MINISTORY
AIRBORNE NAAR ARNHEM
door luitenant-kolonel b.d. H.H.L. Cartwright
(voorheen Regimental Signal Officer, 2nd Battalion The South Staffordshire Regiment)

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 53 / februari 1994
Tegen de 17de september 1944 bedroeg de gevechtssterkte van ons bataljon 45 officieren en 720 soldaten, en deze waren verdeeld over drie vliegvelden in Oxfordshire en Kent. Onze grotere voertuigen en voorraden stonden al bij het 2de leger in België klaar om zich bij ons aan te sluiten. Wij waren verdeeld in 6 compagnieën: Headquarters (HQ) Company, A, B, C, en D infanteriecompagnieën en Support Companymet mortieren (12), middelzware mitrailleurs (8) en zes-ponder anti-tank kanonnen (8). Behalve deze zes- ponders waren onze enige anti-tank wapens de PIATs van de infanteriecompagnieën. Ik was commandant van het Signal Platoon van HQ Company. Onze communicatielijnen bestonden uit een verbinding met het Brigade HQ d.m.v. een 11 set “manpack” 18 sets voor radiocontact met de compagnieën, en een aantal 38 sets en Amerikaanse “walkie-talkies” voor verbindingen op pelotonsniveau. Bij de vorige operaties en oefeningen had alles goed gewerkt. Op de 16de kon ik nog de vliegvelden met een oud Avro Anson-vliegtuig bezoeken om een laatste controle van het commandonetwerk uit te voeren.
Op zondagochtend vertrok de eerste lift vanaf Manston in Kent: Tactical Bn HQ, B en D compagnieën en twee pelotons, één met mortieren (6) en één met middelzware mitrailleurs (4). Mijn jeep en aanhangwagenwaren in mijn zweefvliegtuig en ik werd vergezeld van mijn oppasser/ chauffeur (soldaat Herbert) en twee seiners van het commandonetwerk van Bn HQ naar de compagnieën.
Alles ging prima, wij bevonden ons in een grote vliegende massa van vliegtuigen, zweefvliegtuigen en onze jager-escorte. Wij vlogen boven het Kanaal, en terwijl ik over de schouders van onze twee zweefvliegtuigpiloten keek, zag ik beneden al gauw de Nederlandse kust met overstroomde gebieden. Daarna zagen we groene en bruine velden. Spoedig daarop, toen onze piloten de sleepkabel losgooiden, voelden we de bekende schok en stegen we iets. We cirkelden en daarna doken we naar beneden om onze 100-km-per-uur-landing uit te voeren. Het zweefvliegtuig werd met een enorme klap door iets geraakt, maar tegelijkertijd zaten we aan de grond en hobbelden we over het stoppelveld.

Luitenant H.H.L. Cartwright, oktober ‘1943. (collectie auteur)

