. leder lid van onze eenheid sprong met een onderdeel van deze wapens bij zich en had slechts een revolver als persoonlijk wapen. Tien van ons hadden de crash overleefd en we bezaten vier geweren, één stengun en vier revolvers. Verder waren we in het bezit van vijftien 3-inch mortiergranaten, één radioset en wat graafgereedschap. (In een Dakota zaten 18 parachutisten als het een ondersteuningseenheid betrof).
Ik wist dat we een behoorlijk eind van de DZ geland waren, en dat de afstand naar ons doel, Arnhem, aan-zienlijk moest zijn. Overwegende dat het wel eens een bijzonder riskante tocht zou kunnen worden om aan-sluiting te verkrijgen bij eigen eenheden, besloot ik alle overbodige uitrusting achter te laten en de mor- tierbommen in het kanaal te gooien.
Spoedig maakten we contact met de overlevenden van de andere Dakota. Het toestel dat ten oosten van het onze was neergestort, vervoerde ook mensen van het 11e Bataljon, en daar zij zich ook in de richting van het kanaal verplaatsten, ontmoetten we hen na korte tijd. Zij hadden een jonge Nederlander bij zich die in zijn maag was getroffen, en vervoerden bovendien hun eigen zwaargewonde piloot. Wij gaven hen morfine en een sigaret, en moesten hen achterlaten in de hoop dat zij verzorging zouden krijgen.
Plotseling dook aan de westelijke kant van het kanaal een kleine Duitse patrouille op, die ons sommeerde ons over te geven. We openden ogenblikkelijk het vuur, schoten twee soldaten neer en maakten ons meester van hun wapens. De anderen namen de benen.
Een klein eindje verderop ontdekten we een bootje en hiermee konden we het kanaal oversteken en ons aan de andere kant bij onze landgenoten voegen.
Met deze versterking telde mijn groepje nu 22 man, waaronder één officier (luitenant K. Bell, commandant van het 8e Peloton, C. Compagnie) en mijn sergeant-majoor George Gatland.
Ik verdeelde de groep in twee secties van acht man onder commando van Bell respectievelijk Gatland, en ging zelf met de overige drie, voorzien van automatische wapens, voorop.
Na korte tijd ontmoetten we een Belgische burger, die ons aanbood als gids op te treden. De Belg was gewapend, en wij besloten gezamenlijk de weg te vervolgen. Ons eerste doel was een bosje kreupelhout dat op de kaart stond aangegeven. De rest van het terrein was open, zodat dit bosje de enige redelijke dekking bood.
Ik was er haast wel zeker van dat de vijand onze ver-plaatsing observeerde en goed op de hoogte was van onze verblijfplaats, en ik overwoog nadere maatregelen. De Belg, Guy genaamd, sprak geen Engels, maar in gebrekkig Frans kon ik met hem praten. Zo kwam ik te weten dat Ede over een aanzienlijk Duits garnizoen beschikte, en dat Duitse troepen op en om de DZ gesignaleerd waren. biet was duidelijk uit zijn verslag dat wij, als we onze eenheden wilden bereiken, dwars door vijandelijk gebied moesten trekken.
Aangezien het terrein zich niet leende voor verplaatsingen bij daglicht, en onze bewapening te wensen overliet, besloot ik in het eerder genoemde bosje de duisternis af te wachten. Het was net groot genoeg om ons dekking te geven, en als we zouden worden aangevallen, zaten we hier veiliger dan in het open terrein. Ik vroeg Guy of hij kans zou zien contact te krijgen met de ondergrondse om te weten te komen hoe de gevechten bij Arnhem verliepen, en om aanwijzingen te krijgen over de route naar de droppingszone en de aanwezigheid van Duitse troepen. Hij verliet ons, en nadat enige schildwachten waren geposteerd, vielen wij in slaap.
Er gebeurde niets en van de boer die zijn vee verzorgde in de nabij gelegen weide kregen wij melk te drinken. Zo nu en dan vlogen er wat kogels door het struikgewas. Gatland dacht dat het exploderende munitie uit het vliegtuig was, en ik zei maar niet dat dit niet het geval kon zijn omdat het toestel allang uitgebrand was en exploderende munitie niet de eigenschap heeft een kogelbaan te beschrijven.
Later kwam er een verzetsman opdagen. Hij sprak Engels en gaf mij waardevolle informatie. Wij spraken een ontmoetingspunt af om ongeveer negen uur ’s avonds. Tot dat tijdstip brachten wij de tijd door met rusten en slapen.
Alles verliep naar wens op de ontmoetingsplaats. Enkele Nederlandse verzetslieden, waaronder Guy, verschenen op de afgesproken tijd (dit was een Wageningse verzetsgroep). Zij waren gewapend, en opgelucht dat ze ons hadden gevonden. Ik begreep van hen dat de gevechten bij Arnhem niet naar wens verliepen, en ofschoon ik erop gebrand was zo vlug mogelijk te vertrekken, duurde het nog enige tijd voordat het zover was. Onze gidsen waren zo vriendelijk en zo bijna kinderlijk in hun bewondering voor onze uitrusting en de souvenirs die wij hun gaven, dat het wel zeer onbeleefd zou zijn geweest als wij blijk hadden gegeven van ongeduld.
