MINISTORY 69
OORLOG OP HET EUSEBIUSPLEIN
door J. van Kuijk

 

Dit is het verhaal van de gepensioneerde adjudant van de Rijkspolitie ƒ. van Kuijk, die als 27-jarige wachtmeester der Marechaussee de strijd om de Rijnbrug meemaakte op het Eusebiusplein in Arnhem. In 1951 zette hij zijn belevenissen op papier op verzoek van de Britse auteur Chester Wilmot, die gegevens verzamelde voor zijn boek ‘The Struggle for Europe’, dat in 1952 zou verschijnen. Uiteindelijk maakte Wilmot wel gebruik van de informatie die Van Kuijk had verstrekt, maar in zijn boek is niets terug te vinden over de persoonlijke belevenissen van de politieman. De schrijver Cornelius Ryan citeert in zijn boek ‘ A Bridge Too Far’ (1974) wel een aantal malen uit het verslag van Van Kuijk.
In deze Ministory is voor het eerst het volledige verslag gepubliceerd 1).

Inleiding
Het Eusebiusplein in Arnhem zoals dat in 1944 westelijk van de Rijnbrug bestond, was langwerpig van vorm. Het lag tussen de Weerdjesstraat aan de westkant, en de Markststraat en de Eusebiusbinnensingel aan de oostkant. Om en nabij dit plein lagen de Sabelspoort, het gebouw van de Rijkswaterstaat, café Willemsen, een handel in bouwmaterialen, en een groot aantal statige oude herenhuizen. In een aantal daarvan waren rijksdiensten ondergebracht, zoals de Rijkspolikliniek (een soort rodekruispost), en andere werden bewoond door burgers, onder wie enkele advocaten en artsen. Zo woonde schuin tegenover ons gebouw dokter Van Niekerk. Ons pand, het Gewestbureau der Marechaussee van de provincies Gelderland en Overijssel, had als adres Eusebiusplein 21.
Op 17 september 1944 waren op dat bureau aanwezig een aantal Nederlandse NSB-officieren, en verder de onderofficier van piket adjudant Vossenberg, de adjudant Goudkamp, en de wachtmeesters Breurkens, Hogenboom en ik 2). Elke wachtmeester had na de normale bureaudienst om beurten telexwacht.
Toen een dag eerder ’s middags vliegtuigen over kwamen, belden we met het bureau van de Gewestelijke Politie President en met het bureau van de gemeentepolitie, beide in de Bovenbeekstraat, om inlichtingen in te winnen over de situatie. De telexiste op het eerstgenoemde bureau, mejuffrouw Riet van de Kroft, met wie we dagelijks contact hadden en die ‘aan de goede kant stond’, wist weinig nieuws te vertellen. Wel hoorden we van haar het gerucht dat het treinverkeer naar Nijmegen om 19.00 uur gestaakt zou worden. De gehuwde wachtmeester Breurkens, die in Nijmegen woonde, vroeg toestemming om te mogen
vertrekken omdat hij bang was anders zijn woon-plaats voor langere tijd niet meer te kunnen bereiken. Na overleg met de officier van piket ging hij naar huis. Verder verliep de dag rustig.

Wachtmeester J. van Kuijk in 1943. (foto via ƒ. van Kuijk)

Zondag 17 september 1944
Op zondagochtend voeren Engelse Typhoon duik-bommenwerpers om ca. 10.30 uur een hevig bombardement uit op doelen in en buiten de stad met zogenaamde ‘raketbommen’.
De toestellen vliegen in een formatie van zes, en bestoken Duitse posities, waaronder de Saksen- Weimarkazerne, de Willemskazerne en het hotel-restaurant Royal. Ook worden het gemeentelijke politiebureau en een Duitse opslagplaats geraakt. De Stadsschouwburg en de Rijnbrug worden beschoten met boordwapens.
De Duitse bewaking van de verkeersbrug is niet groot en bestaat uit oudere manschappen met alleen geweren. Afweergeschut is niet aanwezig; alleen enkele wachthuisjes die worden vernield en in brand geschoten. De soldaten vluchten, en vertonen zich die dag niet meer. Van vijandelijke troepenconcentraties of legering is in de omgeving niets te bespeuren.
hl het begin van de middag vernemen we via de telex van het bureau van de Gewestelijke Politie President dat bij Oosterbeek Britse parachutisten en zweefvliegtuigen zijn geland.
Vereniging Vrienden van het Airborne Museum

Omstreeks 16.00 uur gaan de NSB-officieren, waaronder de le luitenants Heydenrijk, Koenderink en Dijkers (gewezen Rijksveldwachter te Ruinen) naar kolonel Feenstra (oud-kapitein der cavalerie en fervent NSB-er) voor overleg. Twee uur later komt luitenant Koenderink ons vertellen dat ze gaan vertrekken in verband met de gespannen toestand. Hij vraagt of de brug bij Doesburg nog intact is. Ze willen dus vermoedelijk vluchten richting Duitse grens. Bepakt en gezakt vertrekken ze als angsthazen. Later vernemen we dat ze naar Bathmen in Overijssel waren vertrokken, waar de NSB-staf van het gewest werd gevestigd. Nu zijn we dus alleenheersers, en in feite bevrijd van de NSB-ers en Duitsers.
Tegen de avond, om ongeveer 21.00 uur, trekken veel troepen langs ons gebouw. Door de duisternis kunnen we niet zien of het Duitse of Engelse zijn. Dan wordt aan de buitendeur gemorreld, en even later wordt er gebeld. Ik open de deur, en tot mijn verrassing zie ik Engelse soldaten, en ik laat ze binnen. Eerst zijn ze wat wantrouwend, maar als we in het Engels antwoorden, en meer soldaten het gebouw binnenkomen, verandert dat spoedig. Niets geen geschreeuw of bevelen. Alles gebeurt heel stil en zonder geweld. Schijnbaar verwachten ze geen enkele tegenstand, want ze staan net zo rustig alles op te nemen alsof geen Duitsers in de buurt kunnen zijn. Zelfs hun geweer houden ze niet in aanslag. Wijzend op een kaart die ze bij zich hebben, vragen ze mij of dit het hoofdbureau van politie is, hetgeen ik beaam. Met tussenpozen komen steeds meer parachutisten het bureau binnen. Ze vragen alle gegevens over de ligging en de situatie van de voornaamste punten in de stad, en vervolgens gaat een deel zich ingraven aan de overkant van het plein, alles met de grootst mogelijke stilte. Er zijn nu ongeveer tussen de vijftig en zestig man bij ons. Op het pleintje voor de woning van dokter Van Niekerk hebben ze meteen al een mortier-stelling gereed, en bij de hoek van het huis staat een anti- tankkanon, een zogenaamde ‘six-pounder’, licht van constructie 3). De Engelsen halen op de kamers van de NSB-officieren alle portretten van Goering, Himmler, Goebbels en Mussert van de wand. Die willen ze meenemen als souvenir, waar overigens uiteindelijk niets van terecht is gekomen. Een buste van Hitler, die commandant Feenstra op zijn bureau had staan, gooien ze kapot, waarna ze de resten vertrappen.

Maandag 18 september
Tegen de morgen beginnen de gevechten om de brug. De hoekhuizen van de Oude Hofstraat zijn bezet door de Tommies, en er komen geen nieuwe Britse troepen meer aan. Adjudant Goudkamp vertrekt naar huis. Er breken zware gevechten uit. Duitse tanks proberen over de brug van zuid naar noord te komen. Het zijn kolossale voertuigen, die langzaam vooruit gaan. Aan enkele gelukt het, en die verdwijnen in de richting van het Velperplein. De tanks worden door de Engelsen hevig beschoten, maar hun wapens zijn veel te licht. Hun anti-tankgeschut heeft maar een kaliber van 6 cm., zodat daar niet veel mee wordt bereikt 4). We krijgen al spoedig zware treffers aan het gebouw
van de Duitse artillerie en van mitrailleurvuur. In een van de kamers aan de voorkant vinden we een granaat met een kaliber van meer dan 12 cm., die niet ontploft is De hele dag is er een verwoede strijd tussen Duitse tanks en het Engelse geschut en de mortieren. Er begint enig Duits overwicht in de strijd te komen, ’s Avonds wordt het gebouw van de Commissaris van de Koningin op de Markt in brand geschoten, waardoor alle naastliggende panden eveneens afbranden. Ook huizen aan de Eusebiusbinnensingel staan in vlammen. We krijgen het hard te verduren.
De Tommies lopen in en uit het gebouw. Het zijn leuke, hartelijke kerels, die onbevangen goed gehumeurd blijven. Enkele namen die mij zijn bijgebleven zijn soldaat Harry Wood 5) en Captain Killian, een echte vechtjas die zonder helm vocht, en door het vuur ging voor zijn manschappen 6). Ook herinner ik mij Paul en Johnny.
We besluiten in elk geval te blijven, en onze post niet te verlaten. We zijn de Tommies zoveel mogelijk van dienst, en houden ons voornamelijk bezig met het doorgeven van berichten via de telefoon aan verschillende bureaus van politie in de regio, en het observeren van Duitse soldaten in onze omgeving.
Omdat we zelf slechts bewapend zijn met een FN pistool krijgen we de geweren van gewonde soldaten. We worden geregeld opgebeld door collega’s en vrienden, die informeren naar de toestand. Zo gaan we de nacht in.
We leggen contact met de Ondergrondse Strijdkrachten, o.a. met de leiders, die de schuilnamen ‘Piet’ 7) en ‘Wim’ dragen. Ook hebben we regelmatig verbinding met het bureau van de gemeentepolitie, van waaruit we op de hoogte worden gehouden over de toestand elders in de stad.
Maandagnacht zijn ongeveer 50 Tommies in het gebouw, van wie de helft boven, voor en achter in het gebouw de wacht houden. Twee anderen krijgen de opdracht om te patrouilleren in de straten in de omgeving. Ze worden na twee uur afgelost. Op een zeker moment wordt een van hen binnengebracht met een schotwond in een arm.
Van eten komt niet veel terecht. We voeden ons met chocolade en Engelse legerbiscuits. We roken veel, want we kunnen net zoveel sigaretten van de Tommies krijgen als we willen. Ook geven ze ons zeep en blokjes thee.

Dinsdag 19 september
De onderofficier van piket, adjudant Vossenberg, een oudere getrouwde collega, is, nadat hij bijna door een geweerkogel m een schouder is geraakt, tijdens een wat rusttere periode naar huis gegaan. Intussen wordt de toestand steeds hachelijker De Tommies geven nog geen krimp en de strijd golft heen en weer. Soms lijkt hun positie hopeloos, maar ze kunnen de vijand nog op afstand houden.
Tegen de middag zijn de duitsers ons gebouw tot op 30 a 40 meter genaderd, en zitten ze in de tuinen aan de stadskant. Twee van hen in Engelse parachutistenkleding proberen het gebouw te benaderen en de Tommies te misleiden, maar ze worden door scherpschutters neergeknald, en blijven op nog geen 20 meter van ons vandaan liggen. Ook zie ik dat de Duitsers gebruik maken van grote herdershonden, en deze in de richting van de verzetshaarden sturen, vermoedelijk om de juiste positie van de tegenstander te bepalen.
Voor ons gebouw staat een grote boom op het plein. Een dode Duitse soldaat zit er met de rug tegenaan zijn haren wapperend in de wind. Boven is het niet meer veilig, en de meeste Tommies gaan naar de kelder. Wij blijven nog op de bovenverdieping bij de telefoon om contact te houden met de Ondergrondse. We brengen verbindingen tot stand met de parachutisten in Oosterbeek en Nijmegen. Tegen 15.30 uur komen nieuwe Tommies, die vermoedelijk van de hoofdmacht zijn afgesneden, uit de richting Oosterbeek. Ze bereiken ons via de achtertuin van het gebouw, zodat dan ongeveer 70 a 80 man aanwezig zijn.
De telefoon is niet meer bruikbaar. Vanaf 16.00 uur is er ook geen water meer. De Duitsers worden brutaler en kruipen over de markt, maar worden hevig onder vuur genomen.
Duitse tanks staan aan de Rijnkade, en beschieten het gebouw. Tegen de avond worden de gevechten nog feller, en beginnen de huizen aan de achterzijde van ons bureau te branden, evenals die tegenover ons, en op de hoek van de Kadestraat. Alles is hel verlicht, en hiervan profiteren de Duitsers om met vlammenwerpers de huizen schoon te vegen en in brand te steken. Zo wordt menige verzetshaard opgeruimd, en de positie van de Engelsen wordt hierdoor hopeloos. Besproken wordt om hel gebouw te verlaten, en over te steken naar de Hofstraat, waar een andere groep Engelsen zit. Eerst wordt een gewonde door twee kameraden naar buiten gedragen en onder dekking van een witte vlag overgebracht naar de overkant. Door het hevige vuur kunnen we er aan de voorkant van het gebouw niet uit, en daarom besluiten we door de tuin aan de achterkant te gaan. Tegen 21.00 uur lukt dat. Zonder verliezen komen we allen over de muur, en verzamelen we ons onder het dak van de ingang van de handel in bouwmaterialen. Volgens de Britse commandant is dit echter geen goede plaats, en we moeten weer terug naar onze vesting.
Tijdens een vuurpauze komt een Tommie met een schot door een wang en hevig bloedend met een witte vlag naar ons toe. Hij is door de Duitse commandant gestuurd om als parlementariër de Engelsen tot volle-dige overgave te dwingen. Zij willen hiervan echter niets weten.
Na enige tijd ondernemen we een nieuwe poging om ons bureau te verlaten. We klimmen weer over de muur, en gaan het naastgelegen pand binnen. Vandaar steken we over naar het groepje Engelsen in de tuin van dokter Van Niekerk op de hoek van de Hofstraat. Met een tussenruimte van ca. tien meter steken we één voor één rennend het brede plein over, terwijl de Duitsers hevig vuren en niet karig zijn met het gebruik van hun vlammenwerpers. Hoeveel er achtergebleven zijn en zijn gesneuveld, weten we met Met onze Engelse vrienden zijn we dankbaar dat we dit tenminste overleefd hebben.
In de tuin treffen we veel Tommies aan, met stukken geschut en kleine Brencarriers. Meteen worden loop-graven gemaakt achter de muur van de tuin aan de straatkant, en daarin brengen we de nacht door. Van
slapen komt niet veel. We liggen dicht tegen elkaar aan om warm te blijven, want de nachten zijn koud. Sinds zondagmorgen zijn we niet uit de kleren geweest.
We wachten de dageraad af, alles brandt nog fel in de omgeving. De klokken van de half stukgeschoten Eusebiuskerk spelen af en toe door de wind een paar tonen, vleugellam geschoten door zware granaat- treffers. Dit wekt in onze toestand en ondanks alle ellende een onwerkelijk gevoel op, dat niet onder woorden te brengen is.

Woensdag 20 september
Om 6.00 uur zijn de gevechten weer in volle gang. De Duitsers schijnen goed te weten waar de laatste restanten Engelsen zitten. We krijgen van alle kanten mitrailleurvuur, zowel van de brug als van de Rijnkade en de Markt. We kunnen het bij dokter Van Niekerk niet meer volhouden, en gaan achterom naar het nabijgelegen hoofdgebouw van Rijkswaterstaat, bij de oprit van de brug. Hier bevindt zich de commandogroep, alsmede radio- en telefoonverbindingen met de andere Engelse troepen, althans voor zover nog intact. We worden ontboden bij de commandant van de eenheden bij de brug.
In de kelder van het gebouw bevinden zich 66 Duitse krijgsgevangenen en een veertigtal burgers, mannen, vrouwen en kinderen, die allen zijn gevlucht uit de brandende huizen bij de brug.

Een deel van een luchtfoto van het gebied aan de westzijde van de noordelijke oprit van de Arnhemse brug, genomen in de middag van 18 september 1944. Bij ‘1’ de achterzijde van
het Gewestbureau van de Marechaussee aan het Eusebiusplein, en bij ‘2’ het huis van dokter Van Niekerk.
(Foto Courtesey Imperial War Museum, London; MH 2061)

We worden bij de officieren gebracht, twee luitenants en twee kapiteins, met wie we een gesprek hebben over de situatie. Hun positie lijkt volgens hen nog niet echt hopeloos, maar ze zijn er wel van overtuigd dat versterkingen dringend noodzakelijk zijn. Deze blijven echter uit.
Op het binnenplein staan enkele kleine gevechtswagens en een paar Brencarriers. De commandant vraagt onze mening over het transporteren van Duitse krijgsgevangenen via de Rijnkade naar Oosterbeek. Wij raden dit ten sterkste af, omdat de gehele Rijnkade alweer door de vijand is bezet. Verder bespreken we met hen verschillende punten op de kaart.
Er ligt zwaar Duits mortiervuur over het hele gebouw. Tegen 10.00 uur vliegen enkele fonkelnieuwe vijandelijke jagers over de Rijnbrug richting Eist. Met de commandant ga ik een kijkje nemen in de kelders, teneinde vast te stellen of het inderdaad burgers zijn uit de naaste omgeving, hetgeen ik kan beamen. In die kelder zijn ook de gewonde Tommies ondergebracht, en dat is een droevig gezicht.
Ondanks alles blijven de Engelsen optimistisch en vol vertrouwen in het slagen van de poging om door te vechten. Onvergetelijk is de rust en de kalmte waarmee dit alles gebeurt, en ieder zijn taak weet en volbrengt. Dit in schrille tegenstelling tot de Duitsers, die we ook van nabij hebben leren kennen in de afgelopen jaren, vanaf de Meidagen van 1940 toen ze ons land binnen vielen.
Geregeld worden uitvallen vanuit het gebouw onder-nomen, maar we kunnen langzamerhand merken dat de Duitsers bezig zijn een ring om het gebouw te leggen. De Engelse verliezen zijn zeer hoog, maar ze vechten verbitterd door, en het aantal gewonden vermeerderd met het uur.
De avond breekt aan, en het zal voorlopig de laatste zijn die we aan de zijde van onze Engelse vrienden zullen meemaken. Tegen 18.00 uur is het Duitse vuur verschrikkelijk. We tellen veel inslagen van artillerie en mortieren. Een kapitein van de Engelsen wordt vlak bij de hoofdingang van het gebouw doodgeschoten. Een schot gaat dwars door zijn lichaam, van de ene naar de andere schouder.
Om ongeveer 18.30 uur rijden drie Duitse tanks brutaalweg de binnenplaats op, en beginnen verschrikkelijk te schieten. De Engelsen kunnen hen niet verdrijven omdat ze geen zware wapens hebben. De uitgezette posten trekken zich samen, en er wordt beraadslaagd wat nu te doen. Even vermindert het vuur, om daarna weer in alle hevigheid los te barsten. De positie wordt onhoudbaar. Een poging om de tanks op de binnenplaats te verdrijven mislukt. Er wordt verwoed gevochten, maar de Duitse overmacht is veel te groot. Deze beschikt over zware wapens en tanks, terwijl bovendien nog steeds versterkingen worden aangevoerd.
Tegen 19.30 uur zijn allen weer binnen, en is de toestand echt hopeloos. De Engelsen besluiten om met de nog beschikbare mannen een laatste uitvalspoging te ondernemen en door de linies te breken, doch deze poging mislukt. Er wordt besloten om zich over te geven, want het gebouw brandt aan vele kanten, en er blijft geen enkel steunpunt over. De commandant raadt ons aan onze wapens en uniformkleding weg te stoppen, en ons bij de groep burgers in de kelder te voegen. Hij zegt dat dit voor ons de enige manier is om niet in gevangenschap te raken of zelfs te worden doodgeschoten, omdat de Duitsers ons gedurende de afgelopen dagen hebben gezien, en weten dat wij hand- en spandiensten voor de Engelsen hebben verricht.
De gewonden worden onder luid geroep van ‘nicht schiessen, nicht schiessen’ (blijkbaar de enige woor-den Duits die ze kennen) door de gangen gedragen. En weldra zijn de Duitsers in het gebouw, en ontwa-penen de Tommies. Hoewel de gewonden naar buiten worden gebracht, vallen er toch nog enige schoten. Een granaattreffer bij de ingang veroorzaakt veel doden, waar de burgers en wij gewoon over heen moeten stappen. We verlaten samen met de civilisten het gebouw aan de voorkant. Buiten gekomen blijkt alles hel verlicht te zijn. We lopen de glooiing van de brugoprit op, en kijken rechts en links in de lachende en triomfantelijke tronies van het ‘Herrenvolk’, waaraan we nu weer zijn overgeleverd. We worden ondergebracht in de wijk ‘het Broek’ bij de Johan de Witlaan. Daar komen we enigszins bij van de vermoeienissen en emoties van de laatste vier dagen, en rusten we uit op de kale vloer. De volgende morgen worden we met de burgers zonder meer vrij gelaten. We melden ons bij het districtsbureau van de Marechaussee aan de Thomas a Kempislaan. De commandant raadt ons aan zo spoedig mogelijk onder te duiken, omdat we door de Duitsers worden gezocht. We worden verzorgd, en slapen die nacht in de kazerne. Daarna gaan we op 22 september via de Velperweg naar Villa Rozenheuvel in Rozendaal. Dat onderduikadres is voor ons geregeld door hoofd-wachtmeester Carelse uit Arnhem, die bij het onder-grondse verzet zit.
Terwijl we in de loop van de ochtend vertrekken, zien we onze Engelse vrienden als krijgsgevangenen richting Zutphen marcheren, onder strenge bewaking van de Duitsers. We merken enkele Tommies op die gedurende de dagen bij de Rijnbrug bij ons waren, en ongemerkt wisselen we het V-teken.

 

NOTEN
1) Op verzoek van de heer Van Kuijk is zijn verhaal op een aantal plaatsen aangepast en van noten voorzien, naar aanleiding van twee interviews die Robert Voskuil met hem had in juni 2000 en in januari 2001.
2) Ook Hogenboom schreef een verslag dat voor een groot deel parallel loopt met dat van Van Kuijk. Het is vrijwel zeker dat Hogenboom bij de samenstelling gebruik heeft gemaakt van het rapport van Van Kuijk.
3) Dit was een van de six-pounders van B-Troop, Ist Airlanding Anti-Tank Battery
4) Van Kuijk kon blijkbaar niet zien dat, nadat de eerste Duitse pantservoertuigen waren doorgebroken, de Engelsen er wel degelijk in slaagden de rest van de colonne te stoppen en te vernietigen.
Harry Wood was korporaal in de B-compagnie van het 2nd Parachute Battalion
6) Dit was Captain J.E. Killick., commandant van de 89th Parachute Field Security Section.
7) Ir. P.C. Kruijff ( Piet van Arnhem’), leider van het Arnhemse Verzet.

Download ministory

MINISTORY 70
STURMGESCHÜTZ-BRIGADE 280
door Chris van Roekel

 

Iedereen die zich verdiept in hetgeen tijdens de Slag om Arnhem van de gevechtshandelingen op de gevoelige plaat werd vastgelegd, kent ze: de foto’s van de Duitse oorlogsverslaggevers Jacobsen en Wenzel. Daarop zijn zegevierende Duitse S.S.-eenhe- den te zien, gesteund door gepantserde rupsvoertuigen, al of niet met groepen Britse krijgsgevangenen, via Arnhem op weg naar Oosterbeek. Velen denken dat die ’tanks’, z.g. Sturmgeschütze, deel uitmaakten van de 9.SS-Panzer-Division ‘Hohenstaufen’. Dat is een vergissing, want een nadere bestudering van de bemanningen van deze StuGs laat zien dat zij behoorden tot een Wehrmacht-eenheid. De voertuigen en de soldaten maakten deel uit van Sturmgeschülz- Brigade 280, en zij waren tijdelijk aan de Hohen- staufendivisie toegevoegd.
In de verslagen van en over die divisie is bijzonder weinig informatie te vinden over deze eenheid, waarvan ik van mening ben dat juist zij de ommekeer in de Slag om Arnhem teweeg bracht. Zij stuitte immers op dinsdag 19 september 1944 de opmars van de vier Britse bataljons die op weg waren naar het onder commando van Frost bezette noordelijke bruggenhoofd van de Arnhemse verkeersbrug, en dreef hen terug naar Oosterbeek.
Er zijn ook tamelijk veel foto’s van deze voertuigen op de Utrechtseweg, de Weverstraat, de Ploegseweg en de Benedendorpsweg in Oosterbeek, die later in de strijd en na de bevrijding zijn gemaakt.
We kunnen constateren dat de verslaggeving over de beslissende inzet van deze eenheid ruim onder de korenmaat is gebleven, hoewel het voor mij vaststaat dat juist zij het was die op een beslissend tijdstip de Airborne troepen ‘de das om deed’.
Verwarring is er in de Britse rapporten, waarbij steevast gesproken wordt over Duitse tanks, meestal ‘Tigers’. Hel blijkt echter dal de voertuigen, hoewel gepantserd en voorzien van rupsbanden, helemaal geen tanks waren. Het Sturmgeschütz was een stuk gemotoriseerd of gemechaniseerd geschut (in het Engels afgekort tot SP: ‘self-propelled gun’), ontworpen als ondersteuningswapen voor de infanterie. Het had geen draaibare koepel (de loop van het kanon kon alleen omhoog en omlaag), en behoorde niet tot het wapen van de pantsereenheden, maar tot dat van de artillerie. De Wehrmacht-militairen die deze gepantserde kanonnen bemanden, droegen dan ook grijsgroene uniformen; dit in tegenstelling tot de zwarte kleding van de tanksoldaten.
De bedenker van deze Sturmartillerie was de latere veldmaarschalk Erich von Manstein, die reeds als
overste in 1935 een memorandum schreef aan de Duitse legerleiding, waarin hij een lans brak voor gepantserde mobiele artillerie ter directe ondersteu-ning van de infanterie-eenheden.
Toch duurde het omdat de voorstanders daarvan in ongenade vielen bij het Nazi-regime, tot 1940 voordat in bescheiden mate Sturmgeschütze ingezet werden tijdens de Franse veldtocht.
Hier bleek dat de StuGs, zoals ze al spoedig werden genoemd, behalve ter ondersteuning van de infante-rie, een geducht wapen waren tegen vijandelijk tanks. Vooral het lage silhouet verminderde de vijandelijke trefkans, hoewel het ontbreken van een draaibare toren het schootsveld aanzienlijk beperkte. Dit gebrek kon slechts worden gecompenseerd door het gehele voertuig te laten draaien.’
Von Manstein en de later door de Slag om Arnhem bekend geworden veldmaarschalk Walter Model (commandant van de Heersgruppe B) waren echter na verloop van tijd in staal de tegenstanders te over-tuigen van de waarde van dit relatief goedkope wapen, en in het begin van de oorlog werden de volgende specificaties geformuleerd:
• Grote vuurkracht door hel aanbrengen van 75 mm geschut.
• Grote terreinvaardigheid door de plaatsing van het wapen op een door rupsbanden voortbewogen chassis.
• Voldoende bescherming van de bemanning door een flinke bepantsering.
• Een zo laag mogelijk profiel.
Hoewel vele Duitse chassissoorten voldeden aan de voorwaarden, bleek hel onderstel van de Panzer III het best te voldoen/’ Hel nieuwe voertuig kreeg daarom de naam Sturmgeschütz lil (StuG. III).
Gedurende de Tweede Wereldoorlog werden ver-schillende modificaties aangebracht. Toen bleek dat de pantsering van de Russische T 34 tanks te dik was voor het oorspronkelijke 7,5-cm-Sturmkanone 40 L/24, werd dit vervangen door het effectievere 7,5-cm-Sturmkanone 40 L/48 met een langere loop. Deze lange vuurmond, samen met de zware frontbe- pantsering van 50 mm (de StuGs bij Arnhem hadden zelfs een frontpantser van 80 mm), veroorzaakte een minder prettige eigenschap: er ontstond een gewichtsverstoring aan de voorkant, waardoor de manoeuvreerbaarheid in ruw terrein in nadelige zin beïnvloed werd. Hoewel het geschut werd aangedreven door een krachtige 300 pk. 11,8 liter motor van het type Maybach, werd de snelheid door deze eigenschap beperkt, temeer daar de in de loop van de tijd
Vereniging Vrienden van hel Airborne Museum

steeds maar langer wordende loopconstructie bij hel ‘duiken’ in een geaccidenteerd terrein een obstakel bleek te zijn.
Bemand door een chauffeur, een richter en een lader/marconisten voorzien van ongeveer 100 gra-naten, haalde de 22 ton zware StuG. III (de latere types, en ook die bij Arnhem, wogen 23,9 ton) een snelheid van ongeveer 40 km per uur (op de weg), en had een actieradius van 165 km op de weg en 95 km in hel terrein.
Gedurende de oorlog werden verschillende verbete-ringen aangebracht. Het geschut werd meerdere malen aangepast, en de motor onderging diverse wij-zigingen. Ook werd naarmate de tegenstander effec-tievere anti-tankwapens ging gebruiken, de bepantsering verzwaard. Dit resulteerde vanaf 1943 in een nieuwe uitvoering, het type G. In de officiële Duitse legerterminologie werd dat: StuG. III Ausf. G (Sd.Kfz.142/1 = Sonderkraftfahrzeug 142/1), voor-zien van het 7,5 cm Stormkanon 40 L/48.
Een andere variant was het Sturmgeschütz dat was voorzien van een 10,5-cm-Sturmhaubitze 42 L/28 (een, veel kortere, houwitser). Dit type werd niet Sturmgeschütz maar Sturmhaubitze genoemd (StuH.), en was bestemd voor een meer directe infan- lerie-ondersteuning.
Vanaf 1943 werden ter bescherming tegen granaten met een holle lading de z.g. ‘Schürzen’ (5mm dikke schortjes van staalplaat) aan de zijkanten aangebracht als een aanvullende bepantsering. Dit had mede tot gevolg dat hel overwicht aan de voorkant werd gereduceerd. Aan die voorzijde werd als vervanging van de blokvormige kanonsmantel de z.g. ‘Saukopf’ (Zwijnenkop) geïntroduceerd. Door de ronde vorm daarvan ketsten inkomende granaten makkelijker af. Ook werd om kleefbommen te vermijden, de carrosserie voorzien van Zimmerit, een antimagnetische pleisterlaag.’1′
Bestudering van de ‘Arnhemse’ foto’s leert ons dat we hier te maken hebben mei StuGs type G en de StuH. type 42G. Een behoorlijk aantal ervan is voorzien van ‘Schürzen’.

StuG. III type G eerste versie.
(Illustratie uil: ‘Slurmgeschiilze vor!’ van F. Kurowski)

StuG. III type G met Schürzen en Saukopf.
(Illustratie uil: ‘Stunugeschütze vor!’ van F. Kurowski)

StuH. 42G met 105 min houwitser.
(Illustratie uil: ‘Sturmgeschütze vor!’ van F. Kurowski)

In 1943 werden de inmiddels gevormde ‘Abteilungen’ omgezet in ‘Brigaden’. Dit had geen consequenties voor de organieke opbouw van de eenheid. Enkele uitzonderingen daargelaten1′ ressorteerde zij rechtstreeks onder de legerbevelvoering. Een complete brigade telde 45 StuGs, verdeeld over drie batterijen, ieder met 14 StuGs; de resterende drie voertuigen waren ingedeeld bij de staf. Per batterij waren drie secties, ieder met vier voertuigen (de overige twee behoorden tot de staf). Hiervan waren er twee uitge-rust met de StuG. type G, en één met de StuH. 42G. Het geheel stond onder bevel van een majoor; de Batterien werden meestal gecommandeerd door een kapitein.
Verder was bij elke brigade een Infanterie-Begleit- Batterie ingedeeld, bestaande uit twee pelotons Sturmgrenadiere en één peloton Pioniere.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen in totaal ongeveer 100 Sturmgeschülzbrigades in actie, die in het voorjaar van 1944 20.000 geallieerde tanks buiten gevecht zouden hebben gesteld.Vl
In 1943 werd Sturmgeschütz-Abteilung 280 gefor-meerd in de omgeving van Tours in Frankrijk. Op 14 oktober van dat jaar kwam zij onder bevel van kapitein Kurt Kühme die tot 20 februari 1945 bij de eenheid zou blijven.
Op 5 november vertrok zij naar de omgeving van Kiew in de Sovjet-Unie. Zware gevechten met hoge verliezen aan manschappen en materieel in de strenge winter van 1943-1944 volgden. Bij Tarnopol kreeg de inmiddels tot brigade gepromoveerde eenheid voor de eerste keer te maken met de 9.SS-Panzer-Division ‘Hohenstaufen’, waarmee zij optrok om dit strategische knooppunt in handen te krijgen. In april 1944 kostten die pogingen om de omsingeling van de Duitse troepen aldaar te doorbreken een groot deel van de voertuigen. Dit temeer daar door gebrek aan brandstof een aantal StuGs moest worden opgeblazen, teneinde te voorkomen dat ze onbeschadigd in Russische handen zouden vallen.
Uiteindelijk kwam de brigade voor een hergroepering terecht in de buurt van Lemberg (Polen), en daarna werden de restanten naar Denemarken verplaatst teneinde, nadat nieuw materieel was verstrekt, opnieuw te worden getraind en aangevuld met vers personeel. In september 1944 was de eenheid weer op oorlogssterkte, en zou worden ingezet aan het westelijke front in de buurt van het Belgische Aix la Chapelle, in de driehoek Aken-Maastricht-Verviers. Toen echter kwamen de luchtlandingen van operatie Market, en werd zij, toegevoegd aan het 15e Duitse leger, per trein getransporteerd naar de Nederlandse grens, en bij Bocholt uitgeladen. De vuurdoop van zowel vele soldaten als een groot deel van het materieel vond dus plaats in en rond Arnhem, waar zeer zware verliezen aan personeel en materieel werden geleden.
Over wat bij Arnhem gebeurde, vonden wij in de Cornelius Ryan Collectie een ooggetuigenverslagje van de destijds 22-jarige korporaal Wilhelm Rohrbach, die toentertijd tot de 3C Batterij behoorde. Hij vertelt dat zij op 15 september met 40 StuGs per trein vanuit Denemarken naar Bocholt werden gebracht, en dat zij pas op 18 september 1944 op het station van Hamburg te horen kregen dat hun bestemming was veranderd. Een officier had toevallig een radiobericht gehoord waarin gesproken werd over luchtlandingen in Holland; waarschijnlijk was deze officier de enige die wist waar Arnhem lag!
sel, chocolade, sigaretten en bovenal koffie konden bemachtigen.
De korporaal noemt vervolgens het moorddadige vuur van de Britten, en de hoge verliezen die gedu-rende de zeven dagen actie, tezamen met de Panzergrenadiers van de Hohenstaufendivisie, in en bij Arnhem werden geleden. Hij vermeldt dat hetgeen zij in Rusland meegemaakt hadden, niet te vergelijken was met de verbitterde gevechten in Arnhem. Het leek wel of alle Britse projectielen doel troffen, en hij memoreert dat meteen bij het begin van de tocht door Arnhem, richting Oosterbeek zes a zeven StuGs werden uitgeschakeld. Later in het verhaal zegt hij dat zij toen de gevechten hadden opgehouden, nog de beschikking hadden over zeven a acht operationele

Een StuG. III type G lijdt vanaf Onderlangs de Utrechtseweg in Arnhem op, 19 september 1944. Op deze foto is duidelijk de Wehrmacht-bemanning te herkennen. Ook zijn de Zimmerillaag, de Saukopf, en een deel van de Schürzen te zien.
(foto Bundesarchiv, Koblenz)

Rohrbach geeft dan volgens mij een objectief en goed verslag van de wapenstilstand op 24 september, teneinde het vervoer van geallieerde gewonden vanuit de Oosterbeekse Field Ambulances naar de Arnhemse ziekenhuizen te kunnen uitvoeren, en spreekt zijn verwondering uit over de correctheid van beide partijen, vergeleken met zijn Russische ervaringen. Hij beschrijft indringend hoe angstig de grotendeels onervaren bemanningen waren vanwege de Britse methoden de StuGs van achter aan te vallen met hun Piats (draagbare anti-tankwapens), teneinde zo het kwetsbare, licht gepantserde, motor- en brandstofcompartiment te kunnen treffen.
Ook vermeldt hij de opluchting van zijn groep op het moment dat zij hoorden dat 70-tons Königstigers waren gearriveerd™’, en de lol toen zij, evenals de Britten, van rode lichlkogels gebruik maakten bij een bevoorradingsdropping, en aldus blikken met voed-
gemotoriseerde kanonnen.
Deel uitmakend van het LXIVe Legerkorps bleef de brigade tot het einde van de Slag om Arnhem in actie, en werd op 29 september per trein vanuit Apeldoorn in de richting Antwerpen gedirigeerd. Daar werd de eenheid reeds op 30 september ingezet, maar in de periode volgend hierop werd ze langzaam teruggedrongen door troepen van het 1“ Canadese en 2e Britse Leger, tot het gebied ten noorden van de Moerdijk- bruggen.
Zware verliezen noopten hier opnieuw tot reorganisaties en aanvullingen, en op 19 november werd Slurmgeschütz-Brigade 280 teruggetrokken. Vanuit Utrecht vond het transport per trein plaats. In de periode van 24 november 1944 tot 9 februari 1945 vinden we de eenheid terug in de Elzas, in verbitterde gevechten met het le Franse Leger.
Op 14 december 1944 werd de commandant, majoor

September 1944. Een StuH. 42G rijdt de Van Eeghenweg op, vanaf de Weverstraat (voorgrond) in Oosterbeek. Op de hoek ligt hel lichaam van een gesneuvelde Britse militair.
(foto Horst Brink; particuliere collectie)

Kurt Kühme, onderscheiden mei het Ridderkruis (Ritterkreuz zum eisernen Kreuz), o.a. voor zijn inzet bij Arnhem en bij Antwerpen.
Na de gevechten in de Elzas werd de brigade op 15 maart 1945 ingezet in de sector Trier-Saarbrücken, en op 26 april bevond ze zich in de buurt van Swabisch Hall, gewikkeld in wanhopige achterhoedegevechten met Amerikaanse eenheden.
Hierna volgde spoedig de volledige ondergang.
Noten
I Het schootsveld was in zijwaartse richting slechts 12°, en de elevatie -10° tot +20°
II Behalve op het Panzer III chassis, herkenbaar aan zes loop-wielen aan iedere zijde, werden ook Sturmgeschütze gebouwd op het chassis van de Panzer IV (acht loopwielen): de StuG. IV.
III Slechts de commandanten hadden de beschikking overeen zend-/ontvanginstallatie waarmee ze contact konden onder-houden met hei hoofdkwartier; de andere voertuigen konden alleen onderling berichten uitwisselen.
IV In totaal zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog ongeveer 8200 StuGs gebouwd; de meeste bij de Altmarkische Ketten- fabrik (Altkett) te Berlijn – Tegel, de Mühlenbach Industrie AG (MIAG) en de Amme-Werke in Brunswijk.
v Op een lager niveau waren slechts enkele brigades actief,
o.a. bij het Panzerkorps ‘Gross Deutschland’ en bij enkele S.S.-divisies.
Vl Gegevens uit: ‘Sturmgeschütze vor!’ van F. Kurowski.
v” Uit de literatuur blijkt dal bij Arnhem een van de batterij- commandanten, Hauplmann Werner, sneuvelde, en dat aan Obervvachtmeister Josef Mathes van de 3e Batterij postuum hel Ridderkruis (Ritterkreuz zum eisernen Kreuz) werd ver-leend vanwege zijn optreden tijdens de Slag. Hij sneuvelde op 19 september 1944.
Vl” Dit waren de 45 Tiger II tanks van de schwere Panzer- Abteilung 506, waarvan er ongeveer 15 op 24 september in Oosterbeek in actie kwamen.
Geraadpleegde bronnen:
* Kurowski, F. en G. Tornau – Sturmartillerie, die dramatische Geschichte einer Waffengattung, 1939- 1945. Motorbuch Verlag, Stuttgart, 1987.
* Kurowski, F – Sturmgeschütze vor! Fedorowicz Publishing Ine, Winnipeg Manitoba, 1999.
* Fürbringer, H. – 9.SS-Panzer-Division ‘Hohenstaufen’. Editions Helmdal, Bayeux, 1984.
* Een ingevulde vragenlijst door, en de schriftelijke neerslag van een interview met W. Rohrbach, Düsseldorf, 1967 (Cornelius Ryan Collection, Ohio University, USA).
** Marcel Zwarts (Alkmaar) en Peter Vrolijk (Rotterdam).

Download ministory

MINISTORY 71
HUSKY’S BOVEN ARNHEM
door Philip Reinders

 

Op 4 September 1944 kwamen W/C (Wing Commander) J.A. Sproule en F/Lt (Flight Lieutenant) E. Joynt uit Canada aan op het vliegveld Blake Hill Farm (Engeland). Ze hadden de taak gekregen het besluit uit te voeren om het eerste Canadese Overzeese Transport Squadron op te richten. Het zou worden uitgerust met vliegtuigen van het type Douglas DC-3 (‘Dakota’), die door de Amerikanen C- 47 Sky train werden genoemd. Het onderdeel (437 Squadron Royal Canadian Air Force) zou uit drie Flights (A, B en C) bestaan.
In de week daarna, om precies te zijn op 15 September, arriveerden de eerste negen crews, elk bestaande uit vier personen: piloot, co-piloot, radio- telegrafist en navigator. 48 Uur later nam het squadron deel aan zijn eerste aktie, ‘Market Garden’. Het was (dus) het jongste squadron dat deel nam aan deze operatie.