Snelle actie: staart eraf, kettingen losgemaakt, jeep en aanhanger eruit en vervolgens er als de gesmeerde bliksem vandoor richting het rendez-vous op de hoek van de akker. Van overal kwamen zweefvliegtuigen al slibberend over de stoppels binnen. Enkele kwamen met een klap terecht in de bossen aan het einde van de velden.Er werd wat geschoten, maar dit verzwakte en mijn
groepje lag niet onder vuur. Onze twee compagnieën (ieder van ongeveer 130 man) stelden zich op, en we zagen Ist Parachute Brigade landen. Ik had het druk met het uitzoeken van de communicatielijnen, en ik legde al gauw telefoonkabels naar de compagnieën om batterijen te sparen en om te zorgen dat we met iedereen in contact waren.
Na een poosje stopte het schieten en maakten wij een praatje met enkele Nederlandse burgers, die een kijkje kwamen nemen terwijl wij ons aan het ingraven waren. De drie parachutistenbataljons van Ist Parachute Brigade vertrokken richting Arnhem en wij bleven achter om op de komst van de tweede lift van de volgende dag te wachten. Bij ons waren gelukkig slechts twee doden en zeven gewonden gevallen. Dezelfde nacht deed ik dienst als officier van de wacht op Bn HQ. Tot zover ging alles goed, dat dachten wij tenminste.
We merkten voor het eerst dat allesniet zo liep zoals het moest toen we, om ongeveer tien uur de volgende morgen, te horen kregen dat we vlug naar Arnhem moesten om de parachutistenbataljons te assisteren. Onze tweede lift en 4th Parachute Brigade waren vanwege het slechte weer in Engeland nog niet aangekomen.
Dus vertrokken we – twee infanterie- compagnieën, zes mortieren en vier middelzware mitrailleurs sterk – zo snel als we konden, maar erg vlug ging dat niet. Ik liep naast mijn jeep. Tot onze grote verrassing werden we dicht bij hotel Wolfheze onder vuur genomen door Messerschmitts. Aanvankelijk dachten we dat het Britse vliegtuigen waren om onze opmars te ondersteunen, maar die waren er niet. We passeerden een kruising en daar lag, naast zijn stafauto, een Duitse generaal. Wij werden al snel, net als de parachutisten vóór ons, opgehouden door Nederlandse burgers die ons verwelkomden, en ook door hardnekkige Duitse sluipschutters. Plet leek allemaal nogal onwerkelijk tot we dode parachutisten en Duitsers op de weg en in tuinen zagen liggen. We bleven langs de weg lopen, maar vaak moesten we ons door tuinen verplaatsen die bijna allemaal een 2 meter hoog hekwerk als afscheiding leken te hebben.
We vorderden maar met moeite en ik was helemaal niet tevreden over de verbindingen. Onze apparaten deden het niet goed tussen de bebouwing. Onderweg lagen we constant onder vuur van sluipschutters, en toen we dicht bij Mariëndaal kwamen, werden we vanuit het noorden onophoudelijk beschoten. Terwijl D Company een aanval inzette, moesten wij een omweg maken.
We gingen onder een spoorwegviaduct” door en bereikten de buitenwijken van Arnhem. Tegen die tijd schemerde het en achterhaalden we de restanten van Ist Parachute Battalion. Enkele soldaten van 3rd Parachute Battalion bevonden zich ook in deze omgeving. Voor zover ik me kan herinneren, had niemand van ons radiocontact met het brigade- of divisie- hoofdkwartier.
De commandanten2* waren het er over eens dat we zo gauw als onze tweede lift zich bij ons had gevoegd, langs de hoofdweg (Utrechtseweg) zouden oprukken. Wat nog over was van de twee parachutistenbataljons zou doorstoten via de lager gelegen weg langs de oever van de rivier.
Helaas hadden wij geen contact met onze tweede groep waarvan we dachten dat ze zich ergens op de weg achter ons bevond. Onze radio’s waren door de gebouwen te zeer afgeschermd en mijn seiners konden geen verbinding tot stand brengen. Ik moest er echter voor zorgen dat we in contact kwamen met de tweede groep, en daarom ging ik met Herbert terug om ze te zoeken. Vanaf de overkant van de rivier kwam de weg onder vuur te liggen van licht Bofors luchtafweergeschut, maar het was donker en we hadden geluk.
Dicht bij het spoorwegviaduct” stootte ik op A Company die de tweede lift leidde. Het was na middernacht en ik gaf het verkeerde antwoord op de vraag naar het wachtwoord – dit veranderde na 12 uur ’s nachts. Ik herinnerde me het juiste antwoord inderdaad heel vlug!(3)
Ik sprak met kapitein J. McCooke, de plaatsvervangende commandant van A Company, die me vertelde dat de tweede groep op moeilijkheden was gestoten bij hetzelfde hoog gelegen terrein bij Mariëndaal. C Company had moeten aanvallen, net als D Company eerder had gedaan. Nu lagen ze een stuk achter. Ze werden gevolgd door llth Parachute Battalion van 4th Parachute Brigade, dat dezelfde middag was geland.
Ik ging terug naar Bn HQ. Het duurde even voordat het bataljon verzameld was, zelfs zonder C Company. Wij hadden diverse commandobesprekingen en een ervan was in een winkel aan de hoofdweg – enkele van de ruiten waren nog heel – maar de laatste bijeenkomst voor de aanval vond in een kelder plaats, dacht ik. De aanval zou om 04.30 uur (H-hour) beginnen. Het was nogal donker, op de gloed van brandende huizen en steekvlammen van wapens na, toen we,
met D Company voorop, via beide zijden van de hoofdweg (Utrechtseweg) oprukten. B Company en het Tactical Bn HQ volgden, daarna kwamen de mortieren en A Company. C Company was nog steeds een eind achterop.
Heel wat vuur begon in onze richting te komen en al gauw werd de commandant van D Company in zijn maag getroffen. Zijn plaatsvervanger sneuvelde en twee pelotonscommandanten raakten gewond. B Company rukte op en na ongeveer een uur was het bataljon een groot burgerziekenhuis, St. Elisabeths Gasthuis, gepasseerd, en bereikte een groot gebouw dat men het klooster noemde (eigenlijk was het het museum van de stad).
Tegen deze tijd had ik niet veel interesse meer voor de gebeurtenissen omdat ik geraakt was door het vuur van een Duitse patrouille, die uit de richting van de rivieroever kwam. Wij vroegen elkaars identiteit en begonnen te schieten. Gelukkig stond ik voorover gebogen in de Sten-schiethouding toen een kogel mijn linkerschouder binnendrong en via mijn rug er weer uitkwam. De vele oefenuren leverden profijt op omdat ik automatisch op de hurken was gaan zitten toen ik de Duitsers hoorde. Als ik rechtop had gestaan, zou ik in mijn borst geraakt zijn. Ik viel van een hellinkje af en ik kon me niet bewegen; de kogel was rakelings langs mijn wervelkolom gegaan. Dit gebeurde op de Utrechtseweg ongeveer halverwege het ziekenhuis en het museum, aan de zuidzijde van de weg, waarschijnlijk om ongeveer 05.00 uur.
Enkele struiken gaven mij wat steun, en behalve ander ongemak drukte een zelfvernietigingsbuis tegen mijn kin. Deze buis bevatte voor een week de codes, frequenties en wachtwoorden, geschreven op brandbaar rijstpapier; ze konden verbrand worden door aan een hendel te trekken. Ik was bang dat ik gevangen genomen zou worden en besloot de papieren te vernietigen. Andere exemplaren waren in het bezit van de adjudant en de inlichtingenofficier. De buis zat verborgen in mijn smock en het duurde even voordat ik aan de hendel kon trekken daar ik geen kracht meer in mijn armen had.
Zo bleef ik een hele tijd liggen, althans zo leek het, tot enkele goede kerels van een van de volgende com-pagnieën me aantroffen en naar het St. Elisabeths zie-kenhuis, dat in onze handen was, brachten. Ik herinner me dat ik Nederlandse burgers zag die tijdens onze inleidende luchtaanval gewond waren geraakt. Fei wijl andere slachtoffers en ik naast hun in een gang lagen, groetten ze ons met het V-teken.
Een team van een van onze veldhospitalen was al volop bezig, en meteen nadat ik binnen was gebracht, werd ik geopereerd en in een hoek van een kleine zaal aan de voorkant van het ziekenhuis gelegd. Bij mij op de zaal lagen ongeveer tien gewonden. In het bed naast mij lag een jonge parachutist die stierf terwijl hij mijn hand vasthield. Op zijn plaats kwam een veldprediker te liggen die ook overleed.4’ De Nederlandse verpleegsters leverden geweldig werk en moeten dat gedaan hebben tot ze doodop waren.
In de eerste paar dagen werd er rond het ziekenhuis veel geschoten.Iemand die dicht bij een raam lag, zei dat vlak naast de ingang een 88 mm kanon stond, dat de Utrechtseweg afschoot. Nadat het schieten wegstierf kwam een Duitse officier de zaal binnen en vertelde dat we nu gevangenen waren. Maar aangezien we geen idee hadden van wat er ten zuiden van Arnhem aan de hand was, waren we vol vertrouwen dat we in de komende dagen door 30 Corps zouden worden ontzet.
Ik bleef tot de 25ste in het ziekenhuis, toen we per ambulance naar Apeldoorn zouden worden gebracht, 30 kilometer noordelijker. Duitse troepen waren in de straten dicht bij het ziekenhuis en terwijl de ambulance ingeladen werd, doken Typhoons naar beneden op zoek naar doelwit. Nadat ik in een hoog gelegen bed was gelegd, kwam dichtbij een raketsalvo neer waardoor de hospitaalsoldaten haastig dekking zochten. Het wachten op het volgende salvo was erg onplezierig, maar er gebeurde niets en dus vertrokken we. In Apeldoorn was de Willem III-kazerne in gebruik als verzamelpunt voor gewonden. Sommigen lagen in rijen naast elkaar op de grond, anderen in stapelbedden, en allen wachtten nog steeds op 30 Corps. Al mijn kleren waren afgenomen in het St. Elisabeths Gasthuis en ik had slechts een ziekenhuishemd aan, dat van achteren open was. Tijdens de reis had ik een deken, maar die hoorde bij de ambulance, en ze werd bij aankomst weer afgepakt. Een van onze soldaten vond een nieuwe deken voor me en weer een ander gaf me een tapijtje.
Ik werd niet verder behandeld. Het schaarse aantal dokters had het erg druk met het verzorgen van de gewonden die er erg slecht aan toe waren, vooral degenen die enkele dagen buiten op het slagveld hadden gelegen voordat ze werden gevonden.
Na een paar dagen werden de minder ernstig gewonden per trein naar Duitsland vervoerd. Het station van Apeldoorn en treinen werden herhaaldelijk door onze vliegtuigen bestookt, en we hoopten dat een vertraging nog steeds een redding kon betekenen. Ook waren we bang dat we in een trein beschoten zouden worden. Na ongeveer tien dagen hadden zelfs de grootste optimisten de hoop opgegeven dat 30 Corps nog zou komen. De gewonden die per brancard moesten worden getransporteerd, werden in een prachtige ambulancetrein geladen en voor propaganda-doelein- den gefotografeerd.
Een Duitse generaal die de wagons bezocht, feliciteerde ons vanwege het feit dat we goed hadden gevochten, en vervolgens vertrokken we richting Duitsland. Een Duitse verpleegster die bij ons hoorde, deed wat ze kon voor ons. Ze had niet veel medische benodigdheden, slechts zwachtels en gaas die gemaakt leken te zijn van bruin crêpepapier en karton.
We kwamen terecht in Fallingbostel (Stalag XI/B), een enorm huttenkamp met allerlei nationaliteiten. Onze trein stopte naast vrachtwagens met Polen, afkomstig van de recente opstand in Warschau. Het enige dat we van hen zagen waren handen, achter de met prikkeldraad versperde raampjes.
Nadat we op het met stro bedekte perron waren afge-laden, werden we letterlijk met paard en wagen naar het kamp gezeuld. We werden ondergebracht in een smerige barak, waar het krioelde van het ongedierte. Er was geen medisch personeel en de stank van wonden was verschrikkelijk. Ik droeg nog steeds mijn zie-kenhuishemd en ook de deken had ik bij me. Ik schuifelde in een paar oude Rodekruis-dozen naar de over-stromende latrines.
Na ongeveer een week was ik een beetje bijgekomen en weer mobiel. Ik kreeg een oud bruin uniform met in grote letters op de rug KG geverfd.
Ik kreeg ook een paar kapotte kistjes met houten latjes over de versleten zolen. Daarna werd ik op de trein gezet samen met andere officieren, waaronder vijf van mijn bataljon (kapitein R.S. Foot MC en de luitenants R.H. Schwartz, G.C. Wood ward, C.J. McDonnell en de Canadees A. Godfrey), plus twee bewakers. We reisden in een burgertrein, en ik gaf mijn deken aan de vrouw van een Duitse soldaat die in een coupé verderop zat. Haar man lag, bibberend van de malaria, op de vloer.

Een groep krijgsgevangenen kookt aardappels boven een vuurtje, tijdens de mars uit het kamp, april 1945. Geheel links luitenant Cartwright. (uit lllustrated, 12 mei 1945; collectie auteur)

