VVAM Airborne Magazine No.24

 

Omslag: VOLUNTEER FOR THE PARACHUTE MEDICAL SERVICES. THERE IS A PLACE FOR YOU. YOUR C.O. WILL FORWARD YOUR APPLICATION.
Airborne Magazine Jaargang 8, nr. 24, juli 2022
Airborne Magazine is een uitgave van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek en verschijnt drie keer per jaar.
Het doel van de VVAM is bekendheid geven aan het Airborne Museum, de activiteiten van de Vereniging Vrienden en aan de geschiedenis van de Slag om Arnhem.
ISSN: 2666-6871. Voor meer informatie: www.kb.nl/issn
Redactie
Redactie Alexander Heusschen (magazine@vriendenairbornemuseum.nl), Jory Brentjens, Leo van Midden, Yvette Polman, Rob van Putten
Aan deze editie werkten mee Luuk Buist, Alexander Heusschen, Wim Kersten, Lisa van Kessel, Roland de Kwant, Cynthia Leiwakabessy (FunckSterrShoots), Leo van Midden, Joris Nieuwint, Yvette Polman, Rob van Putten, Martijn Reinders, Berry de Reus Fotografie, Corine van Ruissen, Matthijs Somford, Otto van Wiggen Ontwerp en lay-out Sandra van der Laan-Elzinga, Studio 223, Elst Druk Grafi Advies, Zwolle
Contactgegevens VVAM www.vriendenairbornemuseum.nl info@vriendenairbornemuseum.nl
Retourpost: Wissenkerkepad 22 6845 BW Arnhem
Rekeningnr (IBAN): NL33 INGB0 0051 137 51

Contributie VVAM

Individueel lid: € 30 per jaar (jan t/m dec) Gezinslidmaatschap: € 40 per jaar (jan t/m dec) NL 80 INGB 0004 4036 41
Archivering & losse nummers – info@vriendenairbornemuseum.nl

INHOUDSOPGAVE

3 Verenigingsnieuws
4 Museumnieuws
6 Interview – Dick Timmerman, Airborne Battle Wheels Oosterbeek
10 Actueel – Stormschade op de ‘Wossowski’-akker
12 Museumcollectie – De Perimeter: leven en slapen aan het front
14 Persoonlijk – Tony de Ridder
16 Ministory 140 – Het Gemeente Ziekenhuis tijdens de slag
24 Achtergrond – Tussen Beukenlaan en Oude Kerk, deel III
30 Battlefield tour – XXX Corps, springplank naar Market-Garden
34 Boeken
35 Programma

BIJDRAGEN

De redactie van Airborne Magazine hoort graag uw reacties en suggesties.
We verwelkomen bijdragen aan het blad.
Vraag voor een soepele verwerking van uw artikel en/of beelden naar de auteurshandleiding via magazine@vriendenairbornemuseum.nl.
Omslag: Rekruteringsposter (lithografie) ‘RAMC Parachute Units’, ontworpen door Abram Games (1914-1996), gedrukt door Henry Hildesley, Londen 1944 (met toestemming van het National Army Museum, Londen).
Zie Ministory 140 op pagina’s 16-23.

BESTUURSMEDEDELINGEN

— Otto van Wiggen
Op 23 april vond de jaarlijkse algemene ledenvergadering (ALV) van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum (VVAM) plaats, voor de tweede keer in het Airborne Museum. Tijdens het ochtenddeel gaf de directeur van het museum, Ronnie Weijers, een toelichting op het toegenomen aantal bezoekers: groepen weten het museum inmiddels weer te vinden, en het is weer druk als vanouds. Met hulp van de overheid, fondsen en tegemoetkomingen is het museum erin geslaagd beide coronajaren met een positief resultaat af te sluiten.
Op 16 april is een tijdelijke tentoonstelling geopend over De Perimeter; qua vorm en inhoud reden voor gepaste trots. Er wordt hard gewerkt aan uitbreiding van de vitrines in de stiltekamer, en er wordt gezocht naar een manier om de persoonlijke verhalen achter de medaillecollectie in de ruimte beter te vertellen.
Voor 2023 is een tentoonstelling gepland over Duitse en Oostenrijkse joden die naar Engeland ontkwamen en als militair vochten tijdens de Slag om Arnhem. Weijers vervolgde zijn update met de mededeling dat het Airborne Museum nog 300 tijdelijke abonnementhouders heeft van wie het abonnement op korte termijn afloopt. Zij zullen worden uitgenodigd om lid te worden van de VVAM, zodat zij voor langere tijd verbonden blijven met het museum.
Na Weijers’ uiteenzetting overhandigde de voorzitter van de VVAM een eerder door de vereniging aangeschafte zeldzame Britse postduivenkoker aan het museum die dienst heeft gedaan tijdens de slag. De koker zal worden toegevoegd aan de museumcollectie.
Het middagdeel van de ALV bestond uit een zeer interessante, maar ook uitvoerige lezing door militair-historicus Johan van Doorn die het gezelschap van meer dan 40 ge-interesseerden meenam in zijn kijk op de rol van het Britse Second Army in de cruciale weken vóór operatie Market-Garden. Eén van de belangrijkste conclusies was dat de geannuleerde operatie Comet van 10 september, met de kennis van nu, weleens een grotere kans van slagen kon hebben gehad dan Market-Garden.

LEZINGENREEKS

In samenwerking met de VVAM organiseerde het Airborne Museum dit voorjaar een reeks expertsessies over aspecten van de Slag om Arnhem die bij het grote publiek minder bekend zijn. Op 20 maart gaf Luuk Buist, co-auteur van Glider Pilots at Arnhem een toelichting op de infanterierol van glider pilots die waren opgeleid om na de landing mee te vechten. De lezing van 18 april stond in het teken van de Eighth US Air Force. Ivo de Jong en Antoon Meijers gingen nader in op de rol van de 8th voorafgaand aan de landingen op 17 september 1944. Deze minder belichte kant van de operatie maakte nog maar eens duidelijk welke enorme inspanningen werden verricht om de Duitse luchtafweer uit te schakelen.

Ronnie Weijers (L) en Otto van Wiggen bij de overhandiging van de postduivenkoker.

Geert Jonker, kapitein bij de Bergings- en Identificatie-dienst van de Koninklijke Landmacht, vertelde op 15 mei aan een groot aantal geïnteresseerden over zijn werk om ongeïdentificeerde slachtoffers uit o.a. de Slag om Arnhem hun identiteit en waardigheid terug te geven: van de opgravingen en het identificatieonderzoek, tot de herbegrafenis op de Arnhem Oosterbeek War Cemetery. Op 19 mei was het onderwerp het leiderschap van de commandant van de 1st Airborne Division, Major-General Roy Urquhart.

VERENIGINGSSTATUTEN AANGEPAST

De statuten van de VVAM, die nog dateerden uit de begindagen van de vereniging, zijn onlangs herzien om deze te laten voldoen aan de juridische eisen van deze tijd. De hoofddoelstellingen, waaronder ondersteuning van het Airborne Museum en het bevorderen van kennisdeling over de Slag om Arnhem, worden onverminderd gecontinueerd. De door de notaris en het bestuur voorgestelde wijzigingen in de nieuwe statuten zijn tijdens de ALV besproken. De opmerkingen uit dit overleg zijn daarop verwerkt in een definitieve versie die op 21 mei jl. in een tweede bijeenkomst is bekrachtigd.

MUSEUMNIEUWS

BEZOEK DE TIJDELIJKE TENTOONSTELLING ‘DE PERIMETER’
— Yvette Polman

Foto: Billie-Jo Krul.

De Britse 1st Airborne Division, ondersteund door Poolse luchtlandingstroepen, trok zich na dagenlange gevechten terug uit Arnhem en vormde een verdedigingsgordel in Oosterbeek: de zogenaamde perimeter. Villa Harten-stein werd het zenuwcentrum van de Britse verdediging in een steeds kleiner wordend gebied. In de kelder werd de commandopost van de divisie ingericht van waaruit Major-General Urquhart en zijn staf de Britse en Poolse troepen leidden. Al snel ontstonden grote tekorten aan eten, medische voorraden en munitie. De bevolking van Oosterbeek had geen tijd om te vluchten en kwam midden in de strijd terecht. Burgers schuilden in hun kelders en hielpen de troepen waar ze konden.
Aan de hand van bijzondere objecten, dagboeken en brieven van mensen die de gevechten van dichtbij meemaakten, wordt in tentoonstelling De Perimeter de geschiedenis verteld van deze felle strijd. Je maakt onder andere kennis met Captain Stuart Mawson, een arts die was verbonden aan het 11th Parachute Battalion.
“Throughout the hospital, in the rooms which were exposed, the same scenes were repeated. Outside erupting chaos, inside a brotherhood of suffering and service. Wounded,
nurses, orderlies, administrators, padres, doctors all face to face with the same crashing world, all digging down into their deepest sources of endurance and miraculously finding something that answered their purpose”.
www.airbornemuseum.nl/ tentoonstellingen –

Captain Stuart Mawson, 1944.

VRIJWILLIGERS GEZOCHT

Het Airborne Museum is op zoek naar vrijwilligers! Ben jij de enthousiaste gastheer of -vrouw die ons team komt versterken? Je werkt in deze functie samen met één of meer directe collega’s in een betrokken team van vrijwilligers. Samen zijn jullie het visitekaartje van de organisatie en dragen jullie zorg voor een gastvrije en professionele ontvangst van bezoekers. Daarnaast zoekt het museum ook weekendmanagers. In deze uitdagende, veelomvattende en verantwoordelijke functie ben je minimaal twee weekenddagen per maand eindverantwoordelijke in het Airborne Museum. De weekendmanager opent en sluit het museumgebouw volgens de geldende richtlijnen en procedures en is eindverantwoordelijke bij de afhandeling van incidenten en ontruimingen. Je hebt een scherp oog voor ongewenste en afwijkende situaties, maar weet museumbezoekers ook een gevoel van welkom te geven.
Enthousiast? Lees meer over werken bij het museum op airbornemuseum.nl/vacatures of solliciteer direct via secretariaat@airbornemuseum.nl.

FOTO’S COLLECTIE KOREVAAR OPENBAAR

— Leo van Midden | foto’s: C. Korevaar-Rietkerk, Oosterbeek – collectie familie Korevaar
In de maartuitgave van Airborne Magazine, nr. 23, publiceerden we een artikel over fotograaf Johannes (Hans) Leusden die de verwoestingen in Oos-terbeek na de slag vastlegde. Dit leidde
Gemeentelijk monument steenfabriek Korevaar na de oorlog.
tot een reactie van Erik Korevaar uit Oosterbeek die in het bezit is van een fotocollectie van het gehavende dorp en zijn omgeving, waaronder afbeeldingen van de ernstig beschadigde steenfabriek in de uiterwaarden bij Driel.
De naam Korevaar is sinds 1925 verbonden aan deze steenfabriek.

De gehavende schoorsteen, een bekend oriëntatiepunt aan de Drielse Rijndijk tegenover Kasteel Doorwerth, is nog steeds zichtbaar en herinnert aan de gevechten om het Duitse bruggenhoofd in oktober 1944.

De link van de familie met de fabriek maakt de collectie extra interessant. Erik Korevaar heeft zijn verzameling aan Airborne Magazine aangeboden voor digitalisering om deze bijzondere visuele geschiedenis te behouden en
beschikbaar te stellen voor een breder publiek. De komende tijd zullen we delen van de door fotograaf Berry de Reus gedigitaliseerde collectie publiceren op de VVAM-website of in het magazine. Uw reacties, verhalen of aanvullende informatie over de soms onbekende locatie van de foto’s zijn zeer welkom.

