VVAM Airborne Magazine No.26

Jaargang 9, nr. 26, maart 2023
Airborne Magazine is een uitgave van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek en verschijnt drie keer per jaar.
Het doel van de VVAM is bekendheid geven aan het Airborne Museum, de activiteiten van de Vereniging Vrienden en aan de geschiedenis van de Slag om Arnhem.
ISSN: 2666-6871. Voor meer informatie: www.kb.nl/issn
Redactie: Alexander Heusschen (magazine@vriendenairbornemuseum.nl), Jory Brentjens, Jurriën de Jong, Leo van Midden, Yvette Polman, Rob van Putten
Aan deze editie werkten mee: Jory Brentjens, Tine Bouwhuis, Luuk Buist, Alexander Heusschen, Ineke Inklaar, Jurriën de Jong, Marieke van Kessel, Leo van Midden, Rien van Oort, Yvette Polman, Jan Poortman, Joey Post, Yorick Post, Matthijs Somford, Arjan Vrieze Photography, Otto van Wiggen
Ontwerp en lay-out: Sandra van der Laan-Elzinga, Studio 223, Elst
Druk Grafi Advies, Zwolle
Contactgegevens VVAM www.vriendenairbornemuseum.nl info@vriendenairbornemuseum.nl (06) 203 283 42
Post: Calsstraat 20, 6671 AM Zetten
Rekeningnr (IBAN): NL33 INGB0 0051 137 51
Contributie VVAM
Individueel lid: € 30 per jaar (jan t/m dec) Gezinslidmaatschap: € 40 per jaar (jan t/m dec) NL 80 INGB 0004 4036 41,
Archivering & losse nummers info@vriendenairbornemuseum.nl

INHOUDSOPGAVE

3 Museumnieuws
5 Verenigingsnieuws
6 Interview – Bep en Joop Onnekink-Dikker
12 Achtergrond – Tussen Beukenlaan en Oude Kerk, deel V (slot)
18 Objecten – Don pack
21 Museumcollectie – Joodse vluchtelingen in 1st Airborne Division
23 Ministory 142 – Verbindingen tijdens Market-Garden
30 Persoonlijk – Captain Alexander William Lipmann Kessel
34 Recent verschenen
35 Programma

BIJDRAGEN

De redactie van Airborne Magazine hoort graag uw reacties en suggesties. We verwelkomen bijdragen aan het blad. Vraag voor een soepele verwerking van uw artikel en/of beelden naar de auteurshandleiding via magazine@vriendenairbornemuseum.nl.
Omslag: Detailopname van een Wireless Set No. 22. Zie Ministory 142 op pagina’s 23-29 voor de inzet van radioapparatuur tijdens operatie Market-Garden (foto: Jan Poortman. De set is onderdeel van Poortmans grote collectie aan communicatieapparatuur: https://www.pa3esy.nl).

MUSEUMNIEUWS

– Tekst: Yvette Polman | foto’s: Airborne Museum
TE ZIEN VANAF 7 APRIL: WILLIAM OF ORANGE

Tijdens de Slag om Arnhem werden meerdere helden geboren: vijf militairen ontvingen het Victoria Cross, maar wat velen niet weten is dat er ook een Dickin Medal werd uitgereikt. Dit is de hoogste onderscheiding die een dier kan krijgen voor dapperheid en ‘toewijding’ in oorlogssituaties. Op 19 september 1944, midden in de strijd bij Arnhem, verdiende postduif William of Orange zijn Dickin Medal. Met een heldhaftige tocht op volle snelheid bezorgde hij een belangrijk bericht voor de geallieerde troepen. Vanaf 7 april is de tentoonstelling ‘William of Orange’ te zien in Airborne at the Bridge. De expositie zoomt in op de inzet van postduiven, in het bijzonder op William of Orange. In 2022 heeft de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum een duivenkoker aan het museum geschonken. Deze aanwinst zal in de tentoonstelling te bewonderen zijn.


Uitnodiging opening 6 april
Op 6 april om 15.00u is de officiële opening van de nieuwe expositie. Leden van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum zijn hiervoor uitgenodigd. Aanmelden kan tot 3 april, via aanmeldingen@airbornemuseum.nl. Vermeld hierbij ook je lidnummer.
William of Orange.

NIEUWE AANWINST

Sergeant Robert Climie Douglas (1916-2007) werkte vóór de Tweede Wereldoorlog als cartograaf voor Ordnance Survey, de cartografische dienst voor Groot-Brittannië. In 1943 nam hij dienst bij het Corps of Royal Engineers, waar hij ook diverse kaarten verzorgde – ter voorbereiding van operatie Market-Garden werkte hij zelfs een driedimensionaal model uit. Zijn dochter heeft foto’s en een aantal van zijn meetinstrumenten aan het museum geschonken. Bijzonder is dat Douglas deze instrumenten altijd bewaarde in een zwartleren tasje van de Duitse Wehrmacht, waarin ook nog Duitse rekenlinialen en gradenbogen zaten.

Sergeant Robert Climie Douglas.

LAATSTE KANS: TENTOONSTELLING ‘DE PERIMETER’

De tentoonstelling ‘de Perimeter’ is nog tot 7 mei te zien. Aan de hand van bijzondere objecten, dagboeken en brieven van mensen die de gevechten van dichtbij meemaakten wordt de geschiedenis van deze felle strijd verteld. Ontdek de verhalen van Britse soldaten, Duitse officieren, Nederlandse burgers en kinderen uit Oosterbeek.
Eén van deze Britse militairen is Captain Stuart Mawson (1918-2008). Mawson was als arts verbonden aan het 11th Parachute Battalion. Hij landde op 18 september per parachute bij Wolfheze. Na het verzorgen van militairen die tijdens de landing gewond raakten, verloor Mawson het contact met zijn eenheid; hij kwam terecht bij het noodhospitaal in Hotel Schoonoord: “Throughout the hospital, in the rooms which were exposed, the same scenes were repeated. Outside erupting chaos, inside a brotherhood of suffering and service. Wounded, nurses, orderlies, administrators, padres, doctors all face to face with the same crashing world, all digging down into their deepest sources of endurance and miraculously finding something that answered their purpose.”
Mawson verbleef de gehele slag in het hotel en gaf daar medische zorg aan gewonde militairen en burgers. Hij deed dat soms als vrij man, soms in krijgsgevangenschap en soms zelfs terwijl hij onder schot werd gehouden. Na een grootschalige evacuatie van gewonden op 24 september werd Mawson opnieuw gevangen genomen. Hij bracht de rest van de oorlog door in een krijgsgevangenenkamp in Duitsland.

Captain Stuart Mawson.

The Polish 1st Independent Parachute Brigade
Anti-tank Artillery Squadron in the Battle of Arnhem
‘Full of Unanswered Questions’ Bombardier Stanislaw Noseki

RECENT VERSCHENEN
‘FULL OF UNANSWERED QUESTIONS’

De nieuwste publicatie in de nog steeds groeiende reeks over de antitankeen-heden tijdens de Slag om Arnhem belicht de rol van het Anti-Tank Artillery Squadron van de Poolse 1st Independent Parachute Brigade. Het boek is geschreven door Nigel Simpson en Mateusz Mroz. De vader van Simpson vocht in Arnhem, de grootvader van Mroz behoorde tot de staf van generaal Sosa-bowski tijdens Market-Garden. De publicatie bevat veel nieuwe feiten, veelal afkomstig uit tot voorheen onbekende Poolse documenten.
The Polish 1st Independent Parachute Brigade Anti-tank Artillery Squadron in the Battle of Arnhem — ‘Full of unanswered questions’ Bombardier Stanislaw Noscki, pp. 180, geïllustreerd, € 26, verkrijgbaar via aviationwarbooks@gmail.com.

VERENIGINGSNIEUWS VAN MEDEDELINGENBLAD NAAR MAGAZINE

– Otto van Wiggen

Airborne Magazine nr. 10/11 – Engelse uitgave (2018)

 

Airborne Magazine nr. 25 (2022)

Voor het merendeel van onze leden is Airborne Magazine het tastbaarste bewijs van het lidmaatschap van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum. Bij mijn introductie als nieuwe voorzitter, eind 2017, gaf ik aan het blad verder te willen professionaliseren door inhoudelijk een nog beter product op de mat te leggen dan al het geval was. Het is met name aan de huidige hoofdredacteur te danken dat we inmiddels drie keer per jaar een meer dan voortreffelijk magazine naar onze leden kunnen sturen. Ook al is hij zelf van mening dat het nog beter kan.
Daar waar het blad tot 2017 een bescheiden verenigingsblad was van slechts twintig pagina’s waarin vooral veel bestuursmededelingen waren opgenomen, zijn we erin geslaagd een breder scala aan onderwerpen te bieden – niet langer alleen geschreven door enkele bestuursleden, maar met een beduidend groter bestand aan auteurs. Zo zijn er interviews met sleutelpersonen uit de Airborne community, houden we met de langlopende ministoryreeks een band met wat onze bestuursvoorgangers zijn begonnen en bieden we inhoudelijke verdieping bij onze battlefieldtours. De historische achtergronden en analyses, geïllustreerd met soms uniek foto- en kaartmateriaal, vormen het hart van het tijdschrift.
Airborne Magazine telt nu al vijf jaar lang 36 pagina’s. Uit de reacties van leden maak ik op dat de kwaliteitsimpuls van de afgelopen periode breed wordt gewaardeerd. Zo gaan ook de extra exemplaren die we beschikbaar stellen
aan het Airborne Museum en aan boekhandel Meijer & Siegers in Oosterbeek grif van de hand. Zoals wel vaker het geval bij succes, is het bereiken van een hoog niveau op zich geen prestatie. Maar dat hoge niveau langer vasthouden is dat wel. Omdat het maken van een aantrekkelijk en inhoudelijk hoogwaardige tijdschrift iedere keer weer veel tijd en inspanning van de redactie kost, is hulp van buitenaf niet alleen gewenst, maar ook noodzakelijk. Ik zou geïnteresseerden dan ook van harte willen oproepen zich te melden als zij interessante bronnen, beeldmateriaal, objecten of zelfgeschreven teksten hebben die een nieuw of beter licht werpen op de gebeurtenissen tijdens of m.b.t. de Slag om Arnhem.
Verder zou ik u willen vragen uw commentaar op het blad met ons te delen: wat waardeert u aan Airborne Magazine, welke artikelen leest u graag of welke vragen of gedachtes maken onze publicaties bij u los? Maar ook uw opmerkingen en aanvullingen zijn van grote waarde voor ons: wat doen we minder goed, waarover zou u juist meer willen lezen of wat zou de VVAM bijvoorbeeld nog meer met het blad kunnen doen ter ondersteuning van het Airborne Museum of het versterken van de Airborne community?
Uw reacties kunt u sturen naar info@vriendenairbornemuse-um.nl (algemene zaken en vragen, opmerkingen, suggesties m.b.t. het werk van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum) of redactie@vriendenairbornemuseum.nl (vragen, suggesties, etc. specifiek m.b.t. Airborne Magazine).
AIRBORNE MAGAZINE NR. 22

DUBBELINTERVIEW GEEN ANGST

Onder de titel IK KOM TERUG worden op de internetpagina’s van het Airborne Museum (https://www.airbornemuseum.nl/ik-kom-terug), herinneringen verzameld van burgers die na de Slag om Arnhem (september 1944) huis en haard moesten verlaten. Twintig herinneringen aan de evacuatie zijn vanaf het voorjaar tot en met oktober 2023 te zien in een expositie in de openbare ruimte van de Airborne Region, het samenwerkingsverband van de gemeentes Arnhem, Renkum, Ede en Overbetuwe. Ook vormen zij een podcastserie die ingaat op de impact die de gebeurtenissen van destijds nu nog steeds hebben op de mensen die werden verdreven. In Airborne Magazine het bijzondere dubbelverhaal van het echtpaar Onnekink-Dikker: Bep en Joop maakten als kind de ontruiming van Arnhem respectievelijk Oosterbeek mee in het najaar van 1944. Zij vertrok vanaf de Noordelijke Parallelweg in Arnhem, hij vanaf de Parallelweg in Oosterbeek.