Onze bestemming was Oflag IXA/Z te Rotenburg an der Fulda, ten zuiden van Kassei, dat in het verleden een meisjesschool was.(5)
Vele officieren in dit kamp waren van 51st Highland Division, die in 1940 in St. Valery gevangen waren genomen. Anderen, waaronder enkele Australiërs en Nieuwzeelanders, kwamen van de Westelijke Woestijn of Kreta. Na onze aankomst telde het kamp ongeveer 400 mensen.
Ik verbleef in de ziekenboeg (Krankenrevier), een houten gebouw, tot na de kerst. Er lagen niet veel patiënten en ik kan me er slechts één herinneren: een officier van de Long Range Desert Group, gevangen genomen in Libië. Hij was ontsnapt uit het kamp en was afgeranseld door degenen die hem gepakt hadden (niet onze bewakers).
Medisch gesproken hadden wij het goed omdat er een Duitse dokter aanwezig was, en onder de gevangenen waren ook leden van een Nieuwzeelands tandheel-kundig team. Gevallen die een meer specialistische behandeling nodig hadden, moesten naar Hersfeld, een ziekenhuiskamp dat wat verderop lag.
Ik werd met een nieuw Brits veld tenue uitgerust, compleet met Airborne emblemen en zelfs het kleine zweefvliegtuigspeldje, maar zonder de officiersstre- pen (die ik er zelf op borduurde).
Toen ik naar het hoofdgebouw verhuisde, kwam ik in een kamer terecht met houten stapelbedden voor ongeveer 8-10 officieren, een paar stoelen en een tafel. De bedden hadden korte houten planken onder een met stro gevulde matras. Een van de planken was gewoonlijk in gebruik als een schap dat met touw was opgehangen. De overige verdwenen geleidelijk aan en werden in kleine, uit melkblikjes gemaakte, fornuisjes opgestookt. Deze “rookvrije kachels” waren in gebruik om drinkwater te verhitten en werden met houtafval gestookt. Onder mijn matras lagen zes erg schamele planken die in de loop van de tijd hoe langer hoe dunner werden.
De dagelijks routine bestond uit een morgen- en avondappèl, en vervolgens brachten we onze tijd lezend door (er was een uitstekende bibliotheek). We bestudeerden, onder leiding van medegevangenen, diverse onderwerpen. We deden oefeningen op het kampterrein, maar het meest van al keken wij uit naar de volgende maaltijd. Er was een goed georganiseerde keuken, bemand door oppassers die van de Duitse rantsoenen eten kookten. De hoofdmaaltijd bestond uit dunne soep met onherkenbare stukjes vis of vlees, en aardappels, koolraap en kool. Twee stukjes zwart brood werden, onder het kritische oog van de ontvanger, zorgvuldig gesneden.De Duitse surrogaat-koffie, -jam, -honing en -kaas werd met echte produkten uit de Rodekruis-pakketten aangevuld. Daar zaten ook chocolade, gecondenseerde gesuikerde melk, ingeblikt vlees (Spam = boterhamworst) en, natuurlijk, sigaretten in. Daar ik niet rook, kon ik die tegen andere artikelen inruilen. Jammer genoeg kregen wij in de loop van de tijd steeds minder pakketten.
We hadden in het geheim een radio en het BBC- nieuws werd mondeling, onder het slenteren over het kampterrein, doorgegeven. Dit was een aanvulling op de eindeloze, bombastische nieuwsberichten van het Führer-hoofdkwartier. Deze berichten werden vertaald door degenen die Duits konden spreken.
We hadden een activiteitencommissie die het erg druk had met shows in elkaar te zetten. Deze varieerden van komische toneelstukjes opgevoerd door de oppassers, tot “A Midsummer Night’s Dream” compleet met kostuums, gehuurd van een Duits bedrijf uit Frankfurt. We zagen ook een film van Fred Astaire/ Rita Hayworth, “You Were Never Lovelier” genaamd. Ik neem aan dat deze van het Rode Kruis kwam waarvan Zwitserse en Zweedse vertegenwoordigers het kamp bezochten.
Ondanks het feit dat de meeste gevangenen in het kamp al lang vast zaten, was het moreel erg hoog, en klaarblijkelijk hadden ze het voor elkaar gekregen dat de houding van het Duitse personeel tegenover hun erg correct bleef. Generaal-majoor Victor Fortune, commandant van 51st Highland Division, verbleef oorspronkelijk in het kamp, en hij zorgde voor het in- stand-houden van de militaire regels. Hij stond erop dat iedereen met het juiste respect behandeld werd,
en dat is van grote invloed geweest op het creëren van deze sfeer. Luitenant-kolonel Clay van het Royal West Kent Regiment was nu de hoogste Britse officier. De meeste Duitsers waren niet onvriendelijk; de enige vervelende, bij reputatie, was de veiligheidsofficier. We noemden de bewakers “Goons”, naar een komische serie van de BBC. Het verschil in omstandigheden tussen Stalag XIB en Oflag IXA/Z was aanmerkelijk.
We lagen op de opmarsroute van de Amerikaanse pantsereenheden. Op 25 maart 1945 moesten we uit het kamp weg om te voorkomen dat we bevrijd zouden worden. Wij marcheerden 15 dagen lang en hielden de binnenwegen aan; toch moesten we vaak rennen om dekking te zoeken. Met behulp van gescheurde witte lakens maakten we de letters “POW” (Prisoners Of War – krijgsgevangenen) om te voorkomen dat we beschoten zouden worden door Amerikaanse Thunderbolts die een gelegenheidsdoel zochten. Toen we Nordhausen passeerden, zagen we enkele concentratiekamp-arbeiders in hun gestreepte kleren, maar we hadden toen geen enkel idee van de verschrikkingen van die plaats. Ook werden we ingehaald door een lange kolonne Russische gevangenen die voortgedreven werden door hun bewakers. Terwijl ze ons onder druk zetten om door te lopen, spraken onze bewakers ons nog steeds aan met “Meine Herrn”. Een van de Nieuwzeelanders had een camera bij zich, en nam gedurende onze mars stiekem foto’s. Later verkocht hij die aan een tijdschrift (“Illustrated” van 12 mei 1945). Ik ben op een van de foto’s te zien terwijl ik op mijn aandeel van wat afge-troggelde aardappels wacht.
Terwijl we Eisleben bij Halle naderden, haalden de tanks van de Amerikanen ons in, en na een paar dagen werden we in vrachtvliegtuigen (Dakotas die naar gemorste benzine stonken) naar Brussel gevlogen. Van Brussel uit vlogen we terug naar het Verenigd Koninkrijk.

Noten
1. Het spoorwegviaduct ligt aan de Benedendorpsweg/ Klingelbeekseweg.
2. Een bespreking waarbij waarschijnlijk de luitenants-kolonel D.T. Dobie (1 Para Bn), en W.D.H. McCardie (2 South Staffords) aanwezig waren. (Redaktie)
3. Wachtwoorden: Vraag Antwoord
17 september Red Beret
18 september Uncle Sam
19 september Carrier Pigeon
4. Kapitein B.J. Benson. (Redaktie)
5. Oflag IX A/Z: Krijgsgevangenkamp voor officieren/ Het kamp was ondergebracht in een school voor onderwijzeressen (Lehrerinnen-Seminar), “Jacob-Grimm-Schule” genaamd. Oflag IX A/Z viel onder het hoofdkamp Spangenberg (Oflag IX A/H). De kampcommandant had zijn hoofdkwartier in Kasteel Rotenburg, waar de leiding van de kampbewakers ook huisde (Landesschützenbataillon 631). Het schoolhoofd, dat ook onder de wapenen was geroepen, Majoor Dr. H. Bormann, werd in de zomer van 1944 kampcommandant. Het kamp bestond uit de schoolgebouwen, het omliggende terrein en 3 houten gebouwen, behalve de woongedeelten.

Download ministory

MINISTORY
GEALLIEERDE STOFEMBLEMEN GEDRAGEN BIJ DE SLAG OM ARNHEM
door P. Pauwels
No.42
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 54 / mei 1994

Inleiding
In 1937 werd voor de Britse troepen een nieuw uni-form, de battle dress, ingevoerd. Doel van de legerlei-ding was standaardisatie van de tot dan toe gedragen uniformen tot een soort eenheidskleding voor alle troepen. Het dragen van emblemen – met uitzondering van rangonderscheidingstekens en kaki schou- derpassanten – was om strategische redenen verboden. Slechts enkele eenheden, zoals bijvoorbeeld de Grenadier Guards, behielden het recht hun naam ook op de battle dress te dragen.
In 1939 constateerde luitenant-generaal Gort, “commander in chief” van de Expeditionele Strijdkrachten in Frankrijk, dat er een groeiende behoefte bij de troepen was aan het dragen van onderscheidingstekens. Om het moreel hoog te houden (de espritde corps) werd dan ook aan het War Office een ver- zoek gedaan onderschei dingstekens toe te staan. Dit resulteerde begin 1940 in toestemming tot het dragen van “shoulder designations” (straatnamen). Later dat jaar volgde toestemming voor “formation signs” (divisie-emblemen). Omdat ieder onderdeel zijn eigen tradionele kleuren gebruikte, leverde dit een bonte verzameling emblemen op. Van het totaal zijn in deze ministory de meeste Britse landmachtemblemen (dat wil zeggen voor zover na te gaan aan de hand van foto’s en andere informatie) die in september 1944 tijdens de Slag om Arnhem zijn gedragen, beschreven.
Naast de genoemde emblemen is tevens getracht de specifieke vaardigheidsemblemen voor parachutisten (“qualification badges”) te inventariseren. Gezien de complexe samenstelling van het toenmalige Britse

In de jeep in het grootste diorama van het Airborne Museum zit een sergeant van de Royal Artillery. Op zijn rechtermouw van boven naar beneden: de emblemen 24-14, 2 en 7. (Foto: P. Pauwels)

leger is het in deze ministory gegeven overzicht zeker niet compleet. Op- en aanmerkingen en correcties ziet de auteur dan ook graag, via de redactie, tegemoet!