INTERVIEW “WE ZIJN GEEN RE-ENACTMENTKAMP, EEN SPIJKERBROEK IS PRIMA, LEGERGROEN OOK”

DICK TIMMERMAN, VOORZITTER STICHTING AIRBORNE BATTLE WHEELS OOSTERBEEK (ABWO)
Het is in de loop der jaren één van de vaste waarden geworden tijdens de jaarlijkse Airborne-herdenkingen in september: het Airborne Battle Wheels Weekend. Dick Timmerman, man van het eerste uur, organiseert samen met de stichtingsleden dit jaar de 25e editie.
— Alexander Heusschen

foto pag. 6: FunckSterrShoots

Een stichting die eigenlijk maar één ding per jaar doet, Dick Timmerman (66) kan er de humor wel van inzien. Het Airborne Battle Wheels Weekend is een jaarlijks, vier dagen durend evenement met WOII-voertuigen in Arnhem en Oosterbeek. Een rit met re-enactors (‘figuranten’ is de wat scheef gaande Nederlandse vertaling) van de historische landingszones bij Renkum naar de brug bij Arnhem, een ‘vehicle display’ en een Airborne-camping voor de voertuigeigenaren aan de Utrechtseweg in Oosterbeek vormen het hart van de ABWO-activiteiten.
Tenminste, als er niet toevallig een pandemie heerst. De laatste camping was in 2019, vorig jaar kon alleen de Race to the Bridge doorgaan. Timmerman heeft het sociale gebeuren in september gemist: “Drie jaar niks doen, de mensen niet zien waar je jaarlijks zo intensief mee optrekt, dat is allemaal minder leuk. Maar gelukkig kan het allemaal weer. Hoop ik dan. Door die idiote oorlog [in Oekraïne] is het aantal aanmeldingen voor deelname op dit moment wel lager. De drempel voor Oost-Europeanen – Tsjechen, Polen – is toch een stuk groter geworden. Of dat ook geldt voor Belgische, Franse en Britse deelnemers gaan we zien. We verwachten in ieder geval weer 200-250 deelnemers in september.”

DE START

Timmerman, onlangs gepensioneerd als docent-coördina-tor Land- en watermanagement aan de Hogeschool Van Hall Larenstein in Velp, vertelt over de voorbereidingen die meestal in februari beginnen: over het opzetten van de tenten voor de voertuigeigenaren alias campinggasten van het Airborne-kamp, over vuistdikke waterleidingen, het leggen van vloeren, de catering – “blauwe hap op vrijdag, Engels ontbijt op zondag”, de opslag, logistiek en communicatie, alles wat zoal komt kijken bij het bouwen van een tijdelijk dorpje. De gemeente Renkum stelt ieder jaar een aggregaat ter beschikking, de militaire veldkeuken komt dit jaar uit Groningen. “En we hebben dit jaar voor het eerst livemuziek op zaterdagavond”, zegt Timmerman met enige trots.
Hoe anders was het toen in de jaren ‘90 het grote publiek ‘Arnhem’ ging omarmen en er meer ruimte kwam voor sociale evenementen tijdens de herdenkingsperiode in september. “Eens even denken”, zegt Timmerman. “Ik werd voorzitter van ABWO in 1997. In het begin waren we helemaal niks, we stelden amper iets voor. Het waren allemaal verzamelaars die de start maakten. Het begon met
www.airbornebattleffleels.nl

OOSTERBEEK

een kampementje in een bosperceel bij camping de Bilderberg. Daarna konden we gebruik maken van de camping bij de sportvelden in Oosterbeek. Voordat we in 2001 een stichting werden stond mijn naam onder alle documenten; contracten ondertekende ik zelf. Dat is een behoorlijke verantwoordelijkheid: als er dan een tent op de camping afbrandt, kun je meteen je huis verkopen.”

De ‘feesttent’ op de ABWO-camping in 2017 (foto: Dick Timmerman).

DE INTERESSE

Timmermans interesse voor de oorlog volgde de klassieke formule van de militair-historisch geïnteresseerde: ‘gelezen – gevonden – gekocht’ – vaak ook in die volgorde. Afkomstig uit een Arnhems gezin was de oorlog bijna letterlijk in de achtertuin te vinden. Met een opa die politieman was in de oorlog, “maar wel een goeie”, een oma die weleens vertelde over de evacuaties in 1944 en de aanschaf van een metaaldetector in 1980 ontkiemde een levenslange interesse. Timmerman: “Ja, dan vind je je eerste Duitse helm, hier in de buurt van het voormalige Ehrenfriedhof, je bezoekt eens een beurs, je koopt wat en zo wordt het steeds groter. Ik ben begonnen met Engelse motorfietsen. Ik heb een ooit een Matchless G3, een Flying Flea en een Norton 16H aangeschaft en heb nu een Ford GPW [Jeep] uit 1944. Maar, durf ik wel te zeggen: ik ben er nooit in doorgeslagen. Ik heb geen spullen in de woonkamer hangen, mijn collectie komt het daarvoor ingerichte kamertje niet uit en ik krijg eigenlijk nooit verzamelaars over de vloer”.

DE BEGRAFENIS

Dat de interesse ook onvermoede zaken met zich mee kan brengen, blijkt als Timmerman nog even terugkomt op het zoeken met een metaaldetector. “Samen met mijn broer en een maat uit Oosterbeek hebben we in de loop der jaren een behoorlijk aantal stoffelijke overschotten kunnen lokaliseren, waaronder eentje op de Ginkelse Heide, twee vermisten aan de Van Lennepweg in Oosterbeek en een Duitser, in de buurt van Wilp, die een kogelgat in zijn voorhoofd bleek te hebben. Elf man in totaal. De gravendienst van Defensie, in Bussum destijds, was helemaal niet gelukkig met ons als metaaldetectorjongens. Dat heeft zelfs nog een keer geleid tot een huiszoeking hier. Ik weet nog goed dat ik op mijn werk was, en werd gevraagd onmiddellijk mee naar huis te komen. Ik zou spullen mee hebben genomen van één van de lijken; mensen hadden me weg zien lopen met een wapen. Nou, ik kan je vertellen: het enige dat ze gezien kunnen hebben, waren een detector en een schep.” Timmerman maakt met twee handen een gebaar van machteloosheid.
Met name de vondst van de vermiste negentienjarige Private William John Allen van B Company, 10th Parachute Battalion, vlakbij wat nu restaurant Juffrouw Tok is op de Ginkelse Heide, maakte veel indruk op Timmerman: “Ik vond eerst allemaal uitrustingsstukken, waaronder een leren broekriem. Al snel bleek dat ik een vermiste militair had gevonden; ik bracht de instanties op de hoogte. Omdat Allen z’n naam aan de binnenkant van de riem had ingekrast kon zijn identiteit eenvoudig worden achterhaald.
Daarna hoorde ik er niets meer over. Totdat op een gegeven het tv-programma Hier & Nu van de NCRV een kort item wijdde aan zijn begrafenis, waarbij zijn moeder en zus aanwezig waren. Ik was daar helemaal buiten gehouden.” Timmerman heeft nooit contact gezocht om te vertellen dat hij de man was die William na al die jaren had gevonden. “Ik heb het maar zo gelaten”, zegt hij berustend.

DE RIT

Terug naar Airborne Battle Wheels en de Race to the Bridge. Dat dat laatste evenement zo’n publiekstrekker van jewelste zou worden was niet 1-2-3 voorzien. Timmerman: “De Race to the Bridge is ooit begonnen op eigen gelegenheid, als een Airbornerit van eigenaren van parafietsen. Op een gegeven moment gingen er historisch gezien verkeerde voertuigen mee rijden, GMC-trucks en zo, en hadden we een stoet van vijf kilometer. Dat werd echt te groot.” Wat verdween was het algemene karakter, wat is gebleven is de belangstelling. Vaak staat het bij het beginpunt in Renkum, bij Eethuys Airborne, al rijendik langs de kant. Maar andere belangstelling is er ook: van illegale boefjes die vanuit zijstraten op het parcours willen invoegen in de stoet, of van mensen met andere intenties. Er was gedoe over Duitse voertuigen met hakenkruizen die deelnamen aan de rit, er deden zich discussies voor over het ‘echtheidsgehalte’ van de ABWO door Engelse re-enactmentgroepen met een andere agenda. Timmerman daarover: “We zijn geen re-enactmentkamp. Een spijkerbroek is prima, legergroen ook.”

Timmerman (midden) bij de Race to the Bridge in 2012 (foto: Berry de Reus Fotografie).

Niet iedereen zal sowieso even gecharmeerd zijn van oudere heren en dames in WO2-uniformen?
“O, zeker!”, geeft Timmerman meteen toe. “Ik weet nog wel dat ik met mijn windproof aan bij Café Gondrée naast Pegasus Bridge in Normandië stond, met een pilsje in de hand. Eén van de aanwezige veteranen ging helemaal door het lint omdat ik een uniform uit die tijd droeg. En er zijn ook wel mensen in het publiek bij de Race to the Bridge die roepen: ‘Jullie zijn geen echte’.” Timmerman luchtig: “Ik zoek het ook niet meer op. Een wollen uniform dragen op m’n 66e? Nee, dankjewel.”
Het vele geregel met weinigen, de bijkomende stress en het gedoe braken Timmerman en de stichting steeds meer op. “Een jaar of vier geleden dacht ik: ‘Ik stop ermee’. Dat was sowieso een beetje het sentiment binnen de stichting. De animo was weg en een aantal vonden het wel goed geweest zo.” Uit de blik van Timmerman valt op te maken dat afzwaaien voor hem eigenlijk geen optie was, wat hij onmiddellijk beaamt: “Als persoon kun je stoppen, als stichting niet. Dat vind ik althans. Ik zit er dus nog steeds. Inmiddels is ABWO een gestroomlijnde organisatie met nieuwe, vooral jongere aanwas. Ons bestuur bestaat momenteel uit zeven man en we hebben dertien mensen in ‘de schil’, verdeeld over zes werkgroepen. Het verstand en plezier zijn weer terug.”
En dat gedoe, dat zal wel altijd bij de verantwoordelijkheid voor een groot evenement blijven horen?
“Ja, dat voorkom je niet. Als er een dronken iemand in uniform door Oosterbeek loopt, dan wordt al snel naar ons gekeken. Leg dan maar eens uit dat deze persoon niet bij ons hoort. Of neem het dragen van wapens: vroeger keken de autoriteiten even de andere kant op in dat soort situaties. Dat is nu niet meer voor te stellen, en maar goed ook. Wapens worden nog wel gedragen, op de man of als ze vast zitten op een voertuig, een Vickers K-machinegeweer of zo, maar ieder jaar moet ik weer hannesen met vergunningen. En met de ellenlange digitale formulieren van de gemeente Renkum. Dat hoort er nou eenmaal bij. Het enige dat wij kunnen is zeggen is ‘loop niet met wapens de Albert Heijn binnen’ en houd je aan de regels’.”
Over dronken gesproken: een bijzonder voorvalletje was ook de veteraan die een keer midden in de nacht liggend op het fietspad vóór het Airborne-kamp werd aangetroffen. Timmerman: “Gat in het hoofd, een servet op de wond. Die was natuurlijk in laveloze toestand van Schoonoord op weg gegaan naar z’n slaapadres en ten val gekomen. We hebben hem onder een heater gezet, waar hij ons vervolgens de hele nacht heeft beziggehouden. Tegen de ochtend is hij door de politie meegenomen naar het bureau in Wa-geningen, waar ze hem in bed hebben gestopt. Bleek later dat hij op weg was geweest naar Hotel de Bilderberg, pal tegenover ons, aan de andere kant van de Utrechtseweg.”
Wat blijft het meeste bij na 25 jaar?
“Dat het bijna altijd goed weer is tijdens het Airborne Weekend”, zegt Timmersmans echtgenote Tineke, die net thuiskomt, met een kwinkslag. Behalve die ene keer in 2018 dan, toen een Engelse Lord meereed in de Race: tien graden, horizontale regen, maar het Hogerhuislid gaf geen krimp. ‘I’ve come prepared’, met een regenjasje ónder z’n parasmock. Timmerman en zijn vrouw kunnen er smakelijk om lachen. “Wij waren door-en-door nat en helemaal verkleumd. Ik heb een half uur onder de douche gestaan om weer op te warmen”, zegt hij.
Maar als er iets is dat kenmerkend is voor het Airborne Weekend dan is het wel de sociale verbondenheid, weten ze. “De Engelsen zijn altijd zó dankbaar voor wat we doen. De saamhorigheid van de vaste groep, in een bepaalde setting, waardoor het voelt alsof je alsof je elkaar gisteren nog hebt gezien. Dat is wat het zo bijzonder maakt”. Op naar editie 25.