In het midden W/C J.A. Sproule, rechts Sqn Ldr C. McVeigh, en links de squadron-mascotte: de hond Brevet. Hel ernstige gerucht ging dal het beest bang was voor katten.
(foto 31 mei 1945; collectie Philip Reinders)

Blake Hill Farm lag op ongeveer negen kilometer van het plaatsje Swindon in het graafschap Wiltshire, en was operationeel sinds maart 1944. Op deze basis was ook 233 Squadron RAF (Royal Air Force) gelegerd. Het personeel van het nieuwe squadron kwam van verschillende eenheden. Sommigen waren ex-instruc- teurs en ervaren piloten, een aantal van hen was zelfs actief geweest tijdens gevechtsacties boven Europa, en anderen hadden in Canada transport- en vlieger- varing opgedaan. De gemiddelde leeftijd was dezelfde als van andere vliegtuigbemanningen, en de radio- telegrafisten en de navigatoren waren de ‘broekies’.
Het motto en het logo van het squadron werden gekozen na de Slag om Arnhem. Op 29 September 1944 kwam F/Lt V.A. Baker van het Public Relations HQ RCAF (Royal Canadian Air Force) langs bij het squadron. Het was zijn idee om de naam ‘Husky’ te adopteren, daar dit hondenras bekend stond om zijn werklust als sledehond. En dat werk was nou net wat het squadron eigenlijk vertegenwoordigde. Het motto was in eerste instantie: ‘Anything, Anywhere, Anytime’ (‘Alles, Overal en Altijd’), maar de instantie die over de squadron-namen besliste, vond dat te lang, en bracht het terug naar het Latijnse ‘Omnia Passim’ (‘Alles en Overal’).
F/Lt. Baker ging aan het werk, en bijna een jaar later, op 27 September 1945, werd hel uiteindelijke logo gepresenteerd aan de commandant van het squadron, W/C Sproule. Aan de buitenzijde toont het het welbekende ‘maple ieaf” boomblad, de Koningskroon (van de Britse koning George VI), de kop van een Husky, en het motto. Het squadron werd ‘geadopteerd’ door de Hudson Bay Company. Als dank daarvoor kregen de vliegtuigen de namen van plaatsen waar de firma was gevestigd, zoals Fort Rae, Fort Ross en Fort Churchill.
Het identificatienummer van het squadron was Z 2, en dat werd links en rechts achter op de romp aangebracht. De leltercodes waarmee elk vliegtuig binnen het squadron afzonderlijk werd aangeduid, werden vaak op de neus van het toestel aangebracht. Soms echter zaten deze letters aan beide zijden van de cockpit. De leltercodes begonnen met een D, een O, of een N. Men verschilde van andere eenheden, want die hadden namelijk geen dergelijke codes.
En dan was er ook nog het serienummer (van de vliegtuigfabriek) dat voor elk toestel uniek was, en er altijd aan verbonden bleef. Zoals bijvoorbeeld KG-563 (zie hierna). Zo’n nummer wordt met name in de Roll of Honour gebruikt om een exacte identificatie van het vliegtuig mogelijk te maken.
Operatie Market Garden was de vuurdoop van het squadron en de meeste bemanningsleden.
Op zondag 17 september 1944 gingen tussen 10.00 en 10.15 uur de eerste 14 vliegtuigen, met daarachter even zoveel gliders, onder bevel van W/C Sproule op weg naar Arnhem; twee toestellen vlogen vanaf Down Ampney, de rest van Blake Hill Farm. In totaal vervoerden zij 146 manschappen, 16 fietsen, 10 motorfietsen, zeven jeeps, acht trailers, twee handkarren, vier buggy’s (opvouwbare karretjes) en drie radiosets. De mannen en hun uitrusting behoorden tot het 7th Battalion The King’s Own Scoltish Borderers, Ist Battalion The Border Regiment en HQ (hoofdkwar-tier) Ist Airlanding Brigade. De te volgen route was Hatfield – Aldeburg – Schouwen Duivenland – ’s Hertogenbosch (ten zuiden van) – Arnhem – Wolfheze.
De KG-563 van F/O (Flying Officer) G.R. Warrington kreeg problemen met zijn brandstofsysteem, waardoor de twee motoren stil vielen. Beide toestellen verloren al gauw hoogte, en de piloot van het zweefvliegtuig probeerde snelheid te maken. Het sleeptouw raakte echter verstrikt in het neuswiel, en hij verzocht Warrington het toestel los te koppelen. De glider maakte vervolgens een geslaagde noodlanding op het vliegveld van Martlesham Heath. Warrington landde om 13.18 uur op Down Ampney.
De eerste dag van de operatie doorstond het squadron verder goed. Er werden geen vijandelijke vliegtuigen gesignaleerd, en er was wat sporadisch afweergeschut nabij de kust en het landingsterrein. Alle overige 13 Dakota’s koppelden hun gliders zonder problemen af boven het beoogde gebied (Landing Zone S), en keerden veilig terug naar hun thuisbasis.
De volgende dag vlogen zes toestellen naar Arnhem. De andere bleven aan de grond om de vliegtuigen, maar met name de bemanningen, rust te gunnen. De route was dezelfde, maar in de buurt van ’s Hertogenbosch, Wageningen, Rhenen en Renkum was meer Duits afweergeschut. Dat was eveneens het
geval nabij het afwerpgebied, maar daar werden ook nu geen vijandelijke vliegtuigen gesignaleerd.
De zes vliegtuigen bereikten LZ S, en gooiden de gliders los. Die vervoerden in totaal 21 manschappen (van het Royal Army Service Corps, de 2nd Airlanding Anti-Tank Battery en het Ist Bn The Border Regiment), vier handkarren, één trailer, twee jeeps, één machinegeweer en vier 6-ponder anti-tank- kanonnen.
De KG-422 van F/O J.A. Delahunt liep lichte schade op van geweer- en afweergeschut; een granaat ont-plofte net achter de brandstoftanks.
De 19de werd niet op Arnhem gevlogen; wel brachten vijf vliegtuigen voorraden, benzine, post en personen naar België, en werden spullen en passagiers mee teruggenomen naar Engeland. De KG-589 van F/O J.M. Brynes moest om 13.05 uur in België een noodlanding maken. Toen er problemen met de motoren waren, zette hij die af, en maakt een geslaagde buiklanding in een veld met tabaksplanten. Brynes en zijn bemanning keerden de 20ste terug op Blake Hill Farm.
Op woensdag 20 september vlogen twee Dakota’s voorraden naar Brussel; beide toestellen keerden de volgende dag terug.
De 21ste gingen tien vliegtuigen op weg naar Arnhem. Het werd een zwarte dag voor het squadron; het verloor vier toestellen. Er waren vijandelijke

Dakota’s van 437 Squadron RCAF in de vlucht, 1944/1945.
(foto via W.H. Porler; collectie Philip Reinders)

jageis in de omgeving van Eindhoven, en veel afweergeschut op en om de dropzones. De volgende vliegtuigen keerden niet terug.
De KG-3b7 van F/Lt R.W. Alexander werd door Duitse toestellen neergeschoten, en maakte een crash- landing nabij Son. De piloot en zijn co-piloot, F/O W.S. McLintock, kwamen hierbij om het leven. Ze weiden als onbekend begraven, en werden pas in 1996 geïdentificeerd. Ook sneuvelden drie van de vier Aii Despatchers; zij waren de mannen die de manden en containers uit de Dakota moesten duwen. De navigator, F/Sgt (Flight Sergeant) A. McHugh, raakte gewond, en kwam in een ziekenhuis terecht; telegrafist F/O J. Rechenuc keerde terug naar Blake Hill Farm.
De KG-489 van F/O C.H. Cressman werd om onge-veer 17.30 uur eveneens door Duitse jagers neerge-schoten, en crashte nabij Eerschot (St. Oedenrode), De gehele bemanning en de vier Air Despatchers kwamen hierbij om het leven. Cressman werd als onbekend begraven naast het wrak; zijn identiteit werd pas in 1996 vastgesteld.
Het toestel van P/O (Pilot Officer) R.A. Kenny (FZ- 656) werd geraakt door afweergeschut, en maakte een geslaagde buiklanding bij Turnhout (België). De bemanning overleefde deze manoeuvre, maar belandde in Duits gebied, en werd krijgsgevangen gemaakt. De FZ-694 van F/O W.F. Chambers werd geraakt door afweergeschut, en moest met motorproblemen uitwijken naar vliegveld B.56 bij Brussel.
F/O G.P. Hagerman maakte in zijn KG-376 twee runs _boven.de dropzone (DZ V, Warnsborn) om zijn manden te lossen. Nadat dit gebeurd was, werden ze op de terugweg nabij het gehucht Keldonk, in de omgeving van Erp (gemeente Veghel), aangevallen door zes jagers. Het toestel vloog in brand en raakte stuurloos, en hierop besloot de bemanning het vliegtuig te verlaten. De co-piloot, F/Sgt J.C. Hackett, en de navigator, F/O M.S.R. Mahon, kwamen om het leven. Hun lichamen zijn nooit gevonden, dus ze zagen waarschijnlijk geen kans meer om het vliegtuig, dat neerkwam bij Keldonk, op tijd te verlaten. Hagerman en WOff (Warrant Officer) J.P. De Champlain landden veilig aan hun parachute.
De KG-427 van F/Sgt J.W. Lane liep lichte schade op toen ze door een Duits jachtvliegtuig, een Focke Wulf (FW 190), werden aangevallen. De KG-410 van F/O È.Q. Semple wist aan twee van die toestellen te ontsnappen door in de wolken te duiken.
Er werden door het squadron 112 manden afgewor-pen boven de dropzone.
Vrijdag 22 september vlogen vijf Dakota’s van Blake Hill Farm naar vliegveld B.56 (Brussel) met brandstof en voorraden. Één toestel nam twee vermiste bemanningsleden mee terug, en ook werden tien gewonden van andere eenheden mee teruggenomen. Deze werden naar Down Ampney gebracht. De andere kisten vlogen leeg terug.
De 23ste was de laatste dag voor het squadron wat betreft het vliegen naar Arnhem met voorraden. Deze dag vertrokken de meeste vliegtuigen, 15 in totaal.

Dakota FZ-656, die op 21 september 1944 noodlandde bij Turnhout.
(foto collectie Philip Reinders)

Er kwamen er echter maar 14 aan boven Arnhem, want de FZ-692 van F/O C.N. Roy had problemen bij de start, en bleef aan de grond.
Van de totaal 212 manden werden er 195 gedropt. Er werden geen vijandelijke vliegtuigen gesignaleerd, maar de helft van de Dakota’s zat vol kogelgaten, wat duidde op veel geweervuur van de grond. De KG-501 van F/Lt RJ. Roach nam negen manden mee terug, die van de rollerbaan in het toestel waren gevallen toen hij plotseling moest uitwijken voor vallende manden die gedropt werden uit de voor hem vliegende Dakota’s.
De KG-395 van F/O V.J. Dale had op de terugweg ook nog manden bij zich (acht stuks), omdat deze bleven steken, en niet konden worden uitgegooid.
Weer ging een vliegtuig verloren; de KG-305 van F/O W.R. Pagct werd tijdens het aanvliegen op de dropzone geraakt door afweergeschut, en explodeerde in de lucht. Hij vervoerde landmijnen en munitie die waarschijnlijk ontploften toen ze werden geraakt door de Flak.
Flet vliegtuig crashte ten zuidwesten van Driel. Alle bemanningsleden alsmede de vier despatchers kwa-men om het leven.
De FZ-669 van F/O Bob Purkis was een van de 16 die deze dag naar Arnhem vlogen. Op de 17de had hij een glider gesleept, en nu moest hij voorraden droppen. ‘Onze bemanning had weinig te maken met het laden en het droppen van de manden, dit werd gedaan door mannen van het Royal Army Service Corps, die hiervoor waren opgeleid. Zij duwden de manden over de rollers naar buiten. Onze taak was het laag (600 feet) en langzaam aan te vliegen op de dropzone.
Tijdens de briefing was ons gezegd op deze hoogte aan te vliegen. Ook werden we gewaarschuwd voor de vele Flak en het geweervuur. De enige persoon die in de Dakota beschermd was door een pantserplaat was de piloot, in dit geval ik zelf.
Gezien de aard van de operatie konden we kiezen uit een borstparachute, die men op het laatste moment kon vastklippen, of een Flakvest. Ik koos een borstparachute, de rest van de bemanning nam een Flakvest (anti-schervenvest).
Ik vroeg mij af waarom een kilometer of zes vóór de afwerpzone mijn 2de piloot Paul Kowel zich losmaakte uit zijn harnas, en opstond. Ik kon zien dat ons een aardig warm onthaal stond te wachten boven de dropzone: een brandend vliegtuig en veel lichtspoor- munitie.
Paul (28), de enige van onze crew die getrouwd was, stelde zijn prioriteiten. Met veel moeite pakte hij een van de zware Flakvesten op, legde dit op zijn stoel, en ging er bovenop zitten. Hij gespte zich weer vast in zijn harnas, en mompelde: ‘Ik zal het spul maar zo gebruiken waar het het meeste van nut kan zijn.’ Jammer genoeg was dit de enige humor die we beleefden tijdens de acht dagen van Operatie Market Garden.
Boven het afwerpgebied aangekomen, barstte de hel los. Een van de despatchers had zijn veiligheidshar- nas niet om, werd met een mand mee naar buiten gesleurd, en viel te pletter. Even daarvoor zag ik links van mij dat Bill Pagets vliegtuig werd geraakt, en explodeerde. De lichtspoorkogels van het afweergeschut vlogen voor de neus langs. Ik had respect voor de P-47 Thunderbolts die links en rechts tussen ons doordoken om de Flak-posities te beschieten.
Nadat we onze laatste manden hadden gedropt, zag ik voor het eerst een Messerschmitt Me-262. Ik kreeg hier kippevel van, en ik begon te klimmen om in de veiligheid van de wolken te komen. We bleven daarin tot we de Britse kustlijn weer hadden bereikt/
Al met al verloor het squadron 12 man, een groot verlies voor een eenheid die net was opgericht.
De zware verliezen van de afgelopen dagen werden ‘beloond’ met een aantal onderscheidingen. W/C Sproule ontving de (Nederlandse) Bronzen Leeuw; het Distinguished Flying Cross werd toegekend aan F/L Blythe en F/O Hagerman; de Distinguished Flying Medal aan F/Sgt McHugh (KG-387); en F/O Rechenuc (KG-387) werd Mentioned in Despatches.
Na ‘Arnhem’ hield het squadron zich bezig met hel vervoer van voorraden van en naar het vasteland. Een voorbeeld van het vele werk wat zij deden: op een dag vervoerden ze 1140 jerrycans met brandstof. Men maakte lange uren, en het grondpersoneel verrichtte veel werk om de vliegtuigen in de lucht te houden. In de maand oktober vervoerde men 2316 passagiers, en bracht men 645 gewonden terug naar Engeland. Op 24 oktober 1944 vloog F/Sgt. D.N. Schneider met zijn bemanning en een ‘WAAF’ (een lid van de Women’s Auxiliary Air Force) vanuit Antwerpen terug naar Blake Hill Farm. Ze zijn echter nooit aangekomen, en zijn sindsdien vermist.
De volgende aktie waar het squdron bij werd betrokken, was de Rijn-crossing op 21 Maart 1945. 26 Vliegtuigen namen deel: 24 Dakota’s sleepten Horsa- zweefvliegtuigen, met daarin 230 officieren en manschappen van de Royal Ulster Rifles, samen met 13 jeeps en trailers, zes jeeps en 6-ponder anti-tankka- nonnen, twee trailers, twee handkarren, twee motorfietsen en vier fietsen.
De operatie verliep succesvol, en er werden geen verliezen geleden. De 26ste van die maand keerde men terug naar Engeland, en ging weer verder met het ‘gewone’ werk van bevoorrading.
In april werd begonnen met het vervoeren van geal
lieerde ex-krijgsgevangenen. Het hoogtepunt was op 17 en 18 april; men transporteerde er toen 681, en tevens 76 gewonden, twee ‘gewone’ passagiers, 205.000 pond brandstof en 80.000 pond munitie.
Op 7 mei 1945 verliet de RCAF-eenheid Blake Hill

De verkeerstoren op vliegveld Blake Hill Farm, 1944/1945.
(foto collectie Philip Reinders)

Farm, en vertrok naar Nivells in België. Andere squadrons die hoofdzakelijk een defensieve taak hadden, werden ontbonden, maar het 437e niet. Men bleef ex-krijgsgevangenen van verschillende nationaliteiten vervoeren. Op 10 mei vloog Squadron Leader (Sqn Ldr) C. McVeigh naar Olso om de Duitse vredesafge- vaardigden naar Schotland te vliegen.
In juni werden de Dakota’s naar Melsbroek (België) overgeplaatst. Een detachement vertrok naar Oslo, en in augustus ging een ander detachement naar Odiham (Engeland).
In september 1945, een jaar na de oprichting van het squadron, droeg W/C Sproule het commando over aan W/C A.R. Holmes.
Men vertrok naar Evere, waar ze tot half november bleven. Toen verliet men België om naar Odiham (graafschap Hampshire) te gaan. Ook het Oslo-deta- chement keerde terug. Men bleef zich bezig houden met het transport van vracht en passagiers.
In mei 1946 werden deze activiteiten gestaakt, en twee weken later keerde men terug naar Canada, waar in juni van dat jaar het 437e Transport Squadron werd opgeheven.
Op 1 oktober 1961 werd het squadron heropgericht, en het opereert tot op de dag van vandaag vanaf RCAF Station Trenton.

Download ministory

MINISTORY 72
HANS ERTL, KRIEGSBERICHTER
door Bob Gerritsen

In het dagblad de Gelderlander van zaterdag 28 oktober 2000 stond een kort bericht dat Hans Ertl op 23 oktober was overleden. Wie was Hans Ertl, en waarom is het antwoord op die vraag voor de leden van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum interessant om te weten?
Ertl maakte tijdens de Tweede Wereldoorlog deel uit van een Duitse eenheid van oorlogsverslaggevers. In de jaren dertig werkte hij al als cameraman mee aan diverse propagandafilms voor het Derde Rijk. In 1935 was hij een van de filmers ten behoeve van een documentaire over het Duitse leger: ‘Tag der Freiheit – Unsere Wehrmacht’. Hel jaar daarop, tijdens de Olympische Spelen in Berlijn, werkte hij voor Leni Riefenstahl, die van Hitler de opdracht gekregen had om daarover een film te maken. Deze documentaire wordt ook nu nog als een van de meesterstukken van de propagandafilm gezien. In een interview met Reuters (13 april 1999) vertelde Ertl:
‘Leni was een kleine vrouw, die een grote hoed droeg, en charmant gekleed was. Ze ging naar Hitler toe, en gaf hem een kus, terwijl de menigte juichte. Hermann Göring gaf Hitler een kleine spiegel, en veegde de lippenstift van zijn gezicht. Ik heb dit alles toen gefilmd, maar werd direct belaagd door de SS, die de film in beslag wilde nemen. Leni Riefenstahl heeft dit kunnen voorkomen.’
In 1939 trof Ertl met zijn medewerker Robert Dahlmeier voorbereidingen voor een film die hij in Zuid-Amerika zou gaan opnemen. De ‘Deutsche Filmgesellschaft’ in Berlijn zou voor de financiering zorgen van deze expeditie. De Chileense partner zou de benodigde deviezen beschikbaar stellen, en tevens voor de figuranten zorgen. Maar het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verhinderde dat. Ertl en Dahlmeier moesten zich melden om hun diensttijd te vervullen. Na eerst een militaire opleiding gevolgd te hebben, werden zij op 1 januari 1940 ingedeeld bij de ‘Propaganda-Ersatz-Kompanie Potsdam’. Hun eerste overplaatsing was naar het ‘Infanterie-Nachrichten- regiment 501’ dat in Trier gelegerd was. Deze uit 40 man bestaande eenheid telde o.a. chauffeurs, technici en soldaten, en zou later een ‘Propaganda- Kompanie’ vormen.
Op 10 mei 1940 gingen Ertl en Dahlmeier op weg naar Echternach bij de Duits-Luxemburgse grens, waar zij de aanval op België en Frankrijk zouden filmen. Samen trokken ze achter de Duitse troepen aan, en maakten opnamen van de verovering van Frankrijk.

Hans Ertl in Libië, 1941.
(Foto uit ‘Hans Ertl als Kriegsberichter, 1939-1945’)

Nadat ze in juni de aanval op Duinkerken hadden vastgelegd, vertrokken ze naar Parijs om daar de intocht van de Duitse troepen te filmen. Het Ministerie van Propaganda had besloten om een documentaire te laten maken met de veelzeggende titel ‘Overwinning in het westen’. Het idee was om een pijl, die de Duitse troepen moest voorstellen, over een kaart van Nederland, België en Frankrijk te laten gaan, en bij de plaatsnamen filmopnamen van de gevechtshandelingen te laten zien. Aangezien de filmers in die tijd nog dim gezaaid waren, ontbraken van belangrijke militaire acties bewegende beelden. Omdat ook geen films van de tegenstanders buitgemaakt waren, moesten deze alsnog gemaakt worden.
Ertl en enkele andere filmers en geluidsmensen werden naar de Maginotlinie gestuurd om in de bunkers opnamen te maken. De Franse soldaten die hier oorspronkelijk gevochten hadden, werden uit de krijgsgevangenkampen gehaald, en moesten de gevechten nog eens voor de documentaire overdoen. Daarna gingen de filmers naar het fort Eben Emael, bij de Nederlands-Belgische grens. Oberfeldwebel Bord- steffen van het Sturmpionier-Bataillon Mikosch beschreef hoe hij met rubber boten met zijn eenheid het fort veroverde. Hij was speciaal door zijn commandant voor deze filmopnamen naar Eben Emael gestuurd. Direct hierna, op 30 juli, ontving Hans Ertl het Ijzeren Kruis II voor de opnamen die hij tijdens de veldtocht in Frankrijk gemaakt had.
De documentaire was in januari 1941 klaar, en de commandant van de propaganda troepen, Oberst Von Wedel, arrangeerde een voorstelling voor Hitler. Ertl schrijft hierover in zijn boek ‘Hans Ertl als Kriegsberichter, 1939 -1945’:

‘Op 20 januari werd de film in de bioscoopruimte in de Rijksdag in het bijzijn van alle makers vertoond. Hitler begroette ons vriendelijk, en vroeg ons waar we vandaan kwamen, en wat ons aandeel in de film was. Hij was zeer enthousiast over de film omdat hij zich herkende in zijn ervaringen in de Eerste Wereldoorlog.’

Op 8 maart 1941 werden Hans Ertl en de fotograaf Eric Borchert met een geheimzinnige order naar een vliegveld gebracht, en van hieruit vlogen zij naar Rome. De volgende dag ging de reis naar Sicilië, en in een konvooi van 12 transport-vliegtuigen naar Afrika. De opdracht was om de krijgsverrichtingen in het noorden van dat werelddeel te filmen. Nadat de transportvliegtuigen op een vliegveld bij Tripoli waren geland, werden beide mannen naar hotel ‘Huanda’ gebracht. In de hal herkende Erwin Rommel hem, en de volgende dag moest hij direct mee om filmopnamen te maken. Hij kende de veldmaarschalk van filmvoorstellingen waar zijn documentaires vertoond werden. Hans Ertl heeft vervolgens veel van Rommels successen in Afrika gefilmd.
In november 1941 kwam het bericht dat Ertl zich in Berlijn moest melden. Daar aangekomen kreeg hij van zijn nieuwe chef, eerste luitenant Swatlo-Gesterding, in het hoofdkwartier van het Oberkommando der Wehrmacht / Wehrmachtpropaganda V (OKW/ W.Pr.V) te horen dat hel beeld dat in de journaals van Erwin Rommel gecreëerd was, niet voldeed aan de wensen van het hoofd van generale staf, Franz Halder. Deze had een intrige tegen Rommel opgezet, omdat hij vond dat de daden van de generaals in de veldtocht in Rusland onderbelicht werden. Dus werd Hans Ertl als een soort strafoverplaatsing naar dal land gestuurd.
De cameramensen van een propaganda-eenheid werkten met de standaard verstrekte Arriflex film-camera, die door batterijen aangedreven werd. Ertl gebruikte liever zijn eigen toestel, een Bell & Howell – Typ Eyemo, dal een veermechanisme had. Het voordeel van deze camera was dat hij niet steeds de batterijen moest meeslepen. Deze hingen aan de riem, en bleven hangen aan takken of draad bij het onder vuur naar voren kruipen. Omdat de accu s ook niet altijd dicht waren, werden broeken en achterwerken vaak door accuzuur aangevreten. Dit heeft Ertl meerdere keren aan het propaganda-hoofdkwartier laten weten, maar de verantwoordelijke heren waren hier niet gevoelig voor.
Na op verschillende fronten in Rusland gefilmd te hebben, ging hij in oktober 1943 op verlof naar zijn familie in München. Hier liep hij een verwonding aan zijn nek op bij een geallieerd bombardement. Tol februari 1944 verbleef hij in een ziekenhuis, en in maart van dat jaar kreeg hij bevel om zich te melden bij het hoofdkwartier van de ‘Heeresgruppe B’, die in Frankrijk gelegerd was.
In dat land heeft Ertl vele bezoeken van generaals aan het hoofdkwartier van Rommel (toen commandant van de Heeresgruppe B) vastgelegd, maar ook de visites die de veldmaarschalk bracht aan de Atlantik Wall.
Toen op 6 juni 1944 de geallieerde invasie in Normandië begon, was er volop te filmen. Het front breidde zich langzaam maar zeker naar het noorden uit Op 10 september van dat jaar kwam Ertl in Nederland aan. Zijn groep, die o.a. bestond uit de journalisten eerste luitenant (Siemens von Podewils en luitenant Hans Gert von Esebeck, geluidsman Heini Glieman, fotograaf sergeant Fred Rieder, hun chauffeur Vandenhövel, en de fotograaf/assistent sergeant Roberl Dahlmeier, had de intrek genomen in een boerderij in Arcen, Limburg, waar ze een kleine werkkamer hadden.
Vijf dagen later kregen ze opdracht om zich in de buurt van de staf van het hoofdkwartier van veld-maarschalk Walter Model te vestigen. Die (inmiddels commandant van de Heeresgruppe B) had zijn intrek genomen in hotel ‘de Tafelberg’ in Ooslerbeek. De propaganda-eenheid vond noordwestelijk van Wolfheze (aan de Duitsekampweg) onderdak in een grote schuur van een boerderij. Ertl beschrijft het in zijn eerder genoemde boek als volgt:

‘Ikzelf vond 100 meter hiervandaan, richting Wolfheze, in een kleine villa onderkomen, waar ik van een vriendelijk onderwijzersechtpaar op de eerste verdieping een nette kamer met balkon kreeg. Van hieruit liep een trap naar de groente-tuin, en zodoende kon ik het huis in en uit gaan zonder de eigenaar te storen.’ (waarschijnlijk was dit het huis aan de Duitsekampweg waar het echt-paar Van Delden woonde. -BG-)

Op de ochtend van 17 september 1944 was er veel activiteit in de lucht. Dit was de voorbereiding op de geallieerde luchtlandingen die gingen plaatsvinden. In Wolfheze werden woonhuizen, het psychiatrische ziekenhuis en hol blindeninstituut door Amerikaanse bommen geraakt. Een paar uur daarna kwamen de sleep toestellen met de zweefvliegtuigen, en vervol-gens de Da kola’s met parachutisten.

De adem stokte me in de keel bij het zien van al die vliegtuigen. Uit de nog geopende deuren hin-gen de bekende witte lijnen, en aan de hemel zweefden soldaten aan donker gekleurde para-chutes. Terwijl ze naar beneden kwamen, gooiden ze granaten die op de grond explodeerden.

Vijandelijke parachutisten”, schreeuwde ik tegen mijn mensen, “weg wezen voor het te laat is”. Ik rende zo snel ik kon terug naar het huis, waar ik op de eerste verdieping mijn handcamera, de Bell & Howell, en de rest van mijn spullen had liggen. Tei wijl ik met mijn vuisten op de voordeur bonkte en riep “open doen”, zag ik onze volgepakte VW voorbij snellen. Ik rende nu om de hoek van het huis om via de groentetuin het balkon te bereiken. Daar stonden op tien meter afstand drie vijandelijke parachutisten voor me. Twee waren bezig zich van hun parachute te bevrijden, maar de derde zag mij en richtte zijn machinepistool op mij. Ik sloot de ogen, stak mijn handen in de lucht, en wachtte op de dodelijke schoten, maar ze kwamen niet! Slechts een klik was te horen en een vloek. Ik deed mijn ogen open, en zag dat de man aan zijn wapen stond te klungelen. Het wapen weigerde!
Ik ging snel de hoek van het huis om, en schuin tegenover de straat over. De filmwagen raasde aan mij voorbij, het camouflagenet achter zich aan slepend.’
Ertl kon kruipend door een sloot langs de kant van de weg, bij de afslag aan het einde van de Duitse- kampweg in Wolfheze komen.
‘Voorzichtig bestudeerde ik de afslag in de rich-ting van Oosterbeek. Het was haast niet te gelo-ven, er kwam gemoedelijk een Duitse auto aange-reden. Ik rende in het midden van de weg de auto tegemoet, en zwaaide met beide armen om hem tot stoppen te dwingen. Hij stopte vlak voor mij, en naast de chauffeur zat een wat oudere overste, en achterin een kapitein. Ik schreeuwde tegen ze dat ze direct om moesten omkeren, en mij naar de commandopost van veldmaarschalk Model moesten brengen. “Vijandelijke parachutisten, nog geen 300 meter voor ons”. “Tot uw orders, luitenant Ertl”, sprak de overste grinnikend. Hij gaf zijn chauffeur opdracht om direct om te keren, en hij stelde zich voor als overste Blume van het OKW/W.Pr.V. Hij was met zijn stafofficier op een inspectietocht, en beide heren wilden voordat ze naar Berlijn gingen een kleine propaganda-een- heid bezoeken. Op het hoofdkwartier van Model hadden ze mijn adres gekregen.’
(De beide voorgaande citaten zijn afkomstig uil ‘Hans Ertl als Kriegsberichter, 1939-1945’)
Ertl wist naar Oosterbeek te komen, en meldde zich bij veldmaarschalk Model. Deze hoorde zijn verslag met belangstelling aan. Toen Ertl buiten kwam, besprak hij met overste Blume de situatie, en ze besloten om naar Solingen te gaan. Hier was nog steeds de rest van de eenheid, die onderhoud aan voertuigen en apparatuur moest verrichten. De volgende dag inspecteerde overste Blume de propaganda-eenheid, en gaf uitleg over wat de vorige dag gebeurd was. Op de ochtend van dinsdag 19 september vertrok de hele eenheid richting Arnhem. In hel hoofdkwartier van veldmaarschalk Model in Terborg hoorden ze alle informatie over de luchtlandingen en wat er nog te verwachten was. De inlichtingenofficier bij hel hoofdkwartier, kapitein Lang, vertelde dat om 16.00 uur een bevoorradingsvlucht verwacht werd, die in de buurt van Wolfheze voorraden zou afwerpen, en dus ver-trokken Robert Dahlmeier, Heini Glieman en Max
Reichelt de fotograaf, met de filmgeluidswagen, en Hans Ertl, Fred Rieder en Vandenhövel met de ‘Kübelwagen’. Met een grote boog reden ze ten noorden om Arnhem heen, en bereikten ze de weg naar Ede, de Amsterdamseweg. Hier werd juist zwaar afweergeschut in stelling gebracht. De filmgeluidswagen met Dahlmeier en Glieman bleef in de buurt staan, zodat met de grote camera eventueel synchroon met geluid gefilmd kon worden.
Ertl (in zijn boek): ‘Samen met Fred Rieder en mijn chauffeur reden wij naar het opgegeven afwerp- terrein ten noorden van Wolfheze. Rond om de landbouwgronden waren grenadieren van de SS en een mengelmoes van allerlei eenheden in de bospaden en in de bosrand geplaatst in afwachting van de vliegtuigen.’

September 1944. Een brandend zweefvliegtuig op landings- zone ‘S’.
(Foto: Fred Rieder; collectie Gemeentearchief Arnhem)

Aangezien het nog een uur zou duren voordat de bevoorradingsvlucht arriveerde, probeerde Ertl nog een keer naar het huis op de Duitsekampweg te gaan. Hij wilde zijn eigen camera, de Bell & Howell, ophalen. De woning was wel door artillerievuur beschadigd, maar hij stond er nog, en het echtpaar was ongedeerd. Zij vertelden hem dat SS-soldaten die op zoek waren naar Engelsen, zijn spullen hadden meegenomen.
Toen de bevoorradingsvlucht arriveerde, kon hij nog net op tijd met zijn auto bij een bosrand komen. Vanaf de motorkap filmde hij met zijn Arriflex camera de vliegtuigen die de voorraden afwierpen. Rondom hem heen schoten soldaten van de Rijksarbeidsdienst met machinegeweren op de toestellen. Nadat ze een filmcassette verwisseld hadden, renden Ertl en Vandenhövel naar een vierlingmitrailleur die ze filmden.
Hierna vertrokken ze in westelijke richting, om nog opnamen te maken van de zweefvliegtuigen die eerder al geland waren. Tussen de toestellen vonden zij een jeep, en nadat chauffeur Vandenhövel er wat aan gesleuteld had, konden ze deze meenemen naar hun hoofdkwartier in Terborg.
In de ochtend van de 20e september kwam kapitein Lang vertellen dat in de middag de landingen van de Poolse parachutisten bij Driel zouden plaatsvinden. Er werd besloten dat de filmwagen met Dahlmeier, Glieman, Reichelt en een schrijvende journalist naar de brug in Arnhem zou gaan om daar reportages te maken, en Ertl en Rieder met chauffeur Vandenhövel zouden de landing van de Polen vastleggen. Via een omweg kwamen ze op de noordoever van de Rijn in de buurt van de veerweg naar de Drielse pont aan. Flier waren artilleristen luchtafweer- en andere kanonnen in stelling aan het brengen om de Polen te beschieten.
Via Max Reichelt had Ertl gehoord dat zijn Bell & Howell camera en zijn spullen bij SS-Sturm- bannführer Sepp Krafft waren afgegeven. Krafft was de commandant van een SS-eenheid die in het gebied bij Wolfheze gelegerd was.
Omdat om 16.00 uur de Polen niet kwamen, gingen Rieder en Ertl op zoek naar het hoofdkwartier van Krafft. Na een ‘onvriendelijke’ bejegening door de SS-er kon hij zich melden bij het hoofd van de SS-oorlogsfotografen. Daar wachtte hem opnieuw een teleurstelling. Na onbeschoft door een SS-Obersturm- führer te woord gestaan te zijn, kreeg hij alleen zijn lege filmkoffer mee; de SS beschouwde zijn camera’s, de Bell & Howell en zijn Leica fotocamera, als oorlogsbuit. Bij terugkomst in Terborg kreeg Ertl van kapitein Lang te horen dat zijn verzoek tot overplaatsing was gehonoreerd, hij moest naar Italië.
De volgende dag trok de ploeg er weer op uil om filmbeelden te maken van de landing van de Polen. Na wat opnamen aan de westkant van de perimeter gemaakt te hebben, kwam Ertl weer op de standplaats aan waar hij een dag eerder ook zijn camera opgebouwd had. Hij plaatste zijn Arriflex op een statief, en gebruikte een 300mm-teleobjectief. Tegen vijven begon de landing bij Driel. De vliegtuigen kwamen recht op hem af.
Op 22 september 1944 was de oorlog voor Ertl, Rieder en Dahlmeier in Nederland voorbij. Na de nodige voorbereidingen vertrokken ze naar Italië. Midden oktober kwamen ze na wat omzwervingen bij het Gardameer aan om een documentaire te maken over de bouw van de ‘Alpenvesting’. In dit gebied heeft hij verschillende filmopdrachten uitgevoerd. Toen het einde van de oorlog naderde, probeerden de drie mannen naar Duitsland terug te keren, wat na enige moeilijkheden lukte.
Hans Ertl bleef na de oorlog actief in de filmbranche. Hij deed verschillende uitvindingen op het gebied van lucht- en onderwatercamera’s. Door de firma Siemens werd hij in 1950 naar Bolivia gestuurd om negatieven op grote hoogte te testen op bestendigheid en houdbaarheid. Hij kocht daar een afgelegen landgoed, dat hij de naam ‘La Dolorida’ gaf.
In 1953 heeft hij nog een film gemaakt, Nanga Parbat. Hij deed zowel de regie als het camerawerk. De film
gaat over een expeditie onder leiding van Dr. Karl Herligkoffer naar de top van de Nanga Parbat in het Himalaya-gebergte. Daarnaast heeft hij samen met zijn dochter Monika door heel Bolivia gereisd. Tijdens deze reizen hebben ze o.a. foto’s gemaakt van de Sirione-stam, die waarschijnlijk nu niet meer bestaat. De laatste jaren van zijn leven heeft Hans Ertl aan zijn veestapel en zijn landgoed besteed De oude Leica fotocamera en de Bell & Howell filmcamera had hij toen al weggegeven, en alle banden met zijn oude beroep had hij verbroken.
Was Hans Ertl een nazi? In het eerder genoemde interview met een verslaggever van het persbureau Reuters zei hij hier zelf over.

‘Ik heb nooit de Nazi-idealen gedeeld, en ik heb ook nooit wat tegen de joden gehad, zeker niets tegen de joodse vrouwen. Mijn verbinding tot de Nazi-bonzen en de partij was via mijn werk en niet door mijn politieke geloof.’

Over Duitsland en Bolivia zei hij;
‘Ze hebben in Duitsland zo veel dingen van mij weggenomen dat ik daar nooit meer wil wonen. Hier in Bolivia was ik altijd vrij zonder problemen. Ik wil hier blijven tot aan mijn dood. Ik wil begraven worden op een heuvel op mijn landgoed tussen twee pijnbomen.’
Hans Ertl is op 23 oktober 2000 overleden.
Filmografie
1932-1933: SOS Eisberg. Regie: Dr. Arnold Fanck; makers o.a. Leni Riefenstahl, Ernst Udet, Sepp Rist; Camera: Ernst Schneeberger u. Richard Angst; Protektor: Knud Rasmussen; tevens waren ook aanwezig de leden van de expeditie Alfred Wegeners Groenland-Expedition Dr. Loewe, Dr. Sorge, M. Kraus en. Franz Kelbl; de alpinisten waren: David Zogg, Fritz Steuri, Hans Ertl;
1934: Der ewige Traum (cameraman);
1935: Der Damon des Himalaya (cameraman);
1935: Tag der Freiheit – Unsere Wehrmacht (cameraman);
1936: Olympia (hoofdcameraman);
1938: Olympia, 2. Teil – Fest der Schönheit (hoofd-cameraman);
1938: Liebesbriefe aus dem Engadin. Regie: Luis Trenker (cameraman);
1939: Ein Robinson. Regie: Arnold Fanck in Zu ida meri ka (ca meraman);
1953: Nanga Parbat 1953 (leider, draaiboekauteur en cameraman);
195x: VorstoB nach Paititi;
1958: Hito Hito. Samen met zijn dochter Monika.
Bronnen
– Ertl, H; ‘Hans Ertl als Kriegsberichter, 1939-1945’, Steiger Verlag, Innsbruck, 1985;
– Reuters; Interview, 13 april 1999, Reuters Limited;
– De Gelderlander; 28 oktober 2000;
– Süddeutsche Zeitung, 9 november 2000.

Download ministory

Ministory 73
IN DE VOETSPOREN VAN LOUIS HAGEN
Door Ruurd Kok

Inleiding
Dit verhaal begint eigenlijk op 7 november 1998 bij De Slegte in Leiden. Daar ontdek ik het boekje Arnhem Lift, het in 1945 anoniem gepubliceerde dagboek van een zweefvliegtuigpiloot. Het trekt mijn aandacht omdat het handelt over de Slag om Arnhem, die mijn moeder als twaalfjarig meisje in Arnhem heeft meegemaakt. Door haar verhalen voel ik een persoonlijke betrokkenheid bij de Slag, hoe vreemd dat ook klinkt voor een kind van de naoorlogse generatie dat bovendien nooit in Arnhem heeft gewoond. Met het boekje op zak ga ik vanuit Leiden naar Oosterbeek, om te zien of ik de beschreven plekken kan terugvinden. Het is het begin van een lange speurtocht. Arnhem Lift was een van de eerste boeken over de Slag die ik kocht. Inmiddels staat een behoorlijke rij Arnhem-literatuur in mijn kast, waaronder vijf verschillende uitgaven van Arnhem Lift. Hoe meer ik me erin verdiep, hoe meer vragen er boven komen. Wie was Louis Plagen, de auteur van het boekje? Klopt het wat hij beschrijft? Hoe is het boekje tot stand gekomen? Hagen leefde nog, dus zou ik hem eens persoonlijk de vragen kunnen stellen, waarop ik in zijn boekje geen antwoord kan vinden. Toen ik in mei 2001 hoorde dat Hagen eind 2000 was overleden, kwam dat dan ook als een schok. Ik had hem nog graag eens willen ontmoeten in zijn woonplaats Londen.
Arnhem Lift is namelijk niet zomaar een van de vele uitgaven in de aanhoudende stroom publikaties over de Slag om Arnhem. Het boekje verscheen in januari 1945 al in druk en is daarmee voor zover bekend het eerste in boekvorm verschenen ooggetuigeverslag van de strijd. Behalve door de vroege uitgave valt Hagens verhaal ook op door de persoonlijke en zeer gedetailleerde beschrijving van zijn ervaringen. Doel van deze Ministory is in de eerste plaats te bekijken of de beschreven gevechtshandelingen kunnen worden gelokaliseerd. Hiermee kan ook de betrouwbaarheid van de beschrijvingen worden bepaald. In de tweede plaats tracht ik de betekenis van Hagens verslag te bepalen aan de hand van een vergelijking met andere.