Wij maakten wat afspraken voor de tocht. Twee fietsers zouden voorop gaan. De Belg en een Nederlander zouden te voet volgen, en dan kwam onze groep, die geleid werd door een Nederlander en een van onze mensen.
In het begin verliep de tocht volgens plan, en bij de boerderij Dickenes kregen we een royale ontvangst. Ik zal nooit de maaltijd vergeten die we aan de wegkant kregen voorgeschoteld. Wij vielen aan op de eieren, kaas, boter en melk. Ik zal dit nooit vergeten en altijd dankbaar blijven voor deze onverwachte attentie. Hierna verliep onze tocht minder gladjes want er waren nogal wat problemen tussen onze gidsen, en wij stonden erop dat als het op vechten zou uitlopen zij zich afzijdig zouden houden, aangezien dit onze zaak was en zij hierdoor in een zeer gevaarlijke situatie zouden kunnen belanden.
Na het punt waar onze route de weg Ede-Bennekom kruiste, namen we op een pad zuidelijk van de in aanleg zijnde autobaan (de huidige A12) afscheid van hen. Zij betreurden dit, want zij voelden zich kennelijk min of meer verantwoordelijk voor ons welzijn en deden zelfs de suggestie om ons gedurende enige tijd te verbergen. Zij hadden veel risico gelopen door ons hulp te verlenen; dat beseften we destijds en we beseffen dit nu nog meer.
Ondertussen had de Belg besloten bij ons te blijven. Hij was nota bene degene die ons met klem had afgeraden verder te gaan, maar toen wij aanstalten maakten te gaan, aarzelde hij een ogenblik, maar ging met ons mee. Wij konden het van hieraf best zelf volbrengen, maar hij weigerde terug te gaan.
We ondervonden geen problemen totdat we op het punt kwamen waar de autobaan in aanleg en ons pad de spoorbaan kruisten. In dit gebied scheen het vol met vijandelijke troepen te zijn. We hoorden stemmen, lawaai en graafgeluiden die ons noopten met nog meer voorzichtigheid onze weg te kiezen. Dit laatste werd steeds meer een probleem omdat de mannen langzamerhand vermoeid raakten en zich daardoor nogal zorgeloos in de duisternis verplaatsten. Vlakbij de zuidwestelijke hoek van de Ginkelse Heide stond een huis. Toen wij het bereikten, realiseerde ik me dat huis en tuin door soldaten bezet waren. In feite was sprake van zeer veel soldaten. Wij lagen in een met gras begroeide berm, en zij passeerden ons voortdurend. Ook ten zuiden van ons hoorde ik geluiden die wezen op menselijke activiteiten. Ik beluisterde de stemmen in de tuin, maar zij waren te zacht. Ik sloop dichterbij, maar zelfs op enkele meters afstand was ik niet in staat te horen of Engels of Duits gesproken werd. Ook de Belg kon er niets van maken. Hij stelde toen voor naar het huis te gaan en onderdak te vragen. Hij zou zich voordoen als een vluchteling die uit Arnhem afkomstig was. Indien de soldaten in het huis Britten waren, zou hij ons roepen; als het Duitsers waren, zou hij niets zeggen. Ik had niet veel vertrouwen in het plan want het was voor hem veel te gevaarlijk.
Ik hoorde hem luid praten. Het leek dus in orde te zijn, maar plotseling schreeuwde hij: ‘Boches!’ (‘Moffen!’). Hij was een bijzonder dappere man en we hebben hem nooit meer teruggezien ’).
Ik verwachtte dat de Duitsers alarm zouden slaan, maar er gebeurde niets. Zij waren veel talrijker dan wij, en ik wilde het niet tot een gevecht laten komen omdat dan mijn mannen verspreid zouden worden. Dus trok ik voorzichtig terug langs het pad waarover wij gekomen waren, met de bedoeling meer westelijk de spoorbaan over te steken, om daarna weer naar het oosten af te zwenken teneinde aldus de westelijke zijde van de DZ in het midden te bereiken. Deze manoeuvre werd door ons behoedzaam tot een goed einde gebracht, en toen ik dacht dat we opnieuw dicht bij de spoorbaan waren, voerde ik met Carroll een verkenning uit. De baan lag hier op gelijke hoogte met de omgeving zodat hij gemakkelijk overgestoken kon worden. Wij stapten over de rails, en ik was blij dat de electrische leidingen boven ons hoofd waren aangebracht in plaats van, zoals bij ons in Engeland, over de grond.
Plotseling werden we aangeroepen door een wachtpost die ons met een lamp bescheen. We schoten hem neer en maakten ons meester van zijn wapen. We ble-ven hierna doodstil liggen terwijl overal om ons heen met lampen geschenen werd en in paniek wapens in het wilde weg werden afgevoerd.