ACTUEEL

STORMSCHADE OP DE ‘WOSSOWSKI’-AKKER
Het was één van de eerste voorjaarsdagen: prima weer voor een Perimeter-wandelrondje. De zon zorgde voor een verrassende warmte. Menig voorbijganger had nog een sjaal om, een muts op en handschoenen aan. Maar na beklimming van de Westerbouwingtrappen vanaf de Veerweg gingen bij ons de Jassen uit.  Martijn Renders
Als je op deze hoogte het landschap overziet, dan is het als geïnteresseerde in de Slag om Arnhem moeilijk niet aan de gebeurtenissen van september 1944 te denken. Wat de historische gedachten versterkt is dat, in tegenstelling tot andere delen van Nederland, de omgeving hier nauwelijks is veranderd. Vanaf de parkeerplaats, op de flank van de stuwwal, glooit een open akker naar beneden. In de verte is de spoorbrug is te zien, aan de horizon de toren van de Eusebiuskerk in Arnhem: plekken uit de Britse gevechtsverslagen waar de gevechten zich zichtbaar en hoorbaar afspeelden. Onderaan de heuvel ligt een beekdal waardoor het water oorspronkelijk afvloeide naar de Nederrijn. Links en omhoog loopt de Van Borsselenweg, destijds dagenlang de scheidslijn tussen Brits en Duits. Onderaan de akker lag een deel van B Company van het Border Regiment ingegraven, daar gepositioneerd om Duitse tegenanvallen af te slaan. Het is het bekende verhaal van het zogeheten Bataillon ‘Wossowski’: tweedehands Renault-tanks van Franse makelij en opleidingstroepen van de Luftwaffe tegen elite Airbornes. Hier verloren de Britten de strategische Westerbouwing, en kort daarna ook de stellingen in het genoemde dal. Met een beetje fantasie is het strijdverloop vandaag de dag nog in te beelden.

HEVEA

Naast alle historische gegevens viel gedurende de voettocht nog wat anders op: de toegebrachte schade door het natuurgeweld tijdens de maartse drielingstorm Dudley-Eunice-Franklin; codes oranje en rood leidden in vrijwel het hele land tot slachtoffers en tot miljoenen aan materiële schade, ook in de natuur. Zo’n storm, als onderdeel van deze zelfde natuur, zorgt voor een bepaalde dynamiek. Verse littekens brengen soms oude weer boven. Zo is het vinden van hulzen of ander kleinood al lang geen zeldzaamheid meer als na een flinke regenbui of windhoos bos, hei of akker een ander uiterlijk hebben gekregen.
Ik herinner me een leren damesschoen die onder een ontwortelde boom uitstak, na een storm in 2018. Op die plek stond in de oorlog het hoofdgebouw van Teerose II: de Duitse radiopeilstelling die ook tijdens operatie Market-Garden een rol speelde in de Duitse gevechtsleiding in de lucht. Op de rubberen hak stond de reliëftekst ‘HEVEA’, en bleek dus te zijn geproduceerd in de rubberfabriek van Heveadorp. De zool had een duidelijk versleten gat. De schoen is hoogstwaarschijnlijk gedragen en afgedankt door één van de vrouwelijke Helferinnen.

Luchtfoto van de ‘Wossowski-akker’: 1) Posities B Company, Border Regiment – na 21 september Duits, 2) Uitgeschakelde Renault-tanks, 3) De NederriJn, 4) Eikenbomen met schade – 2022 (Gelders Archief: 1560-1187, Public Domain Mark 1.0 licentie – bewerking door M. Reinders).

DONKERBLAUWE VLEKKEN

Heveadorp brengt me terug naar de wandeling op de stuwwal bij de Westerbouwing. Niet alleen bodemvondsten kunnen na lange tijd weer daglicht zien, ook sporen die feitelijk al die tijd al in de openbare ruimte stonden, kunnen ineens weer hun relatie met de septemberdagen van 1944 prijsgeven. Op de hoek van de parkeerplaats van de Westerbouwing en de ‘Wossowski-akker’ langs de Bene-dendorpsweg bleek een aantal oude eiken het slachtoffer te zijn geworden van de recente stormen; uit voorzorg waren de resten ervan gekapt. We passeerden de gevelde bomen, die inmiddels als gezaagde stammen haaks op het fietspad lagen. Het hout van minstens vijf exemplaren vertoonde donkere vlekken, met elk een eigen patroon. Vermoedelijk waren deze delen afkomstig van één of twee bomen. Mijn eerste ingeving was dat dit onmiskenbaar ‘stresssporen’ zijn: trauma veroorzaakt door gloeiendhete, met hoge snelheid in het hout gedrongen stukken metaal. De diep-donkerblauwe kleur is veroorzaakt door het staal van een granaat- of bomscherf, wellicht een kogelpunt. De schade in de bast aan de buitenzijde zal na het moment spoedig zijn hersteld, waarna het metaal werd ingekapseld en afgesloten van de buitenwereld.
We telden de jaarringen in het hout en kwamen tot de conclusie dat de bomen rond 1880 moeten zijn aangeplant. Een kaart in het Gelders Archief bevestigt dat in 1933 het perceel bestond uit “eikenhakhout”. Na de impact, vermoedelijk dus in september 1944, heeft het metaal nog decennialang als een inktvlek door de boom gewoekerd. De ringen zijn tot ongeveer 30 jaar terug in de tijd aangetast en hebben ook de toen nog groeiende jaarringen blauw getint. HOUTEN GETUIGE
De Westerbouwing heeft veel langer onder vuur gelegen. Zoals wel vaker met archeologische waarden uit een vindplaats met verscheidene tijdlagen is het lastig een object aan één moment te koppelen. Andere opties blijven mogelijk,

Foto: M. Reinders, 19 maart 2022.

zoals artilleriebeschietingen tot in april 1945. Ook is schade aan bomen of gebouwen in de Perimeter natuurlijk verre van uniek. Het is alleen lang niet altijd herkenbaar op het eerste gezicht. Een aantal jaar geleden zou een app worden gelanceerd waarmee “bomen als tijdscapsules” in park Hartenstein konden worden opgespoord, aan de hand van meetbare kogel- en scherfsporen. Uiteindelijk kwam dit initiatief niet van de grond. Wat vaststaat is dat de sporen in de stammen langs de Wossowski-akker zijn veroorzaakt door oorlogsgeweld. In een split second penetreerden granaat-of bomscherven de eiken. Het zijn krachtige symbolen, wat onder meer blijkt uit het feit dat het In Flanders Fields Museum in Ieper, op een slagveld dat geen verdere introductie behoeft, een dergelijke stamschijf in zijn collectie heeft opgenomen. Bomen, sommige met een monumentale status, worden daar gezien als laatste getuigen van de verwevenheid van landschap en strijd.

MUSEUMWAARDIG

De door de oorlog getekende jaarringen gaven mij op die voorjaarsdag een zeldzame, tastbare inkijk in een heel specifiek moment, eentje die ter plekke eigenlijk meer indruk maakte dan op de hier afgedrukte foto’s. Het is goed mogelijk dat de schade werd toegebracht op 21 september 1944, tijdens de Duitse aanval, de Britse tegenaanval of de uiteindelijke Duitse overname van de kruising bij de Veerweg (in de flauwe bocht van de Benedendorpsweg naar beneden, nagenoeg naast de nu gevelde eiken, werd overigens één van de Renault-tanks tot staan gebracht). Dit soort sporen van de oorlog blijft aan het licht komen om te worden opgemerkt door toevallige passanten. Een bomenkenner verzekerde mij dat hout met dergelijke schade waardeloos is voor verdere productie. Deze boomstammen zullen waarschijnlijk worden vernietigd. Het zet aan het denken: zijn dit, net als in Vlaanderen, eigenlijk geen museumwaardige objecten?

DE PERIMETER: “LEVEN EN SLAPEN AAN HET FRONT”

Tijdens de strijd in het bruggenhoofd van Oosterbeek konden militairen en burgers zich moeilijk verplaatsen. Veel van hen waren gebonden aan de plek waar zij waren toen het geweld losbarstte. Deze locaties bepaalden het beeld dat zij hadden van de strijd en beïnvloedde welke mensen zij ontmoetten. De tijdelijke tentoonstelling ‘De Perimeter’ zoomt in op zes locaties binnen deze verdedigingsgordel om te zien hoe burgers en militairen de strijd daar beleefden. Eén van deze plekken is Hotel Schoonoord.
— Lisa van Kessel

Ansichtkaart van Hotel Schoonoord in 1941 (Gelders Archief: 1513-3025, fotograaf onbekend, Public Domain Mark 1.0 licentie).

HOTEL SCHOONOORD

Hotel Schoonoord, gerund door de familie Van der Vlist, lag aan de Utrechtseweg in Oosterbeek. Op 18 september 1944 namen troepen van de 181st Airlanding Field Ambulance, onder leiding van Lieutenant-Colonel Arthur Marrable, het hotel in gebruik als noodhospitaal. Vrijwel onmiddellijk werden zo’n 150 gewonden uit Wolfheze voor behandeling naar Schoonoord gebracht. Het hotel zou aanvankelijk als tijdelijke medische tussenstop dienst doen, maar bleef gedurende de gehele slag actief als noodhospitaal. Op 20 september namen Duitse troepen het hotel in. Lichtgewonden en het gros van het medisch personeel eindigden die dag in krijgsgevangenschap. Omdat de zwaargewonden achter moesten blijven kon Marrable de Duitse officieren ervan overtuigen een deel van zijn medische staf aan het werk te houden in het noodhospitaal, zij het onder Duitse bewaking.
Een dag later lukte het troepen van 4th Brigade om Hotel Schoonoord te heroveren, waarmee de plek opnieuw van ‘eigenaar’ wisselde. De Duitse troepen waren echter nog dichtbij, wat betekende dat het hotel midden in de verdedigingslinie kwam te liggen. Het lag hierdoor continu bloot aan beschietingen, wat het gevaarlijk maakte gewonden en medische voorzieningen te verplaatsen naar de operatiekamers in Hotel Tafelberg. Als gevolg hiervan moesten in sommige gevallen amputaties verricht worden met ontsnappingsvijlen; de gebruikelijke amputatiezagen lagen allemaal in Tafelberg. Op 23 september wisselde Hotel Schoonoord voor de laatste keer van hand. Duitse troepen namen het noodhospitaal in. Tijdens de wapenstilstand van 24 september werden de zwaargewonden vanuit het hotel afgevoerd naar onder andere het St. Elisabeths Gasthuis en de Koning Willem III-kazerne in Apeldoorn.

HENDRIKA VAN DER VLIST

Hendrika van der Vlist was de 29-jarige dochter van de hoteleigenaars. Tijdens de strijd in de perimeter werd zij het eerste contact van de Britse troepen in Hotel Schoonoord. Hendrika en de mensen om haar heen waren nog bezig met

Hendrika van der Vlist in 1941 (Gelders Archief: 1541989, fotograaf onbekend, Public Domain Mark 1.0 licentie).

de voorbereidingen voor het optuigen van een noodhospitaal toen de eerste gewonden binnen werden gebracht. “Alles wat bruikbaar was werd dienstbaar gemaakt aan de verpleging en verzorging van de gewonden. Binnen enkele dagen zag [mijn vader] zijn statige hotel in een puinhoop veranderen.”
Hendrika maakte de strijd van dichtbij mee. Ze werd keer op keer ingezet als tolk vanwege haar talenkennis, maar hield ook het beschikbare water in de gaten, zorgde voor het voeden en wassen van gewonden en hield het moraal hoog. ‘s Nachts sliep ze met haar kleren aan omdat ze continu paraat moest zijn. “Onafgebroken gaat het geschut in de nachtelijke uren door… En we liggen hier onder de bescherming van het enorme rodekruisteken op het dak. Toch doen we de kleren ‘s nachts niet meer uit. En de schoenen staan vlak bij ons, voor het geval er iets gebeuren zou. Want we leven en slapen aan het front.”
Voor de mensen in Hotel Schoonoord was het binnen bijna net zo gevaarlijk als daarbuiten. Ondanks de Rode Kruismarkeringen kwam het noodhospitaal onder vuur te liggen. Hendrika en de andere verzorgers gingen door met hun werkzaamheden, maar de situatie was zenuwslopend. “Een kogel komt boven door de muur gieren en slaat aan de andere kant van de zaal er weer in. De gewonden zetten in bed hun helmen op. We werken door, maar weer slaat een kogel naar binnen, weer breekt een ruit.”
De situatie in Hotel Schoonoord bleef kritiek totdat evacuatie van de gewonden plaatsvond. Hendrika ging met de gewonden mee naar de Koning Willem III-kazerne in Apeldoorn, om daar enkele dagen te assisteren onder Duits toezicht. Daarna werd ze van de kazerne weggestuurd. Teruggaan naar Oosterbeek kon niet vanwege de verplichte evacuatie; als vluchteling verbleef ze weken in Apeldoorn. “En zo ben ik dan weer opgenomen in het gewone leven.. en leef ik weer onder Duitse bezetting. Zal het lang duren? De eerste dagen gaan als in een roes voorbij. Het vele dat ik meegemaakt heb, blijft in mijn gedachten leven.” Hendrika mocht na de bevrijding als één van de eersten weer terug naar Oosterbeek. Als lid van de Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers hielp ze mee met het opnieuw bewoonbaar maken van het dorp. Hotel Schoonoord bleek echter niet meer te redden. “Als een groot gapend skelet kijkt het me aan. De uitgebrande, grote ramen zijn als holle ogen, die star en doordringend voor zich uit zien. In de tuin ligt nog, dwars voor de ingang, de omgeschoten kastanjeboom.”
De citaten van Hendrika van der Vlist hierboven komen uit haar boek ‘Die dag in september’.