Inleiding
Dit verhaal begint eigenlijk op 7 november 1998 bij De Slegte in Leiden. Daar ontdek ik het boekje Arnhem Lift, het in 1945 anoniem gepubliceerde dagboek van een zweefvliegtuigpiloot. Het trekt mijn aandacht omdat het handelt over de Slag om Arnhem, die mijn moeder als twaalfjarig meisje in Arnhem heeft meegemaakt. Door haar verhalen voel ik een persoonlijke betrokkenheid bij de Slag, hoe vreemd dat ook klinkt voor een kind van de naoorlogse generatie dat bovendien nooit in Arnhem heeft gewoond. Met het boekje op zak ga ik vanuit Leiden naar Oosterbeek, om te zien of ik de beschreven plekken kan terugvinden. Het is het begin van een lange speurtocht. Arnhem Lift was een van de eerste boeken over de Slag die ik kocht. Inmiddels staat een behoorlijke rij Arnhem-literatuur in mijn kast, waaronder vijf verschillende uitgaven van Arnhem Lift. Hoe meer ik me erin verdiep, hoe meer vragen er boven komen. Wie was Louis Plagen, de auteur van het boekje? Klopt het wat hij beschrijft? Hoe is het boekje tot stand gekomen? Hagen leefde nog, dus zou ik hem eens persoonlijk de vragen kunnen stellen, waarop ik in zijn boekje geen antwoord kan vinden. Toen ik in mei 2001 hoorde dat Hagen eind 2000 was overleden, kwam dat dan ook als een schok. Ik had hem nog graag eens willen ontmoeten in zijn woonplaats Londen.
Arnhem Lift is namelijk niet zomaar een van de vele uitgaven in de aanhoudende stroom publikaties over de Slag om Arnhem. Het boekje verscheen in januari 1945 al in druk en is daarmee voor zover bekend het eerste in boekvorm verschenen ooggetuigeverslag van de strijd. Behalve door de vroege uitgave valt Hagens verhaal ook op door de persoonlijke en zeer gedetailleerde beschrijving van zijn ervaringen. Doel van deze Ministory is in de eerste plaats te bekijken of de beschreven gevechtshandelingen kunnen worden gelokaliseerd. Hiermee kan ook de betrouwbaarheid van de beschrijvingen worden bepaald. In de tweede plaats tracht ik de betekenis van Hagens verslag te bepalen aan de hand van een vergelijking met andere.

Biografie 1)
Louis Edmund Hagen wordt op 30 mei 1916 geboren in Potsdam (Duitsland) als tweede zoon van een bankiersfamilie uit een intellectueel joods milieu. 2) Zijn ouders verkeren met de Berlijnse beau-monde en zijn onder anderen bevriend met die van prins
Bernhard. 3) Zijn vader was als marine-officier onderscheiden in de Eerste Wereldoorlog. De familie heeft een tuinman, een kinderjuffrouw, een kok en een privé boksring waar Louis zelf ook bokst. De vijf kinderen uit het gezin krijgen een vrije opvoeding. Louis wordt altijd ‘Büdi’ genoemd, verkleinwoord van ‘Brüderlein’, broertje. Hij gaat in Potsdam naar een privé-school en naar de middelbare school, waar hij naar eigen zeggen de domkop is (Hagen 1951, p. 289).
Het gezin maakt de opkomst van de nazi’s zeer bewust mee. Louis komt begin 1934 terecht in het concentratiekamp Schloss Lichtenburg bij Torgau 4), omdat hij op een ansichtkaart aan zijn zus Nina een grap had gemaakt over Hitlers bruinhemden, leden van de SA (Sturm Abteilung). De vader van zijn schoolvriend Claus Fuhrmann, partijlid en rechter, weet hem na zes weken vrij te krijgen. Zijn vier jaar oudere broer Karl Viclor vlucht in 1934 het land uit en twee jaar later vertrekt Louis naar Engeland. Uiteindelijk verlaten alle kinderen Duitsland. De ouders blijven achter en vluchten pas in 1941 via de Trans-Siberische spoorlijn naar Japan en daarvandaan naar Amerika.

 Louis Hagen.
(portret op de achterkaft van Indian Route March)

Na verschillende baantjes te hebben gehad, meldt Hagen zich aan als vrijwilliger voor het leger. Aanvankelijk wordt hij met andere joodse vluchtelingen ingedeeld bij het Pioneer Corps, maar eind 1943 wordt hij toegelaten tot het Glider Pilot Regiment, dat in februari 1942 was gevormd. Alle soldaten van Duitse en Oostenrijkse komaf moeten Engelse namen aannemen om problemen te voor-komen bij een eventuele gevangenneming en Hagen noemt zich Lewis Haig. 5) Na zijn opleiding tot glider pilot wordt hij als co-piloot ingezet bij de Slag om Arnhem, zijn eerste gevechtsactie. 6) Na de slag wordt hij onderscheiden met de Military Medal (MM). 7)
Eind 1944 wordt Hagen naar India gezonden. 8) Nadat hij zes maanden heeft doorgebracht in een legerkamp, volgt een intensief trainingsprogramma. De piloten moeten luchtlandingstroepen van het 14th Army vliegen, maar Japan capituleert voordat ze in actie komen. Na de oorlog werkt hij nog een tijd voor Phoenix, een legerkrant voor de troepen in Zuid-Oost Azië. Hij reist door heel India en wordt daarna uitgezonden naar Birma, Maleisië, Singapore en Siam (nu Thailand). In Indo-China (nu Vietnam) interviewt hij als eerste Westerse journalist FIo Chi Minh. Zijn artikelen over India zijn gebundeld in Indian Route March, waarin hij een beeld geeft van het soldaten¬leven en vooral een zeer gedetailleerde en kritische beschrijving van India, variërend van de stinkende vuilnisbelten van Calcutta en de religieuze festivals tot de geneeskunde en het onafliankelijkheids- vraagstuk. In februari 1946 komt Hagen na veertien maanden terug in Engeland.
Uit nieuwsgierigheid naar het gevallen Derde Rijk keert Hagen zo snel mogelijk na de oorlog terug naar Duitsland. Hij werkt in Berlijn als journalist voor de Sunday Express en voor de tijdschriften John Buil en Country Life. Enkele daarvoor geschreven artikelen gebruikt hij voor zijn boek Follow my Leader, waaraan hij twee jaar heeft gewerkt. Het verschijnt in 1951 en is opgedragen aan zijn gesneuvelde broer Karl Victor. 9) In dit boek beschrijft Hagen het leven in Nazi- Duitsland aan de hand van ervaringen van negen gewone Duitsers. De vier nazi’s, drie niet-nazi’s en twee anti-nazi’s die hij interviewt, zijn allen bekenden van hem. Ook uit enkele boeken die Hagen later heeft vertaald en/of bewerkt, blijkt zijn belangstelling voor Duitsland onder het nazi-regime. Zoals de biografie van Hitlers propaganda-minister Joseph Goebbels (1953) en de memoires van Walter Schellenberg, in de oorlog hoofd van de Buitenlandse Politieke Inlichtingendienst van de Sicherheitsdienst (1956). Verder heeft hij een roman vertaald (1953), een verslag gepubliceerd van een reis door Zuid-Amerika (1958) en een studie gedaan naar spionage in Duitsland tijdens de Koude Oorlog (1968), waarvoor hij twee jaar in München heeft gewoond.
Hagen trouwt in 1950 met de Noorse kunstschilder Anne Mie en krijgt twee dochters: Siri en Caroline. Het gezin woont afwisselend in Londen en in Noorwegen. In 1950 richt hij Primrose Film Productions op, waarmee hij 25 kinderfilms produceert. Hagen is na de oorlog twee keer in Arnhem terug geweest. De eerste keer in 1948 om zijn verloofde de plaatsen te laten zien waar hij heeft gevochten en in 1994 bij de vijftigste herdenking van de Slag om Arnhem. 10) In een artikel vertelt hij, dat hij eigenlijk niet van plan was naar de herdenking te komen: ‘But the idea of parading with hundreds of old veterans like myself wearing rows of medals and red berets did not appeal to me’ (Hagen 1995).1]) Zijn uitgever heeft hem uiteindelijk overgehaald te gaan om de heruitgave van Arnhem Lift te promoten. Louis Hagen overlijdt op 17 augustus 2000 op 84-jarige leeftijd en wordt begraven in Asker bij Oslo. 12) Zijn ongepubliceerde autobiografie wordt mogelijk door zijn weduwe in eigen beheer uitgegeven.

Arnhem Lift: het boek
Hagen beschrijft van dag tot dag zijn ervaringen in de twaalf dagen tussen zijn vertrek uit Engeland en de terugkeer op zijn vliegbasis. Tussen de bespreking van de oorlogshandelingen neemt hij ook enkele overdenkingen op. Nergens uit Arnhem Lift blijkt dat Louis Hagen een dagboek bijhield of aantekeningen maakte. Het kan echter niet worden uitgesloten, want onder de persoonlijke spullen die hij kwijt raakt bij het overzwemmen van de Rijn bevinden zich zijn schrijfbenodigdheden en vulpen. Na terugkomst vat Hagen het idee op zijn ervaringen op papier te zetten, omdat hij er moe van wordt elke keer hetzelfde verhaal te vertellen. Aangespoord door zijn vriendin Dido Milroy schrijft hij het binnen twee weken. Hij legt het verhaal ter goedkeuring voor aan zijn commandant, Lieutenant-Colonel lain Murray, die razend wordt: ‘No Britisher would ever have let his comrades down by writing stuff like this. It Iets down the whole regiment!’ (1993, p. 114). Zonder dat Hagen ervan weet, stuurt zijn vriendin haar exemplaar aan de War Office, dat toestemming geeft voor publikatie. In januari 1945 verschijnt bij Pilot Press 13) in Londen de eerste druk van Arnhem Lift, waarin Hagen om veiligheidsredenen anoniem blijft. u) Hagen zit dan in India en leest in de legerkrant Phoenix dat zijn verhaal is uitgegeven. De tweede en de derde druk volgen respectievelijk in februari en maart en het boekje is in december toe aan de zesde druk.15) Het is net als Indian Route March opgedragen aan zijn vriendin Dido Milroy. Vooralsnog is het onduidelijk wie de ‘C.M.’ is die de inleiding heeft geschreven. Hagen begint zijn verslag met de opmerking: Teder, die met mij in Arnhem heeft gevochten, zou dit verhaal hebben kunnen schrijven. Het mijne is voor de vrienden en verwanten van hen, die niet terugkeerden.’
In Indian Route March vertelt Hagen hoe zijn schrijverschap ter sprake komt op een feest in de residentie van de gouverneur. De dames zijn ‘dressed to kill’ en vijf van hen zijn de eerste blanke vrouwen die de soldaten sinds weken zien. ‘Binnen vijf minuten zag ik me door concurrentie gedwongen om met mijn medaille te gaan zwaaien en te vertellen dat ik een boek had geschreven’, bekent Hagen met enige schroom (p. 27). Dit had succes: hij werd voorgesteld als Sgt. Hagen, M.M., famous author’ en voegt eraan toe ’that was O.K. by me/ Dat hij in India minstens één exemplaar van zijn boek had, blijkt uit zijn beschrijving van een afspraak met een van de dames. Als Hagen haar boudoir binnenkomt, ligt ze languit op een sofa ’terwijl ze deed alsof ze mijn boek las’ en zegt ‘Schat, je bent inderdaad een dappere jongen, toch?’ (p. 29). Dit zijn (vooralsnog) de enige bekende verwijzingen naar zijn schrijver-schap tijdens de oorlog.
De eerste Nederlandse vertaling van fragmenten van Hagens verhaal verschijnt in maart of april 1945 in 7 Venster op de vrije wereld, een uitgave van de ‘Amerikaansche, Engelsche en Nederlandsche Voorlichtingsdiensten.’ 16) Dezelfde tekst wordt in 1946 vrijwel geheel opgenomen in Nederland in den oorlog. De Renkumse Koerier plaatst een eigen vertaling van het hele verhaal anoniem onder de titel Zweefvlucht naar Arnhem. 17) Het verschijnt in 43 delen als feuilleton van 2 oktober 1945 tot en met 20 april 1946. 18) In januari of februari 1946 wordt de eerste Nederlandse vertaling in boekvorm uitgegeven door De Koepel in Nijmegen, onder de titel Ik vocht om Arnhem. 19) Bij dezelfde uitgeverij verschijnt een jaar later een uitgave met stills uit de film Theirs is the Glory. 20) Ook de landelijke pers besteedt aandacht aan Hagens verhaal. Onder de kop ‘Het Epos van Arnhem/De slag om de bruggen/Een “Red Devil” doet zijn verhaal’ plaatst De Waarheid op 14 september 1946 een samenvatting van zijn dagboek, overigens zonder de auteur te noemen. 21) Arnhem Lift is verschenen in negen talen, behalve in het Engels en Nederlands onder andere ook in het Frans (1945), Italiaans (1946), Tsjechisch (1947) en Noors (1989).
Op last van de War Office zijn in de eerste Engelse uitgave vrijwel alle passages weggelaten waaruit de Duitse nationaliteit van de auteur zou kunnen worden afgeleid, zoals de opmerking dat Hagen in een concentratiekamp heeft gezeten. De passages waaruit blijkt dat Hagen Duits spreekt, zijn overigens wel gehandhaafd. De censuur blijkt echter verder te gaan: ook kritische opmerkingen van Hagen over de opleiding en over de organisatie van de evacuatie zijn in de eerste uitgaven weggelaten. Verder ontbreken enkele minder positieve passages over Hagen als persoon, zoals de opmerking van een makker over zijn pyjama en Hagens beschrijving van de paniek die hem bevangt bij de evacuatie. Daarnaast zijn er duidelijke verschillen tussen de Engelse tekst en de eerste Nederlandse vertaling. Afgezien van onvolledige of onjuiste vertalingen lijken in de Nederlandse uitgave bepaalde delen bewust te zijn weggelaten, zoals een opmerking over joden-vervolging. De uitroep ‘Trust the Dutch!’ als reactie op het vinden van ingemaakt voedsel in de kelders, werd kennelijk als te schamper ervaren en heeft de Nederlandse vertaling evenmin gehaald. Vreemd genoeg zijn wel de opmerkingen overgenomen over de vele NSB’ers in Oosterbeek en over Nederlandse sluipschutters in burger, die de Britten beschieten. De eerste volledige Engelse uitgave dateert van 1952. De eerste volledige, nieuwe Nederlandse vertaling is in 1974 verschenen bij de dertigste herdenking van de Slag. In 1993 is een Engelse heruitgave uitgegeven, die
is voorzien van een inleiding door Hagen en is aangevuld met de ervaringen van de Duitse majoor Winrich Behr, die tijdens de Slag om Arnhem adjudant was van veldmaarschalk Walter Model, commandant van de Heeresgruppe B. Deze uitgave is niet in het Nederlands verschenen.
Hagens commandant tijdens de Slag om Arnhem, lain Murray, vond het verhaal zoals gezegd een schande, waarschijnlijk vanwege de negatieve uitlatingen over het leger. Dit geldt in ieder geval niet voor Jimmy Plant, een van zijn strijdmakkers die voorkomt in Arnhem Lift. Anders had Plant nooit de titel ervan opgeschreven in het gastenboek van mevrouw Kremer, toen hij op 4 september 1945 terug was in Oosterbeek. In de Engelse pers verschenen lovende besprekingen van het boekje. De achterkaft van Indian Route March vermeldt althans: ‘He became an author almost by accident but his unforced gift for descriptive writing, as unusual as it is refreshing, gained him a tremendous ovation from the reviewers.’ Over de ontvangst van het boek in de Nederlandse pers kan niets worden gezegd, omdat (nog) geen besprekingen bekend zijn. In een typoscript is de overste b.d. Th. A. Boeree zeer kritisch over Arnhem Lift. Hij schrijft hierin: ‘Zelden heb ik zo’n slecht en oppervlakkig boek gezien.’ Zijn kritiek betreft in de eerste plaats de opmerking van Hagen, dat in Nederland geen Ondergrondse heeft bestaan. In de tweede plaats meent Boeree dat Hagen deserteert wanneer hij op 19 september 1944 in de chaos bij Wolfheze op eigen initiatief naar de Rijn trekt. Deze opmerkingen slaan vooral op Plagen zelf en geven geen oordeel over zijn boek

Twee verschillende uitgaven van Arnhem Lift.
(foto: Ruurd Kok)

In de voetsporen van Louis Hagen
In de eerste Engelse uitgave van Hagens boek ontbreekt niet alleen zijn eigen naam, maar ook die van officieren. Zij worden aangeduid als Kapitein Z of Luitenant X en kunnen in de meeste gevallen worden geïdentificeerd. Soldaten worden wel bij name genoemd, meestal alleen met voornaam en soms ook
3

met achternaam. In de Nederlandse vertaling wordt wel Hagens naam vermeld, maar niet die van de officieren. Hagen noemt in zijn verhaal nauwelijks legereenheden, afgezien van het Reconnaissance Squadron (vertaald als ‘Luchtverkenning’) en de K.O.S.B. (King’s Own Scottish Borderers). In het verhaal ontbreken ook namen van terreinen, straten of huizen en komen alleen plaatsnamen voor, zoals Wolfheze en Oosterbeek. Het ontbreken van aanduidingen van personen, eenheden en plaatsen maakt het zeer moeilijk om de ervaringen van Hagen direct te plaatsen. In de heruitgave van 1993 is slechts een deel van deze gegevens aangevuld. Aan de hand van andere bronnen en literatuur over de Slag om Arnhem kunnen de beschreven ervaringen worden gereconstrueerd.
Sergeant Louis Hagen (22 Flight, D Squadron, lst Wing, The Glider Pilot Regiment) vertrekt op maandag 18 september 1944 met een van de eerste toestellen vanaf het vliegveld Keevil, ten oosten van Bath (County Avon). 22) Hij vliegt als tweede piloot van Staff-Sgt. R.A. – Mac – Wheldon op een Horsa- zweefvliegtuig met aan boord drie parachutisten van 156 Battalion (4th Brigade, The Parachute Regiment) en een jeep en trailer vol benzine. Na de geslaagde landing op landingszone X (LZ-X) ten westen van de Jonkershoeve rijden ze met hun jeep naar het station Wolfheze, dat het verzamelpunt is voor de zweefvliegtuigpiloten. Ze worden enthousiast ontvangen in de nabijgelegen Stichting Wolflieze (een inrichting voor psychiatrische patiënten), ondanks het geallieerde bombardement van de vorige dag. Aangezien Hagen zich verstaanbaar kan maken, treedt hij op als tolk. 23) In de verwarring die hier heerst, wordt hij plotseling toegejuicht als prins Bernhard. Het misverstand kon waarschijnlijk ontstaan, doordat voortdurend naar de prins werd geïnformeerd en Hagen het Nederlands niet goed begreep.
Tegen de avond verschijnen de officieren van hun Flight en krijgen de piloten opdracht langs de Johannahoeveweg ten noorden van het spoor richting Arnhem te trekken. Ze vormen de achterhoede van de opmars van 156 Battalion. De opmars stagneert, terwijl uil de richting van de stad toenemend vuur is te horen. De voorhoede is langs de Dreyenseweg op tegenstand gestuit (Middlebrook 1994, p. 252). Tegen twee uur ’s nachts krijgen ze opdracht terug te keren. Na de helft van de afgelegde afstand terug te hebben gelopen, graven ze zich in langs de spoorlijn. Dinsdagochtend tegen 10 uur worden ze aangevallen door ongeveer vijftien Duitse jachtvliegtuigen. Hierna krijgen ze bevel een bos en heuvels te zuiveren. Deze aanval is in de literatuur bekend geworden als de actie bij de Dreyenseweg en heeft als doel de hoger gelegen gronden van de Lichtenbeek te veroveren. De aanval wordt afgeslagen door eenheden van de 9. SS-Panzer-Division ‘Hohenstaufen’, die stellingen hebben betrokken langs de genoemde weg als deel van de zogenaamde Sperrlinie Spindler. Hagen maakt deel uit van een groep van dertig piloten van D Squadron, die is toegevoegd aan A Company van 156 Battalion (Middlebrook 1994, p. 255). Die
compagnie voert de hoofdaanval uit over de Dreyenseweg. Twee officieren van 22 Flight, Captain I.C. Muir en Lieutenant S.R. Smith, bevinden zich m het midden van de formatie en Hagen is de buitenste man op de linkerflank. De groep glider pilots wordt beschoten vanuit een vooruitgeschoven Duitse mitrailleurstelling en de beide officieren raken gewond, van wie Smith dodelijk.
De mitrailleurstelling bevindt zich op de oostelijke helling van een dal aan de westzijde van de Dreyenseweg. In zijn eentje bestormt Hagen die positie en gaat op twintig meter afstand in dekking. De Duitsers weten dat hij er zit, maar durven hun stelling niet te verlaten. Hij hoort hun geruzie een tijdje aan en beseft hoe slecht het moreel is. Als hij probeert terug te keren naar de Britten, wordt hij van beide kanten beschoten. Minstens twee soldaten zien hem terug komen uit de richting van de Duitse stelling ‘shouting some gibberish about where Jerry was’ zoals een van hen beschrijft (Middlebrook 1994, p. 259). Hagen brengt verslag uit aan een officier van 156 Battalion en neemt daarna stelling in aan een bosrand. Hij is net bezig thee te zetten, als tegen vier uur op Johannahoeve (LZ-L) de eerste gliders landen met materiaal voor de le Poolse Onafhankelijke Parachutistenbrigade. Direct breekt het Duitse afweergeschut los: ‘Er was maar één woord voor: hulpeloos en ik geloof dat dit woord nimmer op vreselijker wijze gedemonstreerd werd’ (1946, p. 23). Omdat de Britse troepen omsingeld dreigen te raken, krijgen ze bevel terug te trekken naar Wolflieze. In de chaos die daar op de spoorwegovergang heerst, besluit Hagen op eigen initiatief richting de Rijn te lopen om veilig te zijn voor de Duitsers. Hij realiseert zich dat het niet juist is wat hij doet, De groep bestaat uit twintig man, grotendeels van zijn eigen Flight. Behalve zijn makker Dodd keert de rest onderweg terug naar Wolflieze en Hagen heeft hen niet meer leruggezien. In de schemering worden de twee opgepikt door jeeps van A Troop van het Reconnaissance Squadron (Fairley 1978, p. 107), waarschijnlijk langs de Wolfhezerweg. Tegen donker bereiken ze het hoofdkwartier van die verkenningseenheid aan de westzijde van de Oranjeweg tegenover hotel Hartenstein, waarin inmiddels het hoofdkwartier van de luchtlandings-divisie is ondergebracht. Ze brengen de nacht door in een loopgraaf bij het hoofdkwartier van het Reconnaissance Squadron.
Om 6.30 uur woensdagochtend gaan Hagen en Dodd met mannen van het Reconnaissance Squadron op patrouille richting Dreyensebrug bij het station Oosterbeek-Hoog (Fairley 1978, pp. 111-114; ook Hibbert 1962 p. 136). Ze maken deel uit van 3 Section van A Troop (Lieutenant Graham Wadsworth) die langs de oostkant van de Stationsweg optrekt door de bossen van het landgoed Dennenkamp. Op de Stationsweg stuiten ze op een Duits gemotoriseerd kanon dat met infanterie van de Dreyenseweg af komt. ‘Een schietende tank, die al maar nader komt, is het vreselijkste ding, dat je je kunt voorstellen en ik geloof dat ik nooit weer zo bang ben geweest als in die ogenblikken. Ik geloof dat een tank juist daardoor zo’n vervaarlijk wapen is’ (1946, p. 26).
Een deel van de patrouille weet per jeep te ontkomen, maar Hagen en Dodd blijven in het bos achter. Ze proberen te ontkomen en verstoppen zich in een mestkuil achter een van de huizen in de noordoosthoek van het kruispunt Stationsweg/Utrechtseweg. Nadat ze in het struikgewas een paar uur een beschieting hebben afgewacht, weet een Britse patrouille ze te bereiken en brengt ze terug richting het hoofdkwartier van de glider pilots. Onderweg vindt in het bos een vuurgevecht plaats met een groep Duitsers bij een ommuurd huis, waarschijnlijk het landhuis Dennenkamp. Hagen meldt zich op Hartenstein bij hel hoofdkwartier van het Glider Pilot Regiment en vindt uiteindelijk zes man van zijn eigen Flight.

Stationsweg 18 in 1941.
(collectiefamilie Th. Ykeina)

Na een zware mortieraanval op Hartenstein meldt Hagen zich donderdagochtend als vrijwilliger voor een patrouille, die huizen en tuinen moet zuiveren in een huizenblok tegenover Hartenstein. Nadat ze enkele Duitsers hebben verdreven, krijgen ze opdracht huizen langs de Stationsweg te bezetten. Deze weg vormt dan de oostelijke grens van de inmiddels gevormde perimeter. Hier blijven ze tot de terugtocht over de Rijn op maandagnacht. In eerste instantie bezetten ze alleen de hoekhuizen aan de Utrechtseweg en aan de Paul Krugerstraat. Hagens groep bezet het huis op de noord westhoek van het kruispunt met de Utrechtseweg. De bevelvoerend officier is Captain James Ogilvie (‘kapitein Z’), een stevige Schot met een indrukwekkende snor, die altijd in kilt is. Behalve Ogilvie bestaat de groep uit vijf officieren en vijftig zweefvliegtuigpiloten. De piloten hebben de woningen nauwelijks betrokken of ze worden beschoten vanuit het bos aan de overzijde van de Stationsweg. Ze besluiten elk tweede huis te bezetten, barricaderen de ramen met meubilair en leggen verbindingsloopgraven aan tussen de huizen, zodat ze zich ongezien kunnen verplaatsen. Hagen brengt de nacht door in het hoekhuis aan de Utrechtseweg.
Op vrijdagochtend arriveren versterkingen, die een deel van de huizen overnemen van de glider pilots. De piloten bezetten de zes huizen van de Paul Krugerstraat naar beneden en Ogilvie vestigt zijn hoofdkwartier in het derde huis van boven (Stationsweg 14/16). Hagen blijft het merendeel van de tijd in het huis Stationsweg 18, het tweede huis vanaf de hoek. 25) Enkele huizen worden bezet door Poolse soldaten. 26) Taalproblemen zorgen geregeld voor gevaarlijke situaties, wanneer de Britten langs de Poolse huizen moeten. In de loop van de vrijdagochtend maken de glider pilots voor het eerst kennis met een Duits gemotoriseerd kanon dat de Stationsweg afkomt. Dit wordt een elke ochtend terugkerend ritueel dat deel uitmaakt van zware aanvallen op de perimeter, de zogenaamde morning hate. Samen met Lieutenant K.F. Strathem (‘luitenant X’) brengt Hagen op zolder een Piat (anti-tank wapen) in stelling. Door een gat in het dak kunnen ze het kanon telkens ongezien onder vuur nemen. Ondanks een materieel overwicht durven de Duitsers geen directe aanval te doen op de Britten. In gevechtspauzes verschijnen ambulances om gewonden op te halen en verbeteren de glider pilots hun stellingen. Op deze momenten wordt in de huizen aan de Stationsweg ook opgeruimd en wordt eten verzameld uil de kelders. Plagen gaat samen met Sgt. Stan Graham alle kelders langs en het is zeer waarschijnlijk tijdens deze tocht dat hij ook het huis aandoet van de familie Kremer, Stationsweg 8.
De toen elfjarige zoon Sander beschrijft later het angstige moment dat Hagen als eerste op zijn vader afstapt en vraagt ‘Sprechen Sie deutsch?’ (Middlebrook 1994, p. 368). 27) Zijn zusje Ans zet grote ogen op als ze voor het eerst mannen in kilt ziet. Hun moeder maakt foto’s van de soldaten en laat ze haar gastenboek tekenen; zij vertelt hierover: ‘De latere schrijver van het bekende “Arnhem Lift” (dat speciaal over deze omgeving handelt) was ook dadelijk bereid aan dit verzoek te voldoen, evenals Sgt Graham, die in z’n boek genoemd wordt. Tegelijkertijd nam ik de gelegenheid te baat een kiek van hen te nemen, terwijl hun kameraden in de vlakbij zijnde loopgraven de Duitschers bevochten’ (Kremer-Kingma 1946, p. 115). Mevrouw Kremer heeft twee foto’s gemaakt van een groep van negen soldaten voor haar huis. Plagen staat achter de meest linker soldaat die het gastenboek en de pen in de hand heeft. 28) Hagen schrijft in dit boek: ‘I do hope & beleave that the mess we made of the your lovely house was worth while + good luck for a happier future’ en ondertekent met Lewis Haig (in: Kremer-Kingma 1946).29) Plet is opvallend dat Plagen zelf met geen woord rept over de eerste ontmoeting met de vader of over het maken van de foto’s.
Onder het avondeten wordt Hagen bij Ogilvie geroepen met de vraag of hij op patrouille wil gaan. Captain Ogilvie heeft van Brigadier Plackett en Lieutenant-Colonel Murray opdracht gekregen uit te zoeken waar de Duitsers hun materiaal verzamelen en of de huizen langs de Paul Krugerstraat in Duitse handen zijn.30) Hagen gaat die nacht twee keer met Graham op patrouille en ontdekt de plaats waar de Duitsers ’s nachts hun materieel en troepen terug¬
5

trekken. Het is een groot open terrein dat bij een landhuis lijkt te horen. Hij beschrijft twee reusachtige eiken met een bankje rond de stam en een heuvel. Deze plek moet worden gezocht in het huizenblok Stationsweg/Mariaweg/Paul Krugerstraat, maar is (nog) niet getraceerd. 31) Zaterdagochtend brengt Hagen op Hartenstein verslag uit aan Hackett, die het bevel voert over het oostelijk deel van de perimeter. Hij maakt de brigadier nijdig door met zijn vieze vinger op een stafkaart te wijzen. Hagen adviseert hem desgevraagd artilleriebeschietingen uit te voeren achter het bos van de Dennekamp, omdat het materieel daarvandaan lijkt te komen en het ontdekte strong-point zelf te dicht bij de Britse posities is. 32) Zaterdagnacht gaat Hagen nog een keer naar Hartenstein op zoek naar munitie.
De zondag verloopt redelijk rustig na de gebruikelijke ochtendaanvallen, waarbij Hagen aan zijn hand gewond raakt. Bij een aanval in de avondschemering werpt Hagen al zijn handgranaten naar binnen in het buurhuis op de hoek van de Paul Krugerstraat, waarbij zijn makkers op het nippertje aan de dood ontsnappen. Zondagnacht meldt Hagen zich weer met Ogilvie op Hartenstein om hun positie door te geven. Maandagmiddag krijgen de soldaten te horen dat ze zich de komende nacht moeten terugtrekken over de Rijn. Voor hun deel van de perimeter is het moment van vertrek vastgesteld op kwart over tien. Via Hartenstein volgen ze de westelijke route, langs de Kneppelhoutweg. Hagen blijft tijdens de hele tocht bij Ogilvie, die gewond is aan zijn arm. In de regen bereiken ze de Rijnoever, waar ze met een steeds groter wordende groep wachten om te worden overgezet. De situatie is wanhopig: ze worden beschoten en er is geen boot te zien. Hagen besluit samen met de kapitein over te zwemmen. Hij gooit halverwege in paniek al zijn spullen weg, maar bereikt veilig de overkant. Daar ontdekt hij dat hij Ogilvie is kwijtgeraakt. Pas in Engeland hoort Plagen dat hij is verdronken, waarschijnlijk omdat zijn kilt zich vol water zoog (Middlebrook 1994, p. 435).
Met een ambulance wordt Hagen naar Nijmegen gebracht, waar de manschappen weer op krachten kunnen komen. Op donderdagochtend vertrekt hij per konvooi naar Leuven en wordt op vrijdag daarvandaan naar Engeland gevlogen. In de avond van vrijdag 29 september 1944 is Hagen terug op het vliegveld Keevil na twaalf dagen te zijn weggeweest. De hutten zijn nog precies zoals de piloten ze hebben achtergelaten en met vier man kijken ze naar de achttien lege bedden. Terugdenkend aan de zeven dagen in Oosterbeek eindigt Hagen zijn verhaal met de woorden: ‘Ineens drong het tot me door, dat ik nu een zuiver beeld had van mezelf. Deze zeven dagen hadden me zeven jaren ervaring en zelfvertrouwen gegeven. Ik wist nu wie ik was … toen viel ik in slaap’ (1946, p. 96).

De persoon Louis Hagen
Door de beschrijvingen leren we Louis Hagen als persoon kennen en ontstaat een beeld hoe hij de strijd
heeft ervaren. Uiteraard is dit beeld vrijwel geheel gebaseerd op zijn eigen woorden Overigens blijkt uit verschillende passages, dat hij niet aarzelde om ook zijn zwakheden en mindere kanten aan het papier toe te vertrouwen. Slechts één passage toont hoe anderen hem zien Op Hartenstein komt Hagen een soldaat tegen over wie hij vertelt: ‘mij schold hij steeds uit voor ‘oud wijf’ en ‘juffrouw Hagen’, omdat ik ’s nachts in pyjama sliep en nooit vloekte (1974, p. 89, ook Hibbert 1962, p. 187) / ‘calling me ‘la-di-da’ and ‘Miss Hagen’ because I wore pyjamas and did not swear’ (1993, p. 52). Dit wijst erop dat Hagen zijn goede opvoeding zelfs in het leger niet verloochende.
Louis Hagen komt naar voren als iemand die snel actie onderneemt zonder daarvan eerst de consequenties te overzien. Lijdzaam de situatie afwachten ligt niet in zijn aard. Zo vertelt hij bijvoorbeeld dat hij tijdens een patrouille ongeduldig wordt over de trage voortgang (1946, p. 32). Hij schrijft over zichzelf dat hij als schooljongen al graag uitdagingen aanging (’taking dares’, 1993, p. 5). Door deze eigenschap lijkt hij verschillende keren degene te zijn die het initiatief neemt. Zo besluit hij bij de terugtocht op dinsdag 19 september 1944 bijvoorbeeld om niet in Wolfheze te wachten, maar richting de Rijn te lopen. Ook neemt hij het initiatief bij het organiseren van de versterking van de huizen aan de Stationsweg. Bij de evacuatie is hij opnieuw degene die het uitzichtloze van de situatie inziet en besluit over te zwemmen. Dat zijn ondoordachte initiatieven soms tot roekeloos gedrag leiden, blijkt bijvoorbeeld wanneer hij in z’n eentje een Duitse stelling bestormt: ‘En ik zwoer, dat, wanneer ik nog ooit uit deze hachelijke situatie zou worden verlost, ik nooit van mijn leven weer zo vervloekt stom zou doen’ (1946, p. 19). Wanneer hij enkele dagen later aan de Stationsweg handgranaten bij een huis naar binnen gooit en het blijkt dat zijn eigen kameraden daar zitten, verzucht hij daarentegen: ‘Nooit van mijn leven ben ik zó dankbaar geweest, dat ik een domkop was’ (1946, p. 75). Hagen had z’n granaten namelijk te snel gegooid, zodat z’n makkers ze nog naar buiten konden gooien en zo aan de dood ontsnapten.
Hagen lijkt zichzelf niet als een denker te beschouwen. In Follow my Leader interviewt hij zijn vroegere schoolvriend Claus Fuhrmann, de slimste van de klas, die hem – de domkop – hielp bij de lessen, terwijl hij Claus als bodyguard beschermde (p. 289)’ Het zelf gekozen beeld van de domkop lijkt echter moeilijk te rijmen met het feit dat hij in zijn boeken niet alleen beschrijvingen geeft van gebeurtenissen, maar ook beschouwingen opneemt. Uit Indian Route Mnrch blijken duidelijk zijn brede belangstelling en observatievermogen. In Follow my Leader probeert hij voor zichzelf de vraag te beantwoorden hoe het Derde Rijk heeft kunnen gebeuren. Ook in Oosterbeek gaat hij op onderzoek uit. Hij doorzoekt twee huizen van NSB’ers en rapporteert hierover op zaterdag aan Wolters, de Nederlandse inlichtingenofficier op Hartenstein.
Uit verschillende passages blijkt hoe Hagen omging met het feit dat hij als Duitser tegen Duitsers vocht.

Enkele glider pilots en soldaten van de 21st Independent Parachute Company, achter het pand Stationsweg S te Oosterbeek, 22 september 1944; Hagen staat linksachter,
half verscholen achter de man met het gastenboek in de hand.

(foto mw. A.L.A. Kremer-Kingma; collectie Ans Kremer)

Deze ontbreken in de uitgaven waarin zijn Duitse nationaliteit niet bekend mocht worden gemaakt. Bij de aanval op de Dreyenseweg probeert hij geestdriftig te worden en de vijand te haten. Hij realiseert zich dat hem dat wellicht makkelijker afgaat dan de anderen. Hij hoeft in zijn herinnering maar het beeld op te roepen van de vernedering van een joodse klasgenoot en van een katholieke geestelijke in het concentratiekamp Torgau. Hierdoor voelt hij zich in staat het op te nemen tegen alles wat Duits is. Wanneer Hagen bij die aanval voor het Duitse mitrailleurnest in dekking ligt te luisteren, gruwt hij van het Duits dat hij hoort snauwen. Dat geen sprake is van blinde haat tegen zijn landgenoten blijkt wanneer hij tijdens een gevechtspauze aan de Stationsweg de oorlog overdenkt: ‘Persoonlijk verfoeide ik de oorlog en ik moest telkens aan de vrienden en familieleden van de gesneuvelde terugdenken. Ik ken de Duitsers maar al te goed en ik heb hen de gemeenste en meest bestiale dingen zien uithalen. Ik weet dat er miljoenen joden en andere politieke tegenstanders werden uitgemoord, maar ik vind het niet prettig zelf een ander levend wezen pijn te doen of te doden. Maar als ze me dwingen te vechten wordt het iets anders en dan ga ik er helemaal

in op, dan denk ik niet na over de gevolgen die mijn daden hebben’ (1974, pp. 65-66). 33)
Behalve deze overdenkingen vertrouwt Hagen ook zijn angsten en andere emoties aan het papier toe. Openhartig beschrijft hij zijn ontzetting over het Duitse luchtafweergeschut waarin de Poolse gliders terecht komen en de angst die hij voelt voor het gemotoriseerde kanon. Zo beschrijft hij ook de misselijkmakende paniek die zich van hem meester maakt, wanneer hij bij de evacuatie wordt aangeklampt door gewonden die bang zijn te worden achtergelaten. Juist deze angst blijkt de drijfveer te zijn voor zijn acties aan de Stationsweg, waarvoor hij de Military Medal heeft gekregen. 34) Wanneer Hagen bij een bezoek aan Hartenstein de vermoeide soldaten in de loopgraven ziet, realiseert hij zich dat dit eigenlijk de ware helden zijn van de Slag om Arnhem. Zijn eigen handelen relativerend denkt hij: ‘Het was wel erg moedig om je vrijwillig te melden voor een patrouille door vijandelijk gebied of om sleutel¬posities aan het front te verdedigen, maar ik weet heel goed dat ik me die donderdag niet vrijwillig opgaf uit louter moed of haat tegen de Duitsers en ook niet uit een zeker gevoel van plichtsbetrachting. Dat deed ik uit angst door het voortdurende bombardement mijn zelfbeheersing te verliezen’ (1974, p. 88).
Doordat Hagen ook eerlijk zijn stommiteiten en zwakheden beschrijft, lijkt er geen reden te zijn om aan te nemen dat hij zichzelf in Arnhem Lift beter voordoet dan hij in werkelijkheid is. De soms onwaarschijnlijke voorvallen waarin hij verzeild raakt, lijken verklaard te kunnen worden uit zijn ongeduld en soms ook uit roekeloosheid.

Betrouwbaarheid
Hagen heeft het hele verhaal uit zijn herinnering moeten opschrijven. Dit betekent dat de betrouwbaarheid ervan kan zijn beperkt door de selectieve werking van het geheugen. Aangezien het verhaal direct na terugkomst in Engeland op papier is gezel, mag worden aangenomen dat deze vertekeningen minimaal zijn. Aan de andere kant zou Hagen het verhaal bewust kunnen hebben aangepast, bijvoorbeeld om de leesbaarheid te vergroten of om zijn eigen rol te benadrukken. Het is daarom zaak om de nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van zijn beschrijvingen te onderzoeken.
De nauwkeurigheid van zijn beschrijvingen blijkt al uit het feit dat het merendeel van Hagens ervaringen letterlijk is na te lopen. Hij geeft nauwkeurige beschrijvingen van locaties, te beginnen met het uitzicht op het landingsterrein tijdens de landing. Zo is het dal langs de Dreyenseweg, waar hij de Duitse mitrailleurstelling bestormt, bijvoorbeeld terug te vinden aan de hand van zijn beschrijvingen en luchtfoto’s uit die dagen. 35) Dat de soldaten zich tijdens de strijd vaak niet bewust moeten zijn geweest van de plaats, blijkt bijvoorbeeld uit de opmerking dat hij woensdagmiddag uiteindelijk Oosterbeek bereikt, terwijl hij daar al lang is. Vreemd genoeg gaat het fout wanneer hij afstanden vermeldt. Zo schrijft hij dat de kruising Stationsweg/Utrechtseweg op vier mijl (ruim 6400 m) ten oosten van Hartenstein ligt, terwijl het in werkelijkheid ongeveer 350 m is. Bij de evacuatie noemt hij eveneens een afstand van vier mijl tot de Rijn, terwijl het vanaf Hartenstein hooguit 1500 m naar de rivier is. Slechts enkele plaatsen uit Arnhem Lift zijn nog niet gelokaliseerd, waaronder de nauwkeurig beschreven heuvel bij de Stationsweg waar de Duitsers ’s nachts hun troepen en materieel terugtrekken. Ook de identiteit van een groot aantal genoemde personen kan uit de context worden afgeleid, zoals van Ogilvie, Strathern, Hackett en Wolters. In de heruitgave van 1993 zijn enkele van deze namen toegevoegd. Ook niet bij name vermelde personen kunnen soms met enige moeite worden geïdentificeerd. 36)
Dat de beschreven plaatsen en personen kloppen, wil nog niet zeggen dat de beschreven handelingen ook werkelijk zo zijn gebeurd. Terecht kan ook de vraag worden gesteld of Hagen de beschreven acties allemaal zelf heeft meegemaakt. Een aantal van zijn ervaringen maakt in eerste instantie zelfs een zeer onwaarschijnlijke indruk, met name zijn solo-acties. De meeste hiervan kunnen echter uit andere bronnen worden bevestigd, zoals die bij de Dreyenseweg, het oppikken door het Reconnaissance Squadron en de patrouille op woensdagochtend. De ervaringen van Hagen aan de Stationsweg kunnen worden vergeleken met getuigenissen van andere glider pilots uit de straat. Les Frater zat bijvoorbeeld in het hoekhuis en beschrijft hoe een sergeant overstuur is, nadat hij handgranaten in het huis van z’n eigen makkers heeft geworpen (Chatterton 1982, pp. 200- 201). Deze sergeant is Hagen en dit bevestigt de door hem genoemde stommiteit (1993, pp. 69-70). 37) Slechts enkele passages kunnen (vooralsnog) niet worden geverifieerd, zoals het mooie verhaal dat Hagen in Wolfheze wordt aangezien voor prins Bernhard. Hiervoor is nog geen enkele aanwijzing gevonden. 38) Omgekeerd zijn gebeurtenissen bekend waarbij Hagen was betrokken, maar waarover hij met geen woord rept, zoals de ontmoeting met de familie Kremer aan de Stationsweg.
Uit andere bronnen blijkt, dat er vergissingen in Hagens verslag zijn geslopen. Dit kan ook haast niet anders, gezien de hectiek van de gebeurtenissen en het feit dat het verhaal achteraf is geschreven. Hagen meldt bijvoorbeeld dat ze op vrijdagochtend versterking kregen van de Polen, terwijl deze pas op zondagochtend op de Stationsweg arriveerden. Ook uit vergelijking met andere getuigenissen blijkt, dat er verschillen zijn. Zo kan het ook haast niet kloppen dat Hagen maandagochtend 25 september als rustig beschrijft (1945, p. 79), terwijl Frater in het huis ernaast op diezelfde morgen zware aanvallen meldt (Chatterton 1982, p. 201). Ook de zaterdagochtend was volgens Hagen rustig, terwijl diverse andere verslagen het tegenovergestelde vermelden voor dit deel van de perimeter. Verder vertelt Hagens makker Vic Wade, dat Hagen maandagmiddag met twee kapiteins van Hartenstein terugkomt met informatie over de evacuatie (Chatterton 1982, p. 203). Hagen
beschrijft zelf hoe ze die maandag lang in het ongewisse bleven, nadat Ogilvie met een andere kapitein naar het divisiehoofdkwartier was geweest (1945, p. 79). Het is overigens nog maar de vraag welke van de genoemde verslagen de juiste weergave biedt. De vergissing van een tijdstip is begrijpelijk, zeker gezien het feit dat Hagen uit zijn herinnering schreef. Overigens kunnen andere door hem genoemde tijdstippen wel worden bevestigd. Dergelijke vergissingen lijken de betrouwbaarheid van Hagens verhaal dan ook niet aan te tasten. Concluderend kan worden gesteld dat plaatsen en handelingen zeer nauwkeurig zijn beschreven, maar dat het tijdstip waarop de handelingen zich hebben afgespeeld, niet altijd klopt.
De voordracht voor de Military Medal lijkt ook een bevestiging te vormen voor enkele beschreven handelingen. Deze voordracht luidt:

14623981 Sergeant Lewis Flaig. ‘Through the action at Arnhem, 19lh to 25lh September 1944, Sergeant Flaig showed outstanding leadership and example to the men. He volunteered continuously for patrolling and after hard fighting each day carried ammunition through enemy fire during the hours of darkness. Inspite of being injured whilst firing a bren gun he refused to leave his post. At all times he was a fine example by his complete disregard for his personnel safety. He instilled great confidence to the other ranks and was in large measure responsible for keeping the enemy away from the positions held’ (Cummings zj, p. 144).