Emblemen
1. “Wing Qualified Paratroeper”. Op 28 december 1940 werd dit vaardigheidsembleem voor Britse parachutisten ingevoerd. Men droeg op elke mouw van de battle dress een exemplaar. Op de smock werd er slechts één gedragen, op de rechtermouw.
Beschrijving: een witte parachute met blauwe vleugels op een kaki achtergrond. Voor de parachutisten die in India opgeleid waren, had het embleem een zwarte achtergrond. Als zodanig is het ook tijdens de Slag om Arnhem door sommige militairen van het 156e Parachutisten-bataljon gedragen. Op het uniform dat majoor J. Waddy, een van de compagniescommandanten, gedragen heeft, is in het Airborne Museum “Hartenstein” een dergelijke wing te zien.
2. “Pegasus”. Dit is wellicht het meest tot de verbeelding sprekende embleem dat we bij Arnhem aantreffen, getuige de veelvuldige afbeelding op boekomslagen, souvenirs en zelfs bij een tankstation in Oosterbeek. De afbeelding is gebaseerd op een Griekse heldensage, en bestaat uit het gevleugelde paard Pegasus en zijn berijder Bellerophon. Op initiatief van generaal F.A.M. Browning en naar het ontwerp van majoor E. Seago, werd het embleem in mei 1942 ingevoerd ten behoeve van luchtlandingsdivisies. Het werd dus gedragen door onder andere de militairen van de le Vereniging Vrienden van het Airborne Museum

Britse Luchtlandingsdivisie.
Bekend zijn zowel gedrukte als geborduurde versies: van beide is bekend dat ze tijdens de Slag om Arnhem zijn gedragen. De gedrukte exemplaren vertonen nog- al eens kleur- en kwaliteitsverschillen. Voor meer informatie over dit embleem: zie Ministory XII. Draagwijze: op beide mouwen van het uniform een exemplaar. Beschrijving: Pegasus met Bellerophon in blauw op een wijnrode (“maroon”) achtergrond.
3. “AIRBORNE”. Dit is in zekere zin een algemeen embleem, wat erop neerkomt dat het werd gedragen door iedereen die niet tot “The Parachute Regiment” behoorde, maar hier wel in korpsverband mee samenwerkte, bijvoorbeeld bij militaire operaties, en als zodanig ook herkenbaar diende te zijn. Samen met het hierboven beschreven Pegasus- embleem werd het in 1942 ingevoerd. Het embleem komt voornamelijk in de geborduurde versie voor. Beschrijving: het woord AIRBORNE in donkerblauw op een wijnrode achtergrond.
4. “PARACHUTE”. Dit embleem was bestemd voor de parachutistenbataljons. Bij de soldaten van de 21e Onafhankelijke Parachutistencompagnie was het Romeinse cijfer XXI toegevoegd. Een voorbeeld van het laatstgenoemde embleem, ofte wel “shoulder title”, bevindt zich in het Airborne Museum “Hartenstein” op de battle dress van kapitein H.D. Eastwood.
In 1943 werd het embleem vervangen door de navol-gende nummers 5. en 6.. Beschrijving: het woord PARACHUTE in lichtblauw op een wijnrode achtergrond.
5. “ARMY AIR CORPS”. Tot het einde van 1943 waren de parachutisten en gliderpiloten ondergebracht in het Army Air Corps. Vanaf mei 1943 werd dit embleem gedragen door deze eenheden.
Beschrijving: de woorden ARMY AIR CORPS in don-kerblauw op een lichtblauwe (“Cambridge blue”) achtergrond.
6. “PARACHUTE REGIMENT”. Met de formatie van de para’s in hun eigen regiment kregen zij tegen het einde van 1943 hun eigen onderscheidingsteken. Beschrijving: de woorden PARACHUTE REGIMENT in donkerblauw op een lichtblauwe (“Cambridge blue”) achtergrond.
7. “AIRBORNE”: De officiële benaming was “Flash Airborne”. Dit embleem verving in 1942 de bij 3. beschreven “shoulder title” (die overigens nog lange tijd werd gedragen), omdat manschappen die aan een luchtlandingsdivisie waren toegevoegd, toestemming kregen hun eigen “regi men tal/corps designations” (= “shoulder titles” met de naam van het regiment of korps) te dragen.
Het betreft eenheden en regimenten die niet tot het parachutistenregiment behoorden, maar hier bijvoor-beeld slechts logistiek aan toegevoegd waren (infanterie-, verbindings- en genie-eenheden en dergelijke). Het embleem werd gedragen door “gliderborne” (met zweefvliegtuigen vervoerde) eenheden en door sommige onderdelen van de “seaborne tail”. Beschrijving: het woord AIRBORNE in blauw op een rode achtergrond.
8. “Course only trained parachutist”. Dit embleem werd ingesteld op 17 juni 1942 en was bestemd voor hen die opgeleid waren tot parachutist, maar niet bij een parachutisteneenheid ingedeeld waren. Aanvankelijk werd het embleem op de rechterboven- mouw gedragen, maar kort daarna werd de officiële plaats op het uniform de rechterondermouw. Na het maken van een aantal parachutesprongen was men gerechtigd dit embleem te dragen. De Engelse benaming voor dit soort vaardigheidsemblemen was “qualification badge”. Beschrijving: een witte parachute op een kaki achtergrond.
9. “Army Flying Badge”: In april 1942 werd een onderscheidingsteken voor zweefvliegtuigpiloten ingevoerd. Na de opleiding aan de Elementary Flying Training School succesvol te hebben afgerond, kreeg men de rang van sergeant. Ook officieren namen aan de opleiding deel. Het behalen van dit brevet bracht overigens geen privileges met zich mee. Beschrijving: een goudgele leeuw op een goudgele kroon met blauwwitte vleugels op een zwarte achtergrond. Er bestaan ook exemplaren met een kaki achtergrond.
10. “Second glider pilot”. Op 19 augustus 1944 werd een embleem voor de co-piloten van gliders ingevoerd. Beschrijving: een goudgele letter G in een goudgele cirkel met witte vleugels op een zwarte achtergrond.
11. “Gliderborne troops”. Militairen die als “glider troops” opereerden, mochten (na oefening) dit onder-scheidingsteken dragen. Bij Arnhem gebeurde dat door de drie bataljons van de le Luchtlandings- brigade. Het embleem werd op de rechterondermouw van het uniform gedragen. Beschrijving: een lichtblauwe glider op een kaki ach-tergrond.
12a. “SOUTH STAFFORD”. Dragers van dit embleem waren de manschappen van het South Staffordshire Regiment. Samen met de resten van het le, 3e en 11e Parachutistenbataljon maakte het 2e Bataljon van dit regiment deel uit van de zogenaamde “Lonsdale Force”. Deze samengestelde eenheid verdedigde onder leiding van majoor D. Lonsdale de perimeter bij de Oude Kerk in Oosterbeek-Laag. Beschrijving: de woorden SOUTH STAFFORD in wit op een rode achtergrond.
12b. “S. STAFFORD”: In feite is dit een verkorte versie van embleem 12a. Het Airborne Museum bezit de ori-ginele exemplaren van majoor R. Cain. Beschrijving: de woorden S. STAFFORD in wit op een rode achtergrond.

13. BORDER . Gedragen door militairen van “Ist Border”, ofte wel het le Bataljon van “The Border Regiment”. Beschrijving: het woord BORDER in wit op een rode achtergrond. Het le Bataljon gaf echter de voorkeur aan een “shoul- der title” met de “regimental colours”: gele letters op een groene achtergrond met een purperkleurige rand. Het 7e Bataljon van de “The King’s Own Scottish Borderers droeg geen “shoulder title” maar een reepje (“leslie”) tartan (Schotse geruite wollen stof).
14. “DORSET”. De manschappen van The Dorsetshire Regiment droegen dit embleem tijdens operatie Market Garden. In de nacht van 24 op 25 september 1944 staken Dorsets van de A- en B Compagnieën van het 4e Bataljon vanuit het zuiden de Rijn over om de Oosterbeekse perimeter te versterken. Beschrijving: het woord DORSET in wit op een rode achtergrond. September 1944, na de Slag om Arnhem. Te midden van krijgsgevangen Britse soldaten loopt (links) een sergeant/ signaller” van het Reconnaissance Squadron in Ellekom. Op zijn rechtermouw van boven naar beneden: een reepje tartan (is/was hij een Schot?) en de emblemen 2 en 24-13. Waarom zit RECONNAISSANCE niet boven aan de mouw?