Na enige tijd besloot ik weer in zuidelijke richting terug te trekken en het meer westelijk nog eens te proberen. Opnieuw stuitten we op de spoorlijn, maar nu in een diepe insnijding. U begrijpt, het was allemaal maar een gokje. Ik had weliswaar kaarten bij me, maar ik durfde geen gebruik te maken van mijn zaklamp om hen te raadplegen. Wij volgden de route zoals ik die mij herinnerde, met behulp van een kompas en de heldere sterren.
Diverse keren stuitten we op vijandelijke patrouilles, maar steeds passeerden zij ons zonder ons op te merken. Ik had mijn mannen geïnstrueerd pas te schieten als ikzelf of de vijand het vuur opende. Het leek wel erg vredelievend van ons, maar mijn belangrijkste doel was ongedeerd met al mijn mannen het bataljon te bereiken. Dat vechten, dacht ik, komt later wel! We staken hier ongehinderd de spoorbaan over en volgden bospaden tot wij de droppingszone ongeveer in het midden van de westelijke grens bereikten. Hier troffen wij een troep Britse gewonden aan. Wij verbleven hier gedurende korte tijd en met nog eens vijf man extra verlieten we deze plaats. Ik koerste eerst naar het oosten en vervolgens naar het zuidoosten om de wegsplitsing in de zuidoostelijke hoek van de Ginkelse Heide te bereiken, en had het geluk er direct op uit te komen. Daarna volgden we een weg in zuidoostelijke richting die ons weer naar de spoorlijn voerde. Het was logisch dat mijn mannen niet het minste idee hadden waar zij zich bevonden, maar toen zij steeds meer tekens van Britse aanwezigheid aantroffen, raakten zij steeds meer opgelucht. Mijn grootste zorg had te maken met de factor tijd. Zouden we de DZ voor de morgenstond verlaten hebben?
Ik joeg hen op en toen de dag aanbrak (19 september), hadden we de spoorwegovergang bij de Buunderkamp bereikt, en hier stuitten we op de achterhoede van de 4e Brigade, een detachement van de Royal Engineers. Ik herinner me dat ik halt hield. We kregen water bij een huisje dat ten zuiden van de spoorbaan stond, en het was een grote opluchting dat we ons konden wassen en scheren. Het was nog fijner dat we allemaal konden uitrusten en ons potje konden koken van de rantsoenen van de Engineers. Maar het allerfijnste was dat ik bevrijd was van de voortdurende druk van de verantwoordelijkheid.
Ik gaf opdracht verder te gaan voordat de kolonne van de Engineers startte en ons de weg zou versperren. Wij passeerden station Wolfheze en vonden tenslotte het brigadehoofdkwartier aan de weg ongeveer 250 meter oostelijk van het station.
Ik meldde mij bij de brigade-generaal met de woorden: ‘I am a bit late, Sir’, waarop Hackett antwoordde: ‘You are bloody late, Captain!’.
Hij vertelde mij dat het Bataljon naar Arnhem was gestuurd en dat de KOSB onder bevel van de 4e Brigade was geplaatst. Ik kon deze maatregel helemaal niet begrijpen en vroeg verlof mij bij het bataljon te mogen vervoegen, maar de generaal zei dat ik ter plaatse moest blijven. Ik trachtte hem te overreden met het argument dat mijn compagnie geen waarne-

— Route van kapitein King. 4 Rendez-vous met het Verzet. 8 Overweg bij de Buunderkamp 1 Crashplaats vliegtuig. 5 De boerderij “Dickenes”. 9 H.Q. Hackett bij overweg Wolfheze “ 2 Het kreupelhoutbosje. 6 Einde begeleiding Verzet. p-»* Vluchtroute van Lambert Ledoux 3 Crashplaats Lt. Bell. 7 Ledoux gevangengenomen. 10 “Het Fransche Kamp” (als ondergrond werd een recente topografische kaart gebruikt)

mende commandant had, maar ik mocht niettemin niet vertrekken. Ik was ernstig teleurgesteld. In de loop van de middag (we waren inmiddels verder getrokken en in een bosrand op de Johannahoeve aanbeland), omstreeks een uur of twee, verscheen een jeep met generaal Urquhart. Deze had een lang gesprek met Hackett, en toen hij op het punt stond weer te vertrekken, wendde ik mij tot hem en het gelukte mij toen om toestemming te krijgen om mee te gaan naar Hartenstein. Na Gatland orders te hebben gegeven, verliet ik de mannen voor een poging aan- sluiting te verkrijgen bij het bataljon. In Hartenstein probeerde ik de positie aan de weet te komen, en men vertelde mij dat in de avond een voertuig werd verwacht dat munitie zou komen ophalen. Ik besloot de tussenliggende tijd te gebruiken om uit te rusten en zocht een bed op. Onderwijl had ik een paar officieren van ons bataljon gevonden, waaronder majoor Lonsdale, de plaatsvervangende commandant, die een oppervlakkige verwonding aan de arm had opgelopen voordat hij uit het vliegtuig sprong. Ik vernam dat het bataljon ergens in de oostelijke sector van het gevechtsgebied was en pogingen ondernam om de brug te bereiken, maar dat niemand geloofde dat dit zou lukken.