“WEES MAAR NIET BANG, IN FRIESLAND BEN JE VEILIG”

Bep Onnekink-Dikker (1938) heeft het goed gehad tijdens haar evacuatie bij een bakkersgezin in het Friese Lioessens. “Bakkerszoon Fokko, onder het meel, tilde me hoog op en liep de tuin door. ‘Hier hoef je niet meer bang te zijn’, zei hij toen ik aankwam na een lange zwerftocht. Hier ben je veilig”. Ze voelde liefde, warmte en veiligheid bij het gezin Fokkema.
— Tekst en foto’s (tenzij anders aangegeven): Ineke Inklaar
De bakker was een jaar of 50, zijn drie kinderen twintigers. Die vonden het leuk, zo’n kleintje. “Ze vertroetelden me, toedelden de hele dag met me rond. Ik sliep in de bedstee in de woonkamer in onder het gemurmel van de volwassenen”. Bep was er ‘helemaal happy’, leerde er breien, ging naar school tot het te koud werd en er geen brandstof meer was. In hetzelfde kleine dorp, bijna bij zee, werden haar ouders ingekwartierd bij een ruziemakend stel, haar broer bij een postbode — een ouder echtpaar; haar zus bij een gezin met een tiental kinderen. Die hadden het minder getroffen. Haar broer werd overdag door het echtpaar op straat gebonjourd. “Die hadden er eigenlijk geen zin in”. Ook haar zus zat niet op een prettige plek. “Die mensen hadden veel kinderen en een textielwinkel, voor haar was geen aandacht. Mijn ouders gingen veel wandelen vanwege de onaangename sfeer in huis”.
In het begin verstond de toen 6-jarige niemand, maar na twee maanden sprak de oud-Arnhemse alleen nog maar vloeiend Fries. “Soms gingen we bij mijn ouders op bezoek. Een drama, we verstonden elkaar nauwelijks”

AFSCHRIKWEKKEND VOORBEELD

Het gezin was in Friesland terechtgekomen na veel omzwervingen vanaf de Noordelijke Parallelweg in Arnhem. Hun huis lag aan de spoorlijn met aan de noordkant de Duitsers, aan de zuidkant de Engelsen. “Van mijn moeder mochten we niet voor de ramen staan. Een buurjongen, die dat toch gedaan had, is doodgeschoten. Daar werd ik bang van”.

Bep Dikker: “Arnhem was uit mijn herinnering verdwenen” (privéfoto).
Door de achtertuin vluchtte het gezin een paar dagen na het begin van de slag naar een oom en tante en nichtje aan de Lawick van Pabststraat. “Met niets bij ons. We hadden alleen ons zomerkloffie aan. Mijn vader is later teruggegaan om warme kleren te halen”.
Toen het officiële evacuatiebevel kwam, zijn ze met die familieleden naar Apeldoorn gegaan. “Mijn zus zei later, dat ik tot Terlet gelopen had.” Vanuit Apeldoorn kwamen mensen hun tegemoet. “Ik mocht mee met een bakker die op de fiets was. Hij deed me in de mand voorop; daarna ging de klep dicht. Doodsbang was ik dat ik zou stikken.” In Apeldoorn trokken ze in een huis waar niemand woonde. Het huis naast hen werd vernield. “Er kwamen vliegtuigen over die het bombardeerden. Ook werd er geschoten”. Wat indruk maakte, waren de lichamen van geëxecuteerde mannen die op de straathoeken waren gelegd als afschrikwekkende voorbeeld voor mannen die weigerden in Duitsland te werken. “Van mijn moeder moesten we daar met een boog omheen lopen.”
Ze hadden weinig te eten; het verhaal ging dat er in Friesland voedsel genoeg was. In november gingen ze naar het noorden, op open wagens. “Boerenkarren? Hoewel we witte vlaggen bij ons hadden, werden we beschoten. Mijn zusje was hysterisch, doodsbang”. Hun vader tilde Hennie van de wagen en liep stukken naast haar. Onderweg slapen ze vier, vijf keer bij gastgezinnen. Tijdens de tocht sliepen ze ook een keer in een klooster. “Ik weet niet meer waar. Als kinderen werden we van onze ouders gescheiden. ’s Nachts zette een nonnetje ons op de pot; ik neem aan om de moeders rust te geven”.
NAAR HUIS?
Bep wilde na de bevrijding niet meer terug naar Arnhem. “Friesland was mijn thuis. Ik wist niet wat ‘naar huis’ betekende, Arnhem was weggezakt. Ik was meer bezig met het feit dat ik snel 7 zou worden.” Ze schetst de terugtocht: het vlakke land maakte plaats voor bossen en heide. “Kinderen moesten plassen en deden dat op de vrachtwagen, tijdens de rit, in een pot. De po werd overboord leeg gekieperd. Iemand riep bij aankomst in Arnhem: de toren is weg! Mensen waren overstuur”.
Haar tante, die vooruitgegaan was, had het meeste puin al weggeruimd en geschrobd. “Alles was geroofd. Ze had verteld: enkel de trapnaaimachine, een zwaar kreng, stond nog bovenaan de trap”. Karton zat voor de ramen. “Ik zag het huis en dacht: dat komt me bekend voor”. Haar verjaardag vierden ze op Mariëndaal, met een wandeling en een picknick. De Friezen hadden cadeaus meegegeven, onder andere een zelfgemaakte pop.
Met haar gastgezin heeft de oud-secretaresse altijd contact gehouden. “Als 12-jarige heb ik er nog gelogeerd. En de kinderen van de bakker — Anne, Tjitske en Fokko — kwamen ook bij ons. Die vonden de omgeving niets: al die bomen vonden ze benauwend”. Achteraf denkt ze: wat moeten mijn ouders een zorgen gehad hebben. Maar zelf? “Ik had genoeg te eten en te drinken, werd met liefde omringd. Als kind denk je niet verder na. Je kunt je hechten aan andere mensen”.
De evacuatie is slechts ‘een episode’. “Ik heb mezelf nooit als vluchteling gezien; het leven kabbelde in Lioessens gewoon door. Mijn zus had er nare herinneringen aan, maar

die was al 11 toen we weggingen; ik was te jong”. Wat ze wel aan de periode in Friesland heeft overgaan: de liefde voor de taal. “Op zondag ga ik naar de tsjerke en mijn kinderen gingen naar skoalle”.

‘IK WAS NOOIT ANGSTIG, MIJN MOEDER BLEEF RUSTIG’

Joop Onnekink (1936) zat in het begin van de oorlog als gijzelaar in Kamp Vught, maakte de strijd in Oosterbeek mee en trok tijdens de evacuatie van hot naar her. Nooit is hij bang geweest in die periode. “Mijn moeder zorgde uitstekend voor ons, straalde rust uit”. En vlak daarna ook niet: hij ging naar school, speelde met vriendjes, ze hadden een hond.
Het ging goed, tot hij met 55 boventallig werd bij Philips waar hij werkte als logistiek manager. “Toen ben ik in elkaar geklapt. Onverwerkte trauma’s van de oorlog kwamen boven. Als ik nu beelden zie van kinderen in een oorlogssituatie, denk ik: over 40-50 jaar zijn die ook aan de beurt”. Joop Onnekink woonde na zijn kamptijd vanaf december 1943 bij zijn grootouders van moeders kant aan de Parallelweg in Oosterbeek-Hoog, langs het spoor. De ouderlijke woning, het Gouverneurshuisje in Park Zypendaal, was door Wehrmacht-officieren ingenomen.
Op 17 september 1944 zaten ze ‘netjes aangedopt’, zoals zijn moeder dat noemde, na de kerkgang in de tuin. Een vliegtuig kwam laag over, ze zagen richting Wolfheze honderden gekleurde stippen, parachutes en daarboven grote

Het gezin Onnekink compleet. Joop heeft zijn vader, Engelandvaarder, van december 1940 tot april 1945 niet gezien (privéfoto).

zwermen vliegtuigen. Rood, zwart, geel en groen. Van de overkant van de spoorlijn schoten Duitsers op de huizen. Er vloog een kogel dwars door hun huis. Buurjongen Kees werd doodgeschoten toen hij met zijn ouders in de erker naar de luchtlandingen stond te kijken. Joops vriendje werd in de achtertuin begraven.

HEMPIE

Het uitgebreide gezin vluchtte naar Oosterbeek-Laag. “Ik had alleen korte broek en een hempie aan, had het zakmes bij me dat ik voor mijn verjaardag had gekregen”. Ze sliepen de nacht van maandag op dinsdag bij familie. Geen kelder, ze lagen in de woonkamer op de grond. De volgende dag gingen ze op zoek naar een huis met een kelder. Ze liepen langs brandende huizen, gedode burgers, op de hoek Weverstraat/Dam zag hij drie gesneuvelde Britse soldaten met een gaatje midden op hun helm, waar wat bloed uit sijpelde. Ze kwamen in een huis op de Weverstraat, sleepten matrassen naar de kelder met planken vol weckpotten. Zes dagen en nachten bleven ze daar en aten van de voorraad. “De smaak van de koude erwten, bonen en kapucijners is me bijgebleven. Als we nu groenten uit blik eten, neem ik er een hap van, koud”. Toen de Duitse soldaten schreeuwden ‘Jeder werd herausgefordert’ verlieten ze het huis. Ravage. Het kerkje schuin achter was zwaar gehavend; huizen, auto’s en tanks brandden nog of waren uitgebrand. Ze moesten over afgerukte boomtakken, puin, rondslingerende wapens en granaten stappen en om gra-naattrechters heenlopen. Overal lagen zwaar verminkte lichamen van dode militairen, Britse en Duitse. In een steeds groter wordende stroom burgers liepen ze het dorp uit. Op de Stationsweg zag hij een dode man liggen, op zijn rug, keurig aangekleed in een driedelig donker pak, met een gouden horlogeketting op zijn buik. Zijn armen en benen

lagen enkele decimeters verderop. Vlak na de spoorbrug zag hij in het weiland dode koeien, op hun rug met de poten omhoog en opgezwollen buiken.

SCHELPJES

“Het schijnt dat we op een boerenkar naar Otterlo zijn gebracht. Naar een schooltje, waar we in een klaslokaal op stro sliepen. Ik speelde daar met schelpjes”. Daarna gingen ze door naar De Valk (bij Barneveld), bij een gastvrije boer. “Omdat we met z’n zevenen waren, sliepen we in de paardenstal, lekker warm in het hooi. Ik mocht daar karnen en de kippen voeren”.
Aangezien de winter koud zou worden, moesten ze van de evacuatiedienst daar weg. “We reisden drie dagen met

Jopie Onnekink, toen hij vluchtte had hij alleen korte broek en een hempie aan en een zakmes bij zich (privéfoto).

“IK HEB POEP TEGEN DE DUITSERS GEZEGD” Vader Onnekink is het grootste deel van de oorlog buiten beeld. De rechercheur had zich aangesloten bij het verzet, de Oranjewacht. Toen hij december 1940 in het bos wapens aan het begraven was, zag hij een overvalwagen naar hun huis rijden. De vader vluchtte en kwam na veel omzwervingen in Engeland terecht. Duitse officieren vroegen de moeder of Herr Onnekink zu Hause was? Joops moeder antwoordde van niet, waarop de mannen een paar dagen in een fauteuil bleven wachten. “Ik heb ‘poep’ tegen een van hen gezegd”. De Duitsers pakten moeder Onnekink, de vier kinderen en de grootouders van vaderskant in december 1943 op en interneerden hen als gijzelaars in Kamp Vught. De SD vermoedde dat vader Onnekink zich zou aangeven als hij dit wist, maar die zat toen al in Engeland. Ze hebben vier maanden in het SS-kamp gezet. “Als kind was dat naar, spelen achter prikkeldraad”. Jopie zag daar ‘vreselijke dingen’.
paard en wagen, in de laadbak van een vrachtwagen, met een binnenvaartschip en een verhuiswagen. Mijn moeder had besloten dat we naar Delft zouden gaan, naar familie. Onderweg werden we opgevangen in een villa in Zeist, bij chique mensen waar we slechts één keer de kamer af mochten voor een kopje thee. We voelden ons zwervers”.
Zijn moeder en twee jongste zusjes kwamen in Delft bij een nicht, hij met zijn oudste zusje bij een neef. Ze hoefden maar de straat over te steken. De gastgezinnen deden hun best. “We kregen ’s morgens drie dunne boterhammen met neppindakaas, met mijn neefjes deed ik een wedstrijd wie daar het langst over kon doen”. Hij herinnert zich, dat daar soms auto’s reden met een grote koffer op het dak [met houtgas als brandstof, red.]