Rechts naast de “signaller” loopt Lance Corpoial J.C.O. Lothian, “company clerk” van de C-Compagme van de K.O.S.B., zónder tartan.(Foto: Bundesarchiv, Koblenz)

 

15. Voor de verslaggeving over de operatie Market Garden zorgden diverse oorlogscorrespondenten. Ook zij hadden hun specifieke emblemen. Het officiële hoofddekselembleem was de letter “C” in een cirkel, beide geborduurd met gouddraad op een donkergroene achtergrond. Op de schouders droegen de verslaggevers donker-groene passanten (stoffen lussen die over de epauletten werden geschoven) met in goudkleurige letters (geborduurd) de tekst “BRITISH WAR CORRESPON-DENT”. Niet-Britse correspondenten droegen passanten met de tekst “ALLIED WAR CORRESPONDENT”, zoals de Pool Marek Swiecicki. Bekende Britse verslaggevers van de Slag om Arnhem waren Alan Wood en Stanley Maxted.
16. “AFPU”. Militairen van de “Army Film and Photographic Unit” zorgden voor foto’s en filmbeelden van de strijd. Het embleem van deze eenheid werd zowel op beide mouwen van de battle dress als op de “smock” gedragen. Als zij opgeleid waren tot parachutist, droegen zij de metalen wing op hun baret, en op het uniform de parachutistenwings als beschreven onder 1.. Vertegenwoordigers van deze eenheid bij Arnhem waren de sergeanten M. Lewis, G. Walker, en D. Smith. Beschrijving: het woord AFPU in rood en een filmca-mera in wit op een zwarte achtergrond.
17. “ROYAL NETH. NAVY”: Dit embleem is tijdens de Slag om Arnhem door één persoon gedragen: lui-tenant ter zee A. Wolters, een van de Engelandvaarders. Hij was de assistent van de beoogde stadscommandant van Arnhem als de militaire operatie was gelukt. Van dit embleem droeg Wolters een geborduurde versie. Het bestaan van gedrukte exemplaren is niet bekend.
Beschrijving: de woorden ROYAL NETH. NAVY in donkerblauw op een lichtblauwe achtergrond.
18. “Nationaliteitsembleem”. Het embleem werd ingevoerd in november 1940 voor Nederlanders die onder het gezag van het Ministerie van Oorlog in Londen vielen. Het werd gedragen op de linkerbovenmouw van het uniform. Er bestaan zowel machinaal geborduurde als geweven exemplaren. Beschrijving: een klimmende leeuw op het omkaderde woord NEDERLAND, alles in oranje, op een kaki achtergrond. Overigens bestonden naast dit nationaliteitsembleem ook enkele specifieke “lands”-emblemen. De uit respectievelijk Canada en Zuid-Afrika afkomstige Nederlanders droegen de “Maple Leaf” en het Springbok-embleem. Of deze badges tijdens de Slag om Arnhem zijn gedra-gen, is (nog) niet bekend. In diverse Nederlandse musea zijn exemplaren te bezichtigen.
19. “No 10 COMMANDO”. Nederlandse vrijwilligers, zoals bijvoorbeeld de Engelandvaarders, vormden “No 2 (Dutch) Troop No 10 (Interallied) Commando”. Twaalf van deze commando’s waren ingedeeld bij de le Airbornedivisie; tien van hen zijn daadwerkelijk bij Arnhem geland. Beschrijving: de woorden No 10 COMMANDO in rood op een donkerblauwe (“navy blue”) achtergrond.
20. “Combined Operations”. Dit embleem werd in Arnhem gedragen in combinatie met het bij 19. beschreven exemplaar.
Het embleem komt zowel in een schildvormige als in een ronde uitvoering voor. Vanaf november 1944 was alleen nog de ronde versie toegestaan. Naast een gedrukte bestond een geborduurde uitvoering. Het embleem werd op beide mouwen gedragen. Beschrijving: een adelaar, een machinegeweer en een anker, alles in rood, op een donkerblauwe (“navy blue”) achtergrond.
21. “ROYAL CANADIAN ENGINEERS”. Samen met hun Britse collega’s zetten Canadese genisten in de nacht van 25 op 26 september ± 2100 militairen van de le Airbornedivisie over de Rijn.
Naast een gedrukte versie bestond een geborduurde. Het embleem werd veelal gedragen in combinatie met dat van het Tweede Britse Leger. Beschrijving: de woorden ROYAL CANADIAN ENGINEERS in blauw op een rode achtergrond.
22. “CANADA”. Dit embleem werd gedragen door de onder 21. genoemde Engineers. Minder bekend is dat het ook werd gedragen door de Canadezen die als Canloan- officieren waren uitgeleend aan de le Britse Airbornedivisie. De meesten van hen maakten deel uit van een bataljon van de le Luchtlandingsbrigade, onder andere van de South Staffords en de KOSB. Op basis van een “uitleenovereenkomst” waren in totaal 673 Canadese officieren ingedeeld bij de Britse strijdkrachten. Het embleem werd in combinatie gedragen met dat van de eenheid waar zij bij ingedeeld waren. Beschrijving: het woord CANADA in zwart op een kaki achtergrond.
23. “POLAND”. Zoals de Nederlanders waren voorzien van hun Nationaliteitsembleem, zo droegen de Polen een “shoulder title” met de naam hun land op beide mouwen van de battle dress.
Ook de Polen die bij Oosterbeek en Driel vochten, droegen deze emblemen. Naast een gedrukte bestond een geborduurde versie. Samen met dit embleem droegen de mannen van de le Poolse Onafhankelijke Parachutistenbrigade andere Poolse onderscheidingstekens, zoals bijvoorbeeld kraagspiegels. Beschrijving: het woord POLAND in wit op een rode achtergrond.
24. “Shoulder designations”. Zoals reeds vermeld, mochten regimenten en korpsen naast de divisie- emblemen hun eigen “shoulder designations” voeren. Aangezien bij een divisie tal van specialisten zijn inge-deeld, vinden we bij de le Airbornedivisie in Arnhem een veelvoud van de betreffende “shoulder titles” In deze ministory is een aantal afgebeeld; wegens plaatsgebrek is het echter niet mogelijk ze allemaal te laten zien. De volledige naam, maar ook afkortingen (RAOC, RAMC, e.d.) werden in het embleem verwerkt. Voor zo ver na te gaan, zijn bij Arnhem de navolgende “shoulder titles/designations” gedragen:
1) Royal (Corps of) Signals: blauw met witte letters;
2) R.E.M.E. (Royal Electrical and Mechanical Engineers): blauw met gele letters;
3) Pioneer Corps: rood met groene letters;
4) C.M.P. (The Corps of Military Police): rood met zwarte letters;
5) R.A.M.C. (Royal Army Medical Corps): rood met blauwe letters;
6) R.A.O.C. (Royal Army Ordnance Corps): rood met blauwe letters;
7) R.A.Ch.D. (Royal Army Chaplains Department): paars met witte letters;
8) R.A.S.C. (Royal Army Service Corps): blauw met gele letters;
9) A.C.C. (Army Catering Corps): grijs met gele letters;
10) A.D.Corps (The Army Dental Corps): groen met rode letters;
11) Intelligence Corps: groen met zwarte letters;
12) M.P.S.C. (Military Provost Staff Corps): rood met zwarte letters;
13) Reconnaissance: groen met gele letters;
14) Royal Artillery: blauw met rode letters;
15) Royal Engineers: rood met blauwe letters.

Met dank aan:
de heer W. Boersma, Ede;
de heer A. Groeneweg, Doorwerth;
de heer C. van Roekel, Oosterbeek;
de heer R. Sigmond, Renkum;
de heer H. van der Velden, Renkum;
The Airborne Forces Museum, Aldershot;
The Museum of Army Flying, Middle Wallop;

Geraadpleegde literatuur:
“Airborne Uniforms”, Mike Chappel. Devon, 1990; British Army Cloth Insignia”, B. Davis. Londen, 1985;
“British Battledress 1937-61, B. Jewell. Londen, 1981;
“Uniforms and Badges of the British Army, B. Davis. Londen, 1983; 7
“Zwevend naar de dood”, Th. Peelen en A v Vliet Bussum, 1979.
“Code Word Canloan”, Wilfred I.Smith. Toronto & Oxford, 1992.

Download ministory

MINISTORY
DE BELEVENISSEN VAN KAPITEIN FRANK KING
bewerkt door C. van Roekel
No.43
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 55 / augustus 1994

Een van de meest vriendelijke en aimabele leiders van de jaarlijkse pelgrimages is ongetwijfeld generaal Sir Frank King. Uiterst vriendelijk, voorkomend en geïnteresseerd in de herdenkingen. Altijd tijd voor een vriendelijk woord voor de veteranen en de inwoners van Oosterbeek en Arnhem. Wars van alle overdreven gedoe dat sommige gebeurtenissen bij de herdenkingen kenmerkt, blijft hij zichzelf.

Generaal King, gefotografeerd door Bern/ de Reus tijdens de Airborne-herdenking van ‘1991.