Lonsdale was door de bataljonscommandant, luitenant-kolonel Lea, teruggezonden omdat hij met zijn verwonding onbruikbaar was als plaatsvervanger. De twee andere officieren waren ook gewond, en geen van allen kon betrouwbare inlichtingen geven over de ontwikkeling van de gevechten. Ze gaven me wat te eten en daarna ging ik naar bed. Ik ontwaakte ruimschoots op tijd en bracht de tijd door met het verkennen van het hoofdkwartier. Het leek mij geen gelukkige keus. Het was te opvallend en een te gemakkelijk doelwit in mijn ogen en ik dacht dat deze nadelen wel snel aan het licht zouden komen.
Er was ook een groot aantal krijgsgevangenen. Wellicht teveel! Het is altijd een probleem bij airborne operaties, omdat de mogeljkheid ontbreekt ze achter de linies af te voeren. De enige remedie hiervoor is zo weinig mogelijk gevangenen te maken. De situatie hier had niets te maken met een partijtje schaak en er waren redenen te over om het aantal laag te houden. Iemand heeft eens gezegd: ‘Waterloo werd gewonnen op de sportvelden van Eton’ en ik hield mijn hart vast bij de gedachte dat door de overdreven sportiviteit van de Britten er reden zou zijn om te beweren dat hierdoor onze democratie het loodje zou leggen. Het was duidelijk hier bij Arnhem: als we uitgedaagd werden, vochten we als leeuwen, maar minder onder druk gezet, speelden we cricket met de vijand als bal!
Mijn voertuig kwam om ongeveer 10 uur ’s avonds en ik hielp de chauffeur bij het inladen. Ik voelde me weer bijna thuis want hij was er een van mijn eigen compagnie. Hij reed met een brencarrier en wist uitstekend de weg in het duister. Ik besefte dat hij de kortste route nam naar de kerk in Oosterbeek-Laag om vandaar evenwijdig aan de rivier de weg naar het oosten te nemen tot de tweede wegsplitsing, ongeveer halverwege de spoorlijn Arnhem-Nijmegen en de kerk (Acacialaan). Ik herinner mij dat op dat punt twee huizen aan de linkerkant in brand stonden. We
stopten bij deze splitsing en ik werd spoedig gewaar wat er van ons He Bataljon was overgebleven. Het was nog maar een fractie van de oorspronkelijke sterkte, zo ongeveer 150 man.
De groep stond onder bevel van majoor Milo van de C-Compagnie. De bataljonscommandant en de com-mandant van de A-Compagnie waren beiden gevan-gengenomen, en Lonsdale, de waarnemende batal-jonscommandant, was nog op Hartenstein. Van de 35 officieren die het bataljon telde, waren er misschien nog 10 inzetbaar. Van mijn eigen officieren waren er twee gesneuveld, één vermist en nog twee in leven. Ik kon ze echter niet vinden deze nacht. Mij werd gezegd deze nacht in het bataljonshoofdkwartier te blijven, en ik sliep onder een groep appelbomen op de bodem van een schuttersput.
Toen de morgen aanbrak (20 september), trachtte ik mijn compagnie te reorganiseren, maar er was geen compagnie meer! Een paar mannen van het mitrail- leurpeloton waren ingedeeld bij de South Staffords, en mijn andere mannen, inclusief de anti-tankbeman- ningen, waren verdwenen. Ik was alleen overgebleven! Ik verzamelde een man of tien en ging in stelling in een van de huizen. Ik denk dat ik dit op het bijgaande kaartje kan aangeven.