Het uitgebrande hotel na de strijd in de perimeter (Gelders Archief: 1579-100, fotograaf: D. Renes, Public Domain Mark 1.0 licentie).

DE PERIMETER PODCAST

De ervaringen van Hendrika bij Hotel Schoonoord vormen slechts één onderdeel van tentoonstelling ‘De Perimeter’. Over alle zes uitgelichte locaties valt uiteraard nog veel meer te vertellen. Daarom brengt het Airborne Museum de Perimeter Podcast uit. In drie afleveringen word je meegenomen langs de Wester-bouwing, de Hemelse Berg, Hotel Dreyeroord, Hotel Schoonoord, Annastraat 2 en Villa Vredehof, en luister je naar de historische context bij de uitgelichte verhalen en naar de nabestaanden van personen die de slag meemaakten. De podcast is vanaf september 2022 te horen op Spotify, SoundCloud en de website van het Airborne Museum.

PERIMETERWANDELING

De Perimeterroute is al tijden de bekendste wandelroute van Oosterbeek. Vanaf half juni is deze volledig vernieuwd en uitgebreid: twintig informatieve punten met nieuwe panelen zijn opgenomen op het traject. Een routeboekje met verdiepende informatie bij elk punt en enkele uitgelichte biografieën is te koop in de museumshop. Verken je de route liever met een gids, kijk dan eens op de website van het Airborne Museum voor meer informatie over de inloopwande-lingen en privé-arrangementen.

PERSOONLIJK

TONY DE RIDDER
In boeken over Oosterbeek en Arnhem in september 1944 duikt zo nu en dan de naam Tony de Ridder op: schrijver, dichter en fotograaf. Wie was deze Tony eigenlijk? En waarom kom ik zijn/haar naam vaker tegen? Een nader onderzoekje naar een bijzondere Oosterbeekse inwoner.
— Roland de Kwant
Wanneer Britse luchtlandingstroepen op 18 september 1944 over de Utrechtseweg in Oosterbeek richting Arnhem trekken, neemt Tony een fototoestel ter hand: vereeuwigd worden mannen van het 2nd Battalion, The South Staffordshire Regiment, die even pauzeren op de hoek van de Utrecht-seweg en de Annastraat (waar zij op nummer 23 woonde). Deze serie foto’s behoren, net als de heimelijke filmbeelden die tandarts Philip Clous zo’n 350 meter verderop op de Utrechtseweg maakte, tot het canon van de slag.

(Gelders Archief: 1570-95, T. de Ridder, Public Domain Mark 1.0 licentie).

ANTOINETTE

Antoinette Schottelius-de Ridder werd op 1 november 1886 geboren in het Zuid-Hollandse Oude Wetering. Zij was de dochter van Jan Herman de Ridder, theoloog en remonstrants predikant, en Jeanne Pennink. Antoinette was een religieus dichteres, die deze literatuurvorm gebruikte om haar eigen spirituele ervaringen met anderen te delen. Ze zag zich zichzelf als letterkundige, een kwalificatie die ook vermeld staat in het adressenboek van Oosterbeek 1942. Haar literaire successen behaalde ze onder de schrijversnaam Tony de Ridder.
Antoinette trouwde op 25 januari 1936 met dr. Ernst Schottelius, arts in Freiburg. Ze kon niet bevroeden dat ze zeven dagen later al weduwe zou zijn. In de beginjaren van

de Tweede Wereldoorlog reisde zij het land door om lezingen en voordrachten te houden, en schreef ze boekrecensies. Ook vertaalde ze kundig en zorgvuldig werken uit het Frans, Duits en Engels. In Oosterbeek leidde zij haar ‘leerlingen’ in godsdienstige levensaspecten in. Na de oorlog ging zij in de Remonstrantenkerk in Oosterbeek regelmatig voor in de zondagsdiensten.

Delftsche Courant, 20 juni 1939.

Ze was een sterke vrouw die opgewassen bleek tegen de vele zware tegenslagen die zij gedurende haar leven heeft gehad: de dood van haar echtgenoot, een zware oorlogs-verwonding en het verlies van haar huis met boekenverzameling bij een bombardement in september 1944. Over deze laatste periode schreef Tony een aantal gedichten. Zo schetst ze in In memoriam mijn huis het beeld van de verschrikkingen die haar huis in Oosterbeek, Annastraat 23, in september 1944 troffen. Op de schadekaart van Oosterbeek is goed zichtbaar dat een groot aantal huizen aan de Anna-straat na de oorlog totaal verwoest zijn verklaard.
Aan het einde van oorlog verbleef Tony de Ridder mogelijk in een ziekenhuis in Otterlo, waar ze midden april 1945 een gedicht opstelde als dank aan de bevrijders van de Lage Landen. In beide hier opgenomen dichtwerken klinkt haar religieuze opvoeding duidelijk door. In de zomer van 1945 schreef zij in Hattum het gedicht Aan mijn dorp!, waarin
IN MEMORIAM MIJN HUIS
Sept. 1902—Sept. 1944
Er ligt een huis in puin .. .
Er is gewerkt, gebeden, geleden en gestreden Nu ligt dat huis in puin.
Er ligt een huis in puin . ..
Leven is: groeien!
Vlammend papavers gloeien in den verlaten tuin.
Is dit Uw teeken, Heer? En moet ik hiertoe groeien: dat in verwoesten tuin uit puin nog bloèmen bloeien?
zij haar vertrouwen uitsprak dat haar Oosterbeek de oude allure weer terug zou krijgen:
“Gij zult herrijzen, mijn dorp, weer bouwen!
Eens willen wij gaaf w’u aanschouwen.”
Uit dezelfde periode is het 27 pagina’s telende boekwerkje Ook blinden waren helden! Na de oorlog ging Antoinette door met het geven van levensbeschouwelijke en religieuze lezingen.
Met haar broze gezondheid en voortdurende financiële onzekerheid leidde Tony een wankel bestaan. In haar latere levensjaren legden in ernst toenemende gehoorproblemen en een groeiende eenzaamheid een deken over haar welzijn.
TO OUR LIBERATORS!
Small nation of the Low Lands
We’ve been severely tried
And yet our minds kept strong and brave
Though hearts within us sighed.
Thank you for having come to us.
From hated tyranny
From cursèd villainy Deliver us at last!
Small nation of the Low Lands We’ve been most sorely tried. They took away our sons, still young And yet our souls kept pure and strong Though hearts within us cried.
You left for us your peaceful home Through countries and o’er seas did roam Thank you for having come to us For having come — at last!
Small nation of the Low Lands Atrociously we’ve been tried. Our fathers and our sons, they shot.. . Encountering the wrath of God . . .
And yet our hearts kept hopeful, strong Though times were heavy, things went wrong . . . Oh thanks for having come to us!
For having come — at last!
Otterlo, Civil Hospital, April 15/16th, Sunday-night.
Ondanks deze problemen was Antoinette volgens velen een groot levenskunstenaar.
Tony overleed in Arnhem op 25 december 1971. Haar graf bevindt zich op de Oosterbeekse Algemene Begraafplaats Noord, aan de Van Limburg Stirumweg (graf C092).
Bronnen
• Ridder, Tony de, Het Weiland (Ploegsma, Amsterdam, 1946).
• Ridder, Tony de, Ook blinden waren helden! (Ploegs-ma, Amsterdam z.j. – collectie Ron Wenting).
• Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (Leiden, 1972).

MINISTORY 140

“SOMEWHERE IN NORTHERN ARNHEM” HET GEMEENTE ZIEKENHUIS TIJDENS DE SLAG BIJ ARNHEM
Tijdens de Slag bij Arnhem werden slachtoffers verpleegd in Regimental Aid Posts, in tot ziekenhuis omgevormde hotels (denk aan Schoonoord en Tafelberg) en in reguliere ziekenhuizen, met het St. Elisabeths Gasthuis als bekendste voorbeeld. Een rol die minder vaak belicht is, is die van het Gemeente Ziekenhuis in Arnhem. — Matthijs Somford
Het Gemeente Ziekenhuis in Arnhem werd geopend op 1 april 1848. Het pand lag aan de Eusebiusbinnensingel, vlakbij de Walburgiskerk, en bood plaats aan 108 patiënten. Vóór de oprichting was de zieken- en ouderenzorg in handen van door de kerk geleide gasthuizen, waarvan de stad er drie had. De zorg in het Gemeente Ziekenhuis bestond met name uit het geven van aandacht, rode wijn, levertraan en honing. De zaken veranderden ten goede toen het ziekenhuis werd aangesloten op de gemeentelijke watervoorziening en het telefoonnetwerk (1886). Tussen 1888 en 1931 werd centrale verwarming aangelegd, kreeg de operatiekamer elektrische verlichting en vonden diverse uitbreidingen van het hoofdgebouw plaats. Ook kwamen op het terrein een aantal gebouwen te staan. In 1916, 68 jaar na de opening, werd al besloten tot nieuwbouw om deze losse panden te vervangen door één gebouw. Door de Eerste Wereldoorlog, en de crisis die daarop volgde, werd pas in 1930 gestart met de bouw. Het nieuwe ziekenhuis kwam aan de Wagnerlaan te staan en bood plek aan 265 patiënten, met drie barakken voor mensen met besmettelijke ziekten.
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waren er in Arnhem drie ziekenhuizen: het katholieke St. Elisabeths Gasthuis (Utrechtseweg), het protestantse Diaconessenhuis (Lawick van Pabststraat) en het Gemeente Ziekenhuis (Wagnerlaan). Vlak voor de Duitse inval op 10 mei 1940 kwam het bevel dat militaire ziekenhuizen ten oosten van de Waterlinie dienden te worden geëvacueerd. Soldaten die te ziek waren om over lange afstand vervoerd te worden, werden verplaatst naar burgerziekenhuizen. Dit was nog maar een voorbode van wat het Gemeente Ziekenhuis in de jaren erna te wachten zou komen te staan.

Het Paleis van Justitie. Op de achtergrond het Gemeente Ziekenhuis, met het kenmerkende torentje, in 1865 (Gelders Archief: 1523-229-0084, onbekende fotograaf, Public Domain Mark 1.0 licentie).

DUITSE MILITAIR-MEDISCHE VOORZIENINGEN

Arnhem lag in 1940 aan het zuidelijke einde van de IJssellinie. Deze verdedigingsgordel was bedoeld om een vijandelijke invasie uit het oosten te vertragen, en zo de hoofdverdedigingslijn bij de Grebbeberg 24 uur de tijd te geven zich te organiseren. Voor dit doel werden meerdere kleine kazematten gebouwd aan de IJssel; bij de bruggen verschenen zware kazematten. Bij Westervoort, ten oosten van de stad, werd een oud fort in de verdediging van de brug geïncorporeerd. Hier zouden bij de Duitse inval zware gevechten plaatsvinden. De bezetting van het fort telde ongeveer 200 man. Er tegenover waren zo’n 3.500 soldaten van de SS-Standarte ‘Der Führer’ en de 207. Infanterie-Division van de Wehrmacht opgesteld.