Toch is deze eenvoudige, voorkomende militair een hoge NAVO-bevelhebber geweest, en commandeerde hij eens de gezamenlijke Britse, Duitse, Belgische en Nederlandse NAVO-slrijdkrachten als de bevelhebber van het Rijnleger.
Meerdere malen heb ik het genoegen gehad hem te mogen begeleiden tijdens de september-dagen, en steeds viel het mij op dat onder dit vriendelijke voorkomen een bijzonder scherpzinnige geest schuilt. Hij is iemand die het zich kan veroorloven zichzelf te zijn, en de manier waarop hij na de dropping op de Ginkelse Heide ‘zijn jongens’ inspecteert en met hen een praatje maakt, wekt verbazing en enthousiasme bij hen. Ik denk wel eens als ik dit dan mag meemaken: ‘Hier wordt voor de aanwezige hoge militairen aanschouwelijk les gegeven in de omgang met Jan Soldaat’. Sir Frank King is werkelijk geïnteresseerd in zijn mannen en zal ongetwijfeld een gerespecteerd en geliefd commandant zijn geweest. Na zijn moeilijke tijd als commandant van de Britse strijdmacht in Noord-Ierland werd hij benoemd tot ‘Full General’ op de genoemde NAVO-post in Europa.
De belevenissen van kapitein King gedurende de Slag om Arnhem zijn heel bijzonder, en ik prijs me gelukkig veel van zijn avonturen uit zijn mond te hebben gehoord, en zijn eigen, authentieke verslagen te bezitten.
Zijn ervaringen zijn eigenlijk in drie hoofdstukken te verdelen:
1. De crash van zijn Dakota in het Binnenveld tussen Wageningen, Rhenen en Bennekom, en de avontuurlijke tocht door vijandelijk gebied naar de eigen troepen;
2. De gevechten met de Lonsdale Force in Oosterbeek- Laag, en het verblijf vanwege een ernstige verwonding in de Regimental Aid Post van de Royal Artillery in het huis van de familie Ter Horst;
3. De tijd nadat hij de Aid Post had verlaten, zijn gevangenneming en zijn krijgsgevangenschap in Stalag Luft Xllb bij Hannover.
Het eerste verhaal bevindt zich in de documentatie die luitenant-kolonel Th. Boeree, die als eerste veie facetten van de Slag om Arnhem bestudeerde, naliet. King schreef hem kort na de oorlog een brief waarin hij over zijn avonturen vertelde.
Het tweede chapiter kunt u lezen in het door onze vereniging enige tijd geleden uitgegeven boekje ‘Een Regimental Aidpost’, waarin mevrouw Kate ter Horst onder meer schrijft over haar contact met kapitein King.
Het laatste deel heeft de Britse generaal op mijn verzoek in 1993 op papier gezet, en is dus een aanvulling op hetgeen reeds bekend was.
Sir Frank King is nog steeds goede maatjes met sergeant-majoor George Galland, met wie hij destijds uit de brandende Dakota sprong en de gevaarlijke tocht naar de eigen linies maakte. George is een van de bekendste veteranen die bijna alle herdenkingen sinds 1945 bijwoonde. Eerst als de man die de krans- leggingen op het kerkhof leidde, en tegenwoordig als degene die met twee Nederlandse schoolkinderen een krans legt bij het kruis. Een van de meest ontroerende handelingen die tijdens de Memorial Service worden verricht. In het verhaal van King, dat hieronder volgt is een groot deel van de belevenissen van Gatland verweven.
We hadden een rustige en comfortabele vlucht tot ongeveer 40 kilometer ten zuidwesten van Arnhem. Hier begon voor onze formatie de aanvliegroute naar de droppingszone (dit was DZ ‘Y’, Ginkelse Heide, op maandag 18 september 1944). Terwijl we op ongeveer 100 meter hoogte aanvlogen, werden we getroffen door afweergeschut. Wij stonden klaar om te springen en wachtten op het waarschuwingslicht van de piloot. Zo nu en dan werd het vliegtuig getroffen door rondvliegende kogels. Salvo’s doorboorden de romp en onze Amerikaanse ‘Crew Chief’, die bezig was de lading – bestaande uit zware uitrusting en een fiets – naar buiten te werken, werd in de deuropening dodelijk getroffen. Mijn oppasser, soldaat Carroll, die naast hem stond, verloor een deel van zijn hand, maar er was geen gelegenheid meer zijn ‘static line’ los te haken en ik zei hem na mij te springen. We wachtten op het lichtsignaal en er was een zekere onrust merkbaar, maar geen paniek, ofschoon er mannen gewond waren geraakt. Het vliegtuig verloor flink hoogte, maar het signaal bleef uit en toen we erg laag waren, 60 meter schat ik, gaf ik bevel eruit te springen. Ik was me ervan bewust dat we nog kilometers verwijderd waren van de DZ en ik wist ook dat de piloot het bevel voerde zolang wij vlogen, maar als we nu niet sprongen, zou het niet meer kunnen. Toen ik uit de deuropening sprong, bleek dat ik juist gehandeld had. Wij waren uit de formatie geraakt en beide motoren stonden in brand.
Ik zag de andere mannen het vliegtuig verlaten en telde er tien. De laatste sprong slechts op ongeveer 25 meter hoogte en zijn parachute opende zich niet meer. Ik kwam terecht in een smalle sloot en na enige vergeefse pogingen lukte het mijn uitrusting uit de ‘kit- bag’ te halen. Met mijn radioset trachtte ik contact te maken met de bataljonscommandant, maar zonder resultaat. Ik bevond me kennelijk buiten het bereik van het radionet van mijn bataljon.
Hierna verzamelde ik de manschappen. Deze maakten een rustige indruk en gedroegen zich zo zorgeloos alsof Nederland reeds in onze handen was.
Ik dacht dat het terugvinden van de DZ niet zo’n groot probleem behoefde te zijn. We werden door het afweergeschut getroffen net toen wij de Rijn passeerden, en ik berekende dat wij ons net ten noordoosten van een kleine stad moesten bevinden. Nu weet ik dat het Rhenen is geweest.
Er waren wel Duitse soldaten in de buurt, maar deze hielden zich buiten schot. In oostelijke richting, aan de overkant van een kanaal, zag ik dat daar ook een vliegtuig was neergestort.
Het kostte ons ongeveer een kwartier om ons zorgvuldig te oriënteren, en ik werd me er steeds meer van bewust dat we in een hachelijke situatie verkeerden. Ik voerde het bevel over de ondersteuningscompag- nie van het 11e Bataljon The Parachute Regiment, en dit betekende dat mijn mannen bewapend waren met mortieren, Vickers-machinegeweren en anti-tankuit- rusting. leder lid van onze eenheid sprong met een onderdeel van deze wapens bij zich en had slechts een revolver als persoonlijk wapen. Tien van ons hadden de crash overleefd en we bezaten vier geweren, één stengun en vier revolvers. Verder waren we in het bezit van vijftien 3-inch mortiergranaten, één radioset en wat graafgereedschap. (In een Dakota zaten 18 parachutisten als het een ondersteuningseenheid betrof).
Ik wist dat we een behoorlijk eind van de DZ geland waren, en dat de afstand naar ons doel, Arnhem, aan-zienlijk moest zijn. Overwegende dat het wel eens een bijzonder riskante tocht zou kunnen worden om aan-sluiting te verkrijgen bij eigen eenheden, besloot ik alle overbodige uitrusting achter te laten en de mor- tierbommen in het kanaal te gooien.
Spoedig maakten we contact met de overlevenden van de andere Dakota. Het toestel dat ten oosten van het onze was neergestort, vervoerde ook mensen van het 11e Bataljon, en daar zij zich ook in de richting van het kanaal verplaatsten, ontmoetten we hen na korte tijd. Zij hadden een jonge Nederlander bij zich die in zijn maag was getroffen, en vervoerden bovendien hun eigen zwaargewonde piloot. Wij gaven hen morfine en een sigaret, en moesten hen achterlaten in de hoop dat zij verzorging zouden krijgen.
Plotseling dook aan de westelijke kant van het kanaal een kleine Duitse patrouille op, die ons sommeerde ons over te geven. We openden ogenblikkelijk het vuur, schoten twee soldaten neer en maakten ons meester van hun wapens. De anderen namen de benen.
Een klein eindje verderop ontdekten we een bootje en hiermee konden we het kanaal oversteken en ons aan de andere kant bij onze landgenoten voegen.
Met deze versterking telde mijn groepje nu 22 man, waaronder één officier (luitenant K. Bell, commandant van het 8e Peloton, C. Compagnie) en mijn sergeant-majoor George Gatland.
Ik verdeelde de groep in twee secties van acht man onder commando van Bell respectievelijk Gatland, en ging zelf met de overige drie, voorzien van automatische wapens, voorop.
Na korte tijd ontmoetten we een Belgische burger, die ons aanbood als gids op te treden. De Belg was gewapend, en wij besloten gezamenlijk de weg te vervolgen. Ons eerste doel was een bosje kreupelhout dat op de kaart stond aangegeven. De rest van het terrein was open, zodat dit bosje de enige redelijke dekking bood.
Ik was er haast wel zeker van dat de vijand onze ver-plaatsing observeerde en goed op de hoogte was van onze verblijfplaats, en ik overwoog nadere maatregelen. De Belg, Guy genaamd, sprak geen Engels, maar in gebrekkig Frans kon ik met hem praten. Zo kwam ik te weten dat Ede over een aanzienlijk Duits garnizoen beschikte, en dat Duitse troepen op en om de DZ gesignaleerd waren. biet was duidelijk uit zijn verslag dat wij, als we onze eenheden wilden bereiken, dwars door vijandelijk gebied moesten trekken.