Kaartje, vervaardigd naar een schets uit de collectie Boeree. De topografische situatie is niet geheel juist weergegeven. 1. Jhr. Nedermeijer van Rosenthalweg; 2. Benedendorpsweg; 3. Acacialaan; 4. Spoorlijn Arnhem- Nijmegen. (Collectie Boeree; Gemeentearchief Arnhem)

Ons huis was bij punt A. Bij B had ik de vorige nacht geslapen. Punt C was een compagnieshoofdkwartier. Bij D richtte Lonsdale om ongeveer 11 uur ’s morgens een bataljonshoofdkwartier in. Op dit tijdstip raakte majoor Milo ernstig aan zijn hoofd gewond, en werden we gedurende de gehele morgen aangevallen door infanterie, tanks en gemotoriseerd geschut, en lagen we onder mitrailleurvuur vanaf de zijde van de spoorbrug. Er kwamen rupsvoertuigen vanuit het noorden en oosten opzetten (zie pijlenX), en deze slaagden ’s middags erin ons huis in brand te schieten. Het gelukte het vuur te blussen, maar we hadden drie doden te betreuren, en bovendien sneuvelde in het aangrenzende huis luitenant Peele) en nog twee manschappen. Kort daarop dwong een hevige brand ons uit te wijken naar punt C, dat verlaten was. In de loop van de middag vatten de meeste huizen links van punt C vlam en vond een aanval plaats bij E. Deze dreigde ons af te snijden van het terrein bij de kerk (zie de pijlen^X.)- Majoor Lonsdale zond me hierheen om de aanval tot staan te brengen. Wij kozen onze route door de huizen tot wij bij een huis kwamen waar we Duitsers op de bovenverdieping waarnamen. Bovendien leek het dat de vijand ook in de kelder was. Ik zond mijn twee metgezellen naar de bovenverdieping om met hen af te rekenen en ging zelf de kelder in. Ik hield mijn revolver klaar en riep: ‘Hande hochl’. Ik trof hier een dikke Duitser aan die zijn geweer aan de riem onder zijn arm had. Hij leek me niet bijzonder gevaarlijk, maar het was een doorgewinterde vechtjas. Hij nam me te pakken door zijn geweer met één hand omhoog te brengen en mij in mijn maag te schieten. Later bleek dat de kogel er aan de zijkant was ingegaan, een long had geraakt, mijn borstbeen had gebroken en een paar centimeter van het hart was blijven steken. Het klinkt nogal ernstig, maar op dat moment had ik er niet zoveel hinder van. Ik maakte korte metten met mijn tegenstander en doodde hem met mijn revolver.
Ondertussen waren mijn twee metgezellen naar boven gegaan en zij slaagden erin de twee Duitsers daar buiten gevecht te stellen. Groot was onze verrassing toen we vanuit het bovenraam recht in de koepel van een Stug konden kijken. Een jonge Duitse officier stond in de koepel en wij slaagden erin een Gammon- bom precies door het luik te mikken. De officier vond hierbij de dood en de Stug blies de aftocht.
Wij verlieten het huis aan de achterkant en belandden in een soort kippenren. Een Duitser zag kans hier een handgranaat in te gooien die een van mijn metgezellen ernstig verwondde en mijn been trof.
Het kostte ons veel tijd om terug te komen en na mis-schien een uur bereikten wij Lonsdale weer en kon ik verslag uitbrengen. Lonsdale zei mij dat ik mijn wonden moest laten verzorgen en ik herinner me dat ik, geholpen door twee van mijn mannen, moeizaam lopend tot bij de kerk in Oosterbeek-Laag ben gekomen, Hier ben ik buiten bewustzijn geraakt en ik kwam weer bij op een draagbaar naast een raam in een huis. Het was toen al morgen (21 september) en er stond een dame over mij heen gebogen. Zij was de bewoonster van het huis, mevrouw Kate ter Horst- Arriëns.
Noot redactie: over de gebeurtenissen in dit huis kunt u lezen in het voorwoord van het eerder genoemde boekje van Kate ter Horst-Arriëns.
Toen ik de Oude Pastorie op 25 september verliet, was het me eigenlijk niet erg duidelijk waar ik naar toe zou kunnen gaan. Ondanks de toewijding en kalmte die Kate ter Horst verspreidde, voelde ik een grote aandrang om uit haar huis te ontsnappen. Het huis was overvol, vreselijk smerig en het begon er te stinken. Telkens wanneer Kate met mij sprak, voelde ik een groot gevoel van schuld. Ik kon me voorstellen hoe keurig haar gerieflijke huis moest zijn geweest voordat het in bezit werd genomen door te veel met bloed besmeurde, vuile en uitgeputte soldaten.
Ik realiseerde me ook, en dat was een practische over-weging, dat ik niet kon rekenen op een meer gerichte medische behandeling, en dat er weinig water en heel weinig voedsel in het huis was. Bovendien was ik me constant bewust van het feit dat zich tussen en mij en de vijandige wereld buiten, alleen maar ramen bevon-den: veel glas en weinig stevige muren.
Ik voelde me dan ook erg opgelucht toen ik de tuin inliep. De lucht was fris en schoon en er lag een onont-dekte wereld voor me. Ik liep langzaam weg van de kerk, naar het noordoosten. Ik kwam niemand tegen. Onder de vriendelijke bescherming van de bomen ging ik heel langzaam verder. Op een gegeven ogenblik stak ik een straat over en een eindje verder ging ik zitten om na te denken over wat me nu te doen stond. Ik begon met mijn zakken leeg te halen. In een zak vond ik, zoals verwacht, een mooi zakmes, een shilling en een stuk touw. Vijf jaar eerder, toen ik besloten had dienst te nemen bij het begin van de oorlog, had mijn grootvader mij deze dingen gegeven. Het waren, zei hij, zaken waar geen enkele goede soldaat buiten kon. Het was een geruststellende gedachte, hier onder de Oosterbeekse bomen, dat alles nog aanwezig was. Ik was ook nog steeds, en dat was belangrijker, in het bezit van mijn militaire uitrusting: mijn riem, twee munitiezakjes en een veldfles. De veldfles was jammer genoeg leeg. Maar het belangrijkste van alles was ik dat ik mijn kleine ‘pukkel’ nog bezat, met mijn wasen scheergerei, schone sokken en onderkleding, een mes, lepel en vork, en een etensblikje. Op dat moment voelde ik me rijk met alles wat ik nog bezat. Verder zoeken leverde me nog een zak met zuurtjes op en een stuk chocolade. Rijk? Ik voelde me schatrijk!