PRUTJE VAN TULPENBOLLEN

Ze konden niet in Delft blijven. “De overheid wilde vanwege het voedseltekort evacués op het platteland onderbrengen. We voeren met een binnenvaartschip waarop Voedselvoorziening stond, naar Haarlem, waar we een nacht in een hotel bleven. Vandaar naar Amsterdam waar we in het dierenasiel sliepen, we aten daar een prutje van tulpenbollen”. Met paard en wagen ging het gezin naar Grootebroek, waar ze bij particulieren werden ondergebracht. “Daar moesten we op een ton poepen. Dat plonsde. In de zijgevel was een deurtje, waar de poepton uit werd gehaald om die te legen”. Zijn moeder schreef haar zus in Groningen of ze daar konden verblijven. ‘s Nachts zijn ze met de Jan Nieveen het IJsselmeer overgestoken. “We kwamen aan in een klooster in Lemmer, daar werden de ouders van de kinderen gescheiden. Mijn zusje werd steeds zieker; in het ziekenhuis

Toen het gezin in september 1944 uit de schuilkelder kwam, zagen ze de verwoeste kerk van Oosterbeek-Laag (Gelders Archief: 1523 – 367-0002, Public Domain Mark 1.0 licentie).

in Heerenveen werd ze onderzocht: difterie. Ze moest in quarantaine. Wij lieten haar achter toen we doortrokken naar Groningen, pas vier maanden later kwam ze bij ons”. Bij zijn tante zaten ze in een flat bij het station. “Ik keek de hele dag naar de locomotieven. Maar de ruimte was met slechts twee slaapkamers en zoveel mensen te klein. Toen zijn we verkast naar een zus van mijn grootvader in Scheemda: een weduwe met een ongetrouwde dochter die aan de haven woonden”.

GESMOKKELD

Eind april kwam zijn vader, lid van de Irenebrigade, hen daar ophalen. “Hij wist via het verzet waar wij zaten. Je mocht nog niet terug naar Arnhem, maar bij alle controleposten lieten ze hem met zijn uniform en de bijrijder van de BS door. Wij zaten achterin de Van Nelle-bestelbus en
moesten stil zijn. Zo zijn we de stad in gesmokkeld”.
Ze konden niet meteen in hun woning in Park Zypendaal terecht, daar zaten Canadese officieren in. “Die hadden er een zootje van gemaakt”. Die hadden twee dagen nodig om op te ruimen; in de tussentijd sliepen zij bij de brandweercommandant in Schaarsbergen. “Daarna kwamen we na twee jaar we eindelijk weer thuis”.
Meer weten over het project IK KOM TERUG? Neem dan contact op met Airborne Museum at Hartenstein, 026-333 77 10, of stuur een e-mail naar info@bureaukessel.nl.

“ALS WIJ ER NIET MEER ZIJN, WEET NIEMAND NOG HOE ERG HET WAS”

Zo’n 250.000 burgers, waarvan 90.000 uit Arnhem alleen al, werden na de Slag om Arnhem door de Duitse bezetter verjaagd uit het gebied tussen de stad en het vijfentwintig kilometer westelijker gelegen dorp Rhe-nen. Na de ingrijpende uittocht volgden vaak nog maanden aan ontberingen. Joop en Bep behoorden tot de ‘gelukkigen’. Zij zouden uiteindelijk goed terechtkomen in het noorden van het land. De ervaringen van de grote groep evacués was tot voor kort nauwelijks vastgelegd: niet over hebben leek het devies, er was een leven te leven. Bovendien was de belangstelling voor deze burgerslachtoffers lange tijd gering. Ineke Inklaar, schrijver van het dubbelinterview: “Het project IK KOM TERUG kwam op het moment dat mensen eraan toe waren hun verhaal eindelijk te delen, vaak voor het eerst. Mijn ouders behoorden tot de verdrevenen. Mijn moeder woog nog 34 kilo toen ze uit de evacuatie kwam. Ik wilde me kunnen voorstellen hoe deze ervaring moet zijn geweest; wat doet zoiets met je?”. De belangstelling van ‘officiële’ instanties zoals het Airborne Museum, de projectorganisatie van de Airborne Region en initiatiefnemers zoals Inklaar bleek helend voor veel ooggetui
gen, en nodig. Eindelijk was er de erkenning voor hun persoonlijke leed. Zoals één van de geïnterviewden zei: “Als wij er niet meer zijn, weet niemand nog hoe erg het was”. Een ander vroeg aan Inklaar: ‘Mag ik het uitgewerkte interview aan mijn dochters laten lezen?’, dan hoefde hij er tenminste niet zelf over te vertellen.
Inklaar ontdekte geregeld terugkerende patronen in de persoonlijke verslagen. Niet alleen in tijd (de opeenvolging van ‘compleet overvallen door de bombardementen op 17 september 1944, een week in de schuilkelder en aansluitend de evacuatie’ is veelgehoord), maar ook in de ervaringen na de verdrijving. Inklaar: “De mensen die bij familie elders terechtkwamen hadden het over het algemeen goed. Dat gold ook voor de burgerslachtoffers die in Friesland of Groningen onderdak vonden, zoals Bep en Joop. Degenen die aanvankelijk naar Apeldoorn vluchtten en van daaruit naar diverse plekken op de Veluwe hadden vaker slechtere ervaringen.” Inklaar wijt dit aan de “grote rol van het geloof ” in dat gebied: dominees die bijvoorbeeld zeiden dat de evacuées dit lot aan zichzelf te wijten hadden vanwege een verwerpelijke levensstijl. Maar ook aan het feit dat er veel keuterboeren op en rond de Veluwe woonden die het zelf niet breed hadden, waardoor het delen van schaars voedsel lastig was.
Dat de gebeurtenissen van bijna 80 jaar geleden nog steeds doorwerken, noemt Inklaar opvallend: “Wat je veel tegenkomt is compassie met huidige vluchtelingen, een verstoorde relatie met voedsel zoals hamsteren of een bord binnen drie tellen leeg eten, moeite met lawaai of geweld en een zeer beschermende opvoeding van de eigen kinderen.”

Ineke Inklaar werkte onder andere voor Omroep Gelderland en de NOS. Sinds 2019 is zij verbonden aan het project IK KOM TERUG, een samenwerking tussen het Airborne Museum, het Nederlands Openluchtmuseum, de Airborne Region en Bureau Kessel. Van Inekes hand verscheen in 2020 het boek Vluchteling in eigen land; Arnhemse oorlogskinderen over de evacuatie van 1944, waarvoor ze 30 mensen interviewde.

 

ACHTERGROND ACHTERGROND BEUKENLAAN EN OUDE KERK
(DEEL V)

— Luuk Buist

We sluiten de fotoserie Kriegsbe-richter in Oosterbeek: tussen Beukenlaan en Oude kerk, die begon in ABM nr. 22, af met een aantal opnames die zijn gemaakt na de strijd: medailles worden uitgereikt, de laatsten komen uit hun schuilplaatsen en de doden worden begraven. De eerste zes opnames zijn gemaakt op enkele tientallen meters afstand van elkaar, in de buurt van de Oude Kerk. De laatste vijf komen uit het gebiedje De Dam – Weverstraat (respectievelijk kaders 6 en 3 & 4 op de schadekaart in ABM nr. 22).

Boven: Foto 46. Duitse militairen van de SS en Luftwaffe ontmoeten elkaar bij de t-splitsing van het Kerkpad, waar de fotograaf staat, en de Beneden-dorpsweg. De blik is naar het noorden gericht, de Oude Kerk bevindt zich rechts buiten beeld. De militairen staan bij een buitgemaakte jeep. Op de voorgrond, bij het hek, zien we een Brits benzine-blik – deze werden gedropt in CLE-containers (canisters). De soldaat uiterst rechts draagt een Britse kaartentas. De militair naast hem, met het gezicht naar de camera, is een SS-Untersturmführer (tweede luitenant). De foto is, net als de navolgende opnames, genomen na afloop van de gevechten. Rechts: Foto 48. De zwaargehavende toren van de Oude Kerk vanuit het westen gezien. Op de voorgrond staan diverse vernielde jeeps. Ook rondom de lindeboom links van de kerk, die er overigens nog steeds staat, zijn diverse beschadigde jeeps zichtbaar.

 

Foto 49. De achterzijde (zuidkant) van het huis van Ter Horst. Dit pand naast de kerk, vooral bekend geworden door de film A Bridge Too Far, werd in de septemberdagen als medische hulppost gebruikt. Britse krijgsgevangenen zijn, onder toezicht van een Duitse bewaker, bezig met het graven van veldgraven voor de gesneuvelden die in de tuin liggen.

Foto 50. Deze foto is genomen vanuit de tuin van de villa van Ter Horst. Achter de bomen is, rechts van het midden, opnieuw de Oude Kerk te zien. Er liggen meerdere lichamen van gesneuvelde militairen, sommige afgedekt met een deken of laken. Ook zichtbaar zijn een aanhangwagen van de medische eenheid en, eveneens op de achtergrond rechts, enkele jeeps.

Foto 51. De achterdeur van het huis van Ter Horst, met tegen de muur brancards met daaronder lichamen van gesneuvelde militairen. Na de oorlog zijn in totaal 57 lichamen vanuit veldgraven in deze tuin overgebracht naar de Arnhem Oosterbeek War Cemetery.

Foto 52. Een blik in oostelijke richting over de Benedendorpsweg. Duitse militairen doorzoeken de voertuigen die de Britten hebben gebruikt als wegversperring. De jeep op de voorgrond draagt nummer ‘42′, de een-heidsaanduiding van de 1st Airlanding Light Regiment, Royal Artillery. De ‘A7′ erboven geeft aan dat de jeep hoorde bij A Troop van 1st Battery.

Foto 25. We maken even een sprong in noordelijke richting. Duitse militairen bij De Dam (het talud rechts) nemen een moment rust na de hevige gevechten in de omgeving van de Weverstraat. De camera is hier naar het oosten gericht: op de achtergrond is het pand Fangmanweg 70 te zien. De officier met de leren jas kwamen we al tegen in Airborne Magazine nr.24 (p. 25).

Foto’s 26 en 27. Dezelfde groep militairen als op foto 25. De officier reikt onderscheidingen uit voor acties in de voorgaande dagen.

Rechts: Foto 36. Nadat 1st Airborne Division zich had teruggetrokken over de rivier, bleven diverse Britse militairen achter in Oos-terbeek of omgeving. Sommigen probeerden te ontsnappen door zich voor te doen als burgers. Eén van hen, hier op de foto, is Captain Barry Ingram, de commandant van de Mortar Group, Support Company, 1st Battalion, The Border Regiment. Hij werd gevangengenomen ter hoogte van de huidige Weverstraat 135.
Links: Foto 32. Bewoners van Weverstraat 139, mogelijk de familie Luimers die daar in 1944 woonde, zoeken een veilig heenkomen met hun hondje. Achter de kruidenierswinkel van de familie Boelens staan twee Duitse militairen te kijken. De schuur achter het huis staat nu achter de huidige Weverstraat 135. Zie ook Airborne Magazine nr. 24, p. 27.