Aangezien het terrein zich niet leende voor verplaatsingen bij daglicht, en onze bewapening te wensen overliet, besloot ik in het eerder genoemde bosje de duisternis af te wachten. Het was net groot genoeg om ons dekking te geven, en als we zouden worden aangevallen, zaten we hier veiliger dan in het open terrein. Ik vroeg Guy of hij kans zou zien contact te krijgen met de ondergrondse om te weten te komen hoe de gevechten bij Arnhem verliepen, en om aanwijzingen te krijgen over de route naar de droppingszone en de aanwezigheid van Duitse troepen. Hij verliet ons, en nadat enige schildwachten waren geposteerd, vielen wij in slaap.
Er gebeurde niets en van de boer die zijn vee verzorgde in de nabij gelegen weide kregen wij melk te drinken. Zo nu en dan vlogen er wat kogels door het struikgewas. Gatland dacht dat het exploderende munitie uit het vliegtuig was, en ik zei maar niet dat dit niet het geval kon zijn omdat het toestel allang uitgebrand was en exploderende munitie niet de eigenschap heeft een kogelbaan te beschrijven.
Later kwam er een verzetsman opdagen. Hij sprak Engels en gaf mij waardevolle informatie. Wij spraken een ontmoetingspunt af om ongeveer negen uur ’s avonds. Tot dat tijdstip brachten wij de tijd door met rusten en slapen.
Alles verliep naar wens op de ontmoetingsplaats. Enkele Nederlandse verzetslieden, waaronder Guy, verschenen op de afgesproken tijd (dit was een Wageningse verzetsgroep). Zij waren gewapend, en opgelucht dat ze ons hadden gevonden. Ik begreep van hen dat de gevechten bij Arnhem niet naar wens verliepen, en ofschoon ik erop gebrand was zo vlug mogelijk te vertrekken, duurde het nog enige tijd voordat het zover was. Onze gidsen waren zo vriendelijk en zo bijna kinderlijk in hun bewondering voor onze uitrusting en de souvenirs die wij hun gaven, dat het wel zeer onbeleefd zou zijn geweest als wij blijk hadden gegeven van ongeduld.
Wij maakten wat afspraken voor de tocht. Twee fietsers zouden voorop gaan. De Belg en een Nederlander zouden te voet volgen, en dan kwam onze groep, die geleid werd door een Nederlander en een van onze mensen.
In het begin verliep de tocht volgens plan, en bij de boerderij Dickenes kregen we een royale ontvangst. Ik zal nooit de maaltijd vergeten die we aan de wegkant kregen voorgeschoteld. Wij vielen aan op de eieren, kaas, boter en melk. Ik zal dit nooit vergeten en altijd dankbaar blijven voor deze onverwachte attentie. Hierna verliep onze tocht minder gladjes want er waren nogal wat problemen tussen onze gidsen, en wij stonden erop dat als het op vechten zou uitlopen zij zich afzijdig zouden houden, aangezien dit onze zaak was en zij hierdoor in een zeer gevaarlijke situatie zouden kunnen belanden.
Na het punt waar onze route de weg Ede-Bennekom kruiste, namen we op een pad zuidelijk van de in aanleg zijnde autobaan (de huidige A12) afscheid van hen. Zij betreurden dit, want zij voelden zich kennelijk min of meer verantwoordelijk voor ons welzijn en deden zelfs de suggestie om ons gedurende enige tijd te verbergen. Zij hadden veel risico gelopen door ons hulp te verlenen; dat beseften we destijds en we beseffen dit nu nog meer.
Ondertussen had de Belg besloten bij ons te blijven. Hij was nota bene degene die ons met klem had afgeraden verder te gaan, maar toen wij aanstalten maakten te gaan, aarzelde hij een ogenblik, maar ging met ons mee. Wij konden het van hieraf best zelf volbrengen, maar hij weigerde terug te gaan.
We ondervonden geen problemen totdat we op het punt kwamen waar de autobaan in aanleg en ons pad de spoorbaan kruisten. In dit gebied scheen het vol met vijandelijke troepen te zijn. We hoorden stemmen, lawaai en graafgeluiden die ons noopten met nog meer voorzichtigheid onze weg te kiezen. Dit laatste werd steeds meer een probleem omdat de mannen langzamerhand vermoeid raakten en zich daardoor nogal zorgeloos in de duisternis verplaatsten. Vlakbij de zuidwestelijke hoek van de Ginkelse Heide stond een huis. Toen wij het bereikten, realiseerde ik me dat huis en tuin door soldaten bezet waren. In feite was sprake van zeer veel soldaten. Wij lagen in een met gras begroeide berm, en zij passeerden ons voortdurend. Ook ten zuiden van ons hoorde ik geluiden die wezen op menselijke activiteiten. Ik beluisterde de stemmen in de tuin, maar zij waren te zacht. Ik sloop dichterbij, maar zelfs op enkele meters afstand was ik niet in staat te horen of Engels of Duits gesproken werd. Ook de Belg kon er niets van maken. Hij stelde toen voor naar het huis te gaan en onderdak te vragen. Hij zou zich voordoen als een vluchteling die uit Arnhem afkomstig was. Indien de soldaten in het huis Britten waren, zou hij ons roepen; als het Duitsers waren, zou hij niets zeggen. Ik had niet veel vertrouwen in het plan want het was voor hem veel te gevaarlijk.
Ik hoorde hem luid praten. Het leek dus in orde te zijn, maar plotseling schreeuwde hij: ‘Boches!’ (‘Moffen!’). Hij was een bijzonder dappere man en we hebben hem nooit meer teruggezien ’).
Ik verwachtte dat de Duitsers alarm zouden slaan, maar er gebeurde niets. Zij waren veel talrijker dan wij, en ik wilde het niet tot een gevecht laten komen omdat dan mijn mannen verspreid zouden worden. Dus trok ik voorzichtig terug langs het pad waarover wij gekomen waren, met de bedoeling meer westelijk de spoorbaan over te steken, om daarna weer naar het oosten af te zwenken teneinde aldus de westelijke zijde van de DZ in het midden te bereiken. Deze manoeuvre werd door ons behoedzaam tot een goed einde gebracht, en toen ik dacht dat we opnieuw dicht bij de spoorbaan waren, voerde ik met Carroll een verkenning uit. De baan lag hier op gelijke hoogte met de omgeving zodat hij gemakkelijk overgestoken kon worden. Wij stapten over de rails, en ik was blij dat de electrische leidingen boven ons hoofd waren aangebracht in plaats van, zoals bij ons in Engeland, over de grond.
Plotseling werden we aangeroepen door een wachtpost die ons met een lamp bescheen. We schoten hem neer en maakten ons meester van zijn wapen. We ble-ven hierna doodstil liggen terwijl overal om ons heen met lampen geschenen werd en in paniek wapens in het wilde weg werden afgevoerd.
Na enige tijd besloot ik weer in zuidelijke richting terug te trekken en het meer westelijk nog eens te proberen. Opnieuw stuitten we op de spoorlijn, maar nu in een diepe insnijding. U begrijpt, het was allemaal maar een gokje. Ik had weliswaar kaarten bij me, maar ik durfde geen gebruik te maken van mijn zaklamp om hen te raadplegen. Wij volgden de route zoals ik die mij herinnerde, met behulp van een kompas en de heldere sterren.
Diverse keren stuitten we op vijandelijke patrouilles, maar steeds passeerden zij ons zonder ons op te merken. Ik had mijn mannen geïnstrueerd pas te schieten als ikzelf of de vijand het vuur opende. Het leek wel erg vredelievend van ons, maar mijn belangrijkste doel was ongedeerd met al mijn mannen het bataljon te bereiken. Dat vechten, dacht ik, komt later wel! We staken hier ongehinderd de spoorbaan over en volgden bospaden tot wij de droppingszone ongeveer in het midden van de westelijke grens bereikten. Hier troffen wij een troep Britse gewonden aan. Wij verbleven hier gedurende korte tijd en met nog eens vijf man extra verlieten we deze plaats. Ik koerste eerst naar het oosten en vervolgens naar het zuidoosten om de wegsplitsing in de zuidoostelijke hoek van de Ginkelse Heide te bereiken, en had het geluk er direct op uit te komen. Daarna volgden we een weg in zuidoostelijke richting die ons weer naar de spoorlijn voerde. Het was logisch dat mijn mannen niet het minste idee hadden waar zij zich bevonden, maar toen zij steeds meer tekens van Britse aanwezigheid aantroffen, raakten zij steeds meer opgelucht. Mijn grootste zorg had te maken met de factor tijd. Zouden we de DZ voor de morgenstond verlaten hebben?
Ik joeg hen op en toen de dag aanbrak (19 september), hadden we de spoorwegovergang bij de Buunderkamp bereikt, en hier stuitten we op de achterhoede van de 4e Brigade, een detachement van de Royal Engineers. Ik herinner me dat ik halt hield. We kregen water bij een huisje dat ten zuiden van de spoorbaan stond, en het was een grote opluchting dat we ons konden wassen en scheren. Het was nog fijner dat we allemaal konden uitrusten en ons potje konden koken van de rantsoenen van de Engineers. Maar het allerfijnste was dat ik bevrijd was van de voortdurende druk van de verantwoordelijkheid.
Ik gaf opdracht verder te gaan voordat de kolonne van de Engineers startte en ons de weg zou versperren. Wij passeerden station Wolfheze en vonden tenslotte het brigadehoofdkwartier aan de weg ongeveer 250 meter oostelijk van het station.
Ik meldde mij bij de brigade-generaal met de woorden: ‘I am a bit late, Sir’, waarop Hackett antwoordde: ‘You are bloody late, Captain!’.
Hij vertelde mij dat het Bataljon naar Arnhem was gestuurd en dat de KOSB onder bevel van de 4e Brigade was geplaatst. Ik kon deze maatregel helemaal niet begrijpen en vroeg verlof mij bij het bataljon te mogen vervoegen, maar de generaal zei dat ik ter plaatse moest blijven. Ik trachtte hem te overreden met het argument dat mijn compagnie geen waarne-