Het Gemeente Ziekenhuis in 1933 (GldA: 1500-4778, onbekende fotograaf, Public Domain Mark 1.0 licentie).

De invasie op 10 mei begon rond 04.00u. Twintig minuten later waren de Duitsers al bij Westervoort en om 09.30u viel het fort. Het dappere Nederlandse verzet, dat tot doel had de troepen op de Grebbeberg de gelegenheid te geven hun stellingen in gereedheid te brengen, zorgde ervoor dat de strijd daar pas de volgende dag om 10.00u zou ontbranden, 30 uur na de grensoverschrijding. De eerste taak van de staf van het Gemeente Ziekenhuis was het verdelen van eerstehulppakketten over de verscheidene Rode Kruis-pos-ten in de stad. De Duitsers vorderden dezelfde dag nog een klein deel van het ziekenhuis. Vanwege het voor hen voorspoedige verloop van de invasie werd de plek enkele dagen later alweer verlaten.

De vernietigde brug bij Westervoort in 1940, gezien vanaf de zuidelijke zijde. Op de voorgrond soldaten van de SS-Standarte ‘Der Führer’. Het voertuig aan de rechterkant is voorzien van een Rode Kruis-symbool. De soldaat links draagt een Rode Kruis-armband. Op de voorgrond ligt een aantal brancards (collectie Bob Gerritsen).

Het Gemeente Ziekenhuis in Arnhem in 1942. Opvallend is het rode kruis op het dak, ter identificatie bij luchtaanvallen. Uit een aantal ramen steekt een soort glijbaan, waarschijnlijk bedoeld voor een snelle evacuatie bij bijvoorbeeld een bombardement of brand. Op vooroorlogse en naoorlogse opnamen zijn deze glijbanen niet te zien (GldA: 1560-5220, onbekende fotograaf, Public Domain Mark 1.0 licentie).

De medische organisatie van de Duitsers leek op die van de geallieerden: levensreddende interventies vonden plaats aan het front, waarna de gewonde verder naar achteren werd verplaatst wanneer de situatie dat toeliet. Voor behandeling, een operatie of uiteindelijke revalidatie gingen patiënten naar verschillende plekken. Vanaf het front naar de achter-linies bezien kwam je als Duitse gewonde achtereenvolgens langs een Verwundetennest, Truppenverbandplatz en een Hauptverbandplatz. In de Hauptverbandplatz vonden triage en de eerste behandelingen plaats. Was verdere medische verzorging nodig, dan kwam het slachtoffer terecht in een Feldlazarett, dat meestal een kilometer of twintig van het front lag. Hier werden korte behandelingen uitgevoerd. Als laatste in de medische lijn, onder andere voor operaties en revalidatie, was er het Kriegslazarett. Deze Lazaretten waren meestal gehuisvest in bestaande ziekenhuizen.
Naast de zorg voor gewonden die van het front kwamen, werden indien nodig in de Kriegslazaretten ook in de omgeving gelegerde soldaten behandeld. Dit hield in dat bijvoorbeeld het personeel van Fliegerhorst Deelen, van de Teerosen-radarpeilstations op de Veluwe en van de SS-Un-terführerschule Arnheim hier terecht konden voor zorg. Ook soldaten die gelegerd waren in Ede kwamen naar Arnhem. In de faciliteiten bij het front werd de zorg geleverd door militair-medisch personeel. In de ziekenhuizen werkten verpleegsters, (leger)chirurgen en andere artsen.

Geneeskundige verzorgingspunten (@ Marcel Kuster)

PRESENTED TO
GEMEENTE ZIEKENHUIS ARNHEM IN GRATEFUL RECOGNITION OF THEIR, SERVICES TO THE 1 BRITISH AIRBORNE DIVISION DURING AND AFTER THE BATTLE AT ARNHEM SEPTEMBER 1944

Drie van de vier plaquettes vandaag de dag (collectie auteur).

PRESENTED TO JULIANA ZIEKENHUIS APELDOORN IN GRATEFUL RECOGNITION OF THEIR SERVICES TO THE 1st BRITISH AIRBORNE DIVISION DURING AND AFTER THE BATTLE AT ARNHEM 17-25SEPTEMBER 1944
PRESENTED TO JULIANA ZIEKENHUIS APELDOORN IN GRATEFUL RECOGNITION OF THEIR SERVICES TO THE BRITISH AIRBORNE DIVISION1 DURING AND AFTER THE BATTLE AT ARNHEM 17-25 SEPTEMBER 1944

Eén van de weinige foto’s van het interieur van het ziekenhuis tijdens de jaren veertig. Op deze foto uit 1943 is een kamer van de polikliniek afgebeeld (GldA: 1500-4780, onbekende fotograaf, Public Domain Mark 1.0 licentie).

Het Gemeente Ziekenhuis werd in 1942 opnieuw gedeeltelijk gevorderd: de volledige benedenverdieping werd door de Duitsers ingenomen. Nederlandse patiënten werden verplaatst naar reeds bestaande paviljoens, en ook naar een houten schoolbarak op het terrein. Degenen die leden aan difterie, tengevolge van de pandemie die toen heerste, werden naar een kartonnen barak verplaatst.
Door de onvermoeibare inzet van de gepensioneerde bacterioloog en patholoog Piet Reinders Folmer, op dat moment directeur van het Gemeente Ziekenhuis, bleef het mogelijk burgers van zorg te voorzien.
In april 1944, waarschijnlijk doordat het front Duitsland steeds dichter naderde, namen de Duitsers voor een derde keer de begane grond van het ziekenhuis in. Nederlandse patiënten werden verplaatst naar het St. Elisabeths Gasthuis. Kort hierna namen de Duitsers het hele ziekenhuis over als een volwaardig Kriegslazarett met de aanduiding 1/686, dezelfde nummering als die van het eerdere Reserve Kriegslazarett op deze locatie. Tijdens de vorderingsperiode waren 50 bedden specifiek bedoeld voor soldaten met wervelletsels. Deze vielen onder de verantwoordelijkheid van professor Herbert Peiper, die alle wervelkolombehandelingen binnen het Duitse leger onder supervisie had.
Hoewel het Gemeente Ziekenhuis de aangewezen plek was voor de behandeling van Duitse gewonden, verkozen velen vaak het St. Elisabeths Gasthuis, omdat hier franciscanessen uit Münster werkten en Duits dus de voertaal was.
Overzicht van de Kriegslazaretten in Nederland op 13septerber1944a(wwii.gerrandocsinrussia.org)
Er waren meerdere Kriegslazaretten in Nederland, die als gevolg van de veranderende oorlogssituatie geregeld van locatie veranderden. Net vóór de Slag bij Arnhem was de verdeling als volgt:
• Kriegslazarett der Kriegslazarett-Abteilung 1/686: Arnhem • Kriegslazarett der Kriegslazarett-Abteilung 2/686: Enschede • Kriegslazarett der Kriegslazarett-Abteilung 4/686:
Apeldoorn
• Kriegslazarett der Kriegslazarett-Abteilung 6/686-I: Ermelo • Kriegslazarett der Kriegslazarett-Abteilung 6/686-II:
Den Haag
• Kriegslazarett Armee Oberkommando (AOK) 15: Utrecht
Toen operatie Market Garden begon kreeg Kriegslazarett 1/686 (Arnhem) een hybride vorm: vanwege de plotselinge nabijheid van het front was de plek vanaf dat moment zowel Hauptverbandplatz als Kriegslazarett. De medische zorg liep uiteen van het verlenen van eerste hulp tot definitieve verzorging zoals chirurgie.

DE BRITSE AANWEZIGHEID

Naast een aanvalsplan werd er voor operatie Market-Garden ook een medisch plan gemaakt: 181st Airlanding Field Ambulance, per glider ingevlogen, zou zich op 17 september vestigen in Wolfheze om zorg te geven aan de gewonden van de dropping en landing zones. De 16th Parachute Field Ambulance, landend per parachute, zou meteen op weg gaan naar het St. Elisabeths Gasthuis in Arnhem. Aflossing van de 181st, die daarna naar het Gemeente Ziekenhuis zou optrekken, was voorzien op 18 september, wanneer de 133rd Parachute Field Ambulance per parachute landde. Laatstgenoemde eenheid kon dan de 16th gaan versterken in het St. Elisabeth Gasthuis.
Het Gemeente Ziekenhuis zou nooit worden bereikt. Het St. Elisabeths Gasthuis wisselde tijdens de slag meerdere keren van Britse in Duitse handen en vice versa, om vanaf 19 september tot het einde onder Duitse leiding te blijven. Dressing stations en geïmproviseerde ziekenhuizen werden in de hotels Tafelberg en Schoonoord ingericht in Ooster-beek. De verhandelingen daar zijn uitvoerig beschreven in diverse bronnen.
Aangezien er geen beschrijving of algemeen verslag bekend is (van Nederlandse, geallieerde of Duits origine) van de situatie in het Gemeente Ziekenhuis tijdens de Slag om Arnhem, is het alleen mogelijk aan de hand van ooggetuigenverslagen een beeld te vormen van hoe het eraan toe ging. Er zijn slechts een paar beschrijvingen van Duitse artsen die patiënten behandelden. De vrouwelijke verpleegkundigen Van Beek en Boland stelden dat ze nooit hadden meegemaakt dat een Duitse arts een Nederlandse of Engelse patiënt anders behandelden dan een Duitse. Dokter Maats, huisarts in Arnhem, daarentegen beschreef wel een
verschil in behandeling. Duitse artsen zouden volgens hem de voorkeur hebben gegeven aan een morfine-injectie bij gewonden met een schotwond aan hoofd of buik, in plaats van het overwegen van een operatie. Dit laatste had de voorkeur van de Britten, gaf hij aan. Dit lijkt echter een directe verwijzing naar de opmerking die een Duitse arts maakte tegen de Zuid-Afrikaanse Captain Lipmann Kessel, chirurg bij de 1st Airborne Division, toen Brigadier Hackett werd binnengebracht met een buikwond. De geneesheer zou hebben gezegd: “Bauchschuss oder Kopfschuss — Spritzen”. Vertaald: “Schotwond in buik of hoofd — spuiten”. Mogelijk ging het hier om een afwijkende vorm van triage, en niet zozeer om een andere behandeling op basis van de nationaliteit van de gewonde. Onbekend is ook of het slechts een voorval betrof of dat deze handelswijze wijdverbreid was bij de benadering van dit type letsel. Verschillende legers behandelen anders, iets wat vooral het gevolg is van de beschikbare middelen en de kennis van dat moment.
Corporal Meakin van de 16th Parachute Field Ambulance was verbonden aan het chirurgisch team in het St. Elisabeths Gasthuis. Hem viel op dat de Duitsers verbaasd waren over het beleid om plasma aan gewonden te geven die bloed hadden verloren. Ze zagen dit als een nodeloze toediening van schaarse middelen, waar de ‘oude methode’, het inbrengen van vloeistoffen zoals een simpele zoutoplossing, ook werkte.
Over het algemeen leken de Duitsers de gewonden goed te behandelen; ze gaven hen onder andere sigaretten. Father Daniel McGowan ervoer dat de Nederlanders in het Gemeente Ziekenhuis alles deden wat in hun mogelijkheid lag; volgens hem was het leven en het eten soms zelfs beter dan in Engeland.
Het Nederlandse Rode Kruis stelde een lijst op tijdens en na de slag, met daarop onder andere gewonden die ze hadden geïdentificeerd in het Gemeente Ziekenhuis. Aan de hand van dit overzicht is het mogelijk ooggetuigen te vinden die hun ervaringen hebben vastgelegd. Daarnaast laat de lijst zien bij welk legeronderdeel de gewonde diende. Er staan 77 namen op deze lijst. Op basis van verslagen van gewonden zelf kunnen nog twee andere namen worden toegevoegd.
In het boek For No Apparent Reason wordt een Major O’Nelly genoemd die in het Gemeente Ziekenhuis zou zijn geweest. Deze naam is echter in geen van de nominal rolls teruggevonden, wat doet vermoeden dat hier een valse naam werd opgegeven. Van de 79 nu vastgestelde gewonden in het Gemeente Ziekenhuis dienden achttien bij het 2nd Parachute Battalion, zes bij het 1st Parachute Battalion en zes bij het 11th Parachute Battalion. Van de 9th Field Company Royal Engineers, het 7th Battalion King’s Own Scottish Borderers en het 1st Parachute Brigade Headquarters werden elk vijf gewonden genoteerd.
Major Digby Tatham-Warter, commandant van A Company van 2nd Battalion, raakte gewond en werd op 21 september samen met Captain Frank naar een ziekenhuis gebracht in de buitenwijken van Arnhem. Vaak wordt genoemd dat dit het St. Elisabeths Gasthuis is geweest. Ze beschrijven echter dat ze Major Crawley en Captain Logan tegenkwamen. Dit maakt het waarschijnlijker dat hier het Gemeente Ziekenhuis betrof. Major Crawley staat namelijk op de Rode Kruis-lijst en de Britse gewonden uit het Gemeente Ziekenhuis werden pas op de 26e of 28e geëvacueerd naar het St. Elisabeths Gasthuis. Om deze reden is het zeer waarschijnlijk dat Tatham-Warter zich in het Gemeente Ziekenhuis bevond. Captain Logan was een medical officer bij de Rijnbrug. Aangenomen kan worden dat hij de gewonden heeft vergezeld naar dezelfde plek.
Op basis van voornoemde lijst konden de volgende ooggetuigenverslagen worden achterhaald:
Lieutenant-Colonel David Dobie werd op 19 september gevangengenomen in de buurt van de pontonbrug. Hij raakte gewond aan een oog en aan zijn arm. Dobie:“I was taken to [a] hospital on the northern outskirts of Arnhem after having my wounds dressed at an A.D.S. [Advanced Dressing Station, een verbandpost achter het front, MS]. At the hospital there were many German wounded lying [unreadable] and a considerable number being brought in. There were airborne personnel who had also been wounded lying in the grounds as there wasn’t sufficient room in the hospital”.
Chaplain Bernard Egan werkte vanaf 17 September in een Regimental Aid Post in een kelder van het Rijkswaterstaat-gebouw bij de Rijnbrug en raakte zelf ook gewond. Tijdens de tijdelijke wapenstilstand op 20 september, bedoeld om Britse en Duitse gewonden te evacueren, werd Egan naar het Gemeente Ziekenhuis gebracht. Of hij hier of in het St. Elisabeths Gasthuis werd geopereerd is onduidelijk. Lieutenant-Colonel John Frost, onderdeel van dezelfde groep, vermoedt dat hij zelf naar het St. Elisabeths Gasthuis werd gebracht. Captain Wright, in dezelfde kelder als Egan werkzaam, herinnerde zich:“I was taken with others to an SS Dressing Station somewhere in northern Arnhem where I met Sergeant Weatherby. We were allowed to tidy up the wounded before leaving by train for Germany”.
Op 20 september werd McGowan gevangengenomen. Hij kreeg de zorg over 35 zwaargewonden die in de Gereformeerde School in Oosterbeek lagen. In drie transporten werden ze die dag en de dag erop naar het Gemeente Ziekenhuis verplaatst samen met de aanwezige verplegers. Wat McGowan aantrof was een ziekenhuis dat onder grote druk werkte. Artsen van de 1st Airborne Division werkten samen met Duitse en Nederlandse medici. McGowan: “The conditions for the wounded were not easy. The grounds were stacked with piles of Airborne and German dead. There was