OBJECTEN MEDISCHE BENODIGDHEDEN TIJDENS DE SLAG OM ARNHEM: DE DON PACK (DEEL 2 VAN 2)

In Airborne Magazine nr. 25 bespraken we de ‘sugar pack’: ransels voor het chirurgisch verzorgen van tien gewonden die als losse voorraad werden afgeworpen tijdens airborne-operaties. We sluiten het tweeluik over de medische uitrusting van Britse Airborne medics tijdens de slag af met de zogenaamde ‘don pack’: dressing packs (plunjezakken) voor de onmiddellijke verzorging van twintig slachtoffers.
— Matthijs Somford

Inhoud van de don pack.

Omdat Parachute Field Ambulances vanaf het moment dat ze waren gedropt niet de beschikking hadden over bestaande, reguliere field hospitals, moesten er voor de behandeling van gewonden eigen midden worden meegenomen. Daaronder bevonden zich grotere objecten, zoals stretch-ters, opvouwbare operatietafels en omgebouwde Jeeps voor het vervoer van drie liggende patiënten.
Voor de eerste hulp bij verwondingen aan het front droegen de medical orderlies (verplegers) een kleine ransel gevuld met voornamelijk verbanden. Voor verdere medische verzorging, vaak in handen van medical officers, waren ransels beschikbaar met een specialistischer inhoud.
Elke zak van de Denison smock, de overjas die Britse luchtlandingstroepen over het uniform droegen, was bij medisch
personeel gevuld met medische materialen. Reguliere soldaten stopten deze opbergplekken vol met persoonlijke uitrustingsstukken en munitie.
Naast deze op de persoon gedragen middelen, hadden luchtlandingstroepen de beschikking over verschillende typen ransels en kisten met medische hulpmiddelen: chirurgische ransels, een medical comforts haversack (een plunjezak met daarin thee, brandewijn en sigaretten), medical panniers (kisten in verscheidene varianten: regimental medical panniers, field surgical panniers 1 & 2, field medical panniers 1 & 2, reserve field medical panniers, field fracture panniers, gas treatment panniers en field dental outfit panniers 1, 2 & 3), een medical companion en de surgical (sugar) en dressing (don) packs.

De inhoud van de don pack bestond uit:
5 ampullen met tubunic-morfine
40 Acriflavine-tabletten
25 Phenobarbitone-tabletten
250 Sulphanilamide-tabletten
50 Mepacrine-tabletten
1 tube Lysol
1 rol Elastoplast van 3 inches breed
8 six-yard-pakketjes gaas
1 Cramer Wire 8 x 60 cm, 1 Cramer Wire 10 x 100 cm
1 blikje veiligheidsspelden (20 per blikje)
10 doses Anti-Tetanus Toxine
1 reservebatterij
20 formulieren A.F. 3118 en 3118A
1 blok vleesextract
50 sigaretten
4 pakjes samengeperste driehoekige bandages (2 per pakje)
1 four-ounces-tube paraffin molle
40 Aspirine-tabletten
25 Creta-cum-ope-tabletten
50 Sulphathiazole-tabletten
50 magnesiumsulfaattabletten
36 samengeperste bandage van 3 inches breed
1 rol zinkoxidepleister van 3 inches breed
1 pond (pak) wol
1 loodpotlood
1 zeeptablet
4 ounces verbrijzelde Sulphanilamide
12 blikjes thee, melk- en suikerpoeder
4 kaarsen
1 doosje lucifers
1 fles antigasgangreenserum
1 Webbing-ransel

Tubunic-morfineampullen zijn kant-en-klare capsules voor eenmalig gebruik bij pijnstilling. Bij de ampullen zat ook een kaartje waarop je de dosering en het moment van toedienen kon noteren; deze werden aan de patiënt bevestigd. In zijn verslag van de strijd maakte SS-Obersturmbann-führer Sepp Krafft, commandant van het bataljon dat weerstand bood tegen de oprukkende Britten op 17 september 1944, melding van de morfineampullen die zijn medisch personeel had verkregen uit de oorlogsbuit. Met name de naald die vastzat op de ampullen en die niet afgebroken hoefde te worden, zag de Duitser als een groot voordeel.
Acriflavine werd in 1912 ontworpen door de Duitse onderzoeker Paul Ehrlich (1854-1915) en is een lokale ontsmet-ter van bijvoorbeeld de huid.
Phenobarbitone (Fenorbarbital) is werkzaam tegen epilepsie en werkt ook angstonderdrukkend. De Duitser Emil Fischer (1852-1919) synthetiseerde het middel in 1904, de
firma Bayer bracht het op de markt in 1912. In het begin werd het alleen als kalmeringsmiddel ingezet, tot later bleek dat het ook kon worden gebruikt bij epileptische aandoeningen. Tegenwoordig is het gebruik voor kalmering verdrongen door benzodiazepines, zoals bijvoorbeeld temazepam en oxazepam.


Mepacrine is een middel tegen malaria, in 1932 voor het eerst geproduceerd door het Duitse Bayer. Het heeft een uitgesproken gele kleur; de pillen werden daarom vaker gebruikt om onofficiële lanyards (nestels: gevlochten erekoorden) te maken voor het 2nd Battalion, The Parachute Regiment. De lanyards werden gemaakt van parachutekoord en een nacht in water gelegd waarin mecrinetabletten

Formulier A.F. 3118A

Magnesiumsulfaat kan, opgelost in water, uitwendig worden gebruikt voor pijnlijke voeten en spierpijn, of inwendig als laxeermiddel. Het heeft een positief effect op bijvoorbeeld astma.

waren opgelost. Alhoewel dit ongeoorloofde gebruik van mi-litair-medisch materiaal kon worden bestraft, werd het eerder aangemoedigd dan ontraden.
Anti-Tetanus Toxine wordt gebruikt om infectie met de ‘straatvuilbacterie’ tetanus tegen te gaan.
Formulier A.F. 3118 en 3118A werden gebruikt om te registreren welke verwondingen een patiënt had en welke behandeling al had plaatsgevonden. Deze documenten zijn bijvoorbeeld goed te zien op de foto’s die de Duitse Kriegs-berichter Jacobsen tijdens de Slag om Arnhem maakte (zie foto’s 1 en 2). Na behandeling werden de formulieren aan de webbing of smock van de patiënt bevestigd.
Paraffin molle, zachte paraffine, in 1830 ontwikkeld door de Duitser Karl von Reichenbach (1788-1869). Het wordt gebruikt als basis voor crèmes en om de huid soepel te houden. Het kan ook dienen als brandstof voor een paraffine-brander.

Creta-cum-ope is mogelijk een antischimmelmiddel.
Sulphathiazole is een antibacterieel middel en afgeleid van Sulfanilamide (zie het artikel over de ‘sugar pack’ in Airborne Magazine nr. 25).
Antigasgangreenserum bevatte antilichamen tegen de bacterie die gasgangreen ontwikkelt. Gasgangreen staat in militaire kringen ook wel bekend als ‘trench foot’ (loop-graafvoet). Het werd gebruikt ter voorkoming of als behandeling van deze aandoening.
Het vleesextract, de sigaretten, thee, kaarsen en zeeptablet-ten waren bedoeld om, waar mogelijk, de gewonden enig comfort te bieden.
Met dank aan: Piotr Bieniewski (herkomst afbeeldingen: www.pattern37.com)
Bronnen:
• Cherry, N., Red berets and red crosses: the story of the medical services in the 1st Airborne Division in World War II (2nd ed., R.N. Sigmond Publishing, Ede 1999).
• Cole, H.N., On Wings of Healing: The Story of the Airborne Medical Services 1940-1960 (Uckfield 2009).
• Gerritsen, B., Revell, S., Cherry, N., Arnhem, a Few Vital Hours: The SS-Panzergrenadier-Ausbildungs Und Ersatz-Bataillon 16 at the Battle of Arnhem, September 1944 (R.N. Sigmond Publishing, Ede 2013).
• http://www.spanglefish.com/16parachutefieldambulance/ (geraadpleegd op 25-01-2023).
• http://pattern37.com (geraadpleegd op 25-01-2023).

Foto 1 (Gelders Archief: 1560 – 5698, Jacobsen, Public
Domain Mark 1.0 licentie).

 

Foto 2 (Gelders Archief: 1560 – 5693, Jacobsen, Public
Domain Mark 1.0 licentie)

MUSEUMCOLLECTIE GEVLUCHT OM TE VECHTEN
JOODSE VLUCHTELINGEN UIT DUITSLAND EN OOSTENRIJK TIJDENS DE SLAG OM ARNHEM

Op 10 juni 2023 opent het Airborne Museum de tentoonstelling ‘Gevlucht om te Vechten’. In deze expositie wordt het verhaal verteld van zo’n twintig Joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk die tijdens de Slag om Arnhem zij aan zij vochten met de Britse luchtlandingstroepen. In deze en de komende twee edities van Airborne Magazine zal het verhaal worden verteld van drie van deze mannen, te beginnen met Martin Lewin.
—Jory Brentjens

Martin Lewin werd in 1922 geboren in Tempelburg (het huidige Czaplinek in Polen). Hier groeide hij op met zijn zus Hannelore en zijn ouders Anni en Erich. De familie Lewin woonde al sinds de 18e eeuw in Tempelburg en het gezin van Martin draaide volop mee in het sociale leven van de stad. Anni en Erich runden een kledingzaak, terwijl Martin en zijn zus naar school gingen. Martin kende een gelukkige jeugd en had veel vrienden. Met de machtsovername door de NSDAP in 1933 kwam echter een einde aan zijn zorgeloze bestaan. Aanvankelijk leek er nog weinig aan de hand, maar na de Olympische Spelen in Berlijn in 1936 merkte hij dat zijn vrienden niet langer met hem wilden omgaan.

ARRESTATIE

In april 1938 ging Martin studeren aan een ORT-school in Berlijn. ORT-scholen waren onderwijsinstellingen van de Joodse gemeenschap waar de scholieren praktische vaardigheden aangeleerd kregen zoals timmeren, kleding maken of landbewerking. Martin hoopte dat hij met behulp van deze vaardigheden een nieuw leven kon opbouwen in het Britse mandaatgebied Palestina. Het mocht echter niet zo zijn. Op 7 november 1938 kreeg Martin bericht dat zijn vader was overleden. Samen met zijn oom keerde hij terug naar Tempelburg om bij zijn familie te zijn. Enkele uren na zijn aankomst werd hij zonder enige aanleiding opgepakt in zijn ouderlijk huis en samen met zijn oom naar een lokale gevangenis afgevoerd. De arrestatie van Martin vond plaats in de nasleep van de aanslag van de Joodse Herschel Grynszpan op de Duitse ambassademedewerker Ernst vom Rath. Deze aanslag werd door de nazi’s als voorwendsel gebruikt voor de openlijke geweldplegingen tegen de Joodse bevolking tijdens de Reichspogromnacht. Naast de aanvallen op Joodse winkels, synagogen en scholen werden ook tienduizenden Joodse mannen opgepakt.
Op 11 november 1938 werd Martin naar concentratiekamp Sachsenhausen gestuurd. Hij kon zich zijn aankomst in het kamp nog goed herinneren: “Plotseling moesten we uitstappen. Er waren SS’ers met honden die ‘Raus, Raus, Raus’ naar ons schreeuwden. […] We zaten in een soort trance en zagen

Martin Lewin in 1945 (collectie Airborne Museum).