De patrouilles en het ophalen van munitie worden inderdaad door Hagen zelf beschreven. De genoemde verwonding stelde volgens hem zelf overigens niet veel voor: een ader in zijn hand was door een splinter geraakt (1945, p. 72). Flierdoor ontstaat de indruk dat Ogilvie, die Hagen heeft voorgedragen, de feiten misschien iets te positief heeft weergegeven. Een rol speelt hierbij mogelijk de bijzondere band tussen Hagen en Ogilvie, die op meerdere plaatsen uit Arnhem Lift blijkt.

Betekenis
Tot slot de vraag naar het belang van Arnhem Lift. De grootste betekenis ervan ligt ongetwijfeld in het feit dat dit boekje een groot publiek het eerste realistisch beeld gaf van de strijd. Dit geldt voor het Engelse lezerspubliek en vooral voor de burgers van Oosterbeek die zich midden in het strijdtoneel bevonden. Door de publikatie als feuilleton in De Renkumse Koerier bereikte Hagens verhaal bovendien een grote groep lezers. De betekenis ervan zou echter nooit zo groot zijn geweest, wanneer Hagen niet een zeer duidelijk en vooral herkenbaar beeld had geschetst van vertrouwde plaatsen in Oosterbeek en omgeving.
Daarnaast is Arnhem Lift door de persoonlijke beschrijvingen een waardevol ego-document, dat inzicht geeft in het functioneren van de schrijver tijdens de gevechtshandelingen. Uit het boek blijkt duidelijk wat Hagen als soldaat bewogen heeft de dingen te doen, die hij heeft gedaan. Angst blijkt zijn grootste drijfveer. De beschreven reacties en emoties zijn weliswaar zeer persoonlijk, maar parallellen ervoor zijn te vinden in verslagen van andere soldaten. Een mooi voorbeeld is Hagens onverwachte reactie in de benarde situatie voor het Duitse mitrailleurnest bij de Dreyenseweg: ‘Ik vroeg me zelf af, of ik nu niet moest bidden, hetgeen ieder ander in mijn hopeloze positie zou gedaan hebben. Maar ik kon niet in de vereiste stemming raken en keek toe, om me zelf te kalmeren, hoe een kolonie mieren ongestoord voortging met haar drukke, systematische bezigheden’ (1946, p. 20).
Ook soldaat James Sims (2nd Para Battalion) bestudeert mieren wanneer hij in dekking ligt (Sims 1978, p. 64), de Poolse oorlogscorrespondent Marek Swiecicki observeert twee wormen waarmee hij zijn loopgraaf deelt (Swiecicki 1945, p. 33) en Ll. Harry Roberts (Royal Electrical and Mechanical Engineers) ligt gewond op de grond ‘studying the beautiful woodgrain on the rifle butt and breathing in the faint smell of oil, as if it was an aphrodisiac’ (Roberts 1999, p. 27). De bestudering van kleine dingen lijkt even de aandacht af te kunnen leiden van het oorlogsgeweld om hen heen. Hiermee lijkt een stukje van de psyche van de soldaat te zijn blootgelegd. Ook andere reacties van Hagen blijken zeer herkenbaar, zoals het opladen voor een aanval door de vijand te haten, de patrouille als afleiding en de tank die meer angst inboezemt dan vliegtuigen. Arnhem Lift blijkt hiermee een waardevol document voor de studie naar bevindingen van de individuele soldaat. Bijzonder is bovendien, dat het is geschreven door een Duitser die tegen zijn landgenoten vocht.
Aangezien Hagens beschrijvingen over het algemeen nauwkeurig en betrouwbaar blijken te zijn, kan ook worden bekeken welke betekenis Arnhem Lift heeft voor onze kennis over de Slag om Arnhem. Deze beperkt zich uiteraard tot de plekken, ervaringen en gesprekken waarover Hagen schrijft. Het boek geelt bijvoorbeeld een duidelijk beeld van het goede moreel onder de Britse troepen in tegenstelling tot dat van de Duitsers. Dit blijkt niet alleen uit beschreven observaties, maar ook uit verschillende gesprekken die Hagen voert met gewonde of krijgsgevangen Duitsers. Het boek geeft echter ook een kritische kijk op de opleiding van de glider pilots en van hun optreden. Het feit dat Hagen herhaalde malen initiatief kon nemen, wijst op het ontbreken van leiderschap en initiatief. Dit vormt een bevestiging van het vaker gesignaleerde gebrek aan initiatie! bij Britse (onder)officieren (Gulmans 1995, p. 158). Dit zal waarschijnlijk de voornaamste reden zijn geweest voor het vernietigende oordeel van Hagens commandant Murray. Arnhem Lift geeft ook inzicht in de organisatie van de Britse verdediging in de noordoosthoek van de perimeter en van e organisatie van de Duitse aanvallen daarop. Zo was de ligging van het door Hagen ontdekte Duitse strong-point een nog onbekend gegeven
Deze gegevens zijn achterhaald dooi een nauwkeurige studie van de tekst en door vergelijking
met andere bronnen. Vooral de acties van Hagen die nog niet aan de hand van andere bronnen zijn getoetst, zijn het waard om nader te worden onderzocht. Juist die handelingen zouden nieuwe informatie kunnen opleveren. Deze potentie van Arnhem Lift lijkt nog door weinig auteurs te zijn onderkend. 39) Hibberts The Batlle of Arnhem (1962) is voor zover bekend het enige boek dat Hagen uitgebreid citeert. 40) Eén opmerking roept een belangwekkende vraag op, die de Slag om Arnhem overstijgt. Hoe kon Hagen in september 1944 al weten dat ‘er miljoenen joden en andere politieke tegenstanders werden uitgemoord’ (1974, p. 65). Hij heeft in 1934 weliswaar zelf in een concentratiekamp gezeten, maar dit verklaart niet dat hij op de hoogte is van de massale vernietiging waartoe in 1942 op de Wannsee-konferenz werd besloten.
Louis Hagen was een van de vele soldaten die bij Arnhem hebben gevochten en hij is ook een van de velen die daarover hebben geschreven. Alhoewel hij toen niet heeft kunnen weten dat hij de eerste was in een lange rij, relativeert hij zijn verhaal met de opmerking dat iedereen die in Arnhem heeft gevochten een dergelijk verhaal verteld zou kunnen hebben. Zonder andere schrijvende veteranen te kort te willen doen, blijkt het toch juist Hagens heldere en beschrijvende pen die Arnhem Lift zo bijzonder maakt.

uiteindelijk zes man van zijn eigen Flight.
Deze Ministory kon ik alleen schrijven door de bereid¬willige medewerking van een groot aantal mensen. Vier personen wil ik graag in het bijzonder noemen. Allereerst de twee dames die me in hun persoonlijk verleden lieten graven: Anne Mie, de weduwe van Louis Hagen en Ans Kremer, die hem als klein meisje al heeft ontmoet. Verder de twee heren die ik voortdurend heb mogen lastig vallen: mijn gids in de wereld van Arnhem-vorsers Geert Maassen (Gemeentearchief Renkum) en glider-expert Luuk Buist (Oosterbeek), die nog door hem te publiceren gegevens beschikbaar stelde. Daarnaast gaat mijn hartelijke dank uit naar: de heer C.J. van Eden (Giesbeek), David Fontijn (Leiden), Aad Groeneweg (Airborne Museum), Hans Houterman (Middelburg), Cor Janse (Rheden), Okko Luursema (Arnhem), Philip Remders (Rheden), Chris van Roekel (Oosterbeek), Martin Sugarman (AJEX, Londen), Hans Timmerman (Gelders Documentatie Centrum, Arnhem), Robert Voskuil (Oosterbeek), Peter Vrolijk (Rotterdam), de familie Th. Ykema .(Oosterbeek), leden van de Zoekgroep en alle bibliothecarissen en archiefmedewerkers die mijn vele vragen hebben beantwoord.
Aanvullingen en reacties zijn welkom en kunnen worden gericht aan de redactie van de Nieuwsbrief.
Llitgaven/bewerkingen/vertalingen van Arnhem Lift
[Hagen, Louis] (January, 1945). Arnhem Lift, Diary of a Glider Pilot. London: Pilot Press.
9

Hagen, Louis (1945). Arnhem. Journal d’ un pilote de planeur. Tr. de 1’anglais par Claire-Eliane Engel. Neuchatel-Paris: Attinger.
Hagen, Louis (1945). Arnhem Lift, Diary of a Glider Pi lot. New York/Toronto: Farrar & Rinehart.
‘Glider Pilot’ (1945). Zweefvlucht naar Arnhem, ’t Venster op de wereld 2, pp.114-128 [samenvatting].
[Hagen, Louis] Zweefvlucht naar Arnhem [feuilleton in De Renkumse Koerier van 2 oktober 1945 tot en met 20 april 1946].
[Hagen, Louis] (1946). Zweefvlucht naar Arnhem. In Roos van Bergen (Red.), Nederland in den oorlog. Historisch Document met reproducties van officieele stukken, deel 15 en 16. Utrecht: Bruna [samenvatting].
Hagen, Louis E. (1946). Ik vocht om Arnhem, Dagboek van een zweefvliegtuig-piloot. Nijmegen: De Koepel.
Hagen, Luis E. (1946). Discesa su Arnhem. Trad, di E. Billour. Firenze: La Nuova Italia (Document! della crisi europea; 2).
Hagen, Louis E. (1947). Ik vocht om Arnhem, Dagboek van een zweefvliegtuig-piloot. Nijmegen: De Koepel [met foto’s uit de film Theirs is the Glory].
Hagen, Louis E. (1947). Osm dni v Arnhemu; Denik pilota kluzdku. Praha: Na?e vojsko.
Hagen, Louis (1952). Arnhem Lift. London: Brown & Watson (Digit books).
Hagen, Louis (1953). Arnhem Lift. London: Hammond & Hammond. Illustrated by Joseph Deliss; with a forew. by Sir Frederick A.M. Browning.
Hagen, Louis E. Tegen wil en dank gered na zwemtocht over rivier. Arnhemse Courant, 16 september 1964 [fragment uit Arnhem Lift].
Hagen, Louis (1974). Luchtbrug naar Arnhem. Hoorn: Westfriesland. Met een voorwoord van Sir Frederick A.M. Browning. Illustraties van Joseph Deliss.
Hagen, Louis (1974/1977). Arnhem Lift. London: Futura. With a forew. by Sir Frederick A.M. Browning.
Hagen, Louis (1975). The Arnhem Lift. New York: Pinnacle Books. With a forew. by Sir Frederick A.M. Browning.
Hagen, Louis (1977). Arnhem Lift. London: Severn House. With a forew. by Sir Frederick A.M. Browning (deze uitgave is eerder gepubliceerd als London: Hammond 1953)
Hagen, Louis (1989). Arnhem dagbok 1944. Oslo: Faktum forlag (illustrert av Joseph Deliss, oversatt av Nils Reming).
Hagen, Louis (1993). Arnhem Lift – and the German Version. A Fighting Glider Pilot Remeinbers. London: Leo Cooper (ook editie van Book Club Associates).
Andere publikaties van Louis Hagen
(1946). hidian Route March. London: Pilot Press.
(1948). Aux Indes, eet autre monde (Indian Route March).
Trad, par S. de la Baume. Paris: Flachette.
(1951). Follow my Leader. London: Wingate.
(1965). The Mark of the Stvaslika. New York: Bantam (heruitgave van Follow my Leader).
(1968). The Secret Warfor Europe. A Dossier of Espionage. London: MacDonald.
(1969). Geschaft ist Geschrift: 9 Deutsche unter Hitler. Hamburg: Merlin. (Follow my Leader)
(1969). Der heimliche Krieg auf deutschen Boden: Seit 1945. Düsseldorf-Wien: Econ (The Secret War for Europe).
(1990). Der Bestsellerparagraph lm Urheberrecht. Baden- Baden: Nomos.
(1995). The Visitors’ Book. Soldier 51/7, pp. 20-21.
(1999). 50 jahre Deutschland: das deutsch-deutsclie Geschichtsbuch von Bild. München: Econ.
Publikaties vertaald en/of bewerkt door Louis Hagen
Peltzer, F. (1953). Maloja Wind. A Novel of Wind, of Weather, and of Flight. London: Hammond & Hammond. Vertaald door Louis Hagen. Oorspronkelijke titel, Malojawind; ein Roman vom Wind, vom Wetter und vom Fliegen. Köln: Volker. 1950.
Plivier, Th. (1954). Berlin. Wien: Desch.
Trilogie met Moskau en Slalingrad, Vertaald door Louis Hagen
Ebermayer, E. & H.O. Meissner (1956). Evil genius. The story of Joseph Goebbels. London: Panther. Oorspronkelijke titel Gefiihrlin des Teufels, Flamburg: Hoffman & Campe, 1952; vertaald en bewerkt door Louis Hagen; eerste Engelse uitgave: Wingate 1953.
Schellenberg, W. (1956). The Schellenberg Memoirs. London: Deutsch. Vertaald en bewerkt door Louis Hagen.
Boeldeke, A. & Louis Hagen (1958). With Graciela to the Head-Hunters. London: Barrie.
Overige bronnen
geraadpleegde archieven
– Airborne Museum ‘Hartenstein’, Oosterbeek
– Gelders Documentatie Centrum (Bibliotheek Arnhem), Arnhem
– Gemeentearchief Renkum, Oosterbeek
– Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam
literatuur
Boeree, Th. A. (z.j.). Aan de spoorwegovergang te Wolfheze (typoscript in Documentatiecollectie Gemeentearchief Renkum, dossier GR 6-2-4; origineel in Collectie Boeree, Gemeentearchief Arnhem).
Chatterton, G. (1982). The Wmgs ofPegasus. Nashville: Battery Press.
Cummings, C. [1988]. Arnhem Sacrifice. A miscellany of Information about personnel and units involved in the Baltle of Arnhem 17″‘ to 26,h September 1944. Northampton: Nimbus.
Fairley, J. (1978). Remeinber Arnhem. The Story of the Ist Airborne Reconnaissance Squadron at Arnhem. Aldershot: Pegasus Journal.
Gulmans, J.J. (1995). Operatie Market Garden. In Ch. Klep & B. Schoenmaker (Red.). De bevrijding van Nederland 1944-1945. Oorlog op de flank, pp. 107-160.’s Gravenhage: Sdu.
Hibbert, Chr. (1962). The Baltic of Arnhem. London- Batsford.
Janse, C. (1996). Blik Omhoog 1940-1945: Wolfheze en de Zuid-Veluwe in oorlogstijd. Boek II (september 1944). Zp [Rheden, eigen uitgave].
Kist, ]. & A. Korthals Altes (1977). Opmars naar Nunspeet. Balans van de literatuur over de Slag bij Arnhem. Intermediair 13.25, pp. 9-15.
Kremer, A.W. (1984). Herinneringen aan september 1944. (typoscript).
Kremer-Kingma, A.L.A. (1946). De Stationsweg in de vuurlinie. In Anoniem (Red.), Niet tevergeefs. Oosterbeek ’s burgers temidden van den strijd der Airbornes September 1944. pp. 113-119. Arnhem: Van Loghum.
McFadyean, M. (2000). Louis Hagen. Wartime torture failed to dim his Creative lust for life. The Guardian, 22 september 2000, p. 22.
Middlebrook, M. (1994). Arnhem 1944. The airborne battle, 17-26 september. London: Viking.
Miller, V. (1994). Nothing is Impossible. A Glider Pilot’s story of Sicily, Arnhem and the Rhine Crossing. Staplehurst: Spellmount.
Roberts, H. (1999). Capture at Arnhem. A diary of disaster & survival. Gloucestershire: Windrush.
Sims, James (1978). Bruggehoofd Arnhem. Haarlem: Fibula-Van Dishoeck.
Swiecicki, Marek (1945). Wilh the Red Devils al Arnhem. London: MaxLove.
The Eagle Volume 9.. No. 8, april 2001.
Urquhart, R.E. (1958/1960). Arnhem. London: Pan Books.
Voskuil, R.P.G.A. & G. Maassen (1994). Beelden van burgers. Foto’s en films van de Slag om Arnhem, september 1944 (Expositie van 8 september t/m 27 oktober 1994 in het gemeentehuis te Oosterbeek).
Wijnen, H. van (1994). Sprong in de afgrond, Arnhem geofferd aan de ambities van Montgomery. z.p.: Balans.
Noten
1) De persoonlijke informatie is afkomstig uit het overlijdensbericht in The Guardian (McFadyean 2000)., de heruitgave van 1993 en uit de inleidingen bij de interviews in Follow my Leader. Gegevens over zijn militaire loopbaan kunnen ook worden afgeleid uil Arnhem Lift en Indian Route March.
2) Middlebrook citeert Sander Kremer, die ten onrechte vertelt dat Hagen van Oostenrijkse komaf is (Middlebrook 1994, p. 368).
3) Van Wijnen 1994, Hoofdstuk IV, noot 1. Hagen heeft de prins in 1994 nog bezocht (zie Hagen 1995).
4) In Saksen-Anhall aan de Elbe, op ruim 100 km ten zuiden van Berlijn.
5) ‘The army thought it a great name because of the famous First World War general – and my friends because of the even more famous whisky’ (1993, p. 12).
6) Van Wijnen meldt ten onrechte dat Hagen als tolk behoorde tot de eerste verkenningslroepen die op de Ginkelse Heide landden (Van Wijnen 1994, p. 33). Gezien zijn bewoordingen lijkt Van Wijnen deze gegevens te hebben ontleend aan Urquharts beschrijving van de 21st

Independent Parachute Company van Boy Wilson (Urquhart 1958, p. 40; zie ook Middlebrook 1994, p. 33). De verwarring kan mogelijk zijn ontstaan, doordat Hagen in september 1944 samen met leden van deze eenheid is gefotografeerd door de Oosterbeekse mevrouw A.L.A. Kremer-Kingma.
7) De Military Medal wordt toegekend aan onderofficieren en lager personeel voor heldhaftigheid in grondoperaties en staat daarmee gelijk aan het Military Cross voor officieren. Deze onderscheiding kan niet postuum worden gegeven (Cummings zj, p. 105). Van de 28 glider pilots die voor Arnhem zijn voorgedragen, hebben vier uiteindelijk de onderscheiding ontvangen (gegevens Luuk Buist, Oosterbeek).
8) Hagen vermoedt dat de commandant van het Glider Pilot Regiment, Lt.-Col. lain Murray, hem naar India heeft gestuurd vanwege het schrijven van Arnhem Lift (1993, p. 114).
9) Karl Victor was een ‘former officer of the American O.S.S. [Office of Strategie Services, Amerikaanse Militaire Inlichtingendienst] who was killed on the Berlin air lift’ (opdracht Follow my Leader).
10) Zie het verslag hiervan in Nieuwsbrief van de Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, No. 56, november 1994, p. 6.
u) Een typoscript van dit artikel bevindt zich in het archief van het Airborne Museum ‘Hartenstein’, in het dossier over het G-squadron.
12) The Eagle, het tijdschrift van de Glider Pilot Regimental Association, van april 2001 vermeldt onder het kopje ‘Deceased’ niet meer dan: ‘L Hagen MM, London late 2000.’
13) De eerste titels van Pilot Press dateren uil de jaren 1928- 1930. Nadat er jaren niets is uitgegeven, verschijnen in 1940 veertien litels over de oorlog. Een bijzondere relatie met de War Office ligt voor de hand, gezien het feit dat de uitgever met toestemming van dat departement The Home Guard Training Manual publiceert (bron: website The British Library).
14) In het voorwoord wordt enkel gesproken van ‘goede redenen’, die in de Nederlandse vertaling worden aangeduid als veiligheidsredenen, omdat het nog volop oorlog was toen Hagen begon te schrijven.
15) De oplage per druk is niet bekend.
16) 7 Venster werd in Londen uitgegeven en is alleen in 1945 verschenen. In deze vertaling is overigens een fout gemaakt met de data: het begint op maandag 17 in plaats van maandag 18 september 1944. Met dank aan Flans Houterman (Middelburg) voor de ‘dateringen’ van 7 Venster.
17) Deze vertaling is voorzien van toevoegingen over straatnamen en andere opmerkingen en moet zijn gemaakt door iemand die de situatie in Oosterbeek goed kent.
18) De krant kondigt op 13 november 1945 aan ‘dat na plaatsing van ons feuilleton, deze in brochurevorm zal worden overgedrukt.’ Liet is niet bekend of de aangekondigde brochure daadwerkelijk is verschenen.
19) Fragmenten van deze vertaling staan onder de titel ‘Tegen wil en dank gered na zwemtocht over rivier’ in de Arnhemse Courant van 16 september 1964 in een serie korte verhalen uit oorlogsliteratuur. De maand van uitgave van Ik vocht om Arnhem is gebaseerd op een exemplaar waarin stond geschreven ‘februari 1946’ (met dank aan Okko Luursema, Arnhem).
20) Volgens het overlijdensbericht uit The Guardian vormde Arnhem Lift de basis voor Theirs is the Glory (1946); dit is echter niet herkenbaar in de film (met dank aan Robert Voskuil, Oosterbeek).
21) Deze tekst is niet ontleend aan andere Nederlandse vertalingen. De samenvatting is slordig: zo worden de dagen door elkaar gehaald, Vic heet ineens David en het verhaal eindigt op maandag 2 oktober in plaats van op vrijdag 29 september 1944. Opmerkelijk genoeg bevat deze versie gegevens die noch in Arnhem Lift staan, noch in andere mij bekende Nederlandse vertalingen. Meest bijzonder is de opmerking naar aanleiding van Hagens nachtelijke patrouille: ‘Hun hoofdkwartier ligt anderhalve kilometer verderop, bij het Bovenover.’ Bovenover is een straat in Arnhem op 4 km ten oosten van de Stationsweg; op 1,5 km ten oosten van de Stationsweg ligt het spoorviaduct in de Schelmseweg, maar dat wordt niet Bovenover genoemd.
22) Met dank aan Luuk Buist (Oosterbeek) voor de ligging van Keevil. Hagen heeft het zelf overigens over ‘when I got back to Whitechapel’ (1945, p. 16).
23) Als Duitser begreep Hagen Nederlands, maar sprak het zelf niet, zoals Ans Kremer bevestigt. De betreffende passages zijn onjuist vertaald in de Nederlandse uitgaven: ‘Soon the blokes found out that I could talk to the civilians (…)’ met: ‘De jongens merkten al gauw, dat ik met die mensen in hun taal kon spreken’ (1946, p. 15; wel correct: 1974,p. 21) en ‘(…) probably due to my imperfect knowledge of their language (…)’ met: ‘(…) wellicht te wijten aan mijn gebroken Nederlands’ (1946, p. 15).
24) Ogilvie staat in kilt op een vaak gepubliceerde foto over een jeep gebogen met de rug naar de camera, bijvoorbeeld in Cornelius Ryan’s A Bridge too far (1974) tussen de pagina’s 332 en 333; ook in Janse 1996, p. 646.
25) Hagen zat dus niet in het hoekhuis zoals vaak wordt gedacht. Stationsweg 18 werd in de oorlog bewoond door de familie Van Eden. De zoon herinnert zich dat Ogilvie in hun huis gewond in de geblindeerde achterkamer lag. De heer Van Eden is twintig jaar op zoek geweest naar soldaten die bij hem in huis hebben gezeten. Uiteindelijk heeft hij in The Pegasus Magazine een oproep geplaatst. Na twee jaar reageerde Les Frater hierop, die in het hoekhuis zat. Deze Frater wordt in Middlebrook genoemd (p. 355 en 357; in Chatterton 1982 ten onrechte als Les Foster aangeduid, p. 200-201). De heer Van Eden had in september 2001 nog contact met Les Frater. Met dank aan de heer C.J. van Eden (Giesbeek) en aan de huidige bewoners van het pand, de familie Th. Ykema.
26) Hagen suggereert dat ze op vrijdagochtend al versterking krijgen van Polen die ’s nachts de Rijn zijn overgestoken. Dit klopt niet, aangezien de Polen pas op zondagochtend aan de Stationsweg arriveerden. Ook de ontmoetingen met Poolse soldaten op zaterdag moeten dus op een later tijdstip hebben plaatsgevonden (met dank aan Geert Maassen, Oosterbeek).
27) Wanneer Ans Kremer in 1984 haar herinneringen op papier zet, vertelt ze dat de soldaat die haar vader aansprak korporaal J.P. Rodley was. Deze John Peter Rodley, 21sl Independent Parachute Company, was ook een Duitse jood en zijn echte naam was Flans Rosenfeld. In Hagens verslag van zijn bezoek in 1994 zegt Ans over dit voorval dat ze er zeker van was, dal het Hagen was toen ze zijn stem weer hoorde;'(…) and I agreed it had to be me’ (blagen 1995).
28) De foto’s zijn beschreven voor de expositie Beelden van Burgers (1994), cat.nr. 146 en 147; ook in Middlebrook 1994, afbeelding 17. Toen Hagen in 1994 deze foto’s kreeg te zien, meende hij pertinent zichzelf niet te herkennen (mededeling Ans Kremer, Oosterbeek).
29) Over het moment dat de Duitsers na de terugtocht van de Britten in haar huis komen, schrijft mevrouw Kremer: ‘Hierop achtte ik het geraden, vóór zij een onderzoek
instelden, de door onze Engelsche vrienden geschreven bladen uil mijn gastenboek te lichten, ze helaas impulsief te verscheuren en ze te verbergen in den oven van de centrale verwarming. (Eenige maanden later kon ik ze daar weer uithalen en zoo goed moogelijk aan elkaar plakken)’ (Kremer-Kingma 1946, p. 119). Dit gastenboek is nog steeds in het bezit van Sander Kremer (Renkum).
30) Letterlijk staat er: uit te zoeken of ’the houses at the end of our streel opposite the top corner house were occupied by Germans’ (1945, p. 45).
31) Hierbij zou kunnen worden gedacht aan het terrein bij het huis Klein Dennenkamp, aan de noordzijde van de Joubertweg (met dank aan Luuk Buist, Oosterbeek).
32) Vooralsnog zijn er geen geallieerde artilleriebeschietingen in verband te brengen met dit advies van Hagen, ook al merkt hij op dat ze in de loop van zaterdagnacht ondersteuning kregen van de artillerie van over de rivier (Hagen 1945, p. 55); de vraag is ook hoe hij dit kon weten (met dank aan Peter Vrolijk, Rotterdam).
33) Hagen 1945, p. 39; deze zin is weggelaten in de eerste Nederlandse vertaling.
34) Hagen is voorgedragen door Ogilvie ‘who had sent a radio message from the HQ at Oosterbeek recommending me for the award’ (1993, p. 113).
35) Het door Hagen beschreven stuk bos is getraceerd aan de hand van luchtfoto’s (USAF, 17 september 1944, nrs. 212-1 en 213-1; collectie Cor Janse; nr. 213-1 deels afgebeeld in Janse 1996, p. 446). In dit bosperceel is ook het lichaam van Lt. S.R. Smith (D Squadron) gevonden die bij deze aanval sneuvelde (geallieerde coördinaten 699/798). De Zoekgroep heeft hier in augustus 2001 veel Britse patroonhulzen gevonden.
36) Zo kan waarschijnlijk majoor Boy Wilson, de commandant van de 21sl Independent Parachute Company, worden herkend in de officier die de glider pilots bij de evacuatie terugstuurt, omdat zijn groep regelrecht op een Spandau was gelopen en hij dacht de enige overlevende te zijn (Urquharl 1958, p- 180; Hagen 1945, p. 83).
37) De door Hagen als ‘miracleman’ aangeduide zweefvliegtuigpiloot met hoofdwond wordt ook door Frater genoemd (Middlebrook 1994, p. 356 en Chatterton 1982, pp. 199-201).
38) Cor Janse heeft voor Blik Omhoog veel personeelsleden van de stichting geïnterviewd, maar kent geen getuigenissen die dit verhaal kunnen bevestigen. Hagen beschrijft een ontmoeting met de ‘matron’, wat in de Nederlandse vertalingen is aangeduid als ‘directrice’; de stichting kende echter geen vrouwelijke directeur. ‘Matron’ kan echter ook worden vertaald als ‘hoofd van de huishouding’ en slaat dan waarschijnlijk op de huismeesteres, Mej. Tj. Veilenga (geboren 27 april 1890 en overleden omstreeks 1987; met dank aan Cor Janse, Rheden).
39) In hun tussentijdse balans van dertig jaar Arnhem- Jiteratuur (1977) noemen Kist en Korthals Alles Arnhem Lift in één adem met de eveneens in 1945 verschenen With the Red Devils at Arnhem en Bloedende Betuwe en oordelen dat het ‘met de droge naald geëtste understatements zijn’ (Kist & Korthals 1977, p. 15).
40) Hibbert neemt overigens op vele plaatsen letterlijk teksten van Plagen over zonder hem te citeren, zoals bijvoorbeeld passages over de burgers in de kelders en de collaborateur in het buurhuis (Hibbert 1962, pp. 176-178). Hagen is met geïnterviewd door Ryan en Middlebrook.

Louis Edmund Hagen wordt op 30 mei 1916 geboren in Potsdam (Duitsland) als tweede zoon van een bankiersfamilie uit een intellectueel joods milieu. 2) Zijn ouders verkeren met de Berlijnse beau-monde en zijn onder anderen bevriend met die van prins
Bernhard. 3) Zijn vader was als marine-officier onderscheiden in de Eerste Wereldoorlog. De familie heeft een tuinman, een kinderjuffrouw, een kok en een privé boksring waar Louis zelf ook bokst. De vijf kinderen uit het gezin krijgen een vrije opvoeding. Louis wordt altijd ‘Büdi’ genoemd, verkleinwoord van ‘Brüderlein’, broertje. Hij gaat in Potsdam naar een privé-school en naar de middelbare school, waar hij naar eigen zeggen de domkop is (Hagen 1951, p. 289).
Het gezin maakt de opkomst van de nazi’s zeer bewust mee. Louis komt begin 1934 terecht in het concentratiekamp Schloss Lichtenburg bij Torgau 4), omdat hij op een ansichtkaart aan zijn zus Nina een grap had gemaakt over Hitlers bruinhemden, leden van de SA (Sturm Abteilung). De vader van zijn schoolvriend Claus Fuhrmann, partijlid en rechter, weet hem na zes weken vrij te krijgen. Zijn vier jaar oudere broer Karl Viclor vlucht in 1934 het land uit en twee jaar later vertrekt Louis naar Engeland. Uiteindelijk verlaten alle kinderen Duitsland. De ouders blijven achter en vluchten pas in 1941 via de Trans-Siberische spoorlijn naar Japan en daarvandaan naar Amerika.

Louis Hagen.
(portret op de achterkaft van Indian Route March)
Vereniging Vrienden van het Airborne Museum

Na verschillende baantjes te hebben gehad, meldt Hagen zich aan als vrijwilliger voor het leger. Aanvankelijk wordt hij met andere joodse vluchtelingen ingedeeld bij het Pioneer Corps, maar eind 1943 wordt hij toegelaten tot het Glider Pilot Regiment, dat in februari 1942 was gevormd. Alle soldaten van Duitse en Oostenrijkse komaf moeten Engelse namen aannemen om problemen te voor-komen bij een eventuele gevangenneming en Hagen noemt zich Lewis Haig. 5) Na zijn opleiding tot glider pilot wordt hij als co-piloot ingezet bij de Slag om Arnhem, zijn eerste gevechtsactie. 6) Na de slag wordt hij onderscheiden met de Military Medal (MM). 7)
Eind 1944 wordt Hagen naar India gezonden. 8) Nadat hij zes maanden heeft doorgebracht in een legerkamp, volgt een intensief trainingsprogramma. De piloten moeten luchtlandingstroepen van het 14th Army vliegen, maar Japan capituleert voordat ze in actie komen. Na de oorlog werkt hij nog een tijd voor Phoenix, een legerkrant voor de troepen in Zuid-Oost Azië. Hij reist door heel India en wordt daarna uitgezonden naar Birma, Maleisië, Singapore en Siam (nu Thailand). In Indo-China (nu Vietnam) interviewt hij als eerste Westerse journalist FIo Chi Minh. Zijn artikelen over India zijn gebundeld in Indian Route March, waarin hij een beeld geeft van het soldaten¬leven en vooral een zeer gedetailleerde en kritische beschrijving van India, variërend van de stinkende vuilnisbelten van Calcutta en de religieuze festivals tot de geneeskunde en het onafliankelijkheids- vraagstuk. In februari 1946 komt Hagen na veertien maanden terug in Engeland.
Uit nieuwsgierigheid naar het gevallen Derde Rijk keert Hagen zo snel mogelijk na de oorlog terug naar Duitsland. Hij werkt in Berlijn als journalist voor de Sunday Express en voor de tijdschriften John Buil en Country Life. Enkele daarvoor geschreven artikelen gebruikt hij voor zijn boek Follow my Leader, waaraan hij twee jaar heeft gewerkt. Het verschijnt in 1951 en is opgedragen aan zijn gesneuvelde broer Karl Victor. 9) In dit boek beschrijft Hagen het leven in Nazi- Duitsland aan de hand van ervaringen van negen gewone Duitsers. De vier nazi’s, drie niet-nazi’s en twee anti-nazi’s die hij interviewt, zijn allen bekenden van hem. Ook uit enkele boeken die Hagen later heeft vertaald en/of bewerkt, blijkt zijn belangstelling voor Duitsland onder het nazi-regime. Zoals de biografie van Hitlers propaganda-minister Joseph Goebbels (1953) en de memoires van Walter Schellenberg, in de oorlog hoofd van de Buitenlandse Politieke Inlichtingendienst van de Sicherheitsdienst (1956). Verder heeft hij een roman vertaald (1953), een verslag gepubliceerd van een reis door Zuid-Amerika (1958) en een studie gedaan naar spionage in Duitsland tijdens de Koude Oorlog (1968), waarvoor hij twee jaar in München heeft gewoond.
Hagen trouwt in 1950 met de Noorse kunstschilder Anne Mie en krijgt twee dochters: Siri en Caroline. Het gezin woont afwisselend in Londen en in Noorwegen. In 1950 richt hij Primrose Film Productions op, waarmee hij 25 kinderfilms produceert. Hagen is na de oorlog twee keer in Arnhem terug geweest. De eerste keer in 1948 om zijn verloofde de plaatsen te laten zien waar hij heeft gevochten en in 1994 bij de vijftigste herdenking van de Slag om Arnhem. 10) In een artikel vertelt hij, dat hij eigenlijk niet van plan was naar de herdenking te komen: ‘But the idea of parading with hundreds of old veterans like myself wearing rows of medals and red berets did not appeal to me’ (Hagen 1995).1]) Zijn uitgever heeft hem uiteindelijk overgehaald te gaan om de heruitgave van Arnhem Lift te promoten. Louis Hagen overlijdt op 17 augustus 2000 op 84-jarige leeftijd en wordt begraven in Asker bij Oslo. 12) Zijn ongepubliceerde autobiografie wordt mogelijk door zijn weduwe in eigen beheer uitgegeven.
Arnhem Lift: het boek
Hagen beschrijft van dag tot dag zijn ervaringen in de twaalf dagen tussen zijn vertrek uit Engeland en de terugkeer op zijn vliegbasis. Tussen de bespreking van de oorlogshandelingen neemt hij ook enkele overdenkingen op. Nergens uit Arnhem Lift blijkt dat Louis Hagen een dagboek bijhield of aantekeningen maakte. Het kan echter niet worden uitgesloten, want onder de persoonlijke spullen die hij kwijt raakt bij het overzwemmen van de Rijn bevinden zich zijn schrijfbenodigdheden en vulpen. Na terugkomst vat Hagen het idee op zijn ervaringen op papier te zetten, omdat hij er moe van wordt elke keer hetzelfde verhaal te vertellen. Aangespoord door zijn vriendin Dido Milroy schrijft hij het binnen twee weken. Hij legt het verhaal ter goedkeuring voor aan zijn commandant, Lieutenant-Colonel lain Murray, die razend wordt: ‘No Britisher would ever have let his comrades down by writing stuff like this. It Iets down the whole regiment!’ (1993, p. 114). Zonder dat Hagen ervan weet, stuurt zijn vriendin haar exemplaar aan de War Office, dat toestemming geeft voor publikatie. In januari 1945 verschijnt bij Pilot Press 13) in Londen de eerste druk van Arnhem Lift, waarin Hagen om veiligheidsredenen anoniem blijft. u) Hagen zit dan in India en leest in de legerkrant Phoenix dat zijn verhaal is uitgegeven. De tweede en de derde druk volgen respectievelijk in februari en maart en het boekje is in december toe aan de zesde druk.15) Het is net als Indian Route March opgedragen aan zijn vriendin Dido Milroy. Vooralsnog is het onduidelijk wie de ‘C.M.’ is die de inleiding heeft geschreven. Hagen begint zijn verslag met de opmerking: Teder, die met mij in Arnhem heeft gevochten, zou dit verhaal hebben kunnen schrijven. Het mijne is voor de vrienden en verwanten van hen, die niet terugkeerden.’
In Indian Route March vertelt Hagen hoe zijn schrijverschap ter sprake komt op een feest in de residentie van de gouverneur. De dames zijn ‘dressed to kill’ en vijf van hen zijn de eerste blanke vrouwen die de soldaten sinds weken zien. ‘Binnen vijf minuten zag ik me door concurrentie gedwongen om met mijn medaille te gaan zwaaien en te vertellen dat ik een boek had geschreven’, bekent Hagen met enige schroom (p. 27). Dit had succes: hij werd voorgesteld als Sgt. Hagen, M.M., famous author’ en voegt eraan
2

toe ’that was O.K. by me/ Dat hij in India minstens één exemplaar van zijn boek had, blijkt uit zijn beschrijving van een afspraak met een van de dames. Als Hagen haar boudoir binnenkomt, ligt ze languit op een sofa ’terwijl ze deed alsof ze mijn boek las’ en zegt ‘Schat, je bent inderdaad een dappere jongen, toch?’ (p. 29). Dit zijn (vooralsnog) de enige bekende verwijzingen naar zijn schrijver-schap tijdens de oorlog.
De eerste Nederlandse vertaling van fragmenten van Hagens verhaal verschijnt in maart of april 1945 in 7 Venster op de vrije wereld, een uitgave van de ‘Amerikaansche, Engelsche en Nederlandsche Voorlichtingsdiensten.’ 16) Dezelfde tekst wordt in 1946 vrijwel geheel opgenomen in Nederland in den oorlog. De Renkumse Koerier plaatst een eigen vertaling van het hele verhaal anoniem onder de titel Zweefvlucht naar Arnhem. 17) Het verschijnt in 43 delen als feuilleton van 2 oktober 1945 tot en met 20 april 1946. 18) In januari of februari 1946 wordt de eerste Nederlandse vertaling in boekvorm uitgegeven door De Koepel in Nijmegen, onder de titel Ik vocht om Arnhem. 19) Bij dezelfde uitgeverij verschijnt een jaar later een uitgave met stills uit de film Theirs is the Glory. 20) Ook de landelijke pers besteedt aandacht aan Hagens verhaal. Onder de kop ‘Het Epos van Arnhem/De slag om de bruggen/Een “Red Devil” doet zijn verhaal’ plaatst De Waarheid op 14 september 1946 een samenvatting van zijn dagboek, overigens zonder de auteur te noemen. 21) Arnhem Lift is verschenen in negen talen, behalve in het Engels en Nederlands onder andere ook in het Frans (1945), Italiaans (1946), Tsjechisch (1947) en Noors (1989).
Op last van de War Office zijn in de eerste Engelse uitgave vrijwel alle passages weggelaten waaruit de Duitse nationaliteit van de auteur zou kunnen worden afgeleid, zoals de opmerking dat Hagen in een concentratiekamp heeft gezeten. De passages waaruit blijkt dat Hagen Duits spreekt, zijn overigens wel gehandhaafd. De censuur blijkt echter verder te gaan: ook kritische opmerkingen van Hagen over de opleiding en over de organisatie van de evacuatie zijn in de eerste uitgaven weggelaten. Verder ontbreken enkele minder positieve passages over Hagen als persoon, zoals de opmerking van een makker over zijn pyjama en Hagens beschrijving van de paniek die hem bevangt bij de evacuatie. Daarnaast zijn er duidelijke verschillen tussen de Engelse tekst en de eerste Nederlandse vertaling. Afgezien van onvolledige of onjuiste vertalingen lijken in de Nederlandse uitgave bepaalde delen bewust te zijn weggelaten, zoals een opmerking over joden-vervolging. De uitroep ‘Trust the Dutch!’ als reactie op het vinden van ingemaakt voedsel in de kelders, werd kennelijk als te schamper ervaren en heeft de Nederlandse vertaling evenmin gehaald. Vreemd genoeg zijn wel de opmerkingen overgenomen over de vele NSB’ers in Oosterbeek en over Nederlandse sluipschutters in burger, die de Britten beschieten. De eerste volledige Engelse uitgave dateert van 1952. De eerste volledige, nieuwe Nederlandse vertaling is in 1974 verschenen bij de dertigste herdenking van de Slag. In 1993 is een Engelse heruitgave uitgegeven, die
is voorzien van een inleiding door Hagen en is aangevuld met de ervaringen van de Duitse majoor Winrich Behr, die tijdens de Slag om Arnhem adjudant was van veldmaarschalk Walter Model, commandant van de Heeresgruppe B. Deze uitgave is niet in het Nederlands verschenen.
Hagens commandant tijdens de Slag om Arnhem, lain Murray, vond het verhaal zoals gezegd een schande, waarschijnlijk vanwege de negatieve uitlatingen over het leger. Dit geldt in ieder geval niet voor Jimmy Plant, een van zijn strijdmakkers die voorkomt in Arnhem Lift. Anders had Plant nooit de titel ervan opgeschreven in het gastenboek van mevrouw Kremer, toen hij op 4 september 1945 terug was in Oosterbeek. In de Engelse pers verschenen lovende besprekingen van het boekje. De achterkaft van Indian Route March vermeldt althans: ‘He became an author almost by accident but his unforced gift for descriptive writing, as unusual as it is refreshing, gained him a tremendous ovation from the reviewers.’ Over de ontvangst van het boek in de Nederlandse pers kan niets worden gezegd, omdat (nog) geen besprekingen bekend zijn. In een typoscript is de overste b.d. Th. A. Boeree zeer kritisch over Arnhem Lift. Hij schrijft hierin: ‘Zelden heb ik zo’n slecht en oppervlakkig boek gezien.’ Zijn kritiek betreft in de eerste plaats de opmerking van Hagen, dat in Nederland geen Ondergrondse heeft bestaan. In de tweede plaats meent Boeree dat Hagen deserteert wanneer hij op 19 september 1944 in de chaos bij Wolfheze op eigen initiatief naar de Rijn trekt. Deze opmerkingen slaan vooral op Plagen zelf en geven geen oordeel over zijn boek