Een richtingaanwijzer bij de Walburgiskerk voor de Ortskommandantur op Nieuwe Plein 37 (nu Willemsplein 21) en het Kriegslazarett 1/686 (GldA, 1584-510, Nico Kramer, CC-BY-4.0).

no help either for the living or to bury the dead. The musty smell of gas gangrene was all pervasive.” De ernstig gewonden werden geopereerd door Duitse chirurgen. Captain Logan, Captain Devlin en Captain Brownscombe namen de zorg op de afdeling voor rekening.
Rond 22 september verplaatsten de Duitsers al hun gewonden, waarna alleen nog Britse gewonden overbleven in het Gemeente Ziekenhuis. Zij werden verzorgd door het Nederlandse, Britse en Duitse medische personeel. De omgang tussen de Duitsers en de Britten leek redelijk ontspannen; op 24 september werd er zelfs gedronken en gezongen in een ogenschijnlijk onbeladen sfeer. Dat diezelfde avond SS-Oberscharführer Karl Lerche, waarschijnlijk zonder aanleiding, Captain Brownscombe vermoordde op de trappen van de hoofdingang van het ziekenhuis staat er in schril contrast mee.
Uiteindelijk werd het gehele Gemeente Ziekenhuis geëvacueerd. Alle 30 Britse gewonden en de gehele Britse medische staf werden naar het St. Elisabeths Gasthuis verplaatst. Dit was volgens McGowan op 26 en volgens Lipmann Kessel op 28 september. Mogelijk waren andere gewonden al afgevoerd naar krijgsgevangenkampen in Duitsland of naar het Airborne Hospital in Apeldoorn dat de eerste gewonden ontving op 24 september, na de tijdelijke wapenstilstand in Oosterbeek.
Er zijn geen notities bekend van de behandelingen die plaats hebben gevonden in het Gemeente Ziekenhuis. Over de medische zorg tijdens die dagen weten we dus weinig.
Wel is bekend dat het in de meeste gevallen ging om been- en arm-wonden door kogels en granaatsplinters.
Om toch een indruk te krijgen van de mogelijke verwondingen en van de behandelingen die zijn uitgevoerd, gebruiken we de lijst die Captain Kessel opstelde van zijn behandelingen in het St. Elisabeths Gasthuis. Tussen 17-26 september kwamen daar zo’n 700-800 gewonden binnen en werden meer dan 100 operaties uitgevoerd – onder andere vijf buikoperaties, twee blaasletsels, veertien bovenbeenbreuken met wonden en 70 andere breuken en vleeswonden. Ook voerde hij na de slag nog 40 operaties uit, waaronder tien schoonmaakoperaties van wonden die eerder waren behandeld door de Duitse chirurgen in het Gemeente Ziekenhuis, maar die in zijn ogen onvoldoende waren behandeld. Als de statistieken voor beide ziekenhuizen grofweg vergelijkbaar zijn, dan zijn in het Gemeente Ziekenhuis zo’n 80 gewonden behandeld en hebben er tien operaties plaatsgevonden.
Met de ingrepen van het chirurgisch team van de Poolse Parachute Field Ambulance in Driel hebben we nog een referentie in handen: zij verrichten zeven amputaties, twee buikoperaties, behandelden acht breuken met een wond en zeven slagaderletsels. 32 wonden dienden te worden schoongemaakt. Inwoners van Arnhem met letsel zijn waarschijnlijk hoofdzakelijke naar het Diaconessenhuis gebracht. Het St. Elisabeths Gasthuis lag namelijk in de frontlinie en het Gemeente Ziekenhuis was volledig gevorderd door de Duitsers.

NA DE SLAG

Met de evacuatie van Arnhem vanaf 24 september 1944 werden ook alle burgerpatiënten die eerder in het Gemeente Ziekenhuis hadden gelegen, en die waren verplaatst naar het Diaconessenhuis, getransporteerd naar elders. Ze werden verplaatst naar ziekenhuizen en opvangposten in onder andere Lochem, Velp, Otterloo en Nunspeet. Hiermee stopte het Gemeente Ziekenhuis in zijn mogelijkheid tot functie als burgerziekenhuis definitief en het zou deze status ook niet meer terugkrijgen tijdens de oorlog. Ook werd het ziekenhuis verlaten als Kriegslazarett, aangezien de Geallieerden in De Betuwe lagen en het ziekenhuis daarmee binnen het bereik van de vijandelijke artillerie kwam te liggen.
Pas na de bevrijding van Arnhem in april 1945 kon de Nederlandse staf terugkeren naar het Gemeente Ziekenhuis. Wat ze aantroffen was een volledig geplunderd gebouw. Tijdens de gevechten voor de bevrijding van Arnhem had het gebouw ongeveer 50 treffers ontvangen. Daarnaast droeg de schokgolf van een neergestorte V1 in de buurt eraan bij dat alle ramen waren gesprongen. Een noodhospitaal werd geopend op de Velperweg, maar het was meteen de intentie het Gemeente Ziekenhuis weer open en in bedrijf te krijgen. De eerste patiënt werd opgenomen op 30 mei 1945. Op 1 oktober 1945 sloot het noodhospitaal zijn deuren weer.

NASCHRIFT

Na de oorlog ontvingen zowel het St. Elisabeths Gasthuis, het Liduina Ziekenhuis en Juliana Ziekenhuis in Apeldoorn
als het Gemeente Ziekenhuis een gedenkplaquette. Deze kwam in het Gemeente Ziekenhuis op een prominente plek bij de hoofdingang te hangen, totdat het pand in 1991 tegen de grond ging. Op dezelfde locatie verrees het Rijnstate-ziekenhuis, een fusie van het St. Elisabeths Gasthuis, het Gemeente Ziekenhuis en het Diaconessenhuis in Arnhem, en later ook de ziekenhuizen in Velp en Zevenaar. Op 12 mei 1995 opende de nieuwbouw van het Rijnstate haar deuren. Het Diaconessenhuis viel ten prooi aan de sloophamer en het St. Elisabeths Gasthuis zou worden omgebouwd tot een appartementencomplex – de originele voorzijde aan de Utrechtseweg bleef behouden.

Het Noodhospitaal aan de Velperweg 37 in Arnhem in 1945. Dit was gevestigd in Hotel-Café-Restaurant Tivoli. De reclame voor Grolsch Pilsener is nog net te ontwaren op het dak (foto: Sem Presser, Nationaal Archief / Anefo).

Met dank aan: Niall Cherry, Graham Francis, Bob Gerritsen, Bob Hilton, John Howes, Ruud Kreling, Michiel Tattersall, Hans Timmerman.
Bronnen:
• Behrendt, K.P., ‘Die Kriegschirurgie von 1939-1945 aus der Sicht der Beratenden Chirurgen des Deutschen Heeres im Zweiten Weltkrieg’ (dissertatie)
• Cherry, N., Red berets and red crosses (Renkum 1999)
• Cole, H.N., On Wings of Healing: The Story of the Airborne Medical Services 1940-1960 (Uckfield 2009)
• Feijten, H., Postje Klarendal (Epe 2019)
• Gerritsen, R.M., For No Apparent Reason (Renkum 2000)
• Heusden-Steutel, A.C. van, Van minimale hulp tot optimale zorg, 150 jaar ziekenhuiszorg in Arnhem (z.p., z.j.)
• Janssen, G.B., Halte Westervoort, het fort bij de IJsselbruggen (Arnhem 1980)
• Maat, J.J., ‘De Medische hulpverlening in Arnhem vanaf ‘Dolle Dinsdag’ tot de bevrijding’ (in: Medisch Contact 18, 1985)
• Roekel, C. van, The Torn Horizon (z.p., 2000)
• Timmerman, H., ‘Ministory 84: Duitse veldgraven in Oosterbeek’ (in: VVAM-Nieuwsbrief no. 96, 2004)
• Timmerman, H., ‘Ministory 134: Het Heldenfriedhof in Velp, gesneuvelden van het Bataljon Krafft’ (in: Airborne Magazine 18, 2020)
• Father McGowan, Medical Report
• Gemeente Ziekenhuis te Arnhem 1850-1950
• Het Arnhems Gemeente Ziekenhuis 1930-1990
• Interview met Hackett op 3 september 1994, door
André Horlings
• Kessel, Captain A.W.L., Post war report
• MI9 reports of Tatham-Warter and Frank
• Report on Airborne Medical Services, Deputy Director of Medical Services First British Airborne Corps
• Richards, Major, Medical picture operation ‘Market’
• www.westervoort1940.nl

ACHTERGROND

TUSSEN BEUKENLAAN EN OUDE KERK (DEEL III)
In deel drie van de fotoserie Kriegsberichter in Oosterbeek: tussen Beukenlaan en Oude Kerk, die we zijn gestart in Airborne Magazine nr. 22, volgen we nu de Duitse aanvallen over De Dam en verder in zuidelijke richting door de Weverstraat. De draad wordt weer opgepakt bij het kruispunt van wegen aan de westkant van De Dam (kader 3 op de schadekaart in ABM nr. 22) en eindigt in dit deel grofweg bij het Van Deldenpad (kader 4 op de schade-kaart), nog geen 200 meter in de richting van de Nederrijn.