het allemaal gebeuren. We hadden geen idee wat er aan de hand was. [.] Een hoop mensen werden geslagen, zij waren niet snel genoeg. [.] Onze hoofden werden kaalgeschoren en we kregen van die verschrikkelijke gestreepte uniformen. We werden naar de barakken gestuurd en ik werd van mijn oom gescheiden omdat ik naar de kinderbarak moest gaan.” Martin zat zes weken lang gevangen in Sachsenhausen. In deze tijd verloor hij een vijfde van zijn gewicht vanwege de om-

standigheden in het kamp. Daarnaast kreeg hij met de nodige ontberingen en mishandelingen te maken. Op 24 december 1938 kreeg hij te horen dat hij zich bij het kantoor van de kampcommandant moest melden. Martins moeder had een plek op een Kindertransport weten te regelen; op voorwaarde dat hij het land zou verlaten werd Martin vrijgelaten. ENEMY ALIEN
Op 7 februari stapte de zeventienjarige Martin in op het Berlijnse station Lehrter Bahnhof op de trein naar Den Haag, om vervolgens per boot naar Engeland af te reizen. Hij zou zijn moeder nooit meer terugzien. In Engeland kwam Martin terecht in een Londens hostel voor Joodse kinderen. Hij ging in de leer bij een horlogemaker en probeerde zijn leven weer op te bouwen. De uitbraak van de Tweede Wereldoorlog gooide echter roet in het eten.
Op 3 september 1939 verklaarde Groot-Brittannië de oorlog aan nazi-Duitsland. Met deze stap werden alle Duitsers en Oostenrijkers op het eiland in één klap ‘enemy aliens’: vreemdelingen uit een land waar Groot-Brittannië mee in een staat van oorlog verkeerde. Om zich ervan te verzekeren dat er zich geen spionnen of saboteurs onder deze groep mensen bevonden, lichtten tribunalen alle enemy aliens door. Martin moest op 6 oktober 1939 voor het tribunaal verschijnen. Hij werd als betrouwbaar gezien en daarmee vrijgesteld van internering en zekere beperkende maatregelen die aan deze groep ‘vreemdelingen’ konden worden opgelegd. Zijn vrijheid was echter niet van lange duur. Na de verovering van West-Europa nam de angst voor een Duitse invasie nieuwe hoogtes aan in Groot-Brittannië. De Britse overheid wilde geen enkel risico nemen en besloot alle enemy aliens te interneren. Op deze wijze kwam Martin terecht in een interneringskamp op het Isle of Man.
De beslissing om alle enemy aliens te interneren, ongeacht hun achtergrond, was vanaf het eerste moment controversieel. Al tegen het einde van juli publiceerde de Britse overheid een ‘white paper’, een uitvoerige circulaire, waarin categorieën van mensen werden aangeduid die uit de interneringskampen konden worden vrijgelaten. Eén manier om vrij te komen was om in dienst te gaan bij het Auxiliary Military Pioneer Corps (hulptroepen met lichte genieta-ken). Via deze weg wist ook Martin het interneringskamp te verlaten. De Britse overheid vertrouwde de vluchtelingen uit nazi-Duitsland nog steeds niet volledig en koos er daarom voor alleen het Pioneer Corps (gevormd in 1940) voor hen open te stellen; leden van dit korps waren namelijk niet bewapend. Pas in april 1943 werden gewapende eenheden ook opengesteld voor enemy aliens. Martin maakte dankbaar van de gelegenheid gebruik en sloot zich aan bij 21st Independent Parachute Company (pathfinders).

Emma Hartwich, Martins grootmoeder, en Erich Lewin vóór de oorlog in Karlsbad in het huidige Tsjechië (via Airborne Museum).

MARKET-GARDEN

Met 21st Company diende Martin in Noord-Afrika en in Italië voordat hij tijdens operatie Market-Garden in actie kwam.
Het had niet veel gescheeld of Martin had Arnhem nooit bereikt. Op 19 september 1943 was Martin op patrouille in Italië toen hij door een Duits machinegeweer onder vuur werd genomen. Hij werd in zijn zij getroffen en moest zwaargewond naar een ziekenhuis in Bari worden afgevoerd voor een longoperatie. Na een paar weken herstel was hij fit genoeg om zich weer bij zijn eenheid te voegen. Samen met hen keerde hij tegen het einde van 1943 naar Engeland terug.
Na enkele frustrerende maanden in Engeland werden Martin en de rest van 21st Company tijdens Market-Garden voor het eerst in hun beoogde rol als pathfinders ingezet. Martin was onderdeel van 3rd Platoon en markeerde op 17 september landing zone ‘S’. Een dag later kwam hij opnieuw in actie, ditmaal op drop zone ‘Y’ op de Ginkelse heide. In de daaropvolgende dagen sloeg Martin, samen met de rest van de compagnie, Duitse aanvallen af, eerst in het noorden van de perimeter en later vanuit huizen langs de Utrechtseweg. Martin kwam de Slag om Arnhem ongeschonden door en wist zich uiteindelijk met de restanten van de Britse luchtlandingstroepen over de Rijn terug te trekken.
Na Market-Garden kwam Martin nog in actie in Noorwegen tijdens operatie Doomsday (een actie die tot doel had om de Duitse overgave ordelijk te laten verlopen — 1st Airborne Division was één van de geallieerde eenheden die hieraan deelnam) voordat hij in 1946 het leger verliet. Hij trouwde met Irene Ohrstein, die ook via een Kindertransport naar Engeland was gekomen. Het stel emigreerde naar Amerika. Ze kregen daar drie kinderen.
Martins familie had ook geprobeerd nazi-Duitsland te ontvluchten. Hun verhalen kenden echter geen goed einde. Martins moeder wist Shanghai te bereiken, maar stierf voordat de oorlog voorbij was. Martins zus Hannelore en haar echtgenoot wilden naar Zuid-Amerika gaan, maar slaagden hier niet in. Nadat haar man naar een concentratiekamp was afgevoerd pleegde Hannelore zelfmoord.

MINISTORY 142 VERBINDINGEN TIJDENS OPERATIE MARKET-GARDEN

Waren de voor operatie Market-Garden bij Arnhem gebruikte radio’s geleverd met de verkeerde kristallen? Maakte het beboste en bebouwde terrein het gebruik van de radioverbindingen onmogelijk? Waren de afstanden van de landingsplaatsen ten westen van Oos-terbeek naar de brug in Arnhem te groot voor de beschikbare apparatuur? En waren deze falende verbindingen een belangrijke oorzaak van het mislukken van de operatie? Deze vragen stelden de broers Yorick en Joey Post samen met Rien van Oort aan het begin van hun lezing in het Airborne Museum op 11 november 2022. Vijftig belangstellenden waren naar het museum gekomen om het antwoord te horen en daarnaast een aantal originele, door de Britten gebruikte radiosets van dichtbij te aanschouwen.
— Otto van Wiggen, met medewerking van Yorick en Joey Post, Rien van Oort en Luuk Buist. Bewerking: Jurriën de Jong

De claim dat falende verbindingen de belangrijkste reden voor het mislukken van Market-Garden zouden zijn geweest kan voor het grootste deel worden toegeschreven aan de commandant van de 1st Airborne Division, Major-General Roy Urquhart, die in zijn boek Arnhem (London 1958) over de slag stelde dat “radio communications were a complete failure and the radio sets were inadequate for the purpose, and their effectiveness was further limited by the sandy, heavily-wooded terrain”. Cornelius Ryan nam deze uitspraken over in zijn in 1974 gepubliceerde boek A Bridge Too Far (Londen 1974). Urquharts
woorden werden drie jaar later nog eens versterkt met het uitkomen van de film die op het boek gebaseerd was en waarvoor de voormalige ‘General Officer Commanding’ van 1st Airborne een prominente adviseursrol vervulde. Zo is zijn zienswijze in het publieke geheugen terecht gekomen en nooit meer weggegaan.
Om de uitspraken van Urquhart op de juiste waarde te schatten, is het goed de organisatie en de uitrusting van de verbindingstroepen van 1st Airborne Division eens nader te bekijken. Dat doen we hieronder als eerste. Vervolgens zullen we ingegaan op drie sprekende voorbeelden uit Market-Garden van mislukte en geslaagde pogingen van
divisieonderdelen om contact te maken met elkaar of met andere geallieerde eenheden ten zuiden van hen.

Vlnr: Joey Post, Rien van Oort, Yorick Post en Luuk Buist (Arjan Vrieze Photography).

VERBINDINGEN BINNEN 1ST AIRBORNE DIVISION

De 348 mannen van het 1st Airborne Division Signals Regiment waren verantwoordelijk voor het onderhouden van de radioverbindingen van het hoofdkwartier van de divisie met de ondergeschikte elementen. Daaronder vielen niet alleen 1st en 4th Parachute Brigades en de 1st Airlanding Brigade, maar ook de 21st Independent Parachute Company en het hoofdkwartier van de aan de divisie toegevoegde

De eenheden van de 1st Airborne maakten gebruik van verschillende (radio)verbindingssystemen. Zo was er het zogenaamde model No. 76: een hogefrequentieverbinding met Engeland door middel van telegrafie. Het model No. 19HP was een relatief krachtige radio met een groot bereik


Type Afstand Statisch/ mobiel Soort Antenne Sterkte Frequentie
No. 38 0,75 miles Te voet Spraak Staaf 0.2 watt 7,3-9 Mhz
No. 18 3 miles Te voet Spraak Staaf 0.25 watt 6-9 Mhz
No. 68P 3 miles Te voet Spraak Staaf 0.25 watt 1,75-2,9 Mhz
No. 22 5 miles Jeep Spraak Staaf 1 watt 2-8 Mhz
No. 46 8 miles Te voet Spraak Staaf 1 watt 3,4-9,1 Mhz
No. 19HP 25 miles Jeep Spraak Staaf 18 watt 2-8 Mhz
No. 76 300 miles Statisch Morse 110ft wire 9 watt 2-12 Mhz

Overzicht van de tijdens Market-Garden ingezette radioverbindingsapparatuur van 1st Airborne Division (Luuk Buist).
eenheden van de Royal Artillery. Tijdens de operatie sneuvelden 28 mannen van de verbindingseenheid. Aan het einde van de slag konden 149 worden geëvacueerd, maar de overige 171 ‘signalmen’ raakten, al dan niet gewond, in gevangenschap.

Kaart 1. Het bereik van de No. 68P- en No. 22-radio’s, respectievelijk maximaal drie en vijf mijl, vanaf landing zone ‘Z’ bij Wolfheze (Luuk Buist).

Kaart 2. De drie opmarsroutes van de brigade, met de posities van Urquhart, Lathbury en Gough / Hibbert, namiddag en avond 17 september 1944 (Luuk Buist).

die door de artillerie werd gebruikt. De divisie beschikte over slechts twee sets, bedoeld om vuuraanvragen te doen bij de artillerie-eenheden van het Britse XXX Corps, wanneer die Arnhem zouden zijn genaderd. De No. 18 en No. 38-ra-dio’s waren draagbare sets met een beperkt zendvermogen van 0,20 tot 0,25 Watt. Deze radio’s konden een afstand van tussen 1,5 en maximaal vier kilometer overbruggen en waren daardoor alleen geschikt voor het compagniesniveau.
Voor de communicatie van het divisiehoofdkwartier naar de brigades, en van de brigades naar de bataljons, waren radio’s van model No. 22 en No. 68P beschikbaar. De signalmen wisten vóór de operatie al dat ze met de radio’s een in het gunstigste geval een beperkt bereik zouden hebben van respectievelijk acht en 4,8 kilometer. Duidelijk was dus dat ze vanaf de eerste locatie van de commandopost van de divisie (zie de horizontale gele lijn op kaart 1, vanaf landing zone ‘Z’, helemaal links) onvoldoende bereik hadden om eenheden bij de brug in Arnhem te kunnen bereiken. Zelfs als de omstandigheden gunstig waren, zou het nodig zijn na de landing de commandopost van de divisie en die van de brigades te verplaatsen, om zo dichter bij het beoogde bruggenhoofd in Arnhem te komen – dit was en is overigens geen ongebruikelijke gang van zaken binnen een parachutisteneenheid die zich na de landing primair richt op het in het bezit houden van het zogenaamde ‘airhead’
(bruggenhoofd). In het geval van 1st Airborne zou deze airhead worden gevormd door de gestippelde blauwe halve cirkel rond Arnhem (het rechterdeel op kaart 1).
Van de No. 68P- en No. 22-radio’s was bekend dat het effectieve bereik nadelig werd beïnvloed door bossen, stedelijke bebouwing, maar bijvoorbeeld ook van ijzer in de grond. De technische eigenschappen van de radio’s maakten het al dan niet maken van verbinding niet onmogelijk, maar wel complex – denk alleen al aan het voortdurend bijstellen van de frequentie en de antenne van de No. 22-set (zie ook het blauwe kader op bladzijde 27 voor nadere uitleg). Dit probleem deed zich ook iedere keer voor als er, uit beveiligingsoverwegingen, op gezette tijden van frequentie moest worden gewisseld. Het vermogen om verbinding te kunnen maken met deze radiosystemen was dan ook in belangrijke mate afhankelijk van het opleidingsniveau van de bedienaars en de mate waarin er met deze systemen geoefend was.
Laten we nu eens kijken, aan de hand van enkele voorbeelden uit operatie Market-Garden, met welk radiosyste-men wel of geen verbinding werd gemaakt tijdens de gevechtshandelingen, en wat voor invloeden hierbij een rol hebben gespeeld. We pakken de draad op aan het einde van de middag van 17 september.