Na 49 jaar herinner ik me nog hoe ik een zuurtje in mijn mond stak in de hoop om van mijn dorst af te komen. Maar mijn mond was zo droog dat ik geen speeksel kon produceren, het zuurtje leek wel een stuk steen in mijn mond, het wilde maar niet kleiner worden en het hielp niets.
Intussen vervolgde ik mijn langzame tocht en belandde uiteindelijk bij een huis in een klein stukje land. Het was een wit huis met een vriendelijke uitstraling, ik naderde het van de achterkant waar drie of vier treden naar beneden toegang gaven tot een kelderdeur. Ik ging op een van de treden zitten en bleef daar een

Route nadat kapitein King de RAP in de pastorie had verlaten. (Naar een kaart van Oosterbeek. ca. 1939)

 

hele tijd, luisterend of ik bevriende stemmen kon horen. Ik hoorde wel geluiden en wist dus dat er mensen aanwezig waren, maar ik kon ze niet duidelijk genoeg horen om te ontdekken of er vrienden of vijanden binnen waren. Maar eindelijk klonk er heel hard een echt militair, onparlementair, woord. Toen wist ik dat daarbinnen vrienden waren. Ik klopte op de deur die na een tijdje voorzichtig werd geopend door een jonge officier van het Glider Pilot Regiment, bewapend met een machinegeweer. Ik vertelde hem waar ik vandaan kwam en werd binnengelaten. Ze waren met zijn vieren en de kelder maakte een echt huiselijke indruk. Ik zag direct een klein kooktoestel waarop een grote pan met water bijna aan de kook was. Terwijl ik werd begroet en we onderling ervarin-gen uitwisselden, ging een van hen door met thee zetten. Hij vroeg me heel beleefd of ik een mok, of anders een etensblikje bezat. Ik heb nog nooit zo vlug mijn etensblikje tevoorschijn gehaald als toen, en ik heb sindsdien nooit meer thee gedronken die zo verrukkelijk smaakte. Ik had sinds vier dagen ook niet meer iets behoorlijks te drinken gehad, en toen ze mij vroegen of ik nog meer wilde, zei ik geen nee. Het huis had een pomp in de keuken, dus was er geen gebrek aan water.
Toen het donker werd, kwam de volgende verrassing: een goede, dikke stamppot werd op het vuur gezet en weer werd ik als eerste bediend. Het scheen dat hier nog geen gebrek was aan etenswaren, ik denk dat alle lege plekjes in hun zweefvliegtuig uit voorzorg maar waren volgestopt met blikjes.
Toen het donker was, kreeg ik een slaapplaats aange-wezen op een stenen verhoging in de kelder. Erboven was een lang, smal raam en hoewel ik door het raam naar buiten kon kijken, en dus als schildwacht en uitkijk kon fungeren, werd mijn lichaam beschermd door de dikke stenen muur, wat mij een echt veilig gevoel gaf. Mijn stenen bed was veel harder dan het veldbed waarop ik de afgelopen dagen had gelegen, maar ik viel toch heel gauw in slaap.
Het geluk dat ik tot nog toe had gehad, was te mooi om lang te duren. Dat ontdekte ik de volgende morgen toen ik wakker werd. Het was nog heel vroeg, het tijdstip waarop gewoonlijk een aanval kan worden verwacht, en dus het tijdstip waarop iedereen extra alert is en er veel heen en weer geloop is.
Maar het huis leek vreemd stil en de kelder was leeg. En buiten was het ook al zo vreemd stil, na de nooit aflatende herrie van ontploffende granaten waarin ik zowat een week had geleefd. Wat was er gebeurd? Ik besloot op onderzoek uit te gaan.
Maar ik kwam niet ver. Toen ik ging zitten om te luisteren of ik mijn vrienden toch niet ergens in het huis kon horen, keek ik uit het raam en zag tot mijn grote verbazing een groep Duitse soldaten zuidwaarts in de richting van de rivier lopen. Zij werden door niemand tegengehouden en gedroegen zich alsof er niets aan de hand was. Ik realiseerde me dat de perimeter onder de voet was gelopen of dat men zich had teruggetrokken. Enige dagen later hoorde ik dat generaal Urquhart het bevel had gegeven voor een terugtocht over de Rijn en dat de gewonden moesten worden achtergelaten. Alle doktoren en geestelijke verzorgers bleven ook achter ter wille van de gewonden.