Foto 23. Tussen 22 en 25 september voerden de Duitse troepen diverse aanvallen uit via de Weverstraat in de richting van de Light Regi-ment-posities (1st Airlanding Light Regiment, Royal Artillery) rond de Oude Kerk. Infanterie begeleidt de Sturmgeschütze en Sturmhaubitze van Sturmgeschütz-Brigade 280. Foto 28 is genomen vanaf positie 1 en toont het nog bestaande pand aan de Van Eeghenweg 2. De infan-teristen gaan onder dekking van het Sturmgeschütz vanaf de Dam de Weverstraat in.

Foto 29. De fotograaf staat nu op positie 2. De Sturmhaubitze kruipt langzaam de Weverstraat af, terwijl de begeleidende infanterie onder dekking van de tuinen voorwaarts gaat. De soldaat die over het muurtje klimt, draagt een buitgemaakte Stengun Mk V. Het huis op de achtergrond is Weverstraat 122.

Foto 30. De fotograaf heeft zich verplaatst naar positie 3, de ingang naar Weverstraat 124, waar hij een hele serie foto’s maakt. Voorop de Sturmhaubitze, gevolgd door het Sturmgeschütz die waarschijnlijk dekking geeft aan de Haubitz. Helemaal rechtsonder op de foto is nog een deel van een CLE-bevoorradingscontainer zichtbaar.

Foto 31. De Sturmhaubitze is nu ter hoogte van het huidige adres Weverstraat 135. In 1944 woonde hier de familie Boelens die een kruidenierswinkel runde; de schappen van de winkel zijn uiterst links zichtbaar. Op 21 september ‘vierde’ zoon Tom in de kelder zijn tiende verjaardag.

Foto 33/34. Op deze en de volgende foto zien we de parachute van de bevoorradingscontainer van foto 30. Ook ligt er een Britse parachutistenhelm op de voorgrond. Achter de parachute opnieuw de kruidenierszaak, met daarnaast het nog bestaande pand Weverstraat 139.

Foto 35. De fotograaf kijkt nu naar het zuiden, waar de panden Weverstraat 141-149 zichtbaar zijn. Deze staan er nog steeds. De boerderij uiterst links is Vrede Hoeve. Dit pand werd niet verwoest tijdens de slag, maar is ver na de oorlog afgebroken. Daarnaast is pijnlijk vastgelegd hoe het rupsvoertuig over het lichaam van een dode militair rijdt.

Foto 37. De infanterie volgt.

Foto 38. De fotograaf is de Weverstraat opnieuw overgestoken en neemt een foto vanuit de tuin van nummer 139 (positie 4). Aan de overkant van de weg lijkt een gesneuvelde soldaat in de tuin te liggen. Het geschut komt steeds dichter bij de Britse posities. De verdediging in dit gebied werd geleid door Lieutenant Mike Dauncey van G Squadron, No. 1 wing, The Gli-der Pilot Regiment. Hij gaf leiding aan een groep die bestond uit glider pilots, parachutisten van het 11th Parachute Battalion en mannen van het South Staffordshire Regiment.     Foto 40. De fotograaf staat nu op positie 5, in de tuin van boerderij Vrede Hoeve. Aan de overkant van de weg, uiterst rechts, is nog net een deel zichtbaar van Weverstraat 132. Let ook op de bevoorradingsparachute naast het huis.

ACHTERGROND

XXX CORPS – SPRINGPLANK NAAR MARKET-GARDEN
Op zaterdag 27 augustus organiseert de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum de battlefield tour ‘XXX Corps break-out’. Om beter te begrijpen hoe de frontdoorbraak op 17 en 18 september bij de start van operatie Market-Garden verliep, is een achtergrondschets van de vaak onderbelichte tegenstanders en gebeurtenissen in de eerste twee weken van september onontbeerlijk.
—Joris Nieuwint, met medewerking van Rob van Putten
Laten we beginnen met een korte schets van de situatie aan Duitse kant, begin september 1944, waar Heeresgruppe B verantwoordelijk was voor het gebied van kustgebied van Bretagne tot Nederland. De legergroep bestond uit het 15. Armee, het in Normandië vrijwel vernietigde 7. Armee en het nieuw opgerichte 1. Fallschirm-Armee.
15. Armee Het 15. Armee had als belangrijkste opdracht de verdediging van de Atlantikwall; de sector liep van Le Havre tot aan de Scheldemonding. De snelle uitbraak van het Britse Second Army uit Normandië dreigde het 15. Armee af te snijden en ontstond een gat in het Duitse front. Het Ober-kommando der Wehrmacht (OKW) beval de 15. Armee de kanaalhavens te verdedigen en de Scheldemonding bezet te houden.
Op 4 september 1944 begon het 15. Armee bij Breskens de Scheldemon-ding over te steken naar Vlissingen. Minimaal 75.000 Duitsers wisten te ontkomen. Onmiddellijk na aankomst in Vlissingen werden soldaten naar het oosten gestuurd. Op deze manier versterkten resten van de 15. Armee de rechterflank van de 1. Fallschirm-Armee dat gelegerd was achter het van Antwerpen naar Maastricht lopende Albertkanaal. Het gat in de Duitse verdediging werd langzaam kleiner.
7. Armee Tijdens de landing in Normandië vormde het 7. Armee de voornaamste tegenstander van de geallieerde legers. 1 september 1944 was dit leger vrijwel vernietigd in de zogenaamde Zak van Falaise (Normandië) en vluchtten de restanten richting Duitsland, om zich vervolgens in te graven rond Aken en het Hürtgenwald.

25 Pounders van de 430th Battery, 55th Field Regiment in actie nabij Hechtel, ter ondersteuning van de Guards Armoured Division (IWM, B 9985).

1. Fallschirm-Armee Toen op 4 september 1944 Gene-raloberst der Luftwaffe Kurt Student als Oberbefehlshaber het commando kreeg over het nieuw opgerichte 1. Fall-schirm-Armee, waren zijn eenheden over heel Duitsland verspreid. Met uitzondering van Fallschirmjager-Regiment 6 bestonden deze veelal slechts uit rekruten; zware wapens en eigen transportmiddelen waren nauwelijks voorhanden. Hermann Göring leverde wel snel 20.000 extra manschappen aan van de Luftwaffe: overbodig geworden verbindingspersoneel, grondpersoneel en vliegend personeel. Alle militairen hadden een beperkte infanterieopleiding genoten.
Met deze kleine strijdmacht kreeg Student opdracht de zone van zo’n 150 kilometer tussen het 15. Armee en het 7. Armee te bezetten, om te voorkomen dat de geallieerden gebruik zouden maken van deze volledig open liggende route naar Noord-Duitsland. Student concentreerde zijn
verdediging op de noordelijke oever van het Albertkanaal. Generalfeldmarschall Model, Oberbefehlshaber van het westelijk front, wees twee extra divisies toe aan het nieuwe 1. Fallschirm-Armee: De 719. Infanterie-Division en de 176e. De eerste divisie bestond uit oudere soldaten en onervaren jongeren die ongeschikt waren voor frontdienst. De tweede bevond zich in de buurt van Aken en bestond voornamelijk uit invaliden, revaliderende soldaten, zieken en vrijwel ongetraind Luftwaffepersoneel.
In de namiddag van 5 september 1944 arriveerden de eerste onderdelen van de 1. Fallschirm-Armee aan het Al-bertkanaal. Ze kregen hulp vanuit een onverwachte hoek: de tijdens de gevechten in Normandië gehavende 85. In-fanterie-Division trok zich net terug naar Duitsland. Toen de divisiecommandant Generalleutnant Chill in Herentals het Albertkanaal bereikte, besloot hij stand te houden. Hij plaatste militaire politie bij de bruggen over het kanaal om de terugtrekkende Duitse troepen tegen te houden. Infanteristen, chauffeurs, koks en kanonniers werden opgevangen, verzameld in nieuwe pelotons en achter het kanaal gelegerd. Uit de restanten van drie divisies ontstond zo een nieuwe eenheid: Kampfgruppe Chill. Op zijn rechterflank maakte hij in de namiddag van 6 september contact met eenheden van de 719. Infanterie-Division. Een dag later merkte Chill dat de linkerflank van zijn Kampfgruppe werd gesteund door pas gearriveerde eenheden van het 1. Fallschirm-Armee die een dunne verdedigingslinie hadden gevormd achter het Albertkanaal.

AAN GEALLIEERDE ZIJDE

Tot zover de verdedigers aan de noordkant van het kanaal. Maar wat gebeurde er in dezelfde periode aan de zuidkant? We zoomen even in op de situatie in Belgisch Limburg.
Nadat Antwerpen op 4 september was bevrijd kregen de mannen van het Britse Second Army een dag rust. Op 6 september werd de aanval hervat, met Eindhoven als doel.

Een bij Hechtel uitgeschakelde Cromwelltank,
10 september 1944 (IWM, BU 848).

Soldaten van de 50th Division lopen over Joe’s Bridge op 15 september 1944. De geallieerden hebben rechts naast deze houten brug een Baileybrug aangelegd (IWM).

Shermantanks bij de Nederlandse grens, in actie om ‘weerstandsnesten bij Koersel [bij Beringen] op te ruimen’, 10 September 1944 (IWM, BU 837).

De twee kanalen op de route, het Albertkanaal en het Maas-Scheldekanaal, moesten nog wel worden overgestoken. Op de avond van 6 september was bij Beringen een brug over het Albertkanaal veroverd en in de daaropvolgende dagen werd dit bruggenhoofd langzaam uitgebreid. Het werd snel duidelijk dat de Duitsers hard vochten voor elke meter grond. Er waren drie dagen nodig om van Beringen naar Leopoldsburg op te rukken, hemelsbreed nog geen negen kilometer. In Hechtel, even ten oosten van Leopolds-burg, zou de strijd nog tot 12 september duren.

DE VEROVERING VAN JOE’S BRIDGE

In de ochtend van 10 september kregen twee gevechtsgroepen van de Guards Armoured Division opdracht Hechtel te passeren en naar het noorden door te stoten en vervolgens de brug over het Maas-Scheldekanaal bij Lommel te veroveren. De Grenadier Guards en de Irish Guards rukten samen op, maar snel ging het niet; de tanks hadden moeite met het terrein in dit bos- en heidegebied. Naarmate ze dichter bij de hoofdweg ten noorden van Hechtel kwamen, nam ook de Duitse tegenstand toe. De twee groepen kwamen uiteindelijk tot op drie kilometer van de brug, maar liepen daar vast op een sterke Duitse positie.
De verkenners van het 2nd Household Cavalry Regiment waren voor de hoofdmacht uit op zoek naar mogelijkheden om de Duitse tegenstand te passeren. In eerste instantie hadden ook zij weinig succes, maar toen A Squadron onder Lieutenant Creswell eenmaal in het dorpje Excel (twee kilometer ten noordwesten van Hechtel) was aangekomen vonden ze daar een vrije route naar Neerpelt. De Duitsers hadden zich volledig op de hoofdweg gericht en deze achterafroute was niet bewaakt.
Bij een fabrieksterrein in Overpelt, op korte afstand van de brug, verlieten ze hun voertuigen om te voet verder te gaan naar het complex; door de lokale bevolking aangeboden
fietsen boden uitkomst. Creswell klom met een ander bemanningslid over een hek en begaf zich naar het dak van de fabriek. Daar hadden ze uitstekend uitzicht over de Duitse posities aan de noordkant van de brug. De Duitsers hadden deze goed beveiligd: er stonden een aantal 8,8cm-Flak-ka-nonnen en de infanterie was ingegraven. Hun verkenning bleef niet lang onopgemerkt en ze trokken Duits vuur aan.
Nadat Lieutenant-Colonel John (‘Joe’) Vandeleur was ingelicht over de situatie, verspilde deze geen tijd. Sherman-tanks van No. 1 Squadron met infanterie achterop, onder Major Peel, werden naar de brug gestuurd. De tanks reden met hoge snelheid naar Overpelt, en na een korte verkenning was het plan gemaakt. Artillerieondersteuning was niet mogelijk, ze waren ver buiten bereik van het geschut en zelfs radio verbinding met de divisie werkte door de lange afstand niet. Het plan kwam er op neer dat de vier Sher-mantanks van No. 3 Troop, onder Lieutenant Lampard, samen met een peloton infanterie onder Lieutenant Stanley-Clarke de brug zouden bestormen. Ze werden geholpen door de overige elf tanks van het squadron die als ‘artillerie’ optraden om de Duitsers in dekking te dwingen.
De infanterie met de vier tanks begaven zich naar hun startpunt: het kruispunt onderaan de brug. Toen ze daar aankwamen, reed er net een Duitse half-track met een 8,8cm-kanon erachter over de brug. Lampard schakelde de combinatie met een schot uit op het midden van de brug. De tanks staken vervolgens onder vuur van de kanonnen het kruispunt over, waarbij één van de voertuigen een stuurfout maakte en een gebouw ramde. De tank was tijdelijk uitgeschakeld. De infanterie sloop tot op 100 meter