Twee verschillende uitgaven van Arnhem Lift.
(foto: Ruurd Kok)
In de voetsporen van Louis Hagen
In de eerste Engelse uitgave van Hagens boek ontbreekt niet alleen zijn eigen naam, maar ook die van officieren. Zij worden aangeduid als Kapitein Z of Luitenant X en kunnen in de meeste gevallen worden geïdentificeerd. Soldaten worden wel bij name genoemd, meestal alleen met voornaam en soms ook
3

met achternaam. In de Nederlandse vertaling wordt wel Hagens naam vermeld, maar niet die van de officieren. Hagen noemt in zijn verhaal nauwelijks legereenheden, afgezien van het Reconnaissance Squadron (vertaald als ‘Luchtverkenning’) en de K.O.S.B. (King’s Own Scottish Borderers). In het verhaal ontbreken ook namen van terreinen, straten of huizen en komen alleen plaatsnamen voor, zoals Wolfheze en Oosterbeek. Het ontbreken van aanduidingen van personen, eenheden en plaatsen maakt het zeer moeilijk om de ervaringen van Hagen direct te plaatsen. In de heruitgave van 1993 is slechts een deel van deze gegevens aangevuld. Aan de hand van andere bronnen en literatuur over de Slag om Arnhem kunnen de beschreven ervaringen worden gereconstrueerd.
Sergeant Louis Hagen (22 Flight, D Squadron, lst Wing, The Glider Pilot Regiment) vertrekt op maandag 18 september 1944 met een van de eerste toestellen vanaf het vliegveld Keevil, ten oosten van Bath (County Avon). 22) Hij vliegt als tweede piloot van Staff-Sgt. R.A. – Mac – Wheldon op een Horsa- zweefvliegtuig met aan boord drie parachutisten van 156 Battalion (4th Brigade, The Parachute Regiment) en een jeep en trailer vol benzine. Na de geslaagde landing op landingszone X (LZ-X) ten westen van de Jonkershoeve rijden ze met hun jeep naar het station Wolfheze, dat het verzamelpunt is voor de zweefvliegtuigpiloten. Ze worden enthousiast ontvangen in de nabijgelegen Stichting Wolflieze (een inrichting voor psychiatrische patiënten), ondanks het geallieerde bombardement van de vorige dag. Aangezien Hagen zich verstaanbaar kan maken, treedt hij op als tolk. 23) In de verwarring die hier heerst, wordt hij plotseling toegejuicht als prins Bernhard. Het misverstand kon waarschijnlijk ontstaan, doordat voortdurend naar de prins werd geïnformeerd en Hagen het Nederlands niet goed begreep.
Tegen de avond verschijnen de officieren van hun Flight en krijgen de piloten opdracht langs de Johannahoeveweg ten noorden van het spoor richting Arnhem te trekken. Ze vormen de achterhoede van de opmars van 156 Battalion. De opmars stagneert, terwijl uil de richting van de stad toenemend vuur is te horen. De voorhoede is langs de Dreyenseweg op tegenstand gestuit (Middlebrook 1994, p. 252). Tegen twee uur ’s nachts krijgen ze opdracht terug te keren. Na de helft van de afgelegde afstand terug te hebben gelopen, graven ze zich in langs de spoorlijn. Dinsdagochtend tegen 10 uur worden ze aangevallen door ongeveer vijftien Duitse jachtvliegtuigen. Hierna krijgen ze bevel een bos en heuvels te zuiveren. Deze aanval is in de literatuur bekend geworden als de actie bij de Dreyenseweg en heeft als doel de hoger gelegen gronden van de Lichtenbeek te veroveren. De aanval wordt afgeslagen door eenheden van de 9. SS-Panzer-Division ‘Hohenstaufen’, die stellingen hebben betrokken langs de genoemde weg als deel van de zogenaamde Sperrlinie Spindler. Hagen maakt deel uit van een groep van dertig piloten van D Squadron, die is toegevoegd aan A Company van 156 Battalion (Middlebrook 1994, p. 255). Die
compagnie voert de hoofdaanval uit over de Dreyenseweg. Twee officieren van 22 Flight, Captain I.C. Muir en Lieutenant S.R. Smith, bevinden zich m het midden van de formatie en Hagen is de buitenste man op de linkerflank. De groep glider pilots wordt beschoten vanuit een vooruitgeschoven Duitse mitrailleurstelling en de beide officieren raken gewond, van wie Smith dodelijk.
De mitrailleurstelling bevindt zich op de oostelijke helling van een dal aan de westzijde van de Dreyenseweg. In zijn eentje bestormt Hagen die positie en gaat op twintig meter afstand in dekking. De Duitsers weten dat hij er zit, maar durven hun stelling niet te verlaten. Hij hoort hun geruzie een tijdje aan en beseft hoe slecht het moreel is. Als hij probeert terug te keren naar de Britten, wordt hij van beide kanten beschoten. Minstens twee soldaten zien hem terug komen uit de richting van de Duitse stelling ‘shouting some gibberish about where Jerry was’ zoals een van hen beschrijft (Middlebrook 1994, p. 259). Hagen brengt verslag uit aan een officier van 156 Battalion en neemt daarna stelling in aan een bosrand. Hij is net bezig thee te zetten, als tegen vier uur op Johannahoeve (LZ-L) de eerste gliders landen met materiaal voor de le Poolse Onafhankelijke Parachutistenbrigade. Direct breekt het Duitse afweergeschut los: ‘Er was maar één woord voor: hulpeloos en ik geloof dat dit woord nimmer op vreselijker wijze gedemonstreerd werd’ (1946, p. 23). Omdat de Britse troepen omsingeld dreigen te raken, krijgen ze bevel terug te trekken naar Wolflieze. In de chaos die daar op de spoorwegovergang heerst, besluit Hagen op eigen initiatief richting de Rijn te lopen om veilig te zijn voor de Duitsers. Hij realiseert zich dat het niet juist is wat hij doet, De groep bestaat uit twintig man, grotendeels van zijn eigen Flight. Behalve zijn makker Dodd keert de rest onderweg terug naar Wolflieze en Hagen heeft hen niet meer leruggezien. In de schemering worden de twee opgepikt door jeeps van A Troop van het Reconnaissance Squadron (Fairley 1978, p. 107), waarschijnlijk langs de Wolfhezerweg. Tegen donker bereiken ze het hoofdkwartier van die verkenningseenheid aan de westzijde van de Oranjeweg tegenover hotel Hartenstein, waarin inmiddels het hoofdkwartier van de luchtlandings-divisie is ondergebracht. Ze brengen de nacht door in een loopgraaf bij het hoofdkwartier van het Reconnaissance Squadron.
Om 6.30 uur woensdagochtend gaan Hagen en Dodd met mannen van het Reconnaissance Squadron op patrouille richting Dreyensebrug bij het station Oosterbeek-Hoog (Fairley 1978, pp. 111-114; ook Hibbert 1962 p. 136). Ze maken deel uit van 3 Section van A Troop (Lieutenant Graham Wadsworth) die langs de oostkant van de Stationsweg optrekt door de bossen van het landgoed Dennenkamp. Op de Stationsweg stuiten ze op een Duits gemotoriseerd kanon dat met infanterie van de Dreyenseweg af komt. ‘Een schietende tank, die al maar nader komt, is het vreselijkste ding, dat je je kunt voorstellen en ik geloof dat ik nooit weer zo bang ben geweest als in die ogenblikken. Ik geloof dat een tank juist daardoor
4

zo’n vervaarlijk wapen is’ (1946, p. 26). Een deel van de patrouille weet per jeep te ontkomen, maar Hagen en Dodd blijven in het bos achter. Ze proberen te ontkomen en verstoppen zich in een mestkuil achter een van de huizen in de noordoosthoek van het kruispunt Stationsweg/Utrechtseweg. Nadat ze in het struikgewas een paar uur een beschieting hebben afgewacht, weet een Britse patrouille ze te bereiken en brengt ze terug richting het hoofdkwartier van de glider pilots. Onderweg vindt in het bos een vuurgevecht plaats met een groep Duitsers bij een ommuurd huis, waarschijnlijk het landhuis Dennenkamp. Hagen meldt zich op Hartenstein bij hel hoofdkwartier van het Glider Pilot Regiment en vindt uiteindelijk zes man van zijn eigen Flight.

Stationsweg 18 in 1941.
(collectiefamilie Th. Ykeina)
Na een zware mortieraanval op Hartenstein meldt Hagen zich donderdagochtend als vrijwilliger voor een patrouille, die huizen en tuinen moet zuiveren in een huizenblok tegenover Hartenstein. Nadat ze enkele Duitsers hebben verdreven, krijgen ze opdracht huizen langs de Stationsweg te bezetten. Deze weg vormt dan de oostelijke grens van de inmiddels gevormde perimeter. Hier blijven ze tot de terugtocht over de Rijn op maandagnacht. In eerste instantie bezetten ze alleen de hoekhuizen aan de Utrechtseweg en aan de Paul Krugerstraat. Hagens groep bezet het huis op de noord westhoek van het kruispunt met de Utrechtseweg. De bevelvoerend officier is Captain James Ogilvie (‘kapitein Z’), een stevige Schot met een indrukwekkende snor, die altijd in kilt is. Behalve Ogilvie bestaat de groep uit vijf officieren en vijftig zweefvliegtuigpiloten. De piloten hebben de woningen nauwelijks betrokken of ze worden beschoten vanuit het bos aan de overzijde van de Stationsweg. Ze besluiten elk tweede huis te bezetten, barricaderen de ramen met meubilair en leggen verbindingsloopgraven aan tussen de huizen, zodat ze zich ongezien kunnen verplaatsen. Hagen brengt de nacht door in het hoekhuis aan de Utrechtseweg.
Op vrijdagochtend arriveren versterkingen, die een deel van de huizen overnemen van de glider pilots. De piloten bezetten de zes huizen van de Paul Krugerstraat naar beneden en Ogilvie vestigt zijn hoofdkwartier in het derde huis van boven (Stationsweg 14/16). Hagen blijft het merendeel van de tijd in het huis Stationsweg 18, het tweede huis vanaf de hoek. 25) Enkele huizen worden bezet door Poolse soldaten. 26) Taalproblemen zorgen geregeld voor gevaarlijke situaties, wanneer de Britten langs de Poolse huizen moeten. In de loop van de vrijdagochtend maken de glider pilots voor het eerst kennis met een Duits gemotoriseerd kanon dat de Stationsweg afkomt. Dit wordt een elke ochtend terugkerend ritueel dat deel uitmaakt van zware aanvallen op de perimeter, de zogenaamde morning hate. Samen met Lieutenant K.F. Strathem (‘luitenant X’) brengt Hagen op zolder een Piat (anti-tank wapen) in stelling. Door een gat in het dak kunnen ze het kanon telkens ongezien onder vuur nemen. Ondanks een materieel overwicht durven de Duitsers geen directe aanval te doen op de Britten. In gevechtspauzes verschijnen ambulances om gewonden op te halen en verbeteren de glider pilots hun stellingen. Op deze momenten wordt in de huizen aan de Stationsweg ook opgeruimd en wordt eten verzameld uil de kelders. Plagen gaat samen met Sgt. Stan Graham alle kelders langs en het is zeer waarschijnlijk tijdens deze tocht dat hij ook het huis aandoet van de familie Kremer, Stationsweg 8.
De toen elfjarige zoon Sander beschrijft later het angstige moment dat Hagen als eerste op zijn vader afstapt en vraagt ‘Sprechen Sie deutsch?’ (Middlebrook 1994, p. 368). 27) Zijn zusje Ans zet grote ogen op als ze voor het eerst mannen in kilt ziet. Hun moeder maakt foto’s van de soldaten en laat ze haar gastenboek tekenen; zij vertelt hierover: ‘De latere schrijver van het bekende “Arnhem Lift” (dat speciaal over deze omgeving handelt) was ook dadelijk bereid aan dit verzoek te voldoen, evenals Sgt Graham, die in z’n boek genoemd wordt. Tegelijkertijd nam ik de gelegenheid te baat een kiek van hen te nemen, terwijl hun kameraden in de vlakbij zijnde loopgraven de Duitschers bevochten’ (Kremer-Kingma 1946, p. 115). Mevrouw Kremer heeft twee foto’s gemaakt van een groep van negen soldaten voor haar huis. Plagen staat achter de meest linker soldaat die het gastenboek en de pen in de hand heeft. 28) Hagen schrijft in dit boek: ‘I do hope & beleave that the mess we made of the your lovely house was worth while + good luck for a happier future’ en ondertekent met Lewis Haig (in: Kremer-Kingma 1946).29) Plet is opvallend dat Plagen zelf met geen woord rept over de eerste ontmoeting met de vader of over het maken van de foto’s.
Onder het avondeten wordt Hagen bij Ogilvie geroepen met de vraag of hij op patrouille wil gaan. Captain Ogilvie heeft van Brigadier Plackett en Lieutenant-Colonel Murray opdracht gekregen uit te zoeken waar de Duitsers hun materiaal verzamelen en of de huizen langs de Paul Krugerstraat in Duitse handen zijn.30) Hagen gaat die nacht twee keer met Graham op patrouille en ontdekt de plaats waar de Duitsers ’s nachts hun materieel en troepen terug¬
5

trekken. Het is een groot open terrein dat bij een landhuis lijkt te horen. Hij beschrijft twee reusachtige eiken met een bankje rond de stam en een heuvel. Deze plek moet worden gezocht in het huizenblok Stationsweg/Mariaweg/Paul Krugerstraat, maar is (nog) niet getraceerd. 31) Zaterdagochtend brengt Hagen op Hartenstein verslag uit aan Hackett, die het bevel voert over het oostelijk deel van de perimeter. Hij maakt de brigadier nijdig door met zijn vieze vinger op een stafkaart te wijzen. Hagen adviseert hem desgevraagd artilleriebeschietingen uit te voeren achter het bos van de Dennekamp, omdat het materieel daarvandaan lijkt te komen en het ontdekte strong-point zelf te dicht bij de Britse posities is. 32) Zaterdagnacht gaat Hagen nog een keer naar Hartenstein op zoek naar munitie.
De zondag verloopt redelijk rustig na de gebruikelijke ochtendaanvallen, waarbij Hagen aan zijn hand gewond raakt. Bij een aanval in de avondschemering werpt Hagen al zijn handgranaten naar binnen in het buurhuis op de hoek van de Paul Krugerstraat, waarbij zijn makkers op het nippertje aan de dood ontsnappen. Zondagnacht meldt Hagen zich weer met Ogilvie op Hartenstein om hun positie door te geven. Maandagmiddag krijgen de soldaten te horen dat ze zich de komende nacht moeten terugtrekken over de Rijn. Voor hun deel van de perimeter is het moment van vertrek vastgesteld op kwart over tien. Via Hartenstein volgen ze de westelijke route, langs de Kneppelhoutweg. Hagen blijft tijdens de hele tocht bij Ogilvie, die gewond is aan zijn arm. In de regen bereiken ze de Rijnoever, waar ze met een steeds groter wordende groep wachten om te worden overgezet. De situatie is wanhopig: ze worden beschoten en er is geen boot te zien. Hagen besluit samen met de kapitein over te zwemmen. Hij gooit halverwege in paniek al zijn spullen weg, maar bereikt veilig de overkant. Daar ontdekt hij dat hij Ogilvie is kwijtgeraakt. Pas in Engeland hoort Plagen dat hij is verdronken, waarschijnlijk omdat zijn kilt zich vol water zoog (Middlebrook 1994, p. 435).
Met een ambulance wordt Hagen naar Nijmegen gebracht, waar de manschappen weer op krachten kunnen komen. Op donderdagochtend vertrekt hij per konvooi naar Leuven en wordt op vrijdag daarvandaan naar Engeland gevlogen. In de avond van vrijdag 29 september 1944 is Hagen terug op het vliegveld Keevil na twaalf dagen te zijn weggeweest. De hutten zijn nog precies zoals de piloten ze hebben achtergelaten en met vier man kijken ze naar de achttien lege bedden. Terugdenkend aan de zeven dagen in Oosterbeek eindigt Hagen zijn verhaal met de woorden: ‘Ineens drong het tot me door, dat ik nu een zuiver beeld had van mezelf. Deze zeven dagen hadden me zeven jaren ervaring en zelfvertrouwen gegeven. Ik wist nu wie ik was … toen viel ik in slaap’ (1946, p. 96).
De persoon Louis Hagen
Door de beschrijvingen leren we Louis Hagen als persoon kennen en ontstaat een beeld hoe hij de strijd
heeft ervaren. Uiteraard is dit beeld vrijwel geheel gebaseerd op zijn eigen woorden Overigens blijkt uit verschillende passages, dat hij niet aarzelde om ook zijn zwakheden en mindere kanten aan het papier toe te vertrouwen. Slechts één passage toont hoe anderen hem zien Op Hartenstein komt Hagen een soldaat tegen over wie hij vertelt: ‘mij schold hij steeds uit voor ‘oud wijf’ en ‘juffrouw Hagen’, omdat ik ’s nachts in pyjama sliep en nooit vloekte (1974, p. 89, ook Hibbert 1962, p. 187) / ‘calling me ‘la-di-da’ and ‘Miss Hagen’ because I wore pyjamas and did not swear’ (1993, p. 52). Dit wijst erop dat Hagen zijn goede opvoeding zelfs in het leger niet verloochende.
Louis Hagen komt naar voren als iemand die snel actie onderneemt zonder daarvan eerst de consequenties te overzien. Lijdzaam de situatie afwachten ligt niet in zijn aard. Zo vertelt hij bijvoorbeeld dat hij tijdens een patrouille ongeduldig wordt over de trage voortgang (1946, p. 32). Hij schrijft over zichzelf dat hij als schooljongen al graag uitdagingen aanging (’taking dares’, 1993, p. 5). Door deze eigenschap lijkt hij verschillende keren degene te zijn die het initiatief neemt. Zo besluit hij bij de terugtocht op dinsdag 19 september 1944 bijvoorbeeld om niet in Wolfheze te wachten, maar richting de Rijn te lopen. Ook neemt hij het initiatief bij het organiseren van de versterking van de huizen aan de Stationsweg. Bij de evacuatie is hij opnieuw degene die het uitzichtloze van de situatie inziet en besluit over te zwemmen. Dat zijn ondoordachte initiatieven soms tot roekeloos gedrag leiden, blijkt bijvoorbeeld wanneer hij in z’n eentje een Duitse stelling bestormt: ‘En ik zwoer, dat, wanneer ik nog ooit uit deze hachelijke situatie zou worden verlost, ik nooit van mijn leven weer zo vervloekt stom zou doen’ (1946, p. 19). Wanneer hij enkele dagen later aan de Stationsweg handgranaten bij een huis naar binnen gooit en het blijkt dat zijn eigen kameraden daar zitten, verzucht hij daarentegen: ‘Nooit van mijn leven ben ik zó dankbaar geweest, dat ik een domkop was’ (1946, p. 75). Hagen had z’n granaten namelijk te snel gegooid, zodat z’n makkers ze nog naar buiten konden gooien en zo aan de dood ontsnapten.
Hagen lijkt zichzelf niet als een denker te beschouwen. In Follow my Leader interviewt hij zijn vroegere schoolvriend Claus Fuhrmann, de slimste van de klas, die hem – de domkop – hielp bij de lessen, terwijl hij Claus als bodyguard beschermde (p. 289)’ Het zelf gekozen beeld van de domkop lijkt echter moeilijk te rijmen met het feit dat hij in zijn boeken niet alleen beschrijvingen geeft van gebeurtenissen, maar ook beschouwingen opneemt. Uit Indian Route Mnrch blijken duidelijk zijn brede belangstelling en observatievermogen. In Follow my Leader probeert hij voor zichzelf de vraag te beantwoorden hoe het Derde Rijk heeft kunnen gebeuren. Ook in Oosterbeek gaat hij op onderzoek uit. Hij doorzoekt twee huizen van NSB’ers en rapporteert hierover op zaterdag aan Wolters, de Nederlandse inlichtingenofficier op Hartenstein.
Uit verschillende passages blijkt hoe Hagen omging met het feit dat hij als Duitser tegen Duitsers vocht.

Enkele glider pilots en soldaten van de 21st Independent Parachute Company, achter het pand Stationsweg S te Oosterbeek, 22 september 1944; Hagen staat linksachter, half verscholen achter de man met het gastenboek in de hand.
(foto mw. A.L.A. Kremer-Kingma; collectie Ans Kremer)
Deze ontbreken in de uitgaven waarin zijn Duitse nationaliteit niet bekend mocht worden gemaakt. Bij de aanval op de Dreyenseweg probeert hij geestdriftig te worden en de vijand te haten. Hij realiseert zich dat hem dat wellicht makkelijker afgaat dan de anderen. Hij hoeft in zijn herinnering maar het beeld op te roepen van de vernedering van een joodse klasgenoot en van een katholieke geestelijke in het concentratiekamp Torgau. Hierdoor voelt hij zich in staat het op te nemen tegen alles wat Duits is. Wanneer Hagen bij die aanval voor het Duitse mitrailleurnest in dekking ligt te luisteren, gruwt hij van het Duits dat hij hoort snauwen. Dat geen sprake is van blinde haat tegen zijn landgenoten blijkt wanneer hij tijdens een gevechtspauze aan de Stationsweg de oorlog overdenkt: ‘Persoonlijk verfoeide ik de oorlog en ik moest telkens aan de vrienden en familieleden van de gesneuvelde terugdenken. Ik ken de Duitsers maar al te goed en ik heb hen de gemeenste en meest bestiale dingen zien uithalen. Ik weet dat er miljoenen joden en andere politieke tegenstanders werden uitgemoord, maar ik vind het niet prettig zelf een ander levend wezen pijn te doen of te doden. Maar als ze me dwingen te vechten wordt het iets anders en dan ga ik er helemaal

in op, dan denk ik niet na over de gevolgen die mijn daden hebben’ (1974, pp. 65-66). 33)
Behalve deze overdenkingen vertrouwt Hagen ook zijn angsten en andere emoties aan het papier toe. Openhartig beschrijft hij zijn ontzetting over het Duitse luchtafweergeschut waarin de Poolse gliders terecht komen en de angst die hij voelt voor het gemotoriseerde kanon. Zo beschrijft hij ook de misselijkmakende paniek die zich van hem meester maakt, wanneer hij bij de evacuatie wordt aangeklampt door gewonden die bang zijn te worden achtergelaten. Juist deze angst blijkt de drijfveer te zijn voor zijn acties aan de Stationsweg, waarvoor hij de Military Medal heeft gekregen. 34) Wanneer Hagen bij een bezoek aan Hartenstein de vermoeide soldaten in de loopgraven ziet, realiseert hij zich dat dit eigenlijk de ware helden zijn van de Slag om Arnhem. Zijn eigen handelen relativerend denkt hij: ‘Het was wel erg moedig om je vrijwillig te melden voor een patrouille door vijandelijk gebied of om sleutel¬posities aan het front te verdedigen, maar ik weet heel goed dat ik me die donderdag niet vrijwillig opgaf uit louter moed of haat tegen de Duitsers en ook niet uit een zeker gevoel van plichtsbetrachting. Dat deed ik uit angst door het voortdurende bombardement mijn zelfbeheersing te verliezen’ (1974, p. 88).
Doordat Hagen ook eerlijk zijn stommiteiten en zwakheden beschrijft, lijkt er geen reden te zijn om aan te nemen dat hij zichzelf in Arnhem Lift beter voordoet dan hij in werkelijkheid is. De soms onwaarschijnlijke voorvallen waarin hij verzeild raakt, lijken verklaard te kunnen worden uit zijn ongeduld en soms ook uit roekeloosheid.
Betrouwbaarheid
Hagen heeft het hele verhaal uit zijn herinnering moeten opschrijven. Dit betekent dat de betrouwbaarheid ervan kan zijn beperkt door de selectieve werking van het geheugen. Aangezien het verhaal direct na terugkomst in Engeland op papier is gezel, mag worden aangenomen dat deze vertekeningen minimaal zijn. Aan de andere kant zou Hagen het verhaal bewust kunnen hebben aangepast, bijvoorbeeld om de leesbaarheid te vergroten of om zijn eigen rol te benadrukken. Het is daarom zaak om de nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van zijn beschrijvingen te onderzoeken.
De nauwkeurigheid van zijn beschrijvingen blijkt al uit het feit dat het merendeel van Hagens ervaringen letterlijk is na te lopen. Hij geeft nauwkeurige beschrijvingen van locaties, te beginnen met het uitzicht op het landingsterrein tijdens de landing. Zo is het dal langs de Dreyenseweg, waar hij de Duitse mitrailleurstelling bestormt, bijvoorbeeld terug te vinden aan de hand van zijn beschrijvingen en luchtfoto’s uit die dagen. 35) Dat de soldaten zich tijdens de strijd vaak niet bewust moeten zijn geweest van de plaats, blijkt bijvoorbeeld uit de opmerking dat hij woensdagmiddag uiteindelijk Oosterbeek bereikt, terwijl hij daar al lang is. Vreemd genoeg gaat het fout
7

wanneer hij afstanden vermeldt. Zo schrijft hij dat de kruising Stationsweg/Utrechtseweg op vier mijl (ruim 6400 m) ten oosten van Hartenstein ligt, terwijl het in werkelijkheid ongeveer 350 m is. Bij de evacuatie noemt hij eveneens een afstand van vier mijl tot de Rijn, terwijl het vanaf Hartenstein hooguit 1500 m naar de rivier is. Slechts enkele plaatsen uit Arnhem Lift zijn nog niet gelokaliseerd, waaronder de nauwkeurig beschreven heuvel bij de Stationsweg waar de Duitsers ’s nachts hun troepen en materieel terugtrekken. Ook de identiteit van een groot aantal genoemde personen kan uit de context worden afgeleid, zoals van Ogilvie, Strathern, Hackett en Wolters. In de heruitgave van 1993 zijn enkele van deze namen toegevoegd. Ook niet bij name vermelde personen kunnen soms met enige moeite worden geïdentificeerd. 36)
Dat de beschreven plaatsen en personen kloppen, wil nog niet zeggen dat de beschreven handelingen ook werkelijk zo zijn gebeurd. Terecht kan ook de vraag worden gesteld of Hagen de beschreven acties allemaal zelf heeft meegemaakt. Een aantal van zijn ervaringen maakt in eerste instantie zelfs een zeer onwaarschijnlijke indruk, met name zijn solo-acties. De meeste hiervan kunnen echter uit andere bronnen worden bevestigd, zoals die bij de Dreyenseweg, het oppikken door het Reconnaissance Squadron en de patrouille op woensdagochtend. De ervaringen van Hagen aan de Stationsweg kunnen worden vergeleken met getuigenissen van andere glider pilots uit de straat. Les Frater zat bijvoorbeeld in het hoekhuis en beschrijft hoe een sergeant overstuur is, nadat hij handgranaten in het huis van z’n eigen makkers heeft geworpen (Chatterton 1982, pp. 200- 201). Deze sergeant is Hagen en dit bevestigt de door hem genoemde stommiteit (1993, pp. 69-70). 37) Slechts enkele passages kunnen (vooralsnog) niet worden geverifieerd, zoals het mooie verhaal dat Hagen in Wolfheze wordt aangezien voor prins Bernhard. Hiervoor is nog geen enkele aanwijzing gevonden. 38) Omgekeerd zijn gebeurtenissen bekend waarbij Hagen was betrokken, maar waarover hij met geen woord rept, zoals de ontmoeting met de familie Kremer aan de Stationsweg.
Uit andere bronnen blijkt, dat er vergissingen in Hagens verslag zijn geslopen. Dit kan ook haast niet anders, gezien de hectiek van de gebeurtenissen en het feit dat het verhaal achteraf is geschreven. Hagen meldt bijvoorbeeld dat ze op vrijdagochtend versterking kregen van de Polen, terwijl deze pas op zondagochtend op de Stationsweg arriveerden. Ook uit vergelijking met andere getuigenissen blijkt, dat er verschillen zijn. Zo kan het ook haast niet kloppen dat Hagen maandagochtend 25 september als rustig beschrijft (1945, p. 79), terwijl Frater in het huis ernaast op diezelfde morgen zware aanvallen meldt (Chatterton 1982, p. 201). Ook de zaterdagochtend was volgens Hagen rustig, terwijl diverse andere verslagen het tegenovergestelde vermelden voor dit deel van de perimeter. Verder vertelt Hagens makker Vic Wade, dat Hagen maandagmiddag met twee kapiteins van Hartenstein terugkomt met informatie over de evacuatie (Chatterton 1982, p. 203). Hagen
beschrijft zelf hoe ze die maandag lang in het ongewisse bleven, nadat Ogilvie met een andere kapitein naar het divisiehoofdkwartier was geweest (1945, p. 79). Het is overigens nog maar de vraag welke van de genoemde verslagen de juiste weergave biedt. De vergissing van een tijdstip is begrijpelijk, zeker gezien het feit dat Hagen uit zijn herinnering schreef. Overigens kunnen andere door hem genoemde tijdstippen wel worden bevestigd. Dergelijke vergissingen lijken de betrouwbaarheid van Hagens verhaal dan ook niet aan te tasten. Concluderend kan worden gesteld dat plaatsen en handelingen zeer nauwkeurig zijn beschreven, maar dat het tijdstip waarop de handelingen zich hebben afgespeeld, niet altijd klopt.
De voordracht voor de Military Medal lijkt ook een bevestiging te vormen voor enkele beschreven handelingen. Deze voordracht luidt:
14623981 Sergeant Lewis Flaig. ‘Through the action at Arnhem, 19lh to 25lh September 1944, Sergeant Flaig showed outstanding leadership and example to the men. He volunteered continuously for patrolling and after hard fighting each day carried ammunition through enemy fire during the hours of darkness. Inspite of being injured whilst firing a bren gun he refused to leave his post. At all times he was a fine example by his complete disregard for his personnel safety. He instilled great confidence to the other ranks and was in large measure responsible for keeping the enemy away from the positions held’ (Cummings zj, p. 144).
De patrouilles en het ophalen van munitie worden inderdaad door Hagen zelf beschreven. De genoemde verwonding stelde volgens hem zelf overigens niet veel voor: een ader in zijn hand was door een splinter geraakt (1945, p. 72). Flierdoor ontstaat de indruk dat Ogilvie, die Hagen heeft voorgedragen, de feiten misschien iets te positief heeft weergegeven. Een rol speelt hierbij mogelijk de bijzondere band tussen Hagen en Ogilvie, die op meerdere plaatsen uit Arnhem Lift blijkt.
Betekenis
Tot slot de vraag naar het belang van Arnhem Lift. De grootste betekenis ervan ligt ongetwijfeld in het feit dat dit boekje een groot publiek het eerste realistisch beeld gaf van de strijd. Dit geldt voor het Engelse lezerspubliek en vooral voor de burgers van Oosterbeek die zich midden in het strijdtoneel bevonden. Door de publikatie als feuilleton in De Renkumse Koerier bereikte Hagens verhaal bovendien een grote groep lezers. De betekenis ervan zou echter nooit zo groot zijn geweest, wanneer Hagen niet een zeer duidelijk en vooral herkenbaar beeld had geschetst van vertrouwde plaatsen in Oosterbeek en omgeving.
Daarnaast is Arnhem Lift door de persoonlijke beschrijvingen een waardevol ego-document, dat inzicht geeft in het functioneren van de schrijver tijdens de gevechtshandelingen. Uit het boek blijkt

duidelijk wat Hagen als soldaat bewogen heeft de dingen te doen, die hij heeft gedaan. Angst blijkt zijn grootste drijfveer. De beschreven reacties en emoties zijn weliswaar zeer persoonlijk, maar parallellen ervoor zijn te vinden in verslagen van andere soldaten. Een mooi voorbeeld is Hagens onverwachte reactie in de benarde situatie voor het Duitse mitrailleurnest bij de Dreyenseweg: ‘Ik vroeg me zelf af, of ik nu niet moest bidden, hetgeen ieder ander in mijn hopeloze positie zou gedaan hebben. Maar ik kon niet in de vereiste stemming raken en keek toe, om me zelf te kalmeren, hoe een kolonie mieren ongestoord voortging met haar drukke, systematische bezigheden’ (1946, p. 20).
Ook soldaat James Sims (2nd Para Battalion) bestudeert mieren wanneer hij in dekking ligt (Sims 1978, p. 64), de Poolse oorlogscorrespondent Marek Swiecicki observeert twee wormen waarmee hij zijn loopgraaf deelt (Swiecicki 1945, p. 33) en Ll. Harry Roberts (Royal Electrical and Mechanical Engineers) ligt gewond op de grond ‘studying the beautiful woodgrain on the rifle butt and breathing in the faint smell of oil, as if it was an aphrodisiac’ (Roberts 1999, p. 27). De bestudering van kleine dingen lijkt even de aandacht af te kunnen leiden van het oorlogsgeweld om hen heen. Hiermee lijkt een stukje van de psyche van de soldaat te zijn blootgelegd. Ook andere reacties van Hagen blijken zeer herkenbaar, zoals het opladen voor een aanval door de vijand te haten, de patrouille als afleiding en de tank die meer angst inboezemt dan vliegtuigen. Arnhem Lift blijkt hiermee een waardevol document voor de studie naar bevindingen van de individuele soldaat. Bijzonder is bovendien, dat het is geschreven door een Duitser die tegen zijn landgenoten vocht.
Aangezien Hagens beschrijvingen over het algemeen nauwkeurig en betrouwbaar blijken te zijn, kan ook worden bekeken welke betekenis Arnhem Lift heeft voor onze kennis over de Slag om Arnhem. Deze beperkt zich uiteraard tot de plekken, ervaringen en gesprekken waarover Hagen schrijft. Het boek geelt bijvoorbeeld een duidelijk beeld van het goede moreel onder de Britse troepen in tegenstelling tot dat van de Duitsers. Dit blijkt niet alleen uit beschreven observaties, maar ook uit verschillende gesprekken die Hagen voert met gewonde of krijgsgevangen Duitsers. Het boek geeft echter ook een kritische kijk op de opleiding van de glider pilots en van hun optreden. Het feit dat Hagen herhaalde malen initiatief kon nemen, wijst op het ontbreken van leiderschap en initiatief. Dit vormt een bevestiging van het vaker gesignaleerde gebrek aan initiatie! bij Britse (onder)officieren (Gulmans 1995, p. 158). Dit zal waarschijnlijk de voornaamste reden zijn geweest voor het vernietigende oordeel van Hagens commandant Murray. Arnhem Lift geeft ook inzicht in de organisatie van de Britse verdediging in de noordoosthoek van de perimeter en van e organisatie van de Duitse aanvallen daarop. Zo was de ligging van het door Hagen ontdekte Duitse strong-point een nog onbekend gegeven
Deze gegevens zijn achterhaald dooi een nauwkeurige studie van de tekst en door vergelijking
met andere bronnen. Vooral de acties van Hagen die nog niet aan de hand van andere bronnen zijn getoetst, zijn het waard om nader te worden onderzocht. Juist die handelingen zouden nieuwe informatie kunnen opleveren. Deze potentie van Arnhem Lift lijkt nog door weinig auteurs te zijn onderkend. 39) Hibberts The Batlle of Arnhem (1962) is voor zover bekend het enige boek dat Hagen uitgebreid citeert. 40) Eén opmerking roept een belangwekkende vraag op, die de Slag om Arnhem overstijgt. Hoe kon Hagen in september 1944 al weten dat ‘er miljoenen joden en andere politieke tegenstanders werden uitgemoord’ (1974, p. 65). Hij heeft in 1934 weliswaar zelf in een concentratiekamp gezeten, maar dit verklaart niet dat hij op de hoogte is van de massale vernietiging waartoe in 1942 op de Wannsee-konferenz werd besloten.
Louis Hagen was een van de vele soldaten die bij Arnhem hebben gevochten en hij is ook een van de velen die daarover hebben geschreven. Alhoewel hij toen niet heeft kunnen weten dat hij de eerste was in een lange rij, relativeert hij zijn verhaal met de opmerking dat iedereen die in Arnhem heeft gevochten een dergelijk verhaal verteld zou kunnen hebben. Zonder andere schrijvende veteranen te kort te willen doen, blijkt het toch juist Hagens heldere en beschrijvende pen die Arnhem Lift zo bijzonder maakt.