Maar op die vroege morgen voelde ik mij verward en alleen gelaten. Waarom hadden mijn kameraden mij niet verteld dat ze weggingen? Later besefte ik dat ze het met goede bedoelingen hadden gedaan, het moet voor hen ook moeilijk zijn geweest. Maar toen voelde ik mij alleen en verlaten. Zij hadden een Duits geweer bij mij achtergelaten met munitie, maar het leek mij verstandiger om me daarvan te ontdoen, dus schoof ik een en ander zo ver mogelijk van me weg. Ik opende mijn jack, knoopte mijn overhemd open zodat er een akelig uitziende wond zichtbaar werd, ging weer liggen en hield me dood.
Ik deed dit omdat ik in het huis geruchten hoorde en verscheidene stemmen die Duits spraken. Ik realiseerde me dat ze spoedig ook de kelder zouden komen inspecteren. Ik hoorde voetstappen op de keldertrap en een paar Duitse stemmen. Ik bleef heel stil liggen, ik volgde hun voetstappen in de kelderruimte en wist precies op welk moment ze mij ontdekten. Er kwam iemand op me af die me aan mijn schouder schudde en op een niet onvriendelijke toon in het Engels zei: ‘Wakker worden, Tommy’. Ik reageerde niet, terwijl zij de toestand in het Duits bespraken, waarbij meermalen het woord ‘kaputt’ met nadruk te horen was. Toen vond ik het tijd worden om maar weer levend te worden en tot hun klaarblijkelijke opluchting deed ik mijn ogen open. De Engelssprekende Duitser vroeg naar mijn verwondingen en ik wees op mijn met bloed bevlekte broek. Hij zei: ‘Wachten’.
Na een paar minuten kwamen er een jonge korporaal, twee soldaten en een brancard. Ik werd van het huis naar een nabije straat gedragen en daar neergelegd, tussen nog meer gewonden op brancards. We werden bewaakt door een gewapende schildwacht. Na verloop van tijd kwam er een kleine open vrachtwagen en vijf van ons werden daarin geladen. Met zei ons dat we naar een ziekenhuis in Apeldoorn zouden worden gebracht, ten noorden van Arnhem.
Dat was een van de meest droevige ervaringen in mijn leven, die langzame rit door Oosterbeek. In elke straat lagen dode, opgezwollen lichamen, de meeste waren van Britse of Duitse militairen, maar ik zag ook een benauwend aantal onschuldige burgers die tijdens de gevechten waren omgekomen. Langs de straten zag ik vernielde en smeulende huizen, en ik voelde me vervuld van afschuw toen ik de ellende en de vernielingen zag die door de gevechten waren ontstaan. Hoe, vroeg ik me af, zouden de Nederlanders ons dat ooit kunnen vergeven?
Ik voelde me vernederd als krijgsgevangene en ik schaamde me dat ik had bijgedragen aan de vernielingen en de ellende in deze mooie omgeving, en om wat ik die mensen had aangedaan die zo vriendelijk, hartelijk en behulpzaam waren geweest voor ons. Ik vergat daarbij dat we de mensen ook hoop hadden gebracht, al was die hoop helaas niet in vervulling gegaan.
Een van de opmerkelijke aspecten van de strijd was geweest het gebrek aan ondersteuning door onze, toch werkelijk superieure, luchtmacht. Dat was niet de schuld van de vliegers, maar was meer te wijten aan het weer en onvoldoende grond-lucht steun. Maar waar waren al die vliegtuigen gebleven? Dat zouden we spoedig ontdekken. De weg naar Apeldoorn is lang en recht en omzoomd door bomen, en op die weg werden we voortdurend aangevallen door Britse vliegtuigen. Onze Duitse begeleiders waren er klaarblijkelijk al aan gewend. Bij elk teken van gevaar zochten ze dekking onder de dichtstbijzijnde boom of kropen vlug in een greppel. Maar ze hielden ons wel goed in de gaten en ze vrolijkten ons op met de mededeling: ‘Wees maar niet bang, ze zullen jullie niets doen, het zijn per slot van rekening jullie eigen vliegtuigen’. Tenslote bereikten we Apeldoorn, we werden ondergebracht in een kazerne waar onze eigen doktoren inmiddels ook al waren aangekomen. Zij werden bijgestaan door Hollandse verpleegsters en wij kregen de verpleging die we nodig hadden, we konden uitrusten en ons wat opknappen. Ik denk dat ik daar twee dagen ben gebleven, toen werd ik per trein ’s nachts naar Duitsland vervoerd, naar een krijgsgevangenkamp in de buurt van Hannover.