Shermantanks van de Irish Guards passeren tanks die op 17 september uitgeschakeld zijn bij de uitbraak (IWM, BU 925).

van de brug en vuurde daar een groene lichtkogel af. Alles en iedereen concentreerde het vuur nu op de kanaalover-gang, terwijl de infanterie zich reorganiseerde om de brug te bestormen. Toen ze klaar waren, vuurden ze een rode lichtkogel af, het sein voor de tanks om in actie te komen. De drie overgebleven tanks reden zo hard als ze konden de brug over, daarbij de brandende half-track aan de kant duwend. De Duitsers waren totaal overrompeld en de tanks bereikten veilig de overkant, direct gevolgd door de infanterie die met de laatste tegenstand afrekende.
Het gevecht dat maar enkele minuten had geduurd koste slechts drie gewonden. De brug was ongeschonden in geallieerde handen gevallen. Nu moesten alleen de aanwezige explosieven nog worden verwijderd, een taak die Captain Hutton van 615 Field Squadron, Royal Engineers, voor rekening nam, samen met drie engineers en drie ‘vrijwilligers’ van de Irish Guards. Bij het licht van de brandende halftrack gingen ze aan het werk maar Hutton, de enige aanwezige explosievenexpert, liet zenuwachtig als hij was, al snel zijn draadknipper in het kanaal vallen en moest daarna met zijn pistool de draden doorschieten. Toen Hutton de klus had geklaard reed hij met zijn chauffeur direct naar een nabijgelegen café waar hij een biertje dronk om een beetje tot rust te komen.
Vanderleur had nog steeds geen contact met de rest van de divisie en er bevonden zich nog grote groepen Duitse soldaten ten zuiden van het kanaal. Het aanvoeren van versterkingen was daardoor niet mogelijk. Het zojuist veroverde bruggenhoofd werd daarom slechts verdedigd door
één squadron tanks en twee compagnieën infanterie. Het duurde zelfs tot na middernacht voordat Vandeleur eindelijk kon rapporteren dat de brug was veroverd.
De volgende ochtend lanceerden de Duitsers een felle tegenaanval vanaf de zuidkant van de brug om deze te heroveren. Major Peel kwam hierbij om het leven. Met veel moeite en een groot aantal slachtoffers aan Britse zijde werd deze aanval afgeslagen. De brug werd niet lang daarna omgedoopt tot Joe’s Bridge. Van daar zou op 17 september om 14.35u de aanval worden ingezet in de richting van Valkenswaard; operatie Market-Garden was gestart.

BEZOEK AAN EEN NEDERLANDSE KROEG

Zes dagen voor de start van de operatie wisten de eerste Britten al achter de Duitse stellingen te komen. In de ochtend van 11 september gingen de mannen van het 2nd Household Cavalry Regiment op verkenning. Lieutenant Jardine van D Troop reed met twee snelle Daimler Dingo scout cars dwars door de Duitse linies richting Valkenswaard om te bepalen of de brug over de Dommel sterk genoeg was voor tanks. Kort voorbij de Duitse linies kwamen ze de eerste Nederlanders tegen die maar al te graag wilden helpen. Sjef Teeuws gaf waardevolle informatie over de Duitse posities die per radio werd doorgegeven en ging daarna als gids mee in de voorste scout car. Bij café Rustoord aangekomen, tegenwoordig pannenkoekenhuis De familie Suykerbuyck, stonden nog meer burgers. Om geen argwaan te wekken ging Jardine het café binnen om wat met ze drinken en zo meer inlichtingen te vergaren. De stemming binnen werd al snel feestelijk; er werd muziek gedraaid en de drank vloeide rijkelijk. Ondertussen was de tweede scout car onder Lance Corporal-of-Horse Jack Brook doorgereden richting de brug, kort achter een toevallig dezelfde kant op rijdende Duitse stafwagen.
Bij de brug over de Dommel aangekomen zagen ze een Duitse Mk IV-tank op de brug staan en wisten ze meteen dat deze dus sterk genoeg was. Nu moesten ze echter nog zien te ontsnappen. Gelukkig waren de Dingo scout cars voor deze situaties ontworpen; deze konden bijna net zo hard achteruit rijden als vooruit. Terug bij het café gaven ze deze inlichtingen per radio door en zat hun taak erop. Nu moesten ze echter nog veilig zien terug te keren. Verstoppen en wachten leek ze niet verstandig, dus ging het met grote snelheid richting de geallieerde kant. De Duitsers lieten zich echter geen tweede keer verrassen en openden direct het vuur maar wisten de voertuigen slechts licht te beschadigen.
Voor de Nederlanders liep het helaas minder fraai af, vier van hen werden door de Duitsers opgepakt en daarna neergeschoten omdat ze oranje voorwerpen bij zich hadden. Jan Maas en Chris Tegenbosch kwamen hierbij om het leven, de andere twee waren wel geraakt maar hielden zich voor dood en werden later gered.
Bronnen:
• Bogaars, R., De weg naar Valkenswaard en de mannen die erom vochten, 10-18 september 1944 (z.p., 2015).
• Didden, J. en Swarts, M., Autumn Gale | Herbst Sturm, schwere Heeres Panzerjager-Abteilung 550, Kampfgruppe Chill and the German recovery in the autumn of 1944 (Drunen, 2013).
• Rosse, Earl of en Hill, E.R., The Story of the Guards Armoured Division (Barnsley, 2017).
• 21 Army Group report, Operation “Market Garden”, 17-26 Sept 1944.
• The National Archives (TNA), WO 171/376 (G.), WO 171/837 (2 Household Cavalry), WO 171/1256, 2 Irish Guards (Armoured Battalion), WO 171/1257 (3 Irish Guards), WO 373/51 (Gallantry decorations).

DE OUDE KERK EN VEERTIG JAAR GIDSEN – OOSTERBEEK

Ter gelegenheid van het jubileum ‘40 jaar gidsenwerk’ in de Oude Kerk, voert auteur Marion Gerritsen-Teunissen de lezer mee door de geschiedenis van de kerk. De Slag om Arnhem, waarin de plek een belangrijke rol speelde, wordt zeker niet vergeten. Maar ook andere verhalen komen in het boek aan bod.

EEN GESCHIEDENIS VAN HET DRIELSE VEER EN DIE VAN DE PACHTERS BUSCH

Historicus Frans Busch is met zijn fascinatie voor en verbondenheid met het Drielse veer bij uitstek de geschikte persoon voor het beschrijven van de rijke historie van de eeuwenoude veerdienst tussen Driel en Oosterbeek. Aan de publicatie is jaren van uitgebreid en zorgvuldig onderzoek vooraf gegaan. Het boek telt 260 pagina’s, bevat tal van originele foto’s, kaartjes, ansichten en krantenartikelen. Het is eenmalig in beperkte oplage gedrukt en kost € 23.

“A LOST OPPORTUNITY”

Het volgende deel uit de serie over de 1st Airlanding Anti-Tank Battery. A Lost Opportunity”: The 1st Airlanding Anti-Tank Battery at Arnhem. Battery Z Troop is samengesteld door Nigel Simpson, Philip Reinders en Peter Vrolijk. Het boek kost € 22.
Alle boeken zijn te koop bij Boekhandel Meijer & Siegers in Oosterbeek. Een geschiedenis van het drielse veer is ook te koop aan boord van het veer en bij de schrijver via buschdrielseveer@ gmail.com. Battery Z Troop is ook te bestellen via aviationwarbooks@gmail.com.

AIRBORNE REGION DOEBOEK

Na de zomervakantie zullen alle basisscholen in de gemeenten Arnhem, Ede, Overbetuwe en Renkum het Airborne Region Doeboek ontvangen, dat is bedoeld voor leerlingen van groepen 7 en 8.
Het Airborne Region Doeboek vertelt het verhaal van de Slag bij Arnhem door de ogen van de jonge Engelse militair Jim (‘Jammy’) Smith. Als parachutist van het 11th Battalion springt hij op 18 september 1944 af boven de Ginkelse heide en gaat hij via de landingsterreinen in Renkum en Wolfheze richting Arnhem. Na hevige gevechten trekt zijn bataljon zich terug naar Oosterbeek. Jammy komt terecht bij een eenheid van diverse pluimage, de Lonsdale Force.
Uiteindelijk wordt hij op 26 september 1944 over de Ne-derrijn naar veilig gebied gebracht. Op zijn tocht ontmoet hij een lid van de King’s Own Scottish Borderers, een gli-derpiloot en een Poolse soldaat. Hun verhalen maken de tijdlijn van de parachutist compleet.
Jammy’s verhaal leest als een jongensboek, biedt allerlei historische achtergronden rond de Slag bij Arnhem en bevat daarnaast vragen en opdrachten voor de leerlingen. Het Airborne Region Doeboek heeft tot doel de kinderen te laten beleven wat er is gebeurd tijdens de slag en te laten beseffen welke impact de gebeurtenissen in september 1944 hebben gehad op de gehele Airborne Region.

PROGRAMMA

• Zaterdag 27 augustus: Battlefield tour ‘XXX Corps breakout’ door Joris Nieuwint
• Vrijdag 7 oktober: Thema-avond ‘Optimistic planning: de voorbereiding van Market-Garden’
• Vrijdag 11 november: Thema-avond ‘Bevelvoering & verbindingen’
Informatie over de inschrijvingsprocedure voor deze activiteiten volgt via de VVAM-website.
VERSCHIJNING AIRBORNE MAGAZINE NUMMER 25 – NOVEMBER 2022 NUMMER 26 – MAART 2023 NUMMER 27 – JULI 2023

DE ACHTERZIJDE

Race to the Bridge, 2012. Jeeps op de Beneden-dorpsweg in Oosterbeek, op dezelfde route die 2nd Parachute Battalion op 17 september 1944 nam naar de Rijnbrug in Arnhem. Zie ook het interview op pagina’s 6-9 (foto: Berry de Reus Fotografie).

CORRECTIES

In Airborne Magazine nr. 24 is in het artikel over Johannes Leusden op pagina’s 28-33 gebruik gemaakt van de originele, naoorlogse fotobijschriften. Dat voorzichtigheid geboden is, blijkt maar weer eens. Het pand op pagina 28 is (was) niet nr. 149, maar nr. 147 (nr. 149 is nog net links zichtbaar en staat er nog steeds). De ‘Oranjelaan’ in het onderste fotobijschrift op pagina 30 is uiteraard de Hartensteinlaan, tegenover het huidige Airborne Museum. Met dank aan de heren Korevaar en Loos voor hun oplettendheid.

De ‘crossroads’ in Oosterbeek na de oorlog, met links Hotel Schoonoord – meer over deze plek op pagina 13. Het dorp zou na de strijd in de perimeter nog maandenlang in de frontlinie liggen en verdere schade oplopen door V1-inslagen en artilleriebeschietingen (foto: Johannes Leusden, 1945 of 1946).