Voorbeeld 1: de opmars van de 1st Parachute Brigade op zondagmiddag 17 september
Direct na de landing van de eerste lift op zondagmiddag beginnen de drie bataljons van 1st Parachute Brigade om 15.30u aan hun opmars naar de brug. De commandopost van de brigade, onder leiding van Brigadier Gerald Lath-bury, verplaatst zich in dezelfde colonne als 2nd Parachute Battalion: over de zuidelijke route (aangeduid met ‘Lion’), het dichtste bij de Rijn. Lathbury vertrekt een uur na het bataljon (zie de onderste blauwe lijn op kaart 2), in een jeep die met een No. 22-radio is uitgerust. In eerste instantie neemt hij de route van 2nd Battalion, maar zodra hij ziet dat de opmars voorspoedig verloopt, gaat hij met zijn jeep terug naar het begin van de Utrechtseweg. Daar komt hij terecht in de colonne van 3rd Parachute Battalion. Hij is nog steeds bij dit bataljon wanneer de voorste troepen van de eenheid om 17.30u op de kruising van de Wolfhezerweg en de Utrechtseweg gevechtscontact maken.
Conform het plan namen de drie bataljons van 1st Airlanding Brigade intussen posities in rond de drie drop en landing zones (DZ’s / LZ’s) om de landingen van de tweede lift op maandag 18 september te beveiligen. Brigadier Pip
Hicks heeft zijn commandopost ingericht net ten noorden van de spoorlijn Utrecht-Arnhem op LZ ‘S’. Dat is nog geen 1.200 meter ten noorden van het hoofdkwartier van divisiecommandant Urquhart. Deze besluit om 17.30u contact op te nemen met Hicks. Hij neemt een jeep mee met daarin een No. 22-radio, zijn radiobedienaar Corporal Warford en de commandant van de divisie-artillerie, Lieutenant-Colonel Loder-Symonds. Urquhart verzuimt zijn chef-staf, Lieutenant-Colonel Charles Mackenzie, te melden waar hij heen gaat, hoe laat hij denkt terug te zijn en hoe ze hem tijdens zijn afwezigheid kunnen bereiken.
Op de commandopost van Hicks aangekomen hoort hij dat Hicks vertrokken is naar zijn bataljonscommandanten. Bij toeval hoort hij het gerucht dat de jeeps van het Reconnaissance (afgekort tot Recce) Squadron slechts gedeeltelijk zijn aangekomen. Het feit dat deze verkenningseenheid daardoor mogelijk niet in staat zal zijn om volgens plan met een verrassingsaanval de verkeersbrug in Arnhem te bezetten, maakt hem ongerust. Hij probeert via de radio contact op te nemen met de commandant van het Recce Squadron, Major Freddy Gough. Wat Urquhart zich niet realiseert is dat hij, conform het plan dat hij zelf heeft opgesteld, deze troepen onder bevel heeft gesteld van 1st Parachute Brigade.

Kaart 3. De posities van 3rd Battery, Royal Artillery, ten opzichte van de verkeersbrug in Arnhem, vanaf 18 september (Luuk Buist).

WIRELESS SET NO. 22
Het divisiehoofdkwartier in Hartenstein gebruikte hoofdzakelijk de Wireless Set (WS) no. 22 om met de brigades te communiceren. Deze radio’s waren in een jeep gemonteerd, de zogenaamde ‘rovers’, of werden met een handkar vervoerd. De bediening was in handen van twee signallers van het 1st Airborne Signals Regiment die onderdeel uitmaakten van één van de brigades of van de zelfstandige eenheden van de brigade.
De 22-set werd voornamelijk ingezet voor het ‘divisional command net’. Daarnaast beschikte de divisiecomman-dant en elke brigadecommandant over een eigen ‘rover’. Die van de brigadecommandanten maakten gebruik van hun eigen ‘brigade command nets’ en waren dus niet aangesloten op het ‘divisional command net’. De verbindingen van de Commander Royal Artillery naar het Light Regiment (en binnen dit regiment naar de verschillende artilleriebatterijen) en de Brigade Forward Observers verliepen ook via 22-sets.
Het bereik van de WS no. 22 bedroeg gemiddeld vijf mijl bij spraakberichten en twintig mijl voor morsecodes. Vergeleken met de compactere, draagbare (handheld) WS no. 68P, die gemiddeld drie mijl kon overbruggen, was het bereik dus wat groter. Werd in plaats van de standaard 12 ft-antenne een 34 ft-antenne gemonteerd, dan werd de communicatieactieradius verdubbeld. Dit had echter wat nadelen: het voertuig moest stilstaan en een goede aarding met de grond was nodig. Voor de voeding werden natte accu’s gebruikt, in combinatie met generatoren in de jeeps.

Het Squadron zit dus niet op het divisienet, maar op het radionet van deze brigade. Ongeduldig geworden van deze tegenslagen en het feit dat hij Gough niet via de radio kan bereiken, besluit hij met zijn jeep naar het zuiden te rijden (de onderste rode lijn op kaart 2) om persoonlijk 2nd en 3rd Battalion tot nog meer spoed aan te zetten. Voordat hij wegrijdt, geeft Urquhart de commandopost van 1st Airlanding Brigade opdracht om Gough te informeren dat deze zich bij hem moet melden. Waar en op welke wijze blijft onduidelijk.
Tijdens het rijden laat hij Corporal Warford de frequentie van Recce Squadron op de No. 22-radio instellen om Gough op diens eigen net te kunnen oproepen. Zonder resultaat. Daardoor heeft hij met niemand meer een werkende radioverbinding. Rond 18.00u komt hij in de buurt van Oosterbeek-Laag in de colonne van 2nd Battalion terecht. Daar maakt hij fysiek contact met Major Tony Hibbert, stafofficier van 1st Parachute Brigade. Geïrriteerd geraakt door het feit dat die hem niet kan vertellen waar Brigadier

Foto: Jan Poortman, https://www.pa3esy.nl

De radio woog ongeveer acht kilo.
Voor de communicatie in het veld waren twee radiobanden beschikbaar: 2.5 tot 4.5 MHz en 4.5 tot 8 MHz. De eerste band, met een golflengte van 150 meter, gebruikte een grondgolf voor het radiosignaal. De tweede ging met een directe golf door de lucht. In tegenstelling tot wat soms wordt gedacht, zaten er geen kristallen in de 22-set en was het dus mogelijk iedere willekeurige frequentie te kiezen.
Om verbinding te maken moest aan beide kanten van het communicatiekanaal de juiste frequentie worden ingesteld. Bij iedere verandering van frequentie diende de signaller de antenne opnieuw af te stellen, anders werd het radiosignaal verzwakt. Ook voor de grondgolf was een goede verbinding met de aarde belangrijk; ging deze tijdens het rijden verloren, dan volgde weer een bijstelling van de antenne. Daarbij was het bereik van de grondgolf sterk afhankelijk van de ondergrond/oppervlakte: zeewater was het beste, droge zandgrond was veel slechter voor de communicatie.
Lathbury op dat moment is, rijdt Urquhart dezelfde route terug naar het begin van de marsroute van 3rd Battalion. Rond 18.30u treft hij Lathbury bij toeval, op het moment dat zij beiden bij de kruising met de Wolfhezerweg onder Duits mortiervuur komen. Urquhart en Lathbury besluiten om bij elkaar te blijven en de opmarsroute van 3rd Battalion te volgen (de middelste rode lijn op kaart 2).
In de tussentijd heeft Major Gough via de commandopost van 1st Airlanding Brigade begrepen dat Urquhart naar hem op zoek is. Eén van zijn pelotons is op de noordelijke opmarsroute in gevecht geraakt met eenheden van het Bataillon Krafft. In plaats van met de rest van zijn Recce Squadron de vijandelijke opstellingen te omtrekken, om toch zo snel mogelijk met de jeeps bij de brug in Arnhem te komen, laat hij zijn eenheid onder leiding van zijn plaatsvervanger achter. Via de opmarsroute van 2nd Battalion (de onderste gele lijn op kaart 2) gaat hij in zijn jeep op zoek naar Urquhart. Ironisch gezien slaagt hij er niet in deze te vinden, maar is hij in de loop van de avond wel de

enige van het Recce Squadron die samen met dit bataljon de verkeersbrug in Arnhem weet te bereiken.
Om 20.30u slaagt stafofficier Hibbert van 1st Parachute Brigade er in om via de No. 22-set contact op te nemen met zijn brigadecommandant Lathbury. Hibbert heeft met 2nd Battalion de verkeersbrug bereikt. Als Hibbert van Lathbury hoort dat deze zich in het midden van Ooster-beek bij 3rd Battalion bevindt, adviseert hij zijn commandant direct met dat bataljon op te rukken over dezelfde route als 2nd Battalion. Lathbury geeft 3rd Battalion echter opdracht halt te laten houden voor de nacht. Lathbury en Urquhart brengen samen de nacht door bij dit bataljon.
De situatie is er niet overzichtelijker op geworden, nadat er door het divisiehoofdkwartier om 20.00u besloten is de standaardfrequenties te wisselen. Het helpt ook niet dat om 20.30u de commandopost wordt verplaatst van de bosrand ten westen van Wolfheze naar de gliders in het open veld. Om 23.00u is die nieuw locatie ingenomen en in bedrijf. Van daaruit wordt geprobeerd radiocontact met de brigades te maken. Men krijgt 1st Airlanding Brigade wel aan de lijn, maar dat lukt niet met 1st Parachute Brigade of Urquhart, ondanks dat de afstand in beide gevallen nog geen vijf kilometer bedraagt. Waarschijnlijk was bij de brigade noch de bevelhebber bekend dat de frequenties waren veranderd.
Voorbeeld 2: een waarnemer bij de verkeersbrug heeft contact met de artillerie bij Wolfheze
Op 18 september slaagt artilleriewaarnemer Bombardier Leo Hall er in om vanuit de zolder van één van de huizen in het bruggenhoofd van 2nd Battalion bij de verkeersbrug in Arnhem, via een No. 22-radio contact te maken de 3rd Battery van het 1st Airlanding Light Regiment. 3rd Battery bevindt zich op dat moment in de omgeving van Wolfhe-ze, op acht kilometer van de brug. Hall maakt daarvoor gebruik van een staafantenne, die hij door het dak van het huis weet te steken. Hoewel er zich tussen Arnhem en Wolfheze uitgestrekte bossen en de nodige bebouwing bevinden, lukt het hem toch contact te maken. Hij gebruikt daarbij de No. 22-set om te zenden en een No. 68-radio om te ontvangen, waardoor hij minder last heeft van de hevige ruis waarvan diverse radioposten rond de brug op dat moment hinder ondervinden. Als 3rd Battery later naar een nieuwe locatie wordt verplaatst, langs de Benedendorpsweg in Oosterbeek-Laag, wordt het nog eenvoudiger om vanaf het bruggenhoofd bij de verkeersbrug contact te maken. Tijdens de gevechten rond de noordelijke oprit van de brug zijn de waarnemers van de Royal Artillery in dat bruggen-hoofdje daardoor in staat om een groot aantal vuurmissies aan te vragen.
Voorbeeld 3: vanuit Oosterbeek wordt contact gemaakt met XXX Corps bij Nijmegen
Op donderdagmorgen 21 september zijn de overgebleven eenheden van 1st Airborne Division teruggedrongen in een
smalle perimeter bij Oosterbeek. De bevelhebber van de divisie-artillerie, Lieutenant-Colonel Loder-Symonds, is op dat moment bij de No. 1 Forward Observation Unit, die een verbinding tot stand probeert te brengen met de artil-lerie-eenheden van XXX Corps. Hij is er getuige van dat ze met een model No. 22-set verbinding weten te maken met het 64th Medium Regiment, Royal Artillery in Nijmegen. 211 Battery van dat regiment staat even ten westen van het Maas-Waalkanaal opgesteld (in de huidige wijken Lank-forst en Meijhorst), hemelsbreed zo’n negentien kilometer van Oosterbeek. Omdat de door de Airbornes gebruikte roepnaam onbekend is voor het 64th Medium Regiment moet eerst hun identiteit worden vastgesteld. Loder-Symonds kent toevallig de Regimental Adjudant van deze ar-tillerie-eenheid. Door elkaar een aantal persoonlijke vragen te stellen, wordt een alternatieve authenticatiewijze gevonden. Het war diary van het 64th vermeldt hierover: “Station calling itself PSC asked to come in on the Regimental net. Identified itself as ‘people you are trying to meet’. Asked urgently for arty [artillery] spt [support]. Identity firmly established by knowledge of mutual acquaintance between Adjutant, Capt. D.W SCRIMGEOUR, MBE, RA, and Sunray of station PSC, now realised to be CRA [Commander Royall Artillery] 1 Br. Airborne Div. CO satisfied as to genuineness of identity and gave permission for regt to spt as soon as ready. CO to HQ 30 Corps to make a report about these circumstances.”
Vanaf dat moment wordt het contact overgenomen door een No. 19HP-set van de Commander Royal Artillery en kan de Britse verdediging in de perimeter rekenen op de vuursteun van de artillerie in Nijmegen.