Woord van dank
Deze Ministory kon ik alleen schrijven door de bereid¬willige medewerking van een groot aantal mensen. Vier personen wil ik graag in het bijzonder noemen. Allereerst de twee dames die me in hun persoonlijk verleden lieten graven: Anne Mie, de weduwe van Louis Hagen en Ans Kremer, die hem als klein meisje al heeft ontmoet. Verder de twee heren die ik voortdurend heb mogen lastig vallen: mijn gids in de wereld van Arnhem-vorsers Geert Maassen (Gemeentearchief Renkum) en glider-expert Luuk Buist (Oosterbeek), die nog door hem te publiceren gegevens beschikbaar stelde. Daarnaast gaat mijn hartelijke dank uit naar: de heer C.J. van Eden (Giesbeek), David Fontijn (Leiden), Aad Groeneweg (Airborne Museum), Hans Houterman (Middelburg), Cor Janse (Rheden), Okko Luursema (Arnhem), Philip Remders (Rheden), Chris van Roekel (Oosterbeek), Martin Sugarman (AJEX, Londen), Hans Timmerman (Gelders Documentatie Centrum, Arnhem), Robert Voskuil (Oosterbeek), Peter Vrolijk (Rotterdam), de familie Th. Ykema .(Oosterbeek), leden van de Zoekgroep en alle bibliothecarissen en archiefmedewerkers die mijn vele vragen hebben beantwoord.
Aanvullingen en reacties zijn welkom en kunnen worden gericht aan de redactie van de Nieuwsbrief.
Llitgaven/bewerkingen/vertalingen van Arnhem Lift
[Hagen, Louis] (January, 1945). Arnhem Lift, Diary of a Glider Pilot. London: Pilot Press.
9

Hagen, Louis (1945). Arnhem. Journal d’ un pilote de planeur. Tr. de 1’anglais par Claire-Eliane Engel. Neuchatel-Paris: Attinger.
Hagen, Louis (1945). Arnhem Lift, Diary of a Glider Pi lot. New York/Toronto: Farrar & Rinehart.
‘Glider Pilot’ (1945). Zweefvlucht naar Arnhem, ’t Venster op de wereld 2, pp.114-128 [samenvatting].
[Hagen, Louis] Zweefvlucht naar Arnhem [feuilleton in De Renkumse Koerier van 2 oktober 1945 tot en met 20 april 1946].
[Hagen, Louis] (1946). Zweefvlucht naar Arnhem. In Roos van Bergen (Red.), Nederland in den oorlog. Historisch Document met reproducties van officieele stukken, deel 15 en 16. Utrecht: Bruna [samenvatting].
Hagen, Louis E. (1946). Ik vocht om Arnhem, Dagboek van een zweefvliegtuig-piloot. Nijmegen: De Koepel.
Hagen, Luis E. (1946). Discesa su Arnhem. Trad, di E. Billour. Firenze: La Nuova Italia (Document! della crisi europea; 2).
Hagen, Louis E. (1947). Ik vocht om Arnhem, Dagboek van een zweefvliegtuig-piloot. Nijmegen: De Koepel [met foto’s uit de film Theirs is the Glory].
Hagen, Louis E. (1947). Osm dni v Arnhemu; Denik pilota kluzdku. Praha: Na?e vojsko.
Hagen, Louis (1952). Arnhem Lift. London: Brown & Watson (Digit books).
Hagen, Louis (1953). Arnhem Lift. London: Hammond & Hammond. Illustrated by Joseph Deliss; with a forew. by Sir Frederick A.M. Browning.
Hagen, Louis E. Tegen wil en dank gered na zwemtocht over rivier. Arnhemse Courant, 16 september 1964 [fragment uit Arnhem Lift].
Hagen, Louis (1974). Luchtbrug naar Arnhem. Hoorn: Westfriesland. Met een voorwoord van Sir Frederick A.M. Browning. Illustraties van Joseph Deliss.
Hagen, Louis (1974/1977). Arnhem Lift. London: Futura. With a forew. by Sir Frederick A.M. Browning.
Hagen, Louis (1975). The Arnhem Lift. New York: Pinnacle Books. With a forew. by Sir Frederick A.M. Browning.
Hagen, Louis (1977). Arnhem Lift. London: Severn House. With a forew. by Sir Frederick A.M. Browning (deze uitgave is eerder gepubliceerd als London: Hammond 1953)
Hagen, Louis (1989). Arnhem dagbok 1944. Oslo: Faktum forlag (illustrert av Joseph Deliss, oversatt av Nils Reming).
Hagen, Louis (1993). Arnhem Lift – and the German Version. A Fighting Glider Pilot Remeinbers. London: Leo Cooper (ook editie van Book Club Associates).
Andere publikaties van Louis Hagen
(1946). hidian Route March. London: Pilot Press.
(1948). Aux Indes, eet autre monde (Indian Route March).
Trad, par S. de la Baume. Paris: Flachette.
(1951). Follow my Leader. London: Wingate.
(1965). The Mark of the Stvaslika. New York: Bantam (heruitgave van Follow my Leader).
(1968). The Secret Warfor Europe. A Dossier of Espionage. London: MacDonald.
(1969). Geschaft ist Geschrift: 9 Deutsche unter Hitler. Hamburg: Merlin. (Follow my Leader)
(1969). Der heimliche Krieg auf deutschen Boden: Seit 1945. Düsseldorf-Wien: Econ (The Secret War for Europe).
(1990). Der Bestsellerparagraph lm Urheberrecht. Baden- Baden: Nomos.
(1995). The Visitors’ Book. Soldier 51/7, pp. 20-21.
(1999). 50 jahre Deutschland: das deutsch-deutsclie Geschichtsbuch von Bild. München: Econ.
Publikaties vertaald en/of bewerkt door Louis Hagen
Peltzer, F. (1953). Maloja Wind. A Novel of Wind, of Weather, and of Flight. London: Hammond & Hammond. Vertaald door Louis Hagen. Oorspronkelijke titel, Malojawind; ein Roman vom Wind, vom Wetter und vom Fliegen. Köln: Volker. 1950.
Plivier, Th. (1954). Berlin. Wien: Desch.
Trilogie met Moskau en Slalingrad, Vertaald door Louis Hagen
Ebermayer, E. & H.O. Meissner (1956). Evil genius. The story of Joseph Goebbels. London: Panther. Oorspronkelijke titel Gefiihrlin des Teufels, Flamburg: Hoffman & Campe, 1952; vertaald en bewerkt door Louis Hagen; eerste Engelse uitgave: Wingate 1953.
Schellenberg, W. (1956). The Schellenberg Memoirs. London: Deutsch. Vertaald en bewerkt door Louis Hagen.
Boeldeke, A. & Louis Hagen (1958). With Graciela to the Head-Hunters. London: Barrie.

Overige bronnen
geraadpleegde archieven
– Airborne Museum ‘Hartenstein’, Oosterbeek
– Gelders Documentatie Centrum (Bibliotheek Arnhem), Arnhem
– Gemeentearchief Renkum, Oosterbeek
– Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam
literatuur
Boeree, Th. A. (z.j.). Aan de spoorwegovergang te Wolfheze (typoscript in Documentatiecollectie Gemeentearchief Renkum, dossier GR 6-2-4; origineel in Collectie Boeree, Gemeentearchief Arnhem).
Chatterton, G. (1982). The Wmgs ofPegasus. Nashville: Battery Press.
Cummings, C. [1988]. Arnhem Sacrifice. A miscellany of Information about personnel and units involved in the Baltle of Arnhem 17″‘ to 26,h September 1944. Northampton: Nimbus.
Fairley, J. (1978). Remeinber Arnhem. The Story of the Ist Airborne Reconnaissance Squadron at Arnhem. Aldershot: Pegasus Journal.
Gulmans, J.J. (1995). Operatie Market Garden. In Ch. Klep & B. Schoenmaker (Red.). De bevrijding van Nederland 1944-1945. Oorlog op de flank, pp. 107-
10

160.’s Gravenhage: Sdu.
Hibbert, Chr. (1962). The Baltic of Arnhem. London- Batsford.
Janse, C. (1996). Blik Omhoog 1940-1945: Wolfheze en de Zuid-Veluwe in oorlogstijd. Boek II (september 1944). Zp [Rheden, eigen uitgave].
Kist, ]. & A. Korthals Altes (1977). Opmars naar Nunspeet. Balans van de literatuur over de Slag bij Arnhem. Intermediair 13.25, pp. 9-15.
Kremer, A.W. (1984). Herinneringen aan september 1944. (typoscript).
Kremer-Kingma, A.L.A. (1946). De Stationsweg in de vuurlinie. In Anoniem (Red.), Niet tevergeefs. Oosterbeek ’s burgers temidden van den strijd der Airbornes September 1944. pp. 113-119. Arnhem: Van Loghum.
McFadyean, M. (2000). Louis Hagen. Wartime torture failed to dim his Creative lust for life. The Guardian, 22 september 2000, p. 22.
Middlebrook, M. (1994). Arnhem 1944. The airborne battle, 17-26 september. London: Viking.
Miller, V. (1994). Nothing is Impossible. A Glider Pilot’s story of Sicily, Arnhem and the Rhine Crossing. Staplehurst: Spellmount.
Roberts, H. (1999). Capture at Arnhem. A diary of disaster & survival. Gloucestershire: Windrush.
Sims, James (1978). Bruggehoofd Arnhem. Haarlem: Fibula-Van Dishoeck.
Swiecicki, Marek (1945). Wilh the Red Devils al Arnhem. London: MaxLove.
The Eagle Volume 9.. No. 8, april 2001.
Urquhart, R.E. (1958/1960). Arnhem. London: Pan Books.
Voskuil, R.P.G.A. & G. Maassen (1994). Beelden van burgers. Foto’s en films van de Slag om Arnhem, september 1944 (Expositie van 8 september t/m 27 oktober 1994 in het gemeentehuis te Oosterbeek).
Wijnen, H. van (1994). Sprong in de afgrond, Arnhem geofferd aan de ambities van Montgomery. z.p.: Balans.
Noten
’) De persoonlijke informatie is afkomstig uit het overlijdensbericht in The Guardian (McFadyean 2000)., de heruitgave van 1993 en uit de inleidingen bij de interviews in Follow my Leader. Gegevens over zijn militaire loopbaan kunnen ook worden afgeleid uil Arnhem Lift en Indian Route March.
2) Middlebrook citeert Sander Kremer, die ten onrechte vertelt dat Hagen van Oostenrijkse komaf is (Middlebrook 1994, p. 368).
3) Van Wijnen 1994, Hoofdstuk IV, noot 1. Hagen heeft de prins in 1994 nog bezocht (zie Hagen 1995).
4) In Saksen-Anhall aan de Elbe, op ruim 100 km ten zuiden van Berlijn.
5) ‘The army thought it a great name because of the famous First World War general – and my friends because of the even more famous whisky’ (1993, p. 12).
6) Van Wijnen meldt ten onrechte dat Hagen als tolk behoorde tot de eerste verkenningslroepen die op de Ginkelse Heide landden (Van Wijnen 1994, p. 33). Gezien zijn bewoordingen lijkt Van Wijnen deze gegevens te hebben ontleend aan Urquharts beschrijving van de 21st

Independent Parachute Company van Boy Wilson (Urquhart 1958, p. 40; zie ook Middlebrook 1994, p. 33). De verwarring kan mogelijk zijn ontstaan, doordat Hagen in september 1944 samen met leden van deze eenheid is gefotografeerd door de Oosterbeekse mevrouw A.L.A. Kremer-Kingma.
7) De Military Medal wordt toegekend aan onderofficieren en lager personeel voor heldhaftigheid in grondoperaties en staat daarmee gelijk aan het Military Cross voor officieren. Deze onderscheiding kan niet postuum worden gegeven (Cummings zj, p. 105). Van de 28 glider pilots die voor Arnhem zijn voorgedragen, hebben vier uiteindelijk de onderscheiding ontvangen (gegevens Luuk Buist, Oosterbeek).
8) Hagen vermoedt dat de commandant van het Glider Pilot Regiment, Lt.-Col. lain Murray, hem naar India heeft gestuurd vanwege het schrijven van Arnhem Lift (1993, p. 114).
9) Karl Victor was een ‘former officer of the American O.S.S. [Office of Strategie Services, Amerikaanse Militaire Inlichtingendienst] who was killed on the Berlin air lift’ (opdracht Follow my Leader).
10) Zie het verslag hiervan in Nieuwsbrief van de Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, No. 56, november 1994, p. 6.
u) Een typoscript van dit artikel bevindt zich in het archief van het Airborne Museum ‘Hartenstein’, in het dossier over het G-squadron.
12) The Eagle, het tijdschrift van de Glider Pilot Regimental Association, van april 2001 vermeldt onder het kopje ‘Deceased’ niet meer dan: ‘L Hagen MM, London late 2000.’
13) De eerste titels van Pilot Press dateren uil de jaren 1928- 1930. Nadat er jaren niets is uitgegeven, verschijnen in 1940 veertien litels over de oorlog. Een bijzondere relatie met de War Office ligt voor de hand, gezien het feit dat de uitgever met toestemming van dat departement The Home Guard Training Manual publiceert (bron: website The British Library).
14) In het voorwoord wordt enkel gesproken van ‘goede redenen’, die in de Nederlandse vertaling worden aangeduid als veiligheidsredenen, omdat het nog volop oorlog was toen Hagen begon te schrijven.
15) De oplage per druk is niet bekend.
16) 7 Venster werd in Londen uitgegeven en is alleen in 1945 verschenen. In deze vertaling is overigens een fout gemaakt met de data: het begint op maandag 17 in plaats van maandag 18 september 1944. Met dank aan Flans Houterman (Middelburg) voor de ‘dateringen’ van 7 Venster.
17) Deze vertaling is voorzien van toevoegingen over straatnamen en andere opmerkingen en moet zijn gemaakt door iemand die de situatie in Oosterbeek goed kent.
18) De krant kondigt op 13 november 1945 aan ‘dat na plaatsing van ons feuilleton, deze in brochurevorm zal worden overgedrukt.’ Liet is niet bekend of de aangekondigde brochure daadwerkelijk is verschenen.
19) Fragmenten van deze vertaling staan onder de titel ‘Tegen wil en dank gered na zwemtocht over rivier’ in de Arnhemse Courant van 16 september 1964 in een serie korte verhalen uit oorlogsliteratuur. De maand van uitgave van Ik vocht om Arnhem is gebaseerd op een exemplaar waarin stond geschreven ‘februari 1946’ (met dank aan Okko Luursema, Arnhem).
20) Volgens het overlijdensbericht uit The Guardian vormde Arnhem Lift de basis voor Theirs is the Glory (1946); dit is echter niet herkenbaar in de film (met dank aan Robert Voskuil, Oosterbeek).
11

21) Deze tekst is niet ontleend aan andere Nederlandse vertalingen. De samenvatting is slordig: zo worden de dagen door elkaar gehaald, Vic heet ineens David en het verhaal eindigt op maandag 2 oktober in plaats van op vrijdag 29 september 1944. Opmerkelijk genoeg bevat deze versie gegevens die noch in Arnhem Lift staan, noch in andere mij bekende Nederlandse vertalingen. Meest bijzonder is de opmerking naar aanleiding van Hagens nachtelijke patrouille: ‘Hun hoofdkwartier ligt anderhalve kilometer verderop, bij het Bovenover.’ Bovenover is een straat in Arnhem op 4 km ten oosten van de Stationsweg; op 1,5 km ten oosten van de Stationsweg ligt het spoorviaduct in de Schelmseweg, maar dat wordt niet Bovenover genoemd.
22) Met dank aan Luuk Buist (Oosterbeek) voor de ligging van Keevil. Hagen heeft het zelf overigens over ‘when I got back to Whitechapel’ (1945, p. 16).
23) Als Duitser begreep Hagen Nederlands, maar sprak het zelf niet, zoals Ans Kremer bevestigt. De betreffende passages zijn onjuist vertaald in de Nederlandse uitgaven: ‘Soon the blokes found out that I could talk to the civilians (…)’ met: ‘De jongens merkten al gauw, dat ik met die mensen in hun taal kon spreken’ (1946, p. 15; wel correct: 1974,p. 21) en ‘(…) probably due to my imperfect knowledge of their language (…)’ met: ‘(…) wellicht te wijten aan mijn gebroken Nederlands’ (1946, p. 15).
24) Ogilvie staat in kilt op een vaak gepubliceerde foto over een jeep gebogen met de rug naar de camera, bijvoorbeeld in Cornelius Ryan’s A Bridge too far (1974) tussen de pagina’s 332 en 333; ook in Janse 1996, p. 646.
25) Hagen zat dus niet in het hoekhuis zoals vaak wordt gedacht. Stationsweg 18 werd in de oorlog bewoond door de familie Van Eden. De zoon herinnert zich dat Ogilvie in hun huis gewond in de geblindeerde achterkamer lag. De heer Van Eden is twintig jaar op zoek geweest naar soldaten die bij hem in huis hebben gezeten. Uiteindelijk heeft hij in The Pegasus Magazine een oproep geplaatst. Na twee jaar reageerde Les Frater hierop, die in het hoekhuis zat. Deze Frater wordt in Middlebrook genoemd (p. 355 en 357; in Chatterton 1982 ten onrechte als Les Foster aangeduid, p. 200-201). De heer Van Eden had in september 2001 nog contact met Les Frater. Met dank aan de heer C.J. van Eden (Giesbeek) en aan de huidige bewoners van het pand, de familie Th. Ykema.
26) Hagen suggereert dat ze op vrijdagochtend al versterking krijgen van Polen die ’s nachts de Rijn zijn overgestoken. Dit klopt niet, aangezien de Polen pas op zondagochtend aan de Stationsweg arriveerden. Ook de ontmoetingen met Poolse soldaten op zaterdag moeten dus op een later tijdstip hebben plaatsgevonden (met dank aan Geert Maassen, Oosterbeek).
27) Wanneer Ans Kremer in 1984 haar herinneringen op papier zet, vertelt ze dat de soldaat die haar vader aansprak korporaal J.P. Rodley was. Deze John Peter Rodley, 21sl Independent Parachute Company, was ook een Duitse jood en zijn echte naam was Flans Rosenfeld. In Hagens verslag van zijn bezoek in 1994 zegt Ans over dit voorval dat ze er zeker van was, dal het Hagen was toen ze zijn stem weer hoorde;'(…) and I agreed it had to be me’ (blagen 1995).
28) De foto’s zijn beschreven voor de expositie Beelden van Burgers (1994), cat.nr. 146 en 147; ook in Middlebrook 1994, afbeelding 17. Toen Hagen in 1994 deze foto’s kreeg te zien, meende hij pertinent zichzelf niet te herkennen (mededeling Ans Kremer, Oosterbeek).
29) Over het moment dat de Duitsers na de terugtocht van de Britten in haar huis komen, schrijft mevrouw Kremer: ‘Hierop achtte ik het geraden, vóór zij een onderzoek
instelden, de door onze Engelsche vrienden geschreven bladen uil mijn gastenboek te lichten, ze helaas impulsief te verscheuren en ze te verbergen in den oven van de centrale verwarming. (Eenige maanden later kon ik ze daar weer uithalen en zoo goed moogelijk aan elkaar plakken)’ (Kremer-Kingma 1946, p. 119). Dit gastenboek is nog steeds in het bezit van Sander Kremer (Renkum).
30) Letterlijk staat er: uit te zoeken of ’the houses at the end of our streel opposite the top corner house were occupied by Germans’ (1945, p. 45).
31) Hierbij zou kunnen worden gedacht aan het terrein bij het huis Klein Dennenkamp, aan de noordzijde van de Joubertweg (met dank aan Luuk Buist, Oosterbeek).
32) Vooralsnog zijn er geen geallieerde artilleriebeschietingen in verband te brengen met dit advies van Hagen, ook al merkt hij op dat ze in de loop van zaterdagnacht ondersteuning kregen van de artillerie van over de rivier (Hagen 1945, p. 55); de vraag is ook hoe hij dit kon weten (met dank aan Peter Vrolijk, Rotterdam).
33) Hagen 1945, p. 39; deze zin is weggelaten in de eerste Nederlandse vertaling.
34) Hagen is voorgedragen door Ogilvie ‘who had sent a radio message from the HQ at Oosterbeek recommending me for the award’ (1993, p. 113).
35) Het door Hagen beschreven stuk bos is getraceerd aan de hand van luchtfoto’s (USAF, 17 september 1944, nrs. 212-1 en 213-1; collectie Cor Janse; nr. 213-1 deels afgebeeld in Janse 1996, p. 446). In dit bosperceel is ook het lichaam van Lt. S.R. Smith (D Squadron) gevonden die bij deze aanval sneuvelde (geallieerde coördinaten 699/798). De Zoekgroep heeft hier in augustus 2001 veel Britse patroonhulzen gevonden.
36) Zo kan waarschijnlijk majoor Boy Wilson, de commandant van de 21sl Independent Parachute Company, worden herkend in de officier die de glider pilots bij de evacuatie terugstuurt, omdat zijn groep regelrecht op een Spandau was gelopen en hij dacht de enige overlevende te zijn (Urquharl 1958, p- 180; Hagen 1945, p. 83).
37) De door Hagen als ‘miracleman’ aangeduide zweefvliegtuigpiloot met hoofdwond wordt ook door Frater genoemd (Middlebrook 1994, p. 356 en Chatterton 1982, pp. 199-201).
38) Cor Janse heeft voor Blik Omhoog veel personeelsleden van de stichting geïnterviewd, maar kent geen getuigenissen die dit verhaal kunnen bevestigen. Hagen beschrijft een ontmoeting met de ‘matron’, wat in de Nederlandse vertalingen is aangeduid als ‘directrice’; de stichting kende echter geen vrouwelijke directeur. ‘Matron’ kan echter ook worden vertaald als ‘hoofd van de huishouding’ en slaat dan waarschijnlijk op de huismeesteres, Mej. Tj. Veilenga (geboren 27 april 1890 en overleden omstreeks 1987; met dank aan Cor Janse, Rheden).
39) In hun tussentijdse balans van dertig jaar Arnhem- Jiteratuur (1977) noemen Kist en Korthals Alles Arnhem Lift in één adem met de eveneens in 1945 verschenen With the Red Devils at Arnhem en Bloedende Betuwe en oordelen dat het ‘met de droge naald geëtste understatements zijn’ (Kist & Korthals 1977, p. 15).
40) Hibbert neemt overigens op vele plaatsen letterlijk teksten van Plagen over zonder hem te citeren, zoals bijvoorbeeld passages over de burgers in de kelders en de collaborateur in het buurhuis (Hibbert 1962, pp. 176-178). Hagen is met geïnterviewd door Ryan en Middlebrook.

Download ministory

MINISTORY
TED BACHENHEIMER: DE VERGETEN PARATROOPER
door Frank van Lunteren

Inleiding
Als geschreven wordt over de rol van het verzet in Nijmegen tijdens Operatie Market Garden duikt altijd de naam Jan van Hooff op, die in verband wordt gebracht met het onschadelijk maken van de Duitse explosieven onder de Waalbrug. Maar dat een Amerikaanse paratroeper met de Nijmeegse ondergrondse samenwerkte, en later een ontsnappingsroute voor Britse Airbornes hielp opzetten, is minder bekend.
In oktober 2000 kwam ik tijdens surfen op het internet op de website van de 82ste (US) Airborne Divisie terecht, en liet een berichtje achter met betrekking tot het interviewen van veteranen, en met mijn naam en e-mailadres. Een paar maanden later, op 17 mei 2001, kreeg ik een e-mail van James McNamara Jr. uit de Verenigde Staten. Hij vroeg me of ik misschien iets af wist van Ted Bachenheimer, een parachutist van de 82ste Divisie, die in oktober 1944 als vermist werd opgegeven en spoorloos verdween. Zijn vader, James McNamara Sr., had met Ted Bachenheimer in dezelfde eenheid gediend, en had tot zijn dood in 1989 gezocht naar wat met hem was gebeurd, maar nooit de antwoorden op zijn vragen gevonden, Waar was hij verdwenen en hoe kwam hij om het leven?

Hier volgt het verhaal van een vergeten paratroeper.

Jeugd
Theodore ‘Ted’ H. Bachenheimer was een Duitser van joodse komaf, en werd op 23 april 1923 in Braunschweig, Duitsland, geboren. Zijn broer Klaus was drie jaar jonger. Vader Wilhelm was componist en dirigent, moeder Katharina speelde toneel in verschillende theaters.
Zij vluchtten met hun gezin in het begin van de dertiger jaren via Praag naar Wenen, toen de NSDAP (nationaal-socialistische arbeiderspartij) in Duitsland opkwam, en de haat tegen joden openlijker werd. In 1934 ging het gezin Bachenheimer in Cherbourg (Frankrijk) aan boord van het SS Majestic, met als bestemming de Verenigde Staten.
Ze naturaliseerden zich tot Amerikaan, en gingen al snel in Hollywood wonen.
Ted groeide op in de theaterwereld, en het was dan ook niet zo vreemd dat hij toneel ging studeren, in Los Angeles. Het had er alles van weg dat Ted Bachenheimer in het voetspoor van zijn ouders zou treden. Dienstneming in het Amerikaanse Leger
Kort nadat hij was begonnen met zijn studie, viel Japan de Amerikaanse vlootbasis Pearl Harbor aan, op 7 december 1941, en Ted meldde zich begin 1942

Soldaat T klas Ted Bachenheimer, Fort Bragg (USA), begin 1942.
(Foto via Etliel Betry, Bachenheimers weduwe)

aan als vrijwilliger voor het Amerikaanse Leger. Hij was toen 19 jaar oud. Zijn legernummer was 19063269. Er werden toen ook vrijwilligers gevraagd voor een nieuw soort van oorlogvoeren: de paratroepen. Dat leek Bachenheimer wel wat, en hij gaf zich op voor de 82ste Airborne Divisie. Na een zware selectie en training werd hij ingedeeld bij de Hoofdkwartier Compagnie van het lsle Bataljon, 504de Parachutisten Infanterie Regiment. In april 1943 scheepte de divisie zich in, en vertrok naar Noord-Afrika.

Sicilië, Salerno en Anzio
Als onderdeel van Operatie ‘Husky’ werd de 82ste US Airborne Divisie op 11 juli van dat jaar in het zuiden van Sicilië gedropt, maar die eerste gevechtssprong verliep niet goed. De para’s kwamen mijlen van hun droppingszones (DZ) neer, sommigen zelfs tientallen kilometers achter de vijandelijke linies, zo ook Bachenheimer. Hij werd gevangengenomen, en naar een Duitse commandopost afgevoerd om te worden ondervraagd. Daar was men in de onjuiste veronderstelling dat Bachenheimer hen toch niet kon verstaan. Niets was minder waar. Bachenheimer slaagde er later die nacht, van 11 op 12 juli 1943, in te ontsnappen door van de verwarring gebruik te maken die was ontstaan door de luchtlandingen. Hij bereikte de eigen linies met waardevolle informatie over vijandelijke eenheden en plannen.
Oud-korporaal Fred Baldino, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in de A Compagnie van het 504de Parachutisten Regiment diende en Bachenheimer persoonlijk kende, weet zich te herinneren dat Ted veel gevechtspatrouilles ver achter de vijandelijke linies uitvoerde en bijna altijd met gevangenen terugkwam. Zijn kennis van de Duitse taal was daarbij erg behulpzaam, en hij werd ook ingezet voor het ondervragen van krijgsgevangenen.
In juni 1944 werd Bachenheimer onderscheiden met de Silver Star voor zijn werk bij Anzio (Italië) als verkenner. Hij werd voor deze onderscheiding voorgedragen door generaal-majoor Mike O’Daniel van de 3de Amerikaanse Infanterie Divisie, die van 22 januari 1944 tot april van dat jaar naast het 504de Parachutisten Regiment in het bruggenhoofd van Anzio had gevochten. Het regiment had in die periode veel samen gewerkt met de divisie, vooral als hel ging om gevechtspatrouilles achter de Duitse linies. Na Anzio stond Bachenheimer bekend als ‘master scout’. Hij was een legendarisch figuur binnen het 504de Regiment geworden.

Operatie Market Garden
Drie maanden later, op zondag 17 september 1944, landde Bachenheimer met hel 504de Regiment op DZ- Oboe bij Overasselt, en maakte de volgende dag contact met een Nijmeegse verzetsgroep onder leiding van ingenieur P.J. Verlee. De dagen daarna ging Ted Bachenheimer op verkenning uit, en hield zijn superieuren van de 82sle Airborne Divisie op de hoogte van de vijandelijke posities en troepenbewegingen. Samen met twee verzetsmensen verjaagde hij op dinsdag
19 september een groep Duitse soldaten uit het Centraal Station van Nijmegen, zonder op versterking te wachten.
Bachenheimer voegde zich net op tijd weer bij het 504de Regiment om aan de Waaloversteek deel te nemen Deze aanval over de rivier werd op 20 september 1944 uitgevoerd door het gehele regiment. Het doel was om de noordelijke opritten van de spoorbrug en de verkeersbrug bij Nijmegen te veroveren, en zo het Britse 30s,e Legerkorps de mogelijkheid te bieden om de opmars naar de belegerde Britse lste Airborne Divisie in en rondom Arnhem voort te zetten.
De volgende dagen voerde Bachenheimers leger’ verkenningen uit voor de geallieerden rondom Nijmegen. Het ‘leger bestond uit de kleine verzetsgroep (oorspronkelijk zo’n 20 personen) van ingenieur Verlee, twee van Bachenheimers kameraden, de soldaten eerste klas Willard Strunk en Bill Zeiler, en nog enkele inwoners van Nijmegen die zich na 17 september 1944 hadden aangesloten. Bachenheimer verplaatste de thuisbasis van zijn groep van de Transformatorenfabriek Willem Smit naar een school aan de Groenestraat, eveneens in Nijmegen.
Voor zijn inzet in september 1944 werd hij voorgedragen voor promotie tot luitenant. Op de toekenning daarvan moest nog worden gewacht; pas eind oktober 1944 zou deze promotie officieel worden toegekend.

Planning van Operatie Windmill
Na het begin van Operatie Market Garden op 17 september 1944, werd het inlichtingenwerk de meest belangrijke taak van het Nederlandse verzet. Alle verzetsgroepen in Nederland maakten toen deel uit van een groot overkoepelend orgaan: de Binnenlandse Strijdkrachten, onder bevel van Prins Bernhard. Ook in de Betuwe was dit het geval. Leo Lamers, destijds een 22-jarige ondergedoken student (uit Leiden) en actief in het verzet, werkte vanaf eind augustus 1944 bij Fekko Ebbens, een fruitteler in Tiel, met wie hij al eerder had samengewerkt. De taak van Lamers bestond hoofdzakelijk uit het organiseren, coördineren en financieren van de verzetsactiviteiten. Ook zoigde hij voor blanco persoonsbewijzen voor district 9 van het verzet (Betuwe en Bommelerwaard), waar Ebbens en Lamers bij hoorden. Hoofd van dit district was Jo van Zanten ’)
Kort na de 26sle september kreeg Ebbens via Van Zanten en Jo van Koeverden (verzetsnaam: Jo de Jager) te maken met Britse parachutisten van de ls,e Britse Airborne Divisie, die op de Veluwe waren ondergedoken: Zij hadden na het einde van de Slag om Arnhem aan Duitse krijgsgevangenschap weten te ^nappen, en waren opgevangen door de Nederlandse ondergrondse
Ook verzetsmensen die met een bijzondere opdracht probeerden het bevrijde zuiden te bereiken werden bij hem gebracht. Zijn huis werd gebruikt als een doorgangshuis voor geallieerde militaire die via mevrouw Kok (verzetsnaam ‘Moeke’) in Maurik of via de rivier de L.ek bij Amerongen (Piet dc Springer uit Amerongen) naar Ebbens gebracht werden,en van hem uit naar een crossingsplaats bij Tiel. Deze acties werden gecoördineerd door ‘Captain King’, een Belgische officier van de Britse Special Air Service, die in de omgeving van Ede zat.
Vanuit Tiel staken Nederlanders van de KP (Knokploegen, een ondergrondse organisatie) ’s nachts de rivier de Waal over, soms met één of twee geallieerde piloten of Britse Airbornes. Leo Lamers had deze ‘evaders’ naar het huis van Ebbens gebracht of daar vandaan naar de crossingsplaats.
Majoor Airey Neave van de Brits/Amerikaanse inlichtingendienst IS9 2), een onderdeel van de Britse geheime dienst MI9 3) (Escape and evasion), kwam hierdoor op het idee om een Britse officier vanuit bevrijd gebied de Waal over te zenden. Deze moest dan in samenwerking met het Nederlandse verzet de crossingsroute uitwerken tot een heuse ontsnappings- lijn: ‘Riverline’. De codenaam voor deze zeer geheime operatie was ‘Windmill’. De majoor vroeg aan zijn superieur in Brussel, luitenant-kolonel Jimmy Langley, toestemming om een Britse officier naar Tiel te sturen.
Langley ging akkoord op de voorwaarde dat de officier die majoor Neave wilde inzetten, te allen tijde zijn uniform zou dragen. Vrijwilliger voor deze missie was kapitein Peter A.D. Baker, net als Neave lid van de IS9. Hij was 23 jaar oud, en zag zichzelf als een geheim agent, hoewel hij daar nooit een opleiding voor had gehad. Zijn codenaam voor deze missie zou ‘Harrier’ zijn. Hij stond bekend als een avonturier met zeer fantasierijke ideeën. Zo wilde hij half augustus
1944 in burger naar Parijs gaan, daar contact maken met het Franse verzet, en een artikel over zijn activiteiten schrijven voor een Amerikaanse krant.

Bachenheimers laatste missie
In de nacht van 11 op 12 oktober 1944 werd Baker bij Tiel de Waal overgezet. Van verhalen over deze oversteek bestaan verschillende versies. Luitenant-kolonel Langley en majoor Neave schreven na de oorlog in hun boeken dat Baker werd vergezeld door Bachenheimer. Volgens kapitein Baker, in een artikel in het Amerikaanse veteranentijdschrift V.F.W. Magazine van februari 1961, kwam deze pas een dag later aan. Leo Lamers herinnerde zich 54 jaar na dato: ‘Ted Bachenheimer en Peter Baker zijn nagenoeg tezelfder tijd bij Ebbens gekomen, wellicht Baker één of twee dagen eerder. Hun taak was onder meer om in samenwerking met het verzet ‘pinpoints’ op te geven van locaties van Duitse troepen (363ste Volksgrenadier Divisie), munitiedepots, etc., en verder om mee te werken aan de Crossing van de ontkomen manschappen van de Britse luchtlandingstroepen.
Omdat ik redelijk Engels sprak, had ik een taak als verbindingsman tussen Captain King 4) en Heaps / Baker / Bachenheimer. 5) Daarvoor en voor berichten uit Utrecht had ik regelmatig contact met Piet de Springer, een gedropte marconist, die in Amerongen zat, en die ik op een afgesproken plek op de dijk ontmoette. (……..) In Ebbens’ huis was een telefoonver-

Operation Pegasus I
Een deel van de Betuwe, met aangegeven de routes van ‘Windmill’ en ‘Pegasus I’. (Kaart getekend door Frank van Lanteren, naar een voorbeeld uit een schoolatlas, 2002)

binding, direct of indirect, dat weet ik niet meer, naaide P.G.E.M. 6) in Nijmegen. Een lijn die, dacht ik, in handen was van de ÓD-Tiel.7) Ebbens’ huis werd ook gebruikt als opslagplaats voor wapens en munitie. ( ) Baker noemde zich tegenover Captain King, in zijn via mij overgebrachte berichten, ‘Windmill’, hetgeen bij King aanvankelijk tot geïrriteerde reacties leidde; waarschijnlijk kwam dat door Bakers wat pedante manier van formuleren.’])
Tegelijk met Baker en Bachenheimer zou een andere groep van de 1S9 o.l.v. majoor Neave en majoor Hugh Fraser van de SAS, meer naar het oosten, vanuit een jachthut in het Land van Maas en Waal (in de buurt van Wamel), een andere ontsnappingslijn opzetten: Operatie Pegasus. Het doel was om de Britse airbornes via route ‘R’ (Pegasus) en route ‘W’ (Windmill) te evacueren.
Neave realiseerde zich dat Operatie Pegasus, een grote ontsnapping van ruim honderd ondergedoken Airbornes over de Rijn, best wel eens zou kunnen mislukken, en maar één keer een kans van slagen had, De lijn die Baker en Bachenheimer zouden opzetten moest echter een permanente ontsnappingsroute wor-den. De Amerikaan en de Brit negeerden tijdens hun verblijf in Tiel het bevel van Langley om te allen tijde hun uniform te dragen. Daarnaast voerde Ebbens nog veel meer verzetsactiveiten uit dan de samenwerking met het geallieerde duo. Hij bood rond diezelfde tijd eveneens tijdelijk onderdak aan onderduikers, zo ook aan drie joden. Lamers zei daar later over:
‘Al dat verschillende verzetswerk bij elkaar op één adres was wellicht teveel van hel goede. Ik heb daarover wel met Ebbens gesproken, namelijk over de wenselijke spreiding van risico’s. Hij gaf me op zichzelf wel gelijk, maar toch meende hij die risico’s te moeten aanvaarden. Ik heb altijd de indruk gehad dat het intensieve gebruik van zijn villa voor al dat veelzijdige verzetswerk met de daaraan verbonden risico’s, een van de hoofdoorzaken is geweest van de overval van de Duitsers.’])
Inderdaad hadden de plaatselijke Duitse autoriteiten argwaan gekregen en besloten om een Nederlander in Duitse dienst, Johannes Dolron, een onderduikadres te laten vragen en zich voor te doen als deserteur. De truc slaagde, en na een kleine twee weken sloop Dolron weg en stelde de Duitse Ortskommandant op de hoogte: hij berichtte dat Ebbens banden met het verzet had. De Duitsers besloten hem te arresteren, en de datum voor de arrestatie zou 16 oktober 1944 zijn.

Het wapentransport
In de vroege avond van 16 oktober verlieten Leo Lamers en collega verzetsman Anlon van ’t Hart (‘Brinkman’) het huis van Fekko Ebbens, en gingen naar een afgesproken plek aan de Waal, niet ver van Tiel, om deel te nemen aan een wapentransport van-uit het bevrijde zuiden. Enkele andere verzetsmensen hadden de wapens opgehaald aan de zuidelijke oever, en Lamers en zijn metgezel hadden de taak om hen naar het huis van Ebbens te loodsen, waar de wapens zouden worden opgeslagen. Het transport liep goed totdat ze vlak bij de villa van Ebbens kwamen en ze gezien werden door een Duitse soldaat. Lamers herinnerde zich hier van:
‘Achteraf gezien behoorde deze militair waarschijnlijk tot een patrouille die betrokken was bij de overval bij Ebbens. Gezien onze bewapening kon deze militair niets doen, en men heeft hem laten gaan, vermoedelijk vanwege de gevolgen die het liquideren zou hebben gehad voor Ebbens en diens huis. Het was gewoonte bij de Duitsers om de huizen in de buurt waarvan een ’terreuractie’ was gepleegd, in brand te steken en de bewoners te arresteren en vaak zelfs dood te schieten. Ik weet niet zeker of dit het motief was om de Duitser te sparen, en ik heb er toen noch later naar gevraagd.
Toen ik dan ook volgens afspraak Ebbens zou waarschuwen met het V-teken op het raam als wij er waren, brulde een mof op dat moment ‘Wer da?!’, en werd er meteen een serie kogels op Brinkman en mij afgeschoten. Ik kon al kruipend de boomgaard bereiken en me weer bij het groepje voegen.’ ’)
Een Duitse soldaat raakte zwaar gewond in een kort vuurgevecht met de verzetsgroep. De groep besloot dat het beter was om de wapens elders op te bergen, en liep door de berm naar Maurik waar ze uit elkaar gingen.
Op 18 oktober ‘s nachts stak een Nederlandse koerier vanaf de noordelijke oever de Waal over en berichtte aan majoor Neave dat Baker en Bachenheimer waren gearresteerd en dat de Duitsers hen hadden doodgeschoten. Hij ging weer naar Tiel en keerde de volgende nacht terug met het bericht dat Baker en Bachenheimer niet dood waren, maar op 17 oktober ondervraagd waren door de Duitsers in een schoolgebouw in Tiel. Ook hadden de Duitsers hun uniformen gevonden, dus er was reden om aan te nemen dat ze als krijgsgevangenen zouden worden beschouwd. Majoor Neave besloot in overleg met luitenant- kolonel Langley in Brussel om het werk aan Operatie Windmill onmiddellijk stop te zetten en alles op route ‘R’ in te zetten. Lui tenant-kolonel David Dobie, een van de Britse Airbornes die vanaf de Veluwe de Rijn was overgezet op 15 oktober, en die nu een plan uit-werkte met Neave en majoor Fraser, was woedend over deze tegenslag. Hij besloot om Operatie Pegasus (gepland op 21 oktober) uit veiligheidsoverwegingen vierentwintig uur uit te stellen.
Wat was er precies gebeurd?

De Duitse overval op Ebbens’ boerderij
Laten we teruggaan naar 16 oktober 1944. Kapitein Peter Baker vertelde later in een interview over deze dag:
‘Op 16 oktober kwamen opdrachten binnen van het verzet om een bevoorradingstrein te laten ontsporen, een spoorwegwissel op te blazen, en wapens en munitie van over de Waal binnen te brengen. De hoeveelheid aan opdrachten kon niet langer onopgemerkt blijven door de Duitsers.
Ted en ik gingen naar onze kamer die nacht, en ik herinner me dat we over Californië praatten, over zijn woonplaats daar. Hij liet me foto’s zien van zijn vrouw en zijn huis, en zei dat hij binnen een maand zou worden bevorderd tot luitenant/ s)
Op 16 oktober 1944 om 23.30 uur ’s avonds werd bescheiden op de voordeur van Ebbens’ boerderij geklopt. Omdat een zending wapens werd verwacht die avond, was er geen argwaan en werd de deur open gedaan. Een groep Duitsers stond voor de deur en vroeg of ze binnen even hun wegenkaart mochten bekijken. Ebbens stemde toe, omdat wel vaker Duitsers naar de weg vroegen doordat zijn boerderij bij een wegkruising stond. Toen de Duitsers binnen- liepen, lieten ze plotseling hun wegenkaarten vallen waaronder ze hun pistolen in de aanslag hadden. Fekko Ebbens en zijn vrouw, als ook alle andere aan-wezige personen in de boerderij (onder wie Baker en Bachenlieimer), werden gearresteerd. Op hetzelfde ogenblik kwam de zending wapens aan, en er ontstond een kort vuurgevecht, waarbij een Duitse soldaat zwaar gewond raakte, en de verzetsleden zich moesten terugtrekken.
Lamers: ‘Ik acht het zeker niet uitgesloten dat er al of niet van expliciet verraad sprake is geweest, maar ik geloof nog steeds dat de veel omvattende en verschillende vormen van verzet, met de daarbij behorende eigensoortige risico’s, de uiteindelijke oorzaak of aanleiding is geweest. Het is de Wehrmacht geweest die optrad en aanvankelijk de zaak behandelde. ( ) Zij
waren verrast door de aanwezigheid van de geallieerde officieren, Ted Bachenlieimer en Peter Baker, die de (lijdelijke) rang van majoor respectievelijk kapitein hadden. (Bachenheimer was – nog soldaat le klas, maar gaf zich voor verzetsleden altijd uit als majoor – F.v.L.)
Ik ben blij dat ik hen vóór mijn vertrek met Brinkman naar de Waal, geadviseerd heb hun uniformen ’s nachts openlijk naast hun bed te hangen, omdat ze bij een eventuele inval van de Duitsers dan als militair zouden worden behandeld. Helaas heeft dat Ted Bachenheimer uiteindelijk niet geholpen.’])
Alle aanwezigen werden overgebracht naar het nabij gelegen Leusden, waar ze werden ondervraagd. Van Zanten, de verzetsleider van de plaatselijke verzetsgroep waar Ebbens en Lamers bij hoorden, en die op het moment van de overval in de boerderij van Ebbens aanwezig was, wist zich met een hoop bluf vrij te praten door te beweren dat hij een buurman was die toevallig een bezoek bracht aan Ebbens. Hij en de vrouw van Ebbens werden vrijgelaten. Fekko Ebbens zelf nam alle schuld op zich, en Baker en Bachenheimer werden de volgende dag, 17 oktober 1944, naar het interneringskamp in Amersfoort gebracht. Het verzet probeerde Fekko Ebbens te redden door hem met een grote som geld vrij te kopen, maar de Duitsers gingen hier niet op in: op 14 november 1944 werd hij met vier andere verzetsleden gefusilleerd in Renswoude.
Enkele dagen nadat ze naar Amersfoort waren gebracht, vertrokken Baker en Bachenheimer in een gevangenentrein naar Duitsland, met bestemming het krijgsgevangenkamp Stalag X1B in Fallingbostel. Ze werden ieder in een andere wagon ingedeeld. De trein reed langzaam, en Bachenlieimer besloot te ontsnappen. Drie Britse Airbornes van de 1ste Britse Airborne Divisie die in zijn wagon zaten, waren eveneens van plan er vandoor te gaan. Bachenheimer slaagde erin de schroeven uit een houten frame van een raam te draaien en het venster te verwijderen, waarna hij en de drie Airbornes van de trein sprongen. Kort nadat

ze de trein succesvol hadden verlaten, splitste het groepje zich op. Bachenheimer besloot alleen verder te gaan, waarschijnlijk in de hoop om contact op te nemen met het Nederlandse verzet en terug te keren naar de eigen linies.
Peter Baker zag geen kans om te ontsnappen, en bracht de rest van de oorlog in Stalag XIB door. Hij werd onderscheiden met het Military Cross voor zijn werk met het Nederlandse verzet, en overleed in 1966.
In de nacht van 22 op 23 oktober 1944 werd een plan van It.-kol. Dobie, de Amerikaanse luitenant-kolonel Robert Strayer (van het 506de Parachutisten Regiment, 101ste Airborne Divisie), en de majoors Fraser, Neave en Digby Tatham-Warter, die in Renkum zat, uitgevoerd. De laatstgenoemde was commandant van de ‘A’ Compagnie van het 2de Parachutisten Bataljon; hij ontsnapte op 21 september uit het St. Elisabeths Gasthuis, samen met zijn plaatsvervangende commandant, kapitein Tony Frank. De 101sle Airborne Divisie had inmiddels stelling genomen in het desbetreffende deel van de Betuwe.
Het plan had de codenaam ‘Operatie Pegasus’ (bij de 21sle Britse Legergroep, waaronder alle geallieerde troepen in Nederland vielen, bekend als ‘Operatie Tokay’). Canadese geniesoldaten voeren in bootjes met een groep soldaten van de Easy Company, 506dc Parachutisten Regiment, de Rijn over, en op de noordelijke oever zetten de Amerikanen een klein brug-genhoofd op. Met rode lichtspoorkogels die vanaf het zuiden werden afgevuurd, werd de weg voor de 138 Britse en Nederlandse deelnemers aan deze ont- snappingsoperatie gemarkeerd, en al snel maakte deze groep contact met Easy Company. In drie overtochten werden ze allemaal naar de zuidelijke oever geroeid, waar ze hartelijk ontvangen werden door de overige Amerikanen van het 2de Bataljon van het 506de Regiment. De Britten waren eindelijk ontsnapt uit bezet gebied.