Het was een kamp voor officieren. De zaken waren er, voor zover mogelijk, goed geregeld. Ik bleef daar zes maanden, tot aan het eind van de oorlog. Veel van de bewoners, voor het merendeel Britten, maar ook Fransen en andere nationaliteiten, hadden daar al een aantal jaren doorgebracht. Het was omringd door een stevig gebouwde omheining met zoeklichten en zwaar bemande wachttorens, en stond onder commando van de oudste aanwezige Britse officier. De gang van zaken was op een militaire leest geschoeid. De Duitsers bemoeiden zich maar twee maal per dag met ons, dat was tijdens het ochtend- en het avondappèl, als we in vijf rijen stonden aangetreden. We werden tijdens elk appel weer geteld, en het was tamelijk gemakkelijk om er telkens weer in te slagen verwarring te stichten, zodat de aantallen niet klopten. En zeker als het mooi weer was, waren we er uren zoet mee. We genoten van de verwarring en de frustratie als er weer eens twee officieren waren ‘ontsnapt’! En we hadden nog meer plezier wanneer bij het tellen bleek dat er ’s nachts drie man waren bijgekomen. Hoe kon dat nou, er werden bij ons toch geen baby’s geboren?
Afgezien van deze afleidingen was het leven in het kamp een monotone aangelegenheid, de verveling vierde er hoogtij. Voedsel, of liever het gebrek aan voldoende voedsel, vormde het hoofdbestanddeel van onze gesprekken. Sporten bestond uit het lopen van rondjes zo dicht mogelijk langs de omheining, dat hield de bewakers tenminste wakker en op hun hoe
de. En ik moet toegeven dat er echt wel voor afleiding werd gezorgd: we speelden toneel, we debatteerden, we konden studeren en er was zelfs een goed voorziene bibliotheek. Het had dus veel slechter gekund. Maar we leefden op de dagelijkse berichten van de BBC via een goed verstopte radio. We hadden zelfs nog twee radio’s achter de hand, voor het geval men er één zou ontdekken. Het nieuws uit Engeland werd elke nacht via speciale boodschappers op alle kamers verteld; zo bleven we op de hoogte van het laatste nieuws over de voortgang van de oorlog. We ontdekten al gauw dat we beter ingelicht waren dan de Duitsers. Ik bracht ook menig uur door met het schrijven van brieven, hoewel ik later zou ontdekken dat er nooit één zijn bestemming had bereikt.
De laatste maanden van de oorlog leken tergend lang-zaam voorbij te gaan, totdat iemand in de eerste helft van april 1945 beweerde dat hij het geluid van geschut kon horen. We lachten hem aanvankelijk uit, maar spoedig hoorden we het zelf ook en toen raakte ieder-een opgewonden. De meeste bewakers hadden toen het kamp al verlaten en de Duitse officieren bemanden zelf de zoeklichten en de wachttorens. Ze weigerden zich aan ons over te geven, de ‘sleutels’ van het kamp konden ze alleen overhandigen aan een officieel legeronderdeel, zeiden ze. Maar onze wens ging spoedig in vervulling toen we buiten het kamp een jeep ontdekten met daarin een grote Amerikaanse neger sergeant. Hij was van zijn onderdeel afgeraakt en vol-ledig de weg kwijtgeraakt. We riepen naar hem van-achter het prikkeldraad en wezen hem de weg naar de ingang, waar toen de formele overgave van het kamp plaatsvond. Op dat moment was er van een normale bevoorrading van het kamp, hoe weinig dat ook was, geen sprake meer en we zaten zonder voedsel. Het was daarom maar goed dat er binnen 48 uur een groter bevrijdingsleger naar ons toe kwam. Toen was ons leed geleden, we werden overgevlogen naar Brussel. Daar volgden twee dagen van medisch onderzoek en een grote opknapbeurt, waarna wij spoedig konden terugkeren naar Engeland.
Ik kwam thuis op mijn moeders verjaardag, het mooi-ste geschenk dat zij zich kon wensen, temeer daar toen bleek dat zij geen enkele van mijn brieven had ontvangen. Het laatste nieuws over mij was een tele-gram geweest dat luidde: ‘Vermist – vermoedelijk gesneuveld’.

Registratiekaart van kapitein King als krijgsgevangene in Duitsland. (collectie Airborne Museum ‘Hartenstein’; foto W. de Ruyter)

1) De naam van de Belg is Lamberl Ledoux. Ten tijde van deze geschiedenis had de familie Ledoux een metaalbewerkerij in Wageningen. en behoorde Lambert lot een Wageningse verzetsgroep. In tegenstelling tot wat King veronderstelde, namelijk dat Lambert zijn heldhaftige poging aan de rand van de Ginkelse Heide met de dood had moeten bekopen, werd hij door de Duitsers gevangen genomen. Hij zag kans te ontvluchten toen hij ’s nachts door twee bewakers naar een commandopost werd gebracht. Ondanks de op hem afgevuurde kogels bracht hij zich in veiligheid door onder te duiken bij de familie Van de Weerd in huize ‘Het Fransche Kamp’ in de buurt van de Panoramahoeve. Ledoux overleefde de oorlog, werd na de bevrijding door Doeree weer in contact gebracht met King, en woont nu in Zuid Afrika.

Download ministory