SLOTSOM

Het waren niet verkeerd geleverde kristallen, zoals Urquhart stelde, maar het onvermogen om bij de planning rekening te houden met de beperkingen en mogelijkheden van de ingedeelde radio’s die zorgden voor sporadisch falende Britse verbindingen tijdens de slag. Niet één van de bij Arnhem gebruikte radiomodellen bedoeld voor het grond-gevecht maakte gebruik van kristallen. Alleen de radio’s van de Air Signals Support Unit, die verantwoordelijk was voor de grond-luchtcoördinatie, waren hiermee uitgerust.
Dat de officieren van de Royal Signals vóór de start van de operatie wisten dat er problemen zouden kunnen ontstaan met de verbindingen door het vochtige en beboste terrein, maar dat niet kenbaar durfden te maken, zoals in de film A Bridge Too Far werd gesuggereerd, kan niet worden bevestigd. Uit de hierboven geschetste voorbeelden blijkt in ieder geval dat het terrein rond Arnhem slechts een beperkte nadelige invloed op het bereik van de radio’s had.
Daarentegen leidde het trainingspeil van de ingedeelde signalmen wel tot problemen. De verbindingstroepen van de artillerie-eenheden van 1st Airborne Division, die voorafgaand aan de operatie veelvuldig met de radio’s hadden ge-

Kaart 4 en afbeeldingen: contact met het 64th Medium Regiment in Nijmegen (Luuk Buist).

oefend, bleken veel beter in staat om verbinding te maken dan de signalmen van de bataljons- en brigadestaven.
Deze conclusies zijn niet nieuw. In 1984 al probeerde Lewis Golden, die zelf als verbindingsman had gediend bij Arnhem, met zijn boek Echoes From Arnhem (Londen 1984) het door Urquhart geschetste beeld te rectificeren. Hij legde de nadruk op de onkunde en het onvermogen van de verantwoordelijken om de planning van de operatie af te stemmen op de capaciteiten van het verbindingssysteem. Zo constateerde hij dat “If signals had failed it was through a misuse of signals”.
Ook John Greenacre, een majoor in het Britse leger, kwam in een artikel uit 2004 (‘Assessing the Reasons for Failure: 1st British Airborne Division Signal Communications during Operation ‘Market Garden”, Defence Studies, 4:3, pp. 283-308) tot dezelfde conclusies als Golden: “Urquhart himself may have been partially responsible for initiating the myth. While the battle was still underway he declared that radio communications were ‘a complete failure’ and that the ‘radio sets were inadequate for the purpose, and that their effectiveness was to be further limited by the sandy, heavily-wooded terrain’. Both comments were substantially untrue’”. Greenacre baseerde zijn conclusies op nieuw onderzoek, waarbij onder andere het bereik van verschillende radio’s was gemodelleerd. “However the radio modelling No. 22 Set referred to during this article and firsthand accounts prove that the equipment, when cor
rectly and skilfully operated was adequate for the task, if only marginally at times.” De boodschap van Golden en Greenacre heeft het beeld, zoals door Urquhart uitgedragen, echter nog niet kunnen overstemmen.
Over de drie sprekers van de lezing op 11 november 2022, allen VVAM-leden van het eerste uur:
• Rien van Oort heeft van het onderwerp zijn werk en hobby gemaakt. Hij is momenteel werkzaam in de radiotechniek en al jaren radio zendamateur in Arnhem en omstreken.
• De broers Yorick en Joey Post zijn opgegroeid in Door-werth en zijn beiden werkzaam als officier bij de Koninklijke Landmacht. Yorick als majoor bij de Verbindingsdienst, waar hij momenteel commandant van een verbindingscompagnie is. Eerder was hij de stafofficier Verbindingen in de brigadestaf van 11 Luchtmobiele Brigade en vanuit deze achtergrond nauw betrokken bij het onderwerp. Joey is kapitein bij het Wapen der Artillerie en werkzaam bij 17 Pantserinfanteriebataljon in Oirschot. Als voormalig Forward Air Controller is hij daar nu verantwoordelijk voor het integreren van de vuursteun en luchtsteun binnen het operationele optreden van dit bataljon.

PERSOONLIJK SURGEON, TEACHER, HUMANIST
CAPTAIN ALEXANDER WILLIAM LIPMANN KESSEL (1914-1986)

De naam Lipmann Kessel is al vaker gevallen in Airborne Magazine. Dat hij als lid van het medisch team van 1st Airborne Division in Arnhem terecht kwam tijdens operatie Market-Garden is bekend. Maar wie was deze intrigerende man?
— Matthijs Somford

Alexander William Lipmann Kessel werd op 19 december 1914 geboren in Pretoria. Zijn ouders waren Joodse immigranten die zich aan het begin van de 20e eeuw vestigden in Zuid-Afrika. Zijn vader, Moses, kwam uit Litouwen. Zijn moeder, Gertruda, was van Duitse komaf. Alexander studeerde aan de universiteit van Witwatersrand in Johannesburg. Daarna verhuisde hij naar Londen, waar hij geneeskunde ging studeren in St. Mary’s Hospital in Paddington. Zijn artsenbul verkreeg bij in 1937. In maart van 1943 werd hij opgeroepen voor het leger om te dienen bij het Royal Army Medical Corps (RAMC). Vanaf die tijd besloot hij zich Lipmann Kessel te gaan noemen. Lipmann werd zijn voornaam, door vrienden al snel liefkozend afgekort tot ‘Lippy’.

ITALIË

Na zijn basistraining op Ringway, de ‘Airborneschool’, in september 1942 meldde hij zich vrijwillig bij de Airborne Forces. Lipmann werd Section Officer van het 16th Parachute Field Ambulance, RAMC, in december 1942. De eenheid was gestationeerd in Noord-Afrika als onderdeel van de 1st Parachute Brigade. In het begin van 1943 nam

‘Record of Surgical oprations performed’ waarin Lip-mann Kessel zijn uitgevoerde behandelingen noteerde in Noord-Afrika (Gelders Archief: 1604 – 622).

Lipmann Kessel tijdens zijn diensttijd (Familie Kessel).

hij het commando over van No. 3 Section en bereikte de graad van Captain, om vervolgens in maart 1943 te worden gepromoveerd van General Duties Medical Officer naar Graded Surgeon. Hij kreeg de leiding over één van de twee Parachute Surgical Teams. Het andere team werd geleid door Major Cedric James Longland. Deze twee chirurgen zouden de 16th (Parachute) Field Ambulance (PFA) tot het einde van de Slag om Arnhem in 1944 blijven leiden.

16th Parachute Field Ambulance vlak vóór Market-Garden. De foto is genomen vóór Culverthorpe Hall in Lincolnshire. Een aantal mannen is geïdentificeerd. Achterste rij – 5e, 9e en 10e van links: Private Mumford, Major Cedric Longland en Sergeant Albert Victor Tennuci. Voorste rij – 1e en 3e van links: Private John Butcher en Captain Alexander Lipmann-Kessel (Museum of Military Medicine, Aldershot Engeland).

De eerste inzet waaraan Lippy zou deelnemen was Operation Fustian, de luchtlandingen ter ondersteuning van de inname van Sicilië in juli 1943. De brigade waar hij onderdeel van uitmaakte had tot taak Primisole Bridge ten zuiden van de plaats Catania in te nemen. Onderweg naar het eiland werden de vliegtuigen van 1st Airborne Division onder vuur genomen door afweergeschut. Op de drop zone (DZ) kwamen de toestellen onder vuur van machinegeweren te liggen.
Toen het moment kwam om te springen weigerde één van de mannen uit de stick van Lipmann het toestel te verlaten, waardoor vier mannen, waaronder Lippy, zich genoodzaakt zagen met het beschadigde vliegtuig terug te keren naar de basis. De soldaat die niet gesprongen had werd ingerekend door de Military Police en Lippy bleef samen met de anderen aan de grond, ver van de gevechtshandelingen bij Catania.
Na dienst te hebben gedaan in Italië, keerde Lippy met de rest van 1st Airborne terug naar Engeland. De hoop was dat de divisie zou worden ingezet bij de invasie van Nor-mandië, maar deze taak ging naar 6th Airborne Division.

AFRIKAANS

1st Airborne Division zou pas weer in actie komen tijdens Market-Garden. Het plan was dat de 16th PFA na landing op 17 september z’n intrek zou nemen in het St. Elisabeths Gasthuis, ongeveer anderhalve kilometer westelijk van de Rijnbrug in Arnhem. Na een vlucht over de Noordzee,
waarbij Lippy luchtziek werd, sprong hij boven drop zone X, westelijk van Wolfheze. De drop bleef dit keer zonder problemen.
16th PFA kwam in het kielzog van het 2nd Parachute Ba-tallion, dat via de Lion-opmarsroute naar Arnhem optrok, op de avond van de 17e volgens plan aan bij het Gasthuis. Met de veronderstelling dat Afrikaans erg leek op het Nederlands stelde Lippy zichzelf en zijn team voor in die taal. De Nederlanders keken echter verschrikt en vonden de klanken meer lijken op Duits en de aanwezige dokter Hengel verzocht hem voortaan Engels te praten. Ze kregen de beschikking over de medische afdelingen en de operatiekamers. Lippy nam de eerste dienst en begon meteen met het verzorgen van de gewonden. Dit zou meteen al de hele nacht doorgaan. De volgende ochtend nam het team van Major Longland de taken van Lipmanns team over.
Op 18 september viel het St. Elisabeths Gasthuis in handen van de Duitsers. Met uitzondering van de twee chirurgische teams belandde iedereen van de medische eenheid die dag al in krijgsgevangenschap.
Nadat het ziekenhuis een aantal keer van hand wisselde, namen de Duitsers het complex enkele dagen later over voor de resterende duur van de slag. De aanwezige burgers werden op de 20e geëvacueerd naar het Diaconessenhuis.

De Rode Kruisarmband die Lipmann Kessel tijdens de Slag om Arnhem droeg (collectie Airborne Museum).