Bachenheimer dood aangetroffen
Op 23 oktober 1944 om 9.15 uur ontving Johannes Huurman, hoofd van de Luchtbeschermingseenheid in het dorp Oldebroek, nabij ’t Harde, het bericht dat de plaatselijke Duitse legereenheid het lijk van een Amerikaanse officier had gevonden aan de Eperweg. Het bleek dat het slachtoffer twee dodelijke schotwonden had: één in de nek en één in het achterhoofd. Het lijk was gekleed in het uniform van een luitenant van de United States Army Air Force (USAAF) en daarom werd aangenomen dat het om een Amerikaanse piloot ging.
Volgens een aantal onofficiële bronnen, Huurman spreekt in zijn rapport (vernield in een artikel van Baldino; zie onder ‘Literatuur’) van ‘een Obergefreiter van de Wehrmacht en enkele burgers’, zou hij zijn omgekomen na een kort vuurgevecht. Er bestaan ook geruchten dat Bachenheimer uit een Duitse vrachtwagen was gesprongen en door zijn bewakers werd gedood. Er is echter niemand die dit kan bevestigen, omdat iedereen het van horen zeggen heeft. Er zijn tot nu toe geen feiten bekend die deze geruchten kunnen aantonen. Bachenheimer werd begraven op de Algemene Begraafplaats in Oldebroek, nadat men door middel van zijn uniform van de USAAF en zijn identiteits- plaatje had vastgesteld dat het om luitenant Ted Bachenheimer, legernummer 19063269, ging. De Amerikaan was officieel nog geen luitenant, maar had vermoedelijk een vervalst, door IS9 meegegeven, plaatje bij zich. In 1946 werd het lijk overgebracht naar de U.S. Military Cemetery in Neuville-en-Condroz, zo’n 17 kilometer ten westen van Luik. In april 1949 werd Bachenheimers lichaam op verzoek van zijn familie naar de Verenigde Staten overgebracht en herbegraven op de Joodse Begraafplaats ‘Beth Olam’ in Hollywood, waar zijn ouders woonden. Zijn vrouw Ethel hertrouwde in 1950, en woont nog steeds in Hollywood.
Ted Bachenheimer kreeg in januari 1952 postuum de Nederlandse onderscheiding het Bronzen Kruis toegekend voor het verjagen van de Duitsers van het Centraal Station in Nijmegen op 19 september 1944. In Fort Bragg, nog altijd de thuisbasis van de 82sle Airborne Divisie, is een straat naar hem vernoemd.

NOTEN
Interview van Victor Laurentius met Leo Lamers op 8 juli 1998, Collectie Victor Laurentius.
2) Intelligence School 9 WEA (IS9 Western European Area) was een Anglo-Amerikaanse organisatie. Deze tak van de inlichtingendienst werd op 20 januari 1944 opgericht. De IS9 bestond uit 14 Britse officieren en 26 onderofficieren en man-schappen. De Amerikanen leverden het zelfde aantal. De totale sterkte van de IS9 was dus 80 man.
De Britse luitenant-kolonel Jimmy Langley werd de eerste commandant, samen met de Amerikaanse luitenant-kolonel Richard R, Nelson. Ze stonden onder direct bevel van de geallieerde opperbevelhebber in Europa, generaal Dwight Eisenhower. De taak van de eenheid was om in direct contact te staan met de vechtende onderdelen, en op die wijze telkens op de hoogte te zijn van elke gebeurtenis aan het front. Deze informatie werd vervolgens doorgegeven aan het Supreme Headquarters Allied Expeditionary Force (SHAEF), het gezamenlijke hoofdkwartier van de geallieerden in Europa.
3) De MI9 is een onderdeel van de Britse inlichtingendienst dat zich bezig houdt met het helpen ontsnappen van gevan-gengenomen Britse militairen, piloten en zeelieden.
4) Captain King schreef in 1946 een boek over zijn oorlogs-belevenissen. Hoewel hij al zijn activiteiten en contacten gedurende zijn verblijf in Nederland in 1944 uitvoerig en gedetailleerd beschrijft, maakt hij geen enkele keer melding van Baker en Bachenheimer, en rept hij met geen woord van Operatie Windmill. De echte naam van ‘Captain King’ was Gilbert-Sadi Kirschen; hij was een Belgische kapitein van de SAS (Special Air Service, de Britse commando’s). Zijn boek is getiteld: Zes vrienden komen hedenavond.
5) Leo Heaps bereidde in de Betuwe Operatie Pegasus voor. Heaps was een Canadese luitenant, toegevoegd aan het T Parachutisten Bataljon van It.-kol. Dobie (lc Britse
Parachutisten Brigade). Hij werd op 26 september 1944 in de regio Arnhem door de Duitsers gevangengenomen, ontsnapte begin oktober, en ging voor 1S9 (majoor Neave) werken. Het voorbereiden van Pegasus deed hij in of vlak bij de linies van de 10Tlf US Airborne Divisie. Lamers noemt het drietal ‘Heaps / Bachenheimer / Baker’, omdat men onderling met elkaar contact hield.
6) Provinciale Geldersche Electriciteits Maatschappij.
7) Orde Dienst, een ondergrondse organisatie.
8) In een artikel over Bachenheimer in het Amerikaanse ve-teranenblad V.F.W, Magazine, februari 1961.
BRONNEN
Literatuur
Bevrijdingsmuseum Groesbeek; De Waalcrossing. Groesbeek, 1992.
03 Bevrijdingsmuseum Groesbeek; Roll of Honour of the 82nd Airborne Division in WWII. Groesbeek, 1997.
03 Carter, Ross; Those Devils in Baggy Pants. New York, 1951.
03 Foot, M.D.R. & Langley, J.M.; MI9: Escape and Evasion ‘1939-1945. London, 1979.
Groot, Norbert A. de; Als sterren van de hemel. Nijmegen, 1977.
O Heaps, Leo; De gans is gevlogen. Bussum, 1976.
03 Jong, Dr. Lou de; Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 10b. Den Haag, 1981.
03 Langley, J.M.; Fight another day. London, 1974.
03 Lipmann Kessel, A.W. & St. John, John; Surgeon at Arms. London, 1958.
03 Neave, Airey; Saturday at MI9. London, 1969.
03 Pogue, W. Forrest; Saga of the AU American. Washington, 1976.
03 Roekel, Chris van; The Torn Horizon. Oosterbeek, 2001.
• Artikel van Bill Francois (The Legendary Paratroeper) in V.F.W. Magazine, Februari 1961.
• Artikel van Fred Baldino (Odyssey of the Pfc – Private first class – ‘General’!) over Ted Bachenheimer in hel Amerikaanse Airborneblad ‘The Quarlerly’, augustus 2001.
® New York Times van 24 september 1944.
Personen
Fred Baldino, Burbank (Californië, Verenigde Staten);
Austin Brearton, Bradford (Engeland);
lan Chart, Salcombe (Engeland);
Niall Cherry, Warton (Engeland);
Jan Hey, Hengelo;
Victor Laurentius, Den Haag;
James McNamara Jr., Clinton (Massachusetts, Verenigde Staten);
Bob Peatling, Wimborne Minster (Engeland);
Hans Timmerman (Gelders Documentatie Centrum), Arnhem;
Geert Maassen (Gemeentearchief Renkum).
6

Download ministory

Ministory
OORLOGSAVONTUREN VAN EEN ARNHEMSE SCHOOLJONGEN
door Robert Voskuil

Inleiding
In 1974 verscheen Cornelius Ryans bestseller ‘A Bridge Too Far’. De basis voor dit boek werd gevormd door honderden interviews met mensen die operatie Market Garden van nabij hadden meegemaakt. Door ruimtegebrek konden uiteindelijk niet alle voor deze publicatie verzamelde verhalen worden gebruikt. Een daarvan was een interview dat de auteur van deze ministory in 1972 maakte met de heer C. Bolderman, die in september 1944 als 14-jarige Arnhemse school-jongen een aantal bizarre avonturen beleefde.
Een toevallige ontmoeting in mei van dit jaar met kolonel J.C.L. Bolderman, de zoon van de hoofdrol¬speler in dit verhaal, vormde de aanleiding om het oorspronkelijke interview, dertig jaar nadat het was gemaakt, uit het archief op te diepen en het alsnog te publiceren 1).


Van Kees Bolderman is geen jeugdfoto beschikbaar en daarom plaatsen we een portret uit 1950. Hij is dan 20 jaar, en korporaal der 1e Klasse bij de Koninklijke Landmacht in Indonesië.
(foto via J.C.L. Bolderman)

Cornelis (Kees) Bolderman
In september 1944 woont Cornelis Bolderman, 14 jaar, met zijn vader, moeder, de 12-jarige broer Jan en het 2-jarig broertje Jaap aan de Van Pallandstraat 50 in Arnhem. Kees, zoals hij wordt genoemd, zit dan in de tweede klas van de HBS op het Willemsplein in de Gelderse hoofd stad. In die tijd heeft hij alleen ’s mor¬gens school, ’s Middags wordt het gebouw gebruikt door leerlingen van andere middelbare scholen die door de Duitsers zijn gevorderd. In de tijd die Kees niet op school hoeft door te brengen, zwerft hij vaak door de stad om te kijken naar allerlei militaire activi¬teiten van de Duitse bezetter.

Dinsdag 5 september 1944
Het gerucht gaat dat de Canadezen, Engelsen en Amerikanen bij hun opmars door België snel naar het noorden doorstoten, en dat Nederland elk ogenblik bevrijd kan worden.
Kees Bolderman staat op deze ‘Dolle Dinsdag’ bij de Rijnbrug te kijken naar de enorme colonnes Duitse voertuigen, waaronder tanks, die vanuit de Betuwe Arnhem binnenrijden. Op elke wagen zitten één of twee Duitsers op het spatbord, met de voeten op de bumper en met hel geweer in de aanslag.. Ze speuren de lucht af naar geallieerde vliegtuigen. De voertui¬gen zien er verwaarloosd uit. Ook met volgepakte fietsen rijdt men in deze eindeloze rij in de richting van Duitsland.
Nadat hij bij de brug is uitgekeken, wandelt Kees via het Velperplein en het Willemsplein naar het Nieuweplein. De meeste Duitse wagens rijden onder de Zypse Poort door, richting Apeldoorn. Ze rijden vrij hard, en Kees ziel dat de tanks met hun rupsban¬den diepe afdrukken in het asfalt achterlaten, en dat op andere plaatsen de straatstenen zijn gebroken. Hij verbaast zich over de enorme omvang en het gewicht van deze gepantserde voertuigen.
In hel plantsoen bij Hotel Haarhuis, tegenover het Arnhemse spoorwegstation, staan vier Duitse tanks. Nieuwsgierig loopt Kees overal tussendoor om alles goed te kunnen bekijken. Op de rupsvoertuigen kun je duidelijk de sporen zien van zware gevechten, want de bepantsering vertoont overal beschadigingen. In het plantsoen hebben de Duitsers een gat gegraven waarin ze papieren gooien die ze in brand steken. Overal dwarrelen verkoolde stukjes papier door de lucht. De militairen bij de tanks zien er vermoeid en haveloos uit. Kees probeert te weten te komen bij welk onderdeel deze pantservoertuigen horen, want er staan geen herkenningstekens op. De Duitsers beschouwen Kees waarschijnlijk als een hinderlijke kwajongen, want ze zijn niet erg toeschietelijk. Toch laat een van de soldaten, als Kees vraagt waar zijn eenheid bijhoort, zich ontvallen ‘Hohenstaufen’. ’s Avonds vertrekken ook deze pantservoertuigen richting Apeldoorn.

Zondag 17 september
Het gezin Bolderman is ’s ochtends net van plan om naar de kerk te gaan als om half tien het sein ‘Luchtalarm’ klinkt. Zoals gewoonlijk bij een lucht-aanval klimmen Kees en zijn broer Jan onmiddellijk op het platte dak van het huis om te kijken wat er gebeurt.

Een uitsnede uit een vooroorlogse plattegrond van Arnhem. In dit deel van de stad speelt hef merendeel van het verhaal zich af.
(collectie R. Voskuil)

Ze schrijven dan alles wat ze zien, zoals het aantal vliegtuigen dat overkomt, en de doelen die worden gebombardeerd (vaak was dat vliegveld Doelen), met potlood op de dakgoot. Dit doen ze al sinds 1941, en de goot is langzamerhand een volgeschreven logboek geworden.
Om kwart over tien gaat weer de sirene, en om elf uur klinkt opnieuw het luchtalarm. In de lucht is echter nog niets te zien. Pas om half twaalf zien ze de eerste vliegtuigen komen. Het zijn jachtbommenwerpers van het type Typhoon, die met raketten de binnenstad bestoken. Vanaf het dak zien ze dat o.a. doelen bij het Willemsplein worden getroffen. Ze vergeten echter deze keer om alles wat ze zien op de dakgoot te note¬ren, omdat korte tijd later de lucht in het zuidwesten wordt verduisterd door een groot aantal vliegtuigen. Kort daarop zien ze in westelijke richting boven de bossen grote aantallen parachutes naar beneden komen: witte, groene en rode. Sommige vallen pijlsnel naar beneden, wanneer ze niet open gaan.
Gefascineerd turen ze om beurten door de verrekijker. Toch voelt Kees geen echte emotie. Hij is opgegroeid in oorlogstijd, en het doet hem weinig meer, Alleen heeft hij het gevoel: ‘Eindelijk zijn daar de Engelsen!’. Beide broers blijven meer dan een uur op het dak staan kijken.
Na het avondeten glipt Kees, ondanks waarschuwin¬gen van zijn vader, de deur uit, en gaat alleen op onderzoek uit. Door de vrijwel verlaten straten loopt hij in de richting Oosterbeek. Hier en daar staan groepjes mensen druk met elkaar te pralen. Heel in de verte hoort hij onderbroken geweer- en mitrailleur- vuur. Bij de KEMA (Utrechtseweg) besluit hij terug te keren omdat er toch niets bijzonders is te beleven. Hel is dan ongeveer half zeven ’s avonds.

Maandagmorgen 18 september
De volgende ochtend is Kees vroeg wakker. Om half tien gaal hij er weer vandoor. Hij ontmoet een vriend, en samen lopen ze verder via de Rozenstraat, richting rangeerterrein van de spoorwegen. Plotseling wordt er geschoten. De twee jongens laten zich plat op de
grond vallen achter een laag muurtje. Boven hun hoofd horen ze de kogels inslaan. Van de plaats waar ze liggen kunnen ze precies de Brouwerijweg inkij¬ken. Daar zien ze dicht tegen de huizen een Duitse patrouille van zeven man in ganzenpas aankomen. Ze zijn behangen met patroonbanden. Eén draagt een Spandau mitrailleur, en de anderen zijn bewapend met een Sturmgeweer of een Mauser. Bij de hoek van de Brouwerijweg en de Noordelijke Parallelweg blij¬ven ze staan. De voorste man kijkt om de hoek naar het lager liggende rangeerterrein. Snel steekt hij over naar hel struikgewas bij het hek langs het talud. Uit de richting Lombok, de wijk aan de zuidkant van het rangeerterrein, beginnen de Engelsen te schieten. De mannen van de patrouille schieten terug richting Lombok. Onder dekking van eikaars vuur steken ze één voor één het rangeerterrein over. Snel graven ze een ondiepe schuttersput langs het hek aan de over¬kant. Over en weer wordt geschoten. Dan wordt de eerste Duitser getroffen. Hij geeft een gil, staat halfop, en valt achterover, terwijl zijn wapen uit zijn handen valt. Binnen een korte tijd sneuvelen er drie. De over-gebleven vier hollen, in de richting van de Oranjebrug, die de Noordelijke Parallelweg verbindt met de Oranjestraat.
Na ongeveer een half uur te hebben liggen kijken, besluiten Kees en zijn vriend er achter aan te gaan. Links over de brug zien ze drie dode Duitse soldaten. Een van hen is van het talud afgerold. Ze kunnen niet goed zien of hel de drie man zijn die behoorden bij de patrouille die ze kort daarvoor hadden bekeken. Ze slaan links af, en lopen de Zuidelijke Parallelweg af in de richting van de Zwarte Weg, aan de westkant van het St. Elisabeths Gasthuis. Onderweg worden ze aan¬geroepen door een oude vrouw, die haar huis niet meer in durft omdat er, naar haar zeggen, binnen zul¬ke griezelige dingen liggen. De twee jongen gaan het huis binnen, en zien een hoop rommel, waaronder twee Duitse Panzerfausten en een geweer. Ze dragen die naar buiten, en leggen ze onder een boom. Als ze verder lopen wordt er plotseling hevig gescho¬len. Ze duiken een groen poortje in tussen de Zwarte Weg en de Oranjestraat. Een ogenblik later wordt het poortje opengemaakt en komt er een Engelsman bin¬nen. Het is de eerste Engelse soldaat die ze zien. Als hij de twee jongens ziet, steekt hij zijn hand op maar zegt niets. Geïnteresseerd liggen de jongens op hun buik naar hem te kijken. Hij heeft een camouflagejas aan, en op zijn hoofd draagt hij een rode baret met een parachutistenwing. Hij zet de deur van het poortje op een kier, en gaat op zijn hurken zitten, met zijn Stengun in zijn hand. In de verte horen ze soldaten¬laarzen klossen op de straatstenen. Het geluid komt steeds dichterbij. Voorzichtig doet de parachutist het poortje dicht, en wacht tot de Duitsers voorbij zijn. Dan maakt hij het poortje weer open, en holt gebukt de straat over. De jongens horen een salvo uit een machinepistool, gevolgd door gegil en geschreeuw. Als Kees en zijn vriend voorzichtig het poortje uitlo¬pen zien ze op straat vier dode Duitsers. De Britse parachutist is spoorloos, De vier dode Duitsers liggen in allerlei groteske houdingen op straat. Van een van hen is de helm van zijn hoofd gerold.
De jongens besluiten om naar huis terug te gaan. Wanneer Kees thuiskomt vragen zijn ouders waar hij geweest is, maar hij geeft een ontwijkend antwoord. Zijn ouders kunnen beter niet weten wat voor risico’s hij heeft gelopen.

Dinsdag 19 september
In de loop van de dinsdag gaat Kees opnieuw op stap, op zoek naar avontuur en iets eetbaars voor zijn broertje Jaap. Hij gaat de voetbrug over het rangeer¬terrein over (de Diaconessenbrug), en loopt de Brugstraat af. Op de westhoek van de Brugstraat en de Utrechtsestraat ziet hij de eerste dode Engelsman. Hij heeft rood haar en blauwe ogen. Hij ligt op zijn rug met zijn linkerbeen hoog opgetrokken. Zijn mond staat half open. Hij heeft geen wapen bij zich. Dan ziet Kees tien meter verderop nog een dode parachutist liggen, en aan de overkant nog één.
Kees loopt naar het huis van fotograaf Gazcndam dat aan de Utrechtsestraat tegenover de Brugstraat staat, en dat uitzicht heeft op Onderlangs. De zoon is alleen thuis. Hij geeft Kees vier blikjes gecondenseerde melk en een zakje suikerklontjes. In het huis is het een enor¬me rommel. Waarschijnlijk hebben soldaten het huis gebruikt om Onderlangs onder vuur te nemen. Waar Kees bij is pakt de zoon een stoffer en gooit die naar een spiegel, die rinkelend aan scherven valt, waarbij hij uitroept ‘alles gaat toch kapot!’ Na dit voorval brengt Kees zijn buit snel naar huis.
Woensdag 20 september
Samen met een aantal vrienden probeert Kees in de binnenstad te komen. Overal woeden branden, vooral in de buurt van de Weerdjesstraat. Ze vinden een bak¬fiets, waarop ze een grote witte vlag zetten. Zelf dra¬gen ze parachutistenhelmen die ze langs de weg heb¬ben gevonden en waarover ze witte lappen hebben gespannen. Met de bakfiets rijden ze de Weverstraat in. Daar worden ze door de Duitsers teruggestuurd. In de Jansstraat worden ze aangeroepen door de eige¬naar van een sigarenzaak. Hij vraagt of ze willen hel¬pen met het in veiligheid brengen van zijn winkel¬
voorraad. Met hun bakfiets rijden ze de hele voorraad naar de Sonsbeekweg. Dan gaan ze weer terug naar de binnenstad, waar ze de rest van de dag mensen helpen met evacueren. Hier en daar zien ze Arnhemmers winkels plunderen. Zelf weten ze aan wat levensmiddelen te komen, die ze aan het eind van de dag mee naar huis nemen en in de buurt uitdelen.

Het vaantje dat Kees Bolderman op 21 september 1944 van een Duitse tank afhaalde, ligt nu in het Airborne Museum in Oosterbeek. Tot welke eenheid behoorde dit panservoer- tuig?
(Foto Roland Boekhorst)

Donderdag 21 september
Op donderdag gaat Kees opnieuw op pad. Hij komt terecht bij het Gemeentemuseum aan de Utrechtsestraat. Hij ziet dat daar vreselijk gevochten is, want overal liggen de lijken van gesneuvelde Britse en Duitse soldaten, zowel op de straat als op de hel¬lingen tussen de Utrechtsestraat en Onderlangs. Op een bepaald moment ziet hij hoe een Duitse tank dwars over het lijk van een Duitse soldaat rijdt, die tegenover hel Gemeentemuseum in de bocht van de weg ligt.
In de tuin van het museum ziet Kees vier Duitsers die zitten te kaarten, tenminste dat lijkt zo. Als hij dichter¬bij komt ziet hij dal ze dood zijn. Ze moeten tijdens het kaartspelen zijn doodgeschoten. Ze hebben de kaar¬ten nog in de hand. Ze zitten er tegen een boom geleund of liggen voorover. Ze zitten daar in zo’n natuurlijke houding dal Kees nauwelijks gelooft dat ze zijn gesneuveld.
Verderop ziet Kees Duitse soldaten vanaf Bovenover als tijdverdrijf op koeien schieten die beneden, aan de overkant van de Rijn, in het weiland staan Één voor één zakken de beesten door de polen en vallen om. Wanneer Engelse jachtvliegtuigen overkomen, rich¬ten de Duitsers hun geweren omhoog, en schieten op de toestellen. Ze vliegen zo laag dat Kees de licht- spoorkogels in de romp ziet verdwijnen.
Aan de oostkant van het Gemeentemuseum loopt Kees via een pad naar beneden. De helling ligt bezaaid met lijken van gesneuvelde Britten. In een opwelling besluit Kees te proberen een wapen te pak¬ken te krijgen.
Als hij een zijpaadje inloopt, ziet hij een gesneuvelde korporaal en een sergeant. De sergeant ligt op zijn zij, met zijn arm over een gesloten revolverholster. Kees kijkt om zich heen, en ziet dat er niemand in de buurt is. Hij gaat op zijn knieën zitten, en overwint zijn weerzin om voor het eerst in zijn leven een dode aan te raken. Hij tilt de stijve arm van de man voorzichtig van het holster af, en haalt de revolver, een Smith & Wesson, eruit. Het revolverkoord snijdt hij door. Hij haalt zijn overhemd uit zijn korte broek, en steekt de revolver tussen zijn broekriem. Dan doet hij zijn over¬hemd er weer overheen. Vervolgens pakt hij een vloeistofkompas uit een tasje dat aan de koppel van de soldaat zit.
Bij de korporaal ligt een Stengun Mark V. Voorzichtig pakt Kees het wapen op, en probeert het magazijn er uit te trekken, wat hem niet gelukt. Hij is zo druk bezig dat hij alles om zich heen vergeet. Hij wordt tot de werkelijkheid teruggebracht door een schreeuw van een Duitser, die een tiental meters hoger op de helling staat. Kees beseft dat de Duitser de Stengun niet kan zien door het op de helling aanwezige struik¬gewas. Snel laat hij het wapen vallen en klimt rustig, met de revolver onder zijn overhemd, naar boven. Hij krijgt een geweldige scheldpartij van de Duitse sol-daat over zich heen, en een enorme trap onder zijn achterwerk. Snel maakt hij zich uit de voeten en loopt het Nachtegaalspad in. Achter het PGEM-gebouw ziet hij de eerste Engelse krijgsgevangenen. Het zijn er ongeveer 35. Ze kijken bedrukt, maar zien er goed uil. en roken een sigaret. Ze zijn blootshoofds; sommigen hebben een verband om hun hoofd. Hij passeert ze, en loopt vervolgens over de voetgangersbrug boven aan de Bergstraat. Dan slaat hij links af.
Op de hoek onder aan de Beaulieustraat staat een Duitse tank met de loop gedraaid richting Lombok. Er naast staat een Duitse soldaat zich te scheren. De scheerspiegel heeft hij op een richel van het voertuig gezet. Op de tank zitten twee antennes, waarvan één met een vaantje. Achterop ligt een koppel met een pis¬tool. Zonder dat de zich scherende soldaat het in de gaten heeft, weet Kees de koppel met het pistool in een snelle beweging van de tank te pakken, en ver¬dwijnt hij richting Frombergstraat. Al lopend haalt hij het Luger pistool uit de holster, en steekt hem naast de Smith & Wesson onder zijn overhemd. De koppel met de pistooltas gooit hij over een hek. Thuisgekomen loopt hij achterom het huis binnen, en bergt zijn buit op onder een losse plank in de vloer van de zolder. Een half uur later is hij weer buiten. Hij loopt terug naar de tank bij de Beaulieustraat. Wanneer hij er zeker van is dat niemand kijkt, grijpt hij de onderkant van een van de antennes, en buigt hem zo ver naar beneden dat hij het vaantje er af kan halen. Ook dit oorlogssouvenir wordt meegenomen naar huize Bolderman.

Donderdag 21 / Vrijdag 22 september
In de avond van donderdag 21 september gaat Kees samen met een wat oudere jongen opnieuw op pad. Zonder dat ze worden aangehouden weten ze de Schipbrug bij het Roermondsplein te bereiken. Overmoedig besluiten ze de Rijn over te zwemmen in de hoop aan de zuidkant van de rivier Britse troepen tegen te komen. Ze binden hun kleren in een pakje op hun hoofd, en laten zich in het water glijden, dat kou¬der is dan ze verwachten. Al zwemmend en drijvend zakken ze de rivier af tot voorbij de steenfabriek bij
Meinerswijk. Wanneer Kees op een zeker moment zijn knie op een zeer pijnlijke manier tegen een basalt¬blok stoot, besluiten ze hun kleren weer aan te doen, en verder te lopen langs de zuidoever, in de richting van de spoorbrug. De oudere jongen stelt voor zich op te geven bij het Engelse leger, en Kees volgt nieuws¬gierig. In de buurt van de spoorbrug zien ze een geal¬lieerde militair, die hun aanroept, maar die ze niet kunnen verstaan omdat ze de taal niet herkennen 2). Verderop zit er nog één in een schuttersput. De mili¬tair maakt hen duidelijk dat ze daar weg moeten omdat het te gevaarlijk is. Ze besluiten even voorbij de spoorbrug weer naar de noordoever te zwemmen. Vandaar lopen ze via de uiterwaarden en de bossen terug naar huis, waar Kees in de nacht aankomt. Via de regenpijp weet hij ongezien in zijn slaapkamer te komen. Wanneer hij de volgende ochtend door zijn ouders wordt ondervraagd waar hij de vorige avond is geweest, weet hij ze met een smoes te overtuigen dat hij niets bijzonders heeft gedaan! De rest van die vrijdag houdt hij zich rustig.

Zaterdag 23 september
Kees besluit om in het geheim zijn Smith & Wesson revolver en de Luger uit te proberen. Hij zet zes dikke boeken van Kari May achter elkaar, en probeert dwars door die rij heen te schieten. De kogels blijven echter steken in het vierde boek. Wanneer zijn moeder bezorgd vraagt wat dat lawaai boven betekent, roept hij naar beneden dat hij wat heeft laten vallen.

Zondag 24 september 1944
Zondagmorgen besluit hel gezin Bolderman Arnhem te verlaten, en te vertrekken naar familie in Veenendaal. Kees duwt de kinderwagen met daarin zijn tweejarig broertje en een voorraad levensmidde-len. Ze lopen via de Amsterdamseweg de stad uit. De weg is vol met vluchtende burgers. Voorbij het res¬taurant De Leeren Doedel gaat de weg omhoog. Bovenaan, tegenover het huis Schweizer Höhe, ziet Kees bij kilometerpaal 6 zes of zeven gesneuvelde Britse soldaten. Ter hoogte van de kruising met het tracé van de snelweg E36 schieten Typhoon jacht-vliegtuigen op Duitse luchtafweerstellingen. Vanaf Ede kunnen ze verder mee met een boerenkar naar hun evacuatiebeslemming.

NOTEN
1) Kees Bolderman werd na de oorlog beroepsonderofficier bij de Koninklijke Luchtmacht. Hij overleed op 19 februari 2000 in Bergum (Friesland). Zijn zoon, kolonel J.C.L. Bolderman, werd in mei 2002 benoemd lol commandant van het Koninklijk Tehuis voor oud-Militairen en Museum ‘Bronbeek’ in Arnhem.
2) Dit moeten Poolse parachutisten zijn geweest, die kort tevoren waren afgesprongen op de velden zuidoosteliik van Driel.

Download ministory

MINISTORY
AIRBORNE NAAR ARNHEM
door luitenant-kolonel b.d. H.H.L. Cartwright
(voorheen Regimental Signal Officer, 2nd Battalion The South Staffordshire Regiment)

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 53 / februari 1994
Tegen de 17de september 1944 bedroeg de gevechtssterkte van ons bataljon 45 officieren en 720 soldaten, en deze waren verdeeld over drie vliegvelden in Oxfordshire en Kent. Onze grotere voertuigen en voorraden stonden al bij het 2de leger in België klaar om zich bij ons aan te sluiten. Wij waren verdeeld in 6 compagnieën: Headquarters (HQ) Company, A, B, C, en D infanteriecompagnieën en Support Companymet mortieren (12), middelzware mitrailleurs (8) en zes-ponder anti-tank kanonnen (8). Behalve deze zes- ponders waren onze enige anti-tank wapens de PIATs van de infanteriecompagnieën. Ik was commandant van het Signal Platoon van HQ Company. Onze communicatielijnen bestonden uit een verbinding met het Brigade HQ d.m.v. een 11 set “manpack” 18 sets voor radiocontact met de compagnieën, en een aantal 38 sets en Amerikaanse “walkie-talkies” voor verbindingen op pelotonsniveau. Bij de vorige operaties en oefeningen had alles goed gewerkt. Op de 16de kon ik nog de vliegvelden met een oud Avro Anson-vliegtuig bezoeken om een laatste controle van het commandonetwerk uit te voeren.
Op zondagochtend vertrok de eerste lift vanaf Manston in Kent: Tactical Bn HQ, B en D compagnieën en twee pelotons, één met mortieren (6) en één met middelzware mitrailleurs (4). Mijn jeep en aanhangwagenwaren in mijn zweefvliegtuig en ik werd vergezeld van mijn oppasser/ chauffeur (soldaat Herbert) en twee seiners van het commandonetwerk van Bn HQ naar de compagnieën.
Alles ging prima, wij bevonden ons in een grote vliegende massa van vliegtuigen, zweefvliegtuigen en onze jager-escorte. Wij vlogen boven het Kanaal, en terwijl ik over de schouders van onze twee zweefvliegtuigpiloten keek, zag ik beneden al gauw de Nederlandse kust met overstroomde gebieden. Daarna zagen we groene en bruine velden. Spoedig daarop, toen onze piloten de sleepkabel losgooiden, voelden we de bekende schok en stegen we iets. We cirkelden en daarna doken we naar beneden om onze 100-km-per-uur-landing uit te voeren. Het zweefvliegtuig werd met een enorme klap door iets geraakt, maar tegelijkertijd zaten we aan de grond en hobbelden we over het stoppelveld.

Luitenant H.H.L. Cartwright, oktober ‘1943. (collectie auteur)

Snelle actie: staart eraf, kettingen losgemaakt, jeep en aanhanger eruit en vervolgens er als de gesmeerde bliksem vandoor richting het rendez-vous op de hoek van de akker. Van overal kwamen zweefvliegtuigen al slibberend over de stoppels binnen. Enkele kwamen met een klap terecht in de bossen aan het einde van de velden.Er werd wat geschoten, maar dit verzwakte en mijn
groepje lag niet onder vuur. Onze twee compagnieën (ieder van ongeveer 130 man) stelden zich op, en we zagen Ist Parachute Brigade landen. Ik had het druk met het uitzoeken van de communicatielijnen, en ik legde al gauw telefoonkabels naar de compagnieën om batterijen te sparen en om te zorgen dat we met iedereen in contact waren.
Na een poosje stopte het schieten en maakten wij een praatje met enkele Nederlandse burgers, die een kijkje kwamen nemen terwijl wij ons aan het ingraven waren. De drie parachutistenbataljons van Ist Parachute Brigade vertrokken richting Arnhem en wij bleven achter om op de komst van de tweede lift van de volgende dag te wachten. Bij ons waren gelukkig slechts twee doden en zeven gewonden gevallen. Dezelfde nacht deed ik dienst als officier van de wacht op Bn HQ. Tot zover ging alles goed, dat dachten wij tenminste.
We merkten voor het eerst dat allesniet zo liep zoals het moest toen we, om ongeveer tien uur de volgende morgen, te horen kregen dat we vlug naar Arnhem moesten om de parachutistenbataljons te assisteren. Onze tweede lift en 4th Parachute Brigade waren vanwege het slechte weer in Engeland nog niet aangekomen.
Dus vertrokken we – twee infanterie- compagnieën, zes mortieren en vier middelzware mitrailleurs sterk – zo snel als we konden, maar erg vlug ging dat niet. Ik liep naast mijn jeep. Tot onze grote verrassing werden we dicht bij hotel Wolfheze onder vuur genomen door Messerschmitts. Aanvankelijk dachten we dat het Britse vliegtuigen waren om onze opmars te ondersteunen, maar die waren er niet. We passeerden een kruising en daar lag, naast zijn stafauto, een Duitse generaal. Wij werden al snel, net als de parachutisten vóór ons, opgehouden door Nederlandse burgers die ons verwelkomden, en ook door hardnekkige Duitse sluipschutters. Plet leek allemaal nogal onwerkelijk tot we dode parachutisten en Duitsers op de weg en in tuinen zagen liggen. We bleven langs de weg lopen, maar vaak moesten we ons door tuinen verplaatsen die bijna allemaal een 2 meter hoog hekwerk als afscheiding leken te hebben.
We vorderden maar met moeite en ik was helemaal niet tevreden over de verbindingen. Onze apparaten deden het niet goed tussen de bebouwing. Onderweg lagen we constant onder vuur van sluipschutters, en toen we dicht bij Mariëndaal kwamen, werden we vanuit het noorden onophoudelijk beschoten. Terwijl D Company een aanval inzette, moesten wij een omweg maken.
We gingen onder een spoorwegviaduct” door en bereikten de buitenwijken van Arnhem. Tegen die tijd schemerde het en achterhaalden we de restanten van Ist Parachute Battalion. Enkele soldaten van 3rd Parachute Battalion bevonden zich ook in deze omgeving. Voor zover ik me kan herinneren, had niemand van ons radiocontact met het brigade- of divisie- hoofdkwartier.
De commandanten2* waren het er over eens dat we zo gauw als onze tweede lift zich bij ons had gevoegd, langs de hoofdweg (Utrechtseweg) zouden oprukken. Wat nog over was van de twee parachutistenbataljons zou doorstoten via de lager gelegen weg langs de oever van de rivier.
Helaas hadden wij geen contact met onze tweede groep waarvan we dachten dat ze zich ergens op de weg achter ons bevond. Onze radio’s waren door de gebouwen te zeer afgeschermd en mijn seiners konden geen verbinding tot stand brengen. Ik moest er echter voor zorgen dat we in contact kwamen met de tweede groep, en daarom ging ik met Herbert terug om ze te zoeken. Vanaf de overkant van de rivier kwam de weg onder vuur te liggen van licht Bofors luchtafweergeschut, maar het was donker en we hadden geluk.
Dicht bij het spoorwegviaduct” stootte ik op A Company die de tweede lift leidde. Het was na middernacht en ik gaf het verkeerde antwoord op de vraag naar het wachtwoord – dit veranderde na 12 uur ’s nachts. Ik herinnerde me het juiste antwoord inderdaad heel vlug!(3)
Ik sprak met kapitein J. McCooke, de plaatsvervangende commandant van A Company, die me vertelde dat de tweede groep op moeilijkheden was gestoten bij hetzelfde hoog gelegen terrein bij Mariëndaal. C Company had moeten aanvallen, net als D Company eerder had gedaan. Nu lagen ze een stuk achter. Ze werden gevolgd door llth Parachute Battalion van 4th Parachute Brigade, dat dezelfde middag was geland.
Ik ging terug naar Bn HQ. Het duurde even voordat het bataljon verzameld was, zelfs zonder C Company. Wij hadden diverse commandobesprekingen en een ervan was in een winkel aan de hoofdweg – enkele van de ruiten waren nog heel – maar de laatste bijeenkomst voor de aanval vond in een kelder plaats, dacht ik. De aanval zou om 04.30 uur (H-hour) beginnen. Het was nogal donker, op de gloed van brandende huizen en steekvlammen van wapens na, toen we,
met D Company voorop, via beide zijden van de hoofdweg (Utrechtseweg) oprukten. B Company en het Tactical Bn HQ volgden, daarna kwamen de mortieren en A Company. C Company was nog steeds een eind achterop.
Heel wat vuur begon in onze richting te komen en al gauw werd de commandant van D Company in zijn maag getroffen. Zijn plaatsvervanger sneuvelde en twee pelotonscommandanten raakten gewond. B Company rukte op en na ongeveer een uur was het bataljon een groot burgerziekenhuis, St. Elisabeths Gasthuis, gepasseerd, en bereikte een groot gebouw dat men het klooster noemde (eigenlijk was het het museum van de stad).
Tegen deze tijd had ik niet veel interesse meer voor de gebeurtenissen omdat ik geraakt was door het vuur van een Duitse patrouille, die uit de richting van de rivieroever kwam. Wij vroegen elkaars identiteit en begonnen te schieten. Gelukkig stond ik voorover gebogen in de Sten-schiethouding toen een kogel mijn linkerschouder binnendrong en via mijn rug er weer uitkwam. De vele oefenuren leverden profijt op omdat ik automatisch op de hurken was gaan zitten toen ik de Duitsers hoorde. Als ik rechtop had gestaan, zou ik in mijn borst geraakt zijn. Ik viel van een hellinkje af en ik kon me niet bewegen; de kogel was rakelings langs mijn wervelkolom gegaan. Dit gebeurde op de Utrechtseweg ongeveer halverwege het ziekenhuis en het museum, aan de zuidzijde van de weg, waarschijnlijk om ongeveer 05.00 uur.
Enkele struiken gaven mij wat steun, en behalve ander ongemak drukte een zelfvernietigingsbuis tegen mijn kin. Deze buis bevatte voor een week de codes, frequenties en wachtwoorden, geschreven op brandbaar rijstpapier; ze konden verbrand worden door aan een hendel te trekken. Ik was bang dat ik gevangen genomen zou worden en besloot de papieren te vernietigen. Andere exemplaren waren in het bezit van de adjudant en de inlichtingenofficier. De buis zat verborgen in mijn smock en het duurde even voordat ik aan de hendel kon trekken daar ik geen kracht meer in mijn armen had.
Zo bleef ik een hele tijd liggen, althans zo leek het, tot enkele goede kerels van een van de volgende com-pagnieën me aantroffen en naar het St. Elisabeths zie-kenhuis, dat in onze handen was, brachten. Ik herinner me dat ik Nederlandse burgers zag die tijdens onze inleidende luchtaanval gewond waren geraakt. Fei wijl andere slachtoffers en ik naast hun in een gang lagen, groetten ze ons met het V-teken.
Een team van een van onze veldhospitalen was al volop bezig, en meteen nadat ik binnen was gebracht, werd ik geopereerd en in een hoek van een kleine zaal aan de voorkant van het ziekenhuis gelegd. Bij mij op de zaal lagen ongeveer tien gewonden. In het bed naast mij lag een jonge parachutist die stierf terwijl hij mijn hand vasthield. Op zijn plaats kwam een veldprediker te liggen die ook overleed.4’ De Nederlandse verpleegsters leverden geweldig werk en moeten dat gedaan hebben tot ze doodop waren.
In de eerste paar dagen werd er rond het ziekenhuis veel geschoten.Iemand die dicht bij een raam lag, zei dat vlak naast de ingang een 88 mm kanon stond, dat de Utrechtseweg afschoot. Nadat het schieten wegstierf kwam een Duitse officier de zaal binnen en vertelde dat we nu gevangenen waren. Maar aangezien we geen idee hadden van wat er ten zuiden van Arnhem aan de hand was, waren we vol vertrouwen dat we in de komende dagen door 30 Corps zouden worden ontzet.
Ik bleef tot de 25ste in het ziekenhuis, toen we per ambulance naar Apeldoorn zouden worden gebracht, 30 kilometer noordelijker. Duitse troepen waren in de straten dicht bij het ziekenhuis en terwijl de ambulance ingeladen werd, doken Typhoons naar beneden op zoek naar doelwit. Nadat ik in een hoog gelegen bed was gelegd, kwam dichtbij een raketsalvo neer waardoor de hospitaalsoldaten haastig dekking zochten. Het wachten op het volgende salvo was erg onplezierig, maar er gebeurde niets en dus vertrokken we. In Apeldoorn was de Willem III-kazerne in gebruik als verzamelpunt voor gewonden. Sommigen lagen in rijen naast elkaar op de grond, anderen in stapelbedden, en allen wachtten nog steeds op 30 Corps. Al mijn kleren waren afgenomen in het St. Elisabeths Gasthuis en ik had slechts een ziekenhuishemd aan, dat van achteren open was. Tijdens de reis had ik een deken, maar die hoorde bij de ambulance, en ze werd bij aankomst weer afgepakt. Een van onze soldaten vond een nieuwe deken voor me en weer een ander gaf me een tapijtje.
Ik werd niet verder behandeld. Het schaarse aantal dokters had het erg druk met het verzorgen van de gewonden die er erg slecht aan toe waren, vooral degenen die enkele dagen buiten op het slagveld hadden gelegen voordat ze werden gevonden.
Na een paar dagen werden de minder ernstig gewonden per trein naar Duitsland vervoerd. Het station van Apeldoorn en treinen werden herhaaldelijk door onze vliegtuigen bestookt, en we hoopten dat een vertraging nog steeds een redding kon betekenen. Ook waren we bang dat we in een trein beschoten zouden worden. Na ongeveer tien dagen hadden zelfs de grootste optimisten de hoop opgegeven dat 30 Corps nog zou komen. De gewonden die per brancard moesten worden getransporteerd, werden in een prachtige ambulancetrein geladen en voor propaganda-doelein- den gefotografeerd.
Een Duitse generaal die de wagons bezocht, feliciteerde ons vanwege het feit dat we goed hadden gevochten, en vervolgens vertrokken we richting Duitsland. Een Duitse verpleegster die bij ons hoorde, deed wat ze kon voor ons. Ze had niet veel medische benodigdheden, slechts zwachtels en gaas die gemaakt leken te zijn van bruin crêpepapier en karton.
We kwamen terecht in Fallingbostel (Stalag XI/B), een enorm huttenkamp met allerlei nationaliteiten. Onze trein stopte naast vrachtwagens met Polen, afkomstig van de recente opstand in Warschau. Het enige dat we van hen zagen waren handen, achter de met prikkeldraad versperde raampjes.
Nadat we op het met stro bedekte perron waren afge-laden, werden we letterlijk met paard en wagen naar het kamp gezeuld. We werden ondergebracht in een smerige barak, waar het krioelde van het ongedierte. Er was geen medisch personeel en de stank van wonden was verschrikkelijk. Ik droeg nog steeds mijn zie-kenhuishemd en ook de deken had ik bij me. Ik schuifelde in een paar oude Rodekruis-dozen naar de over-stromende latrines.
Na ongeveer een week was ik een beetje bijgekomen en weer mobiel. Ik kreeg een oud bruin uniform met in grote letters op de rug KG geverfd.
Ik kreeg ook een paar kapotte kistjes met houten latjes over de versleten zolen. Daarna werd ik op de trein gezet samen met andere officieren, waaronder vijf van mijn bataljon (kapitein R.S. Foot MC en de luitenants R.H. Schwartz, G.C. Wood ward, C.J. McDonnell en de Canadees A. Godfrey), plus twee bewakers. We reisden in een burgertrein, en ik gaf mijn deken aan de vrouw van een Duitse soldaat die in een coupé verderop zat. Haar man lag, bibberend van de malaria, op de vloer.