FORTY YEARS

Het officiële bericht aan de moeder van Kessel dat hij werd vermist (‘missing in action’ – MIA). Dit bericht volgde op en eerder telegram in december waarin stond dat hij krijgsgevangene (‘prisoner of war’ – POW) was. Blijkbaar veranderde zijn status naar MIA nadat zijn ontsnapping bekend werd (Familie Kessel).

Lippy’s naam en faam van latere jaren kwamen vooral voort uit de behandeling van Brigadier ‘Shan’ Hackett, de com-mandant van 4th Parachute Brigade, tijdens de laatste dagen van de slag. Hackett werd, onder de schuilnaam Corporal Hayter, tijdens een staakt-het-vuren op 24 september van Hartenstein naar het St. Elisabeths Gasthuis gebracht met een wond in zijn buik. Een Duitse arts zou bij de aanblik van zijn verwondingen hebben gezegd “Bauchschuss oder Kopfschuss – Spritzen”. Hiermee bedoelde hij waarschijnlijk dat een operatie zinloos was bij een hoofd- of buikwond, en voor enige comfort wel morfine kon worden gespoten, maar dat de patiënt beter kon worden gelaten voor wat hij was. Lippy besloot echter meteen te opereren. Hierbij verwijderde hij een metaalsplinter van vijf vierkante centimeter uit het lichaam van de brigadier en behandelde hij twaalf gaten in Hacketts darmen. Laatstgenoemde zou later schrijven dat hij “forty years of his life” te danken had aan Lipmann Kessel”. Uiteindelijk zouden het er zelfs 57 worden.

Lippy bleef in het St. Elisabeths Gasthuis tot en met 13 oktober, het moment dat iedereen naar het Airborne Hospital in Apeldoorn werd verplaatst. Hij had tot dan toe 96 operaties verricht. Op 16 oktober ontsnapte Lipmann uit het ziekenhuis. In Elspeet kwam hij terecht bij dokter Kruimel, een orthopedisch chirurg die hem ondersteunde bij verdere ontsnappingsplannen. Deze pogingen zouden al snel vaste vorm krijgen met operatie Pegasus I, de succesvolle Rijn-oversteek met overlevenden van de Slag om Arnhem in de nacht van 22-23 oktober. Lippy zou echter geen onderdeel uitmaken van deze uitbraak. Wel nam hij deel aan Pegasus II in november, maar deze nieuwe ontsnappingspoging werd doorzien en mislukte waarna Lippy weer moest onderduiken. Na een aantal omzwervingen kwam hij terecht in de Biesbosch, om van daaruit in februari 1945 terug te keren naar de geallieerde linies.
Hij bleef in het leger, nam deel aan de bevrijding van krijgsgevangenen- en concentratiekamp Ber-gen-Belsen en werd uiteindelijk gepromoveerd tot Major.
OP TIJD
Na de oorlog zou hij een carrière starten als orthopedisch chirurg, met schouderproble-men als specialisatie. Ook was hij de clubarts van Fulham Football Club en Chelsea FC.
Lippy trouwde drie keer. Met zijn tweede vrouw Mary Oughton kreeg hij twee zoons (David werd geboren in 1947, Paul in 1948). Met zijn laatste vrouw, Beryl Anne Tilley, kreeg hij twee dochters (Sara werd geboren in 1973, Abigail in 1975).
Lipmann Kessel overleed in 1986. Hij werd 71 jaar oud. Het was zijn wens begraven te worden op de burgerbegraafplaats in Ooster-beek, tegenover de Arnhem Oosterbeek War Cemetery, wat ook gebeurde. Al had dat wel nog wat voeten in de aarde. Waar zijn ‘reis’ naar Oosterbeek in 1944 zonder problemen verliep, kende zijn laatste reis in 1986 namelijk nog een eigenaardig voorvalletje: de genodigden voor de begrafenis uit Nederland en Groot-Brittannië waren er wel, maar de per-

Lipmann Kessel in de jaren ‘80 met zijn dochters Abigail (in het roze) en Sara (in het blauw) tijdens een bezoek aan Hartenstein (Familie Kessel).

soon in kwestie bleek achter te zijn gebleven in Engeland. Terwijl zijn vrienden ten langen leste maar aan de Bols-je-never gingen, werd het stoffelijk overschot van Lipmann in het volgende vliegtuig geplaatst en uiteindelijk met een escorte van vier politiemotoren naar Oosterbeek gebracht. En zo was Lippy toch nog op tijd voor zijn eigen begrafenis. Op zijn grafsteen staat te lezen: “Professor of orthopaedics, Surgeon Teacher Humanist, Fighter for Freedom”.
Voor zijn daden tijdens de Slag om Arnhem werd hij als lid opgenomen in ‘The Most Excellent Order of the British Empire’ (MBE) en ontving hij het Military Cross.


Referenties:
• Kessel, A.W.L., Surgeon at arms (Pen & Sword Books, Barnsley 2011).
• Cherry, N., Red berets and red crosses: the story of the medical services in the 1st Airborne Division in World War II (2nd ed., R.N. Sigmond Publishing, Ede 1999).
• Bowman, M.W., Shrinking perimeter (1st ed., Pen & Sword Aviation, Barnsley 2013).

Lipmann Kessels medailles. Vlnr: Member of the British Empire, Military Cross, 1939-1945 Star, Africa Star, France and Germany Star, Italy Star, Defence Medal, War Medal 1939-1945 (collectie Airborne Museum).

RECENT VERSCHENEN VLUCHT UIT HET JAGERSHUIS

— Alexander Heusschen

Fietsers die weleens uit het zadel gaan op de stuwwal van Oosterbeek, Heveadorp en Doorwerth kennen ‘m ongetwijfeld: de Italiaanseweg. Aan de voet van dit beklinkerde pad naar de top in Doorwerth stond ooit een majestueus huis in Zwitserse stijl (al was de bouwer ervan, de rijke chocoladefabrikant Theodoor Driessen, bepaald niet onbekend met de Noorse ‘Dragestil’, vermoed ik): het Jagershuis. Het complex werd tijdens de Slag om Arnhem verwoest door artillerievuur; ook van het landgoed bleef niet veel over. De familie Driessen overleefde de oorlog, maar zou niet meer terugkeren naar Doorwerth. De gronden gingen in 1955 over naar het Geldersch Landschap. Alleen een vijver en wat restanten van de fundering van één van de terrassen en een theekoepel herinneren aan voorbije dagen.
De graphic novel Vlucht uit het Jagershuis haalt de intrigerende geschiedenis van de plek en zijn bewoners uit de schaduw van de tijd. En terecht: het verhaal verdient het om bekender te worden bij een breder en jonger publiek en is een mooie aanvulling op het prijswinnende De Slag om Arnhem September 1944; integrale dossiereditie (2019) van dezelfde makers.
Het boek is opgebouwd als een story board, de uitgetekende shots van scènes uit een filmscript, en doet daarmee haast ‘cinematografisch’ aan, met een slim uitgekiende wisseling van heel lage en hoge ‘camerastandpunten’, tussenshots en ingezoomde beelden. Deze bewegingen worden versterkt door het naast elkaar gebruiken van rustige, verwassen kleuren die je meteen met vroeger associeert (vaalgroen, grijs, geel) en levendige, felle tinten die van de pagina’s spatten (roze, oranje, diepblauw) als de strijd letterlijk tot aan de voordeur is genaderd.
Wat de strip bijzonder maakt, en wie weet ooit tot collector’s item promoveert, is de manier waarop oorspronkelijke bronnen zijn verweven in het verhaal en grote gebeurtenissen zoals de Slag om Arnhem of de daaropvolgende ontruiming van het gebied door de Duitsers klein en heel persoonlijk zijn gemaakt. Waar willekeur op de loer ligt – waarom die plek, waarom nou net dat gezin? – is het tegenovergestelde het geval: de familie Driessen, hoe vermogend ook, als ultiem voorbeeld van al die mensen die kwijtraakten wat ze dierbaar was, die het beste probeerden te maken van de omstandigheden en die zich aansloten bij de stroom vluchtelingen die een veilig heenkomen zochten. “Ons enige bezit zijn de kleren die we aanhebben, maar we leven nog.”

Hennie Vaessen en Tine Bouwhuis, Vlucht uit het Jagershuis, ISBN: 978-94-900-0016-5, pp. 48, hardcover, www.pelikaanpers.nl (Oosterbeek 2022), € 19,-.
De graphic novel is verkrijgbaar bij het Airborne Museum at Hartenstein, Kasteel Doorwerth en boekhandel Meijer & Siegers in Oosterbeek.
Wie meer wil weten over de geschiedenis van het Jagershuis, de familie Driessen of de strijd bij het landgoed in september 1944 kan terecht op de informatierijke website van Hans Braakhuis: https://www.hansbraakhuis.nl/Renkum/Jagers-huis/Jagershuis.html Het dagboek van Theodoor Driessen is (onder andere) te lezen op: https://heemkunderenkum.nl/ (zoekterm: Driessen).

In de afsluitende epiloog loopt een jong gezin over de grond waar ooit het Jagershuis stond, de contouren van het huis zijn als een hologram over de omringende bomen getekend: verbeeldingskracht blijft een geducht wapen.

PROGRAMMA

• Zaterdag 15 april: Battlefield tour ‘Sonsche bossen’
(wandeltocht) door Edwin Popken
• Vrijdagavond 26 mei: Thema-avond ‘Planning
Airborne Division’ door Erik Jellema
• Zaterdag 3 juni: Battlefield tour ‘Groesbeek: I Airborne
Corps Headquarters’ (per jeep) door Erik Jellema
• Zaterdag 14 oktober: Battlefield tour ‘1st Parachute Brigade op 17 september 1944′ door Luuk Buist, Erik Jellema en Joey Post
• Vrijdagavond 24 november: Thema-avond ‘Luchtfotografie Slag om Arnhem’ door Robert Voskuil
Meer informatie is t.z.t terug te vinden op de VVAM-web-site, onze Facebookpagina’s en in dit magazine. Informatie over de inschrijvingsprocedure volgt via de website.

DE ACHTERZIJDE

De afbeelding is afkomstig uit Vlucht uit het Jagershuis en laat de vluchtelingenstroom zien die op gang kwam na de Slag om Arnhem. Zie het interview op pagina’s 6 t/m 11 en de recensie op pagina 34 voor meer achtergronden bij deze getekende weergave van de gebeurtenissen in de herfst van 1944. (afbeelding: Uitgeverij PelikaanPers, Oosterbeek).

VERSCHIJNING AIRBORNE MAGAZINE NUMMER 27 – JULI 2023 NUMMER 28 – NOVEMBER 2023 NUMMER 29 – MAART 2024

 

KUNSTGEBITTEN

VVAM-lid Robert Gunter, wiens ervaringen tijdens en na de Slag om Arnhem eerder werden gepubliceerd in Airborne Magazine, schreef de redactie aan met een persoonlijke, wat bevreemdende vraag. Bij (tijdelijke) terugkomst in Oosterbeek in juni 1945 trof hij in het huis van z’n tantes, bij wie hij als pleegkind woonde, het volgende tafereel aan:
“Mijn slaapkamer was door de Duitsers als gebruikt als uitkijkpost. Er was een telefoonlijn aangelegd naar de kelder. In die kelder waren alle tapijten uit het huis neergelegd en veel meubels stonden er; het was kennelijk gebruikt als een soort ‘commandocentrum’. In één kamer stonden al onze kookpannen. Ze waren gebruikt als po.
Maar het meest schokkende was toch wel wat we aantroffen in de oostelijke serrekamer. In het midden van die kamer lag, als een soort ‘kampvuur’, een stapel gebitten! Tante Nel heeft me uitgelegd wat hier gebeurd was… We vroegen ons af door wie
Robert wil graag weten of er meer bekend is over dit voor hem schokkende voorval: heeft iemand anders ooit gehoord over deze kwestie? Van wie waren deze kunstgebitten? Is er meer bekend over de daders?
Mocht u meer informatie hebben over deze ‘eindnoot’ bij de Slag om Arnhem, stuurt u uw reactie dan naar magazine@ vriendenairbornemuseum.nl