Een groep krijgsgevangenen kookt aardappels boven een vuurtje, tijdens de mars uit het kamp, april 1945. Geheel links luitenant Cartwright. (uit lllustrated, 12 mei 1945; collectie auteur)

Onze bestemming was Oflag IXA/Z te Rotenburg an der Fulda, ten zuiden van Kassei, dat in het verleden een meisjesschool was.(5)
Vele officieren in dit kamp waren van 51st Highland Division, die in 1940 in St. Valery gevangen waren genomen. Anderen, waaronder enkele Australiërs en Nieuwzeelanders, kwamen van de Westelijke Woestijn of Kreta. Na onze aankomst telde het kamp ongeveer 400 mensen.
Ik verbleef in de ziekenboeg (Krankenrevier), een houten gebouw, tot na de kerst. Er lagen niet veel patiënten en ik kan me er slechts één herinneren: een officier van de Long Range Desert Group, gevangen genomen in Libië. Hij was ontsnapt uit het kamp en was afgeranseld door degenen die hem gepakt hadden (niet onze bewakers).
Medisch gesproken hadden wij het goed omdat er een Duitse dokter aanwezig was, en onder de gevangenen waren ook leden van een Nieuwzeelands tandheel-kundig team. Gevallen die een meer specialistische behandeling nodig hadden, moesten naar Hersfeld, een ziekenhuiskamp dat wat verderop lag.
Ik werd met een nieuw Brits veld tenue uitgerust, compleet met Airborne emblemen en zelfs het kleine zweefvliegtuigspeldje, maar zonder de officiersstre- pen (die ik er zelf op borduurde).
Toen ik naar het hoofdgebouw verhuisde, kwam ik in een kamer terecht met houten stapelbedden voor ongeveer 8-10 officieren, een paar stoelen en een tafel. De bedden hadden korte houten planken onder een met stro gevulde matras. Een van de planken was gewoonlijk in gebruik als een schap dat met touw was opgehangen. De overige verdwenen geleidelijk aan en werden in kleine, uit melkblikjes gemaakte, fornuisjes opgestookt. Deze “rookvrije kachels” waren in gebruik om drinkwater te verhitten en werden met houtafval gestookt. Onder mijn matras lagen zes erg schamele planken die in de loop van de tijd hoe langer hoe dunner werden.
De dagelijks routine bestond uit een morgen- en avondappèl, en vervolgens brachten we onze tijd lezend door (er was een uitstekende bibliotheek). We bestudeerden, onder leiding van medegevangenen, diverse onderwerpen. We deden oefeningen op het kampterrein, maar het meest van al keken wij uit naar de volgende maaltijd. Er was een goed georganiseerde keuken, bemand door oppassers die van de Duitse rantsoenen eten kookten. De hoofdmaaltijd bestond uit dunne soep met onherkenbare stukjes vis of vlees, en aardappels, koolraap en kool. Twee stukjes zwart brood werden, onder het kritische oog van de ontvanger, zorgvuldig gesneden.De Duitse surrogaat-koffie, -jam, -honing en -kaas werd met echte produkten uit de Rodekruis-pakketten aangevuld. Daar zaten ook chocolade, gecondenseerde gesuikerde melk, ingeblikt vlees (Spam = boterhamworst) en, natuurlijk, sigaretten in. Daar ik niet rook, kon ik die tegen andere artikelen inruilen. Jammer genoeg kregen wij in de loop van de tijd steeds minder pakketten.
We hadden in het geheim een radio en het BBC- nieuws werd mondeling, onder het slenteren over het kampterrein, doorgegeven. Dit was een aanvulling op de eindeloze, bombastische nieuwsberichten van het Führer-hoofdkwartier. Deze berichten werden vertaald door degenen die Duits konden spreken.
We hadden een activiteitencommissie die het erg druk had met shows in elkaar te zetten. Deze varieerden van komische toneelstukjes opgevoerd door de oppassers, tot “A Midsummer Night’s Dream” compleet met kostuums, gehuurd van een Duits bedrijf uit Frankfurt. We zagen ook een film van Fred Astaire/ Rita Hayworth, “You Were Never Lovelier” genaamd. Ik neem aan dat deze van het Rode Kruis kwam waarvan Zwitserse en Zweedse vertegenwoordigers het kamp bezochten.
Ondanks het feit dat de meeste gevangenen in het kamp al lang vast zaten, was het moreel erg hoog, en klaarblijkelijk hadden ze het voor elkaar gekregen dat de houding van het Duitse personeel tegenover hun erg correct bleef. Generaal-majoor Victor Fortune, commandant van 51st Highland Division, verbleef oorspronkelijk in het kamp, en hij zorgde voor het in- stand-houden van de militaire regels. Hij stond erop dat iedereen met het juiste respect behandeld werd,
en dat is van grote invloed geweest op het creëren van deze sfeer. Luitenant-kolonel Clay van het Royal West Kent Regiment was nu de hoogste Britse officier. De meeste Duitsers waren niet onvriendelijk; de enige vervelende, bij reputatie, was de veiligheidsofficier. We noemden de bewakers “Goons”, naar een komische serie van de BBC. Het verschil in omstandigheden tussen Stalag XIB en Oflag IXA/Z was aanmerkelijk.
We lagen op de opmarsroute van de Amerikaanse pantsereenheden. Op 25 maart 1945 moesten we uit het kamp weg om te voorkomen dat we bevrijd zouden worden. Wij marcheerden 15 dagen lang en hielden de binnenwegen aan; toch moesten we vaak rennen om dekking te zoeken. Met behulp van gescheurde witte lakens maakten we de letters “POW” (Prisoners Of War – krijgsgevangenen) om te voorkomen dat we beschoten zouden worden door Amerikaanse Thunderbolts die een gelegenheidsdoel zochten. Toen we Nordhausen passeerden, zagen we enkele concentratiekamp-arbeiders in hun gestreepte kleren, maar we hadden toen geen enkel idee van de verschrikkingen van die plaats. Ook werden we ingehaald door een lange kolonne Russische gevangenen die voortgedreven werden door hun bewakers. Terwijl ze ons onder druk zetten om door te lopen, spraken onze bewakers ons nog steeds aan met “Meine Herrn”. Een van de Nieuwzeelanders had een camera bij zich, en nam gedurende onze mars stiekem foto’s. Later verkocht hij die aan een tijdschrift (“Illustrated” van 12 mei 1945). Ik ben op een van de foto’s te zien terwijl ik op mijn aandeel van wat afge-troggelde aardappels wacht.
Terwijl we Eisleben bij Halle naderden, haalden de tanks van de Amerikanen ons in, en na een paar dagen werden we in vrachtvliegtuigen (Dakotas die naar gemorste benzine stonken) naar Brussel gevlogen. Van Brussel uit vlogen we terug naar het Verenigd Koninkrijk.

Noten
1. Het spoorwegviaduct ligt aan de Benedendorpsweg/ Klingelbeekseweg.
2. Een bespreking waarbij waarschijnlijk de luitenants-kolonel D.T. Dobie (1 Para Bn), en W.D.H. McCardie (2 South Staffords) aanwezig waren. (Redaktie)
3. Wachtwoorden: Vraag Antwoord
17 september Red Beret
18 september Uncle Sam
19 september Carrier Pigeon
4. Kapitein B.J. Benson. (Redaktie)
5. Oflag IX A/Z: Krijgsgevangenkamp voor officieren/ Het kamp was ondergebracht in een school voor onderwijzeressen (Lehrerinnen-Seminar), “Jacob-Grimm-Schule” genaamd. Oflag IX A/Z viel onder het hoofdkamp Spangenberg (Oflag IX A/H). De kampcommandant had zijn hoofdkwartier in Kasteel Rotenburg, waar de leiding van de kampbewakers ook huisde (Landesschützenbataillon 631). Het schoolhoofd, dat ook onder de wapenen was geroepen, Majoor Dr. H. Bormann, werd in de zomer van 1944 kampcommandant. Het kamp bestond uit de schoolgebouwen, het omliggende terrein en 3 houten gebouwen, behalve de woongedeelten.

Download ministory

MINISTORY
MIJNENVELDEN IN EN OM OOSTERBEEK
door C. van Roekel

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 52 / November 1993
Nadat het restant van de 1st British Airborne Division in de nacht van 25 op 26 september 1944 over de Rijn was teruggetrokken, was het gebied rond Arnhem weer in Duitse handen. Alle burgers van Arnhem en andere dorpen langs de zuidelijke Veluwezoom kregen het bevel hun huis te verlaten en te vertrekken naar elders.
In de daarop volgende maanden werd het hoog gelegen heuvelgebied direct ten noorden van de Rijn door de Duitsers omgevormd tot een bijna onneembare fortificatie. Tientallen kilometers loopgraven, geschutsopstellingen, mitrailleurposten, barricaden en mijnenvelden moesten een eventuele nieuwe Geallieerde aanval vanuit het zuiden over de Rijn stoppen.
Uiteindelijk bleek al dit werk voor niets. Toen de Britse en Canadese troepen in april 1945 hun aanval op het gebied rond Arnhem openden, deden zij dat vanuit het oosten, en trokken zo om de verdedigingslinie langs de zuidelijke Veluwe heen.
Op 5 mei 1945 maakte de capitulatie een einde aan alle gevechtshandelingen en aan vijfjaar Duitse bezetting. De bevolking keerde in de loop van de daaropvolgende maanden terug naar de Veluwezoom, die ze gehavend en leeggeroofd aantrof. Overal lagen patronen, granaten, mijnen en andere explosieven en al spoedig vielen de eerste burgerslachtoffers als gevolg van dit verraderlijke, explosieve oorlogstuig.
Toen ik de beschikbare gegevens over de mijnenvelden rond Oosterbeek bestudeerde en ordende om er een ministory over samen te stellen, bekroop mij een gevoel van spijt. Spijt omdat deze gegevens als ze destijds in 1945 in bredere kring bekend waren gemaakt misschien wel mensenlevens hadden kunnen redden. Wij, Oosterbekers, wisten in die tijd alleen dat overal mijnen konden liggen. Slechts op sommige plaatsen stonden bordjes ‘Mijnengevaar’.
Als wij als jongens ons verplaatsten over een terrein dat ons gevaarlijk leek, dan waren er enkele spelregels waaraan we ons, misschien wel intuïtief, hielden, zoals: in de loopgraven was het veilig, maar ervóór niet; nooit lopen door hoog gras; niet aan draden trekken of pennen uit voorwerpen trekken; altijd lopen waar je goed kon zien waar je je voeten neerzette; buiten de paden alleen van boomstam op boomstam lopen; kijk uit bij mooie dingen, want je weet nooit wat er aan vast zit!
Toch gebeurden er ondanks alle voorzichtigheid ongelukken. Soms omdat men per ongeluk op een mijn stapte, vaker omdat men door nieuwsgierigheid of bravour gedreven, de voorzichtigheid uit het oog verloor.

Ik herinner mij nog een van onze tochten naar de Rijn, waarbij wij gebruik maakten van de spoorrails om voetje voor voetje de vernielde spoorbrug te naderen om vandaar naar de zandstrandjes langs de Rijn af te dalen. Vlakbij de steenoven aan de Polderweg was een Focke Wulf jachtvliegtuig neergestort. Toen ik 48 jaar later het mijnenveldkaartje dat in deze ministory is afgedrukt onder ogen kreeg, sloeg de schrik mij om het hart. We waren tijdens onze tocht terecht gekomen juist aan de rand van mijnenveld ‘C14’. Ongeveer 280 mijnen maakten daar hun lugubere opwachting! Nu begrijp ik pas waarom niemand het lijk van de Duitse vlieger uit de cockpit van het vliegtuigwrak had gehaald!
Als kleine man moest ik brood en koffie brengen naar vader die zich met zijn mensen bezig hield met het ‘rooien van stellingen’ bij de Oude Kerk. Vlak bij huis stapte ik in de loopgraaf en liep feilloos door het laby-rint naar het Benedendorp.
De gevaren hadden bij ons een soort dierlijk instinct ontwikkeld. Ook de tragische ongevallen veroorzaakten geen trauma; wij leefden zo dicht bij de dood dat je hem bij iedere tocht als het ware als metgezel bij je voelde.

Voorbeeld van een mijnenveld- formulier

Bij de aanleg van ieder mijnenveld noteerden de Duitsers de gegevens daarvan op een speciaal formulier, waarop ook de lokatie stond aangegeven. In deze ministory is een voorbeeld van zo’n formulier opge-nomen. Het betreft het mijnenveld bij de oude steen-fabriek in de uiterwaarden westelijk van de spoorbrug in Oosterbeek (mijnenveld ‘C14′).
Het veld is op de verkleinde afdruk van de stafkaart ruwweg aangegeven. Rechts op het formulier staan vermeld het aantal en de soort gelegde mijnen, en welke ontstekers gebruikt werden. Tevens of de mijnen begraven waren of dat een andere techniek gebruikt werd. Ook staat hier het legpatroon aangegeven. In dit geval is dat willekeurig, d.w.z. dat geen vaste onderlinge afstanden waren uitgemeten. Aan eigen (Duitse) zijde was op kniehoogte een draad gespannen.
Het gedetailleerde schetsje rechtsonder geeft de exacte plaats aan van het mijnenveld. Uitgegaan werd van het Hoofdbakenpunt FP. Dit moet een duidelijk (markant) punt in het terrein zijn. Van hieruit werden twee kompasrichtingen bepaald en hierlangs werden de punten PI en P2 uitgemeten. De diepte van het veld werd bepaald door de afstand PI-Mi. Een en ander staat links onder. In het midden staan de data van aanleg, de nameting en de controle. Nadat de nameting had plaatsgevonden, werden de mijnen scherpgesteld en verborgen. Dat vond plaats op 4 november 1944 en werd verricht door leden van de 2e compagnie van het 752e Pionierbataljon. Op 6 november 1944 tekende Obergefreiter Schelling dit kaartje en werd de controle uitgevoerd door een officier waarvan de handtekening onleesbaar en dus de naam onbekend is.
Een interessante aantekening treft u aan op het onderste deel van het formulier. Hier is na de bevrijding op gebrekkige wijze een verslag getypt van de resultaten van de opruimingswerkzaamheden. Deze werden verricht door Duitse krijgsgevangenen van dele compagnie van het 346e Pionierbataljon, onder leiding van de Royal Engineers.

De tekst van dit slecht leesbare rapport luidt:’Vom 3. 7. – 7. 7.45 wurden 152 R – Minen und 60 Schü- Minen 42 geraumt. Die restlichen 27 R – Minen und 39 Schü – Minen 42 sind wahrscheinlich durch Artl. Beschuss, oder durch die Sprengung des Schornsteines detoniert. Das Minenfeld wurde mehrmals abgesucht und lag im Überschwemmungsgebiet’. Toegevoegd werd: ‘Bei der nachsuchung am 17.7.45 wurden noch 2 Schü – Mi. 42 gefunden’. De Nederlandse vertaling van het bovenstaande luidt ‘Van 3 t/m 7 juli 1945 werden 152 R-mijnen en 60 Schü-mijnen 42 geruimd. De resterende 27 R-mijnen en 39 Schü-mijnen zijn waarschijnlijk door artillerie- beschietingen (door de Geallieerden vanuit de Betuwe =C.v.R.=) of door het opblazen van de schoorsteen (van de steenfabriek =C.v.R.=) ontploft. Het mijnenveld werd diverse keren afgezocht en lag in het overstromingsgebied. Bij het nazoeken op 17 juli 1945 werden nog 2 Schü-mijnen 42 gevonden’.
Overzicht van de meest gebruik te mijnen
1. Tellermine Model ’42. Deze veelal bij versperringen gebruikte Duitse anti-tankmijn heeft een doorsnede van 30 cm en is voorzien van een drukontsteker die bij een belasting van 235 kg wordt geactiveerd. Het gewicht bedraag ruim 8 kg, waarvan bijna 5,5 kg trotyl.
2. Riegelmine Model ’43. De lengte van deze doosvormige anti-tank-mijn bedraagt 80 cm. Het gewicht is 9,5 kg en de lading bedraagt 4 kg amatol. De belasting voor de drukontstekers is tussen 200 en 400 kg. Vaak werd deze mijn, voorzien van een trekontsteker, gebruikt in en bij barricaden. Bij het verwijderen van de obstakels kwamen deze zware explosieven tot ontploffing. Het zijn vooral deze mijnen geweest die noodlottig werden voor nieuwsgierigen die dachten een kistje gevonden te hebben, en die door het wegnemen van de als veiligheidspennen fungerende splitpennen, de twee bovenste drukontstekers activeerden.

3. Schützenmine Model ’42. Ook Schü-mine genoemd. Deze personeelsmijn van ca. 0,5 kg was van hout, en geladen met 200 gram trotyl. De lengte was 12 cm. Deze tot opp- pakken uitnodigende doosmijn was slecht op te sporen door een mijndetector, en als gevolg van hoog water in de uiterwaarden stoorde zij zich niet aan het oorspronkelijke legschema, maar dreef weg en kwam op de vreemdste plaatsen letterlijk weer boven water. Hierdoor werden de kaarten van de mijnenvelden in het overstromingsgebied van de Rijn zeer onbetrouwbaar, en werden de mijnen na de oorlog lang niet allemaal teruggevonden (zie overzicht).
4. Britse anti-tankmijn MkV Deze mijn werd geactiveerd door de druk van een voertuig op de ‘Spinnekop’. Ze weegt ongeveer 3,5 kg, waarvan 2 kg trotyl.
5. Britse No. 75 Hawkinsmijn Mk 1 Deze op een fietstasje lijkende mijn wordt geactiveerd door druk op de deksel, en is geschikt voor de bestrijding van gepantserde voertuigen. Vaak trokken de Airbornes enige aan een draad bevestigde Hawkinsmijnen op het laatste ogenblik voor een Duitse tank. Het gewicht bedraagt bijna 1,5 kg, waarvan 700 gram springstof.
Behalve de geregistreerde mijnen lagen van bovenge-noemde soorten aanzienlijke aantallen in groepjes van twee a drie exemplaren bij de verschillende wegver-sperringen in het dorp. Ook werden sporadisch andere mijnensoorten aangetroffen, waaronder de beruchte Duitse S-mijn. Dit was een anti-personeelsmijn die zeer gevoelig werd na roestinwerking, en die met verschillende soorten ontstekers kon worden uitgerust.
De meeste mijnen in Oosterbeek en de Betuwe werden na 5 mei 1945 niet gedemonteerd, maar, vooral als het anti-tankmijnen betrof, door krijgsgevangen

1945. Verzamelplaats van oorlogstuig voor het huidige res-taurant Klein Hartenstein aan de Utrechtseweg in Oosterbeek. Iedereen die explosieven in huis of tuin had aangetroffen, bracht dit veelal naar verzamelpunten. Zichtbaar is een bonte collectie Engelse munitie, waaronder Hawkinsmijnen in de kist links onder het bord met de doodskop en de tekst ‘GEVAARLIJK’, en op de kist daarboven. Gedurende het voorjaar en de zomer van ’45 bleven dergelijke depots midden tussen de bevolking gehandhaafd, (collectie Gemeentearchief Renkum)

 

 

Het ‘Minenplan’ (formulier van een mijnenveld) waarover in deze ministory wordt verteld. (collectie Sectie Militaire Geschiedenis van de Koninklijke Landmacht)

Duitse pioniers (genisten) onder toezicht van de Royal Éngineers naar verzamelpunten gebracht, alwaar zij collectief tot ontploffing werden gebracht.
Voor degenen onder u die mochten denken dat de Duitse krijgsgevangenen hun opruimwerk met de ‘Franse Slag’ hebben gedaan, moet worden vermeld dat de krijgsgevangenen nadat een veld door hun commandant ‘schoon’ was verklaard in linie over het terrein werden gestuurd. Deze maatregel waarborgde afdoende dat geen nonchalant werk werd verricht, maar is helaas in enkele gevallen niet afdoende geweest, want nog veel explosief oorlogstuig bleek op het voormalig slagveld te zijn achtergebleven.

Op deze overzichtskaart (ca. 1939; collectie Gemeente-archief Renkum) zijn door de auteur van deze ministory de mijnenvelden in en om Oosterbeek aangegeven. Van de meeste velden en versperringen beslaat een formulier. De Geallieerde mijnenvelden zijn met G aangeduid. Van de niet genummerde velden zijn geen details bekend; van de overige zijn ze opgenomen in de overzichtslijst. ™

Download ministory

MINISTORY
DE ENIGE VROUWELIJKE KRIJGSGEVANGENE UIT DE SLAG OM ARNHEM
door W.H. Tiemens

Bijlage bij Nieuwsbrief No, 51 / augustus 1993
Inleiding
Op zondag 17 september 1944 maakten de Britse luchtlandingstroepen die in de omgeving van Wolf- heze landden, al vrij snel enkele krijgsgevangenen. Eigenlijk niets bijzonders, ware het niet dat een van die krijgsgevangenen een jonge Duitse vrouw was. Een meisje in dienst van de verbindingsdienst van de Luftwaffe, een zogenaamde ‘Luftnachrichtenhelferin’. Ze had zich in gezelschap van een Duitse soldaat opgehouden bij het landingsterrein en ze zou de geschiedenis ingaan als de enige vrouwelijke krijgsge-vangene uit de Slag om Arnhem.
Mr. G.W. Roberts, ex-soldaat van het 7th Battalion, The King’s Own Scottish Borderers (KOSB), herinnert zich nog goed dat het meisje in de bossen bij Wolfheze gevangen genomen werd. Hij zag dat ze door een makker van hem, een zekere Kelly, werd afgevoerd naar de commandopost. Sergeant Walker van de Army Film and Photographic Unit filmde het opbrengen van het meisje in Wolfheze. Deze snelle en onverwachte ‘verovering’ zal in de Britse gelederen ongetwijfeld voor de nodige hilariteit hebben gezorgd.

Het verhaal van Staff Sergeant Joseph (‘Joe’) W. Price
Staff Sergeant Joseph W. Price was ingedeeld bij het ‘E’ Squadron van 13 Flight van het Glider Pilot Regiment. Op zondag 17 september 1944 bestuurde hij het zweef-vliegtuig dat als vierde zou landen op het landingsterrein ‘Z’ bij Wolfheze. Nadat hij het zweefvliegtuig aan

Fotografische afdruk van een filmbeeldje uit september 1944. Britse militairen brengen enkele Duitse krijgsgevangenen, waaronder de Luftnachrichtenhelferin, naar een verzamelpunt in Wolfheze. (Stills-collectie R.Voskuil)

de grond had gezet en geholpen had bij het lossen,begaf Price zich naar het verzamelpunt, dat in de zuidelijke hoek van het bos rond de psychiatrische inrichting te Wolfheze lag. Nadat hij zich aldaar bij het hoofdkwartier van de Britse luchtlandingsdivisie had gemeld, werd hij op verkenning gestuurd richting Wolfhezerweg. Op de terugweg nam hij een vrouwelijke krijgsgevangene over van een paar soldaten. Hij begeleidde haar naar het hoofdkwartier waar hij haar overdroeg aan de Militaire Politie. Joe schat dat het omstreeks 15.30 uur geweest zal zijn. Vervolgens voegde hij zich weer bij zijn eenheid, die opdracht had gekregen zich aan de westzijde van het landingsterrein in te graven ter versterking van de verdedigingslinie die het Ist Battalion van het Border Regiment had gevormd.
Hij bleef er tot het ochtendgloren van de 18e september. Toen verplaatsten ze zich in de richting van het punt waar de Utrechtseweg en de Jagerslaan ter hoogte van Doorwerth samen komen. Terwijl ze zich langs de Utrechtseweg aan het ingraven waren, kregen Price en Sergeant Len Affolter opdracht verslag uit te brengen aan Lt.Col. lan Murray, de commandant van Ist Wing van het Glider Pilot Regiment. Die bevond zich langs dezelfde weg, maar verder in de richting van Arnhem, bij de kruising met de Kerklaan.

Irene Reimann, door AFPU-Sergeant Smith gefotografeerd bij het gebouwtje op het sportpark Hartenstein, waarin zij door de Britten gevangen werd gehouden. (Foto: Imperial War Museum, Londen)

Na zich van hun taak te hebben gekweten, kregen bei-den opdracht zich bij een groepje M.P.’s te voegen dat onder bevel stond van een Canadese kapitein. Dit groepje, waaronder zich ook een Nederlandse mari- ne-officier bevond, moest in Arnhem collaborateurs en agenten van de Gestapo arresteren. De lijst met namen en adressen die ze daartoe bij zich hadden, bedroeg zo’n drie kantjes!
Toen het echter duidelijk werd dat ze Arnhem niet meer zouden bereiken, werd het plan voor de arrestaties opgegeven. Affolter en Price werden daarop aangewezen om een aantal gewonde Duitse krijgsgevangenen naar een verbandpost in Wolfheze te brengen. Terug bij het hoofdkwartier van de divisie, vertrokken ze met de laatste groep richting Arnhem. Ze voerden ongeveer 40 krijgsgevangenen met zich mee, onder wie het meisje van de Luftwaffe. Ze arriveerden bij de schoolgebouwen van de J.P.FIeije Stichting bij de Wolterbeekweg aan de westzijde van Oosterbeek. De krijgsgevangenen werden in schoollokalen ondergebracht. Het meisje kreeg een eigen lokaal.
Vroeg in de ochtend van de volgende dag – de 19e sep-tember – werd besloten alle krijgsgevangenen samen te brengen op de tennisbanen van het sportpark achter Hotel Hartenstein, dat sinds de vorige avond onderdak bood aan het hoofdkwartier van de divisie. Price schat het aantal krijgsgevangenen op ongeveer 175, waaronder veel Waffen SS’ers. Bovendien zaten er nog een stuk of tien burgers vast die verdacht werden van collaboratie. De Duitse militairen verbleven binnen het hek rond de tennisbanen, de Nederlandse gevangenen en het Duitse meisje werden ondergebracht in een houten gebouwtje van twee bij vier meter.
Die ochtend was zonnig en warm en de krijgsgevangenen genoten van het zonnetje. Degenen die in het gebouwtje zaten, mochten ook even naar buiten. Bij deze gelegenheid kwamen de Army Film and Photo- graphic Unit sergeanten Smith en Lewis een kijkje nemen bij de bijzondere vangst onder de krijgsgevangenen en werd het Duitse meisje gefotografeerd en gefilmd. De filmbeelden laten zien hoe Staff Sergeant Joe Price de Luftnachrichtenhelferin, staande voor het gebouwtje, hoffelijk een vuurtje aanbiedt. Deze filmbeelden hebben later een zekere bekendheid gekregen, ofschoon in het begin niemand wist wie het meisje en de Staff Sergeant waren. Nadat cameraman Lewis het Duitse meisje had gefilmd, noteerde hij op zijn ‘Dope Sheet’: ‘German Luftwaffe ‘Waaf’ says we are not so bad as she once believed’.
Onder de ‘nieuws’-gierigen die naar het meisje kwamen kijken, bevond zich ook de bekende oorlogscor-respondent Alan Wood. Mede door zijn toedoen werd het nieuws van het krijgsgevangen meisje uiterst snel wereldkundig. Onder de titel ‘De helden van Arnhem’ verscheen zijn verslag van de Slag om Arnhem o.a. in ‘De Vliegende Hollander’ van 26 september 1944. Deze periodiek werd regelmatig door de geallieerde luchtmacht boven het bezette Nederland uitgeworpen. Uit het nummer van 26 september de volgende passage: … Bij het hotel zijn tennisbanen, het net nog gespannen voor een spelletje dat iemand op zondag wilde spelen. Die gebruiken we als kooi voor onze tweehonderd Duitse gevangenen. Hebben zelfs een meisje van de Luftwaffe, half brutaal, half in tranen, uiterst lelijk’.
Het vredige beeld werd een uur later wreed verstoord door de eerste Duitse mortiergranaten die rond Har-tenstein neerkwamen. Aan de krijgsgevangenen werden schoppen verstrekt om schuilgaten voor zichzelf en de bewoners van het houten gebouwtje te graven. In de loop van de dag namen de beschietingen zulke vormen aan dat werd besloten de burgers en het meisje naar een veiliger onderkomen over te brengen. In het begin van de avond werd de groep overgebracht naar een gebouw met een grote kelder, gelegen ten zuiden van de groentetuinen bij de Sandersweg. Deze tuinen lagen op de plaats waar nu tennisbanen liggen. Speciale bewaking was voor deze gevangenen niet nodig, ze waren veel te bang om de kelder uit te komen. Bovendien zaten er in de buurt van het gebouw voldoende Britten ingegraven die een oogje in het zeil hielden.

Fotografische afdruk van een filmbeeldje uit september 1944. Stuff Sergeant Joe Price geeft Irene Reimann een vuurtje. (Stills-collectie R.Voskuil)

Een probleem vormde het ontbreken van sanitair. Daarover weet Major T.I.J. Toler DFC mee te praten. Hij voerde het bevel over een groep glider pilots die in de buurt van de tennisbanen waren ingegraven. Met nauwelijks verholen plezier dist hij het volgende (on-) smakelijke verhaal op: ‘Mijn hoofdkwartier was ondergebracht in het paviljoen, om precies te zijn in de kelder eronder. Ik herinner me nog heel goed dat een soldaat (het kan een Pool geweest zijn) met een Duitse vrouw in uniform kwam aanzetten en vroeg of ze mijn kelder als toilet mocht gebruiken.
Een ietwat ongebruikelijk verzoek terwijl een veldslag volop woedt!! Met tegenzin verliet ik samen met mijn co-piloot Staff Sergeant Shackleton de betrekkelijke veiligheid van de kelder ten gerieve van de dame. Ze bleef een hele tijd weg en moet in hoge nood hebben gezeten, want toen we de kelder weer ingingen leek die wel helemaal overstroomd te zijn door urine. Hij was onbewoonbaar geworden. Dientengevolge moesten we, met zwaar de pest erin, in een ander deel van de tuin een loopgraaf maken. En daar werden we door een granaat uitgeblazen. Maar dat is een ander verhaal’.
Het meisje moet tot dinsdag 26 september vast hebben gezeten, zo valt uit een aantekening in het oorlogsdag-boek van SS Panzer Grenadier Ausbildungs- und Ersatz Batallion 16 (‘Bataljon Krafft’) af te leiden. Op 26 september 1944 vermeldt het Kriegstagebuch: ‘Omstreeks 04.00 uur komt de rechterflank van de gevechtsgroep onder een zwaar bombardement te liggen dat de vijand uitvoert om de terugtocht over de rivier te dekken. We hebben dit op tijd in de gaten en de goed voorbereide rechterflank gaat tot actie over. Onder het hevige vuur van zijn zware wapens halen slechts twee of drie volle boten de overkant. Degenen die achter blijven (15 officieren en 580 overigen) worden na een uitgerekende aanval overmeesterd. Meer dan 150 Duitse soldaten en een vrouwelijke verbindingsdienst-militair worden tegelijkertijd bevrijd.’.

Na de oorlog duikt het mysterieuze meisje nog enkele malen in de literatuur op. Voor het eerst wordt ze genoemd in 1945 in het boekje ‘With the Red Devils at Arnhem’ (Nederlandse uitgave: ‘Met de Roode Duivels in Arnhem’) van de Poolse verslaggever Marek Swiecicki. Ook hij was er op 19 september 1944 achter Hartenstein bij.
Wie was het Duitse meisje? We kennen inmiddels de Staff Sergeant die samen met het Duitse meisje voor de Britse cameramannen achter Hartenstein poseerde. Maar wie was de onfortuinlijke Helferin? Antwoord op die vraag verschafte geheel onverwacht een Oostenrijker Günter Krumschmid, met wie de auteur min of meer bij toeval en via-via in kontakt kwam. Hij was hoofd geweest van de telefooncentrale in het hoofdkwartier van 3. Jagddivision van de Luftwaffe die in de bunker ‘Diogenes’ in Schaarsbergen was gevestigd. Deze bunker lag op slechts een kilometer of zes afstand van de landings- en droppingsterreinen van 17 september 1944. Het hoofdkwartier van 3. Jagddivision heeft een wezenlijk aandeel gehad in het mislukken van het Arnhemse deel van operatie Market-Garden, maar dat is een geheel ander verhaal dat elders uit de doeken is gedaan. 1) Krumschmid vertelde de auteur dat een van ‘zijn’ Helferinnen op 17 september 1944 in Wolfheze krijgsgevangen was genomen. Irene Reimann, zoals het meisje heette, was juist van verlof teruggekeerd uit Oost-Pruisen. Zij was met een groep collega’s ondergebracht in een van de gebouwen van de psychiatrische inrichting in Wolfheze, de kliniek ‘Neder Veluwe’. (Andere groepen verbleven in Arnhem in ‘Vreeden- hoff’ en ‘Sacre Coeur’). Volgens de lezing van Krumschmid werd ze gevangen genomen toen ze haar onderkomen wilde betreden. Ze werd slechts kort gevangen gehouden, want de Britten lieten haar na drie dagen weer los, herinnert haar Oostenrijkse chef zich na zo’n 40 jaar. Hij weet ook nog dat de Britten haar voorkomend hebben behandeld. Alleen was er geen water, maar dit probleem was opgelost met wijn en sekt. Intussen (op de namiddag van 17 september 1944) had het hoofdkwartier van 3. Jagddivision opdracht gekregen zich naar Duisburg/Kaiserberg te verplaatsen, waar een al in gereedheid gebrachte reserve commandopost betrokken werd. Nadat ze was losgelaten, reisde Irene Reimann naar Duisburg/Kaiserberg om haar werk in het divisie-hoofdkwartier weer op te pakken. Ofschoon er geen twijfel bestond of het Luftwaffe meisje op de film dezelfde was als Krumschmids Helferin, confronteerde de auteur hem toch voor alle zekerheid met haar afbeelding. Krumschmid bevestigde dat het meisje op de foto Irene Reimann was.

Verschillen in details
Het verhaal van Joe Price werd bevestigd door Mr. E. Jones uit Clanfield (Hants) die zich herinnert Irene Reimann op dinsdag 19 september 1944 achter Hartenstein te hebben gezien. Wat er daarna met haar is gebeurd, weet hij niet omdat hij de volgende morgen vroeg gewond raakte en naar het noodhospitaal werd gebracht dat in hotel De Tafelberg was ingericht. Er zijn enkele verschillen aan te wijzen tussen de Britse lezing en die van Krumschmid. Blijkbaar heeft Irene haar chef niet verteld dat ze zich ten tijde van haar gevangenneming bij het begin van de luchtlanding in gezelschap van een Duitse soldaat in de buurt van het landingsterrein had opgehouden. Voorts zit Krumschmid ernaast wat de duur van haar gevangenschap betreft, maar dat is niet zo verwonderlijk na 40 jaar. Beide lezingen laten er geen twijfel over bestaan dat ze goed behandeld werd.

Tot slot
Wat er van Irene Reimann is geworden en of ze nog in leven is, weet de auteur niet. Ondanks vele pogingen die zijn ondernomen, is zij niet opgespoord. Het is waarschijnlijk dat zij en haar familie, zoals vrijwel alle Duitsers die daar verbleven, na de oorlog uit Oost- Pruisen zijn gezet. Misschien is ze in dat deel van Duitsland terecht gekomen dat DDR werd, misschien in de Bondsrepubliek. Wie weet lukt het ooit nog eens om met haar in contact te komen. Het zou immers aardig zijn om ook haar versie van het verhaal te kennen.
1) Zie het boek ‘TEEROSEN OP DE VELUWE’ vanaf bladzijde 76, en het boek ‘FACETTEN VAN DE SLAG OM ARNHEM’, vanaf bladzijde 100. Beide boeken werden geschreven door de auteur van dit artikel.

Verantwoording
Voor de hulp bij de uitvoering van het onderzoek en de totstandkoming van dit artikel ben ik bijzondere dank verschuldigd aan:
Major T.I.J. Toler DFC, Major O.P. Haig T.D., Mr. W. Bell, Mrs. F. Gumm-van Schaik, Mr. E. Jones, Mr. J.W. Price, Mr. G.W. Roberts en Major G. Norton (voormalig editor van PEGASUS journal), allen uit Groot- Brit- tannië.
Voorts aan Herrn G. Krumschmid in Oostenrijk en de heren J. Bouman (Uitgeverij Lunet) te Naarden, drs. P.R.A. van Iddekinge te Eist (Gld.), G.H. Maassen jr., drs. R.P.G.A. Voskuil te Oosterbeek en K.A. Hulstein te Veenendaal.

Download ministory