— Route van kapitein King. 4 Rendez-vous met het Verzet. 8 Overweg bij de Buunderkamp 1 Crashplaats vliegtuig. 5 De boerderij “Dickenes”. 9 H.Q. Hackett bij overweg Wolfheze “ 2 Het kreupelhoutbosje. 6 Einde begeleiding Verzet. p-»* Vluchtroute van Lambert Ledoux 3 Crashplaats Lt. Bell. 7 Ledoux gevangengenomen. 10 “Het Fransche Kamp” (als ondergrond werd een recente topografische kaart gebruikt)

mende commandant had, maar ik mocht niettemin niet vertrekken. Ik was ernstig teleurgesteld. In de loop van de middag (we waren inmiddels verder getrokken en in een bosrand op de Johannahoeve aanbeland), omstreeks een uur of twee, verscheen een jeep met generaal Urquhart. Deze had een lang gesprek met Hackett, en toen hij op het punt stond weer te vertrekken, wendde ik mij tot hem en het gelukte mij toen om toestemming te krijgen om mee te gaan naar Hartenstein. Na Gatland orders te hebben gegeven, verliet ik de mannen voor een poging aan- sluiting te verkrijgen bij het bataljon. In Hartenstein probeerde ik de positie aan de weet te komen, en men vertelde mij dat in de avond een voertuig werd verwacht dat munitie zou komen ophalen. Ik besloot de tussenliggende tijd te gebruiken om uit te rusten en zocht een bed op. Onderwijl had ik een paar officieren van ons bataljon gevonden, waaronder majoor Lonsdale, de plaatsvervangende commandant, die een oppervlakkige verwonding aan de arm had opgelopen voordat hij uit het vliegtuig sprong. Ik vernam dat het bataljon ergens in de oostelijke sector van het gevechtsgebied was en pogingen ondernam om de brug te bereiken, maar dat niemand geloofde dat dit zou lukken.
Lonsdale was door de bataljonscommandant, luitenant-kolonel Lea, teruggezonden omdat hij met zijn verwonding onbruikbaar was als plaatsvervanger. De twee andere officieren waren ook gewond, en geen van allen kon betrouwbare inlichtingen geven over de ontwikkeling van de gevechten. Ze gaven me wat te eten en daarna ging ik naar bed. Ik ontwaakte ruimschoots op tijd en bracht de tijd door met het verkennen van het hoofdkwartier. Het leek mij geen gelukkige keus. Het was te opvallend en een te gemakkelijk doelwit in mijn ogen en ik dacht dat deze nadelen wel snel aan het licht zouden komen.
Er was ook een groot aantal krijgsgevangenen. Wellicht teveel! Het is altijd een probleem bij airborne operaties, omdat de mogeljkheid ontbreekt ze achter de linies af te voeren. De enige remedie hiervoor is zo weinig mogelijk gevangenen te maken. De situatie hier had niets te maken met een partijtje schaak en er waren redenen te over om het aantal laag te houden. Iemand heeft eens gezegd: ‘Waterloo werd gewonnen op de sportvelden van Eton’ en ik hield mijn hart vast bij de gedachte dat door de overdreven sportiviteit van de Britten er reden zou zijn om te beweren dat hierdoor onze democratie het loodje zou leggen. Het was duidelijk hier bij Arnhem: als we uitgedaagd werden, vochten we als leeuwen, maar minder onder druk gezet, speelden we cricket met de vijand als bal!
Mijn voertuig kwam om ongeveer 10 uur ’s avonds en ik hielp de chauffeur bij het inladen. Ik voelde me weer bijna thuis want hij was er een van mijn eigen compagnie. Hij reed met een brencarrier en wist uitstekend de weg in het duister. Ik besefte dat hij de kortste route nam naar de kerk in Oosterbeek-Laag om vandaar evenwijdig aan de rivier de weg naar het oosten te nemen tot de tweede wegsplitsing, ongeveer halverwege de spoorlijn Arnhem-Nijmegen en de kerk (Acacialaan). Ik herinner mij dat op dat punt twee huizen aan de linkerkant in brand stonden. We
stopten bij deze splitsing en ik werd spoedig gewaar wat er van ons He Bataljon was overgebleven. Het was nog maar een fractie van de oorspronkelijke sterkte, zo ongeveer 150 man.
De groep stond onder bevel van majoor Milo van de C-Compagnie. De bataljonscommandant en de com-mandant van de A-Compagnie waren beiden gevan-gengenomen, en Lonsdale, de waarnemende batal-jonscommandant, was nog op Hartenstein. Van de 35 officieren die het bataljon telde, waren er misschien nog 10 inzetbaar. Van mijn eigen officieren waren er twee gesneuveld, één vermist en nog twee in leven. Ik kon ze echter niet vinden deze nacht. Mij werd gezegd deze nacht in het bataljonshoofdkwartier te blijven, en ik sliep onder een groep appelbomen op de bodem van een schuttersput.
Toen de morgen aanbrak (20 september), trachtte ik mijn compagnie te reorganiseren, maar er was geen compagnie meer! Een paar mannen van het mitrail- leurpeloton waren ingedeeld bij de South Staffords, en mijn andere mannen, inclusief de anti-tankbeman- ningen, waren verdwenen. Ik was alleen overgebleven! Ik verzamelde een man of tien en ging in stelling in een van de huizen. Ik denk dat ik dit op het bijgaande kaartje kan aangeven.

Kaartje, vervaardigd naar een schets uit de collectie Boeree. De topografische situatie is niet geheel juist weergegeven. 1. Jhr. Nedermeijer van Rosenthalweg; 2. Benedendorpsweg; 3. Acacialaan; 4. Spoorlijn Arnhem- Nijmegen. (Collectie Boeree; Gemeentearchief Arnhem)

Ons huis was bij punt A. Bij B had ik de vorige nacht geslapen. Punt C was een compagnieshoofdkwartier. Bij D richtte Lonsdale om ongeveer 11 uur ’s morgens een bataljonshoofdkwartier in. Op dit tijdstip raakte majoor Milo ernstig aan zijn hoofd gewond, en werden we gedurende de gehele morgen aangevallen door infanterie, tanks en gemotoriseerd geschut, en lagen we onder mitrailleurvuur vanaf de zijde van de spoorbrug. Er kwamen rupsvoertuigen vanuit het noorden en oosten opzetten (zie pijlenX), en deze slaagden ’s middags erin ons huis in brand te schieten. Het gelukte het vuur te blussen, maar we hadden drie doden te betreuren, en bovendien sneuvelde in het aangrenzende huis luitenant Peele) en nog twee manschappen. Kort daarop dwong een hevige brand ons uit te wijken naar punt C, dat verlaten was. In de loop van de middag vatten de meeste huizen links van punt C vlam en vond een aanval plaats bij E. Deze dreigde ons af te snijden van het terrein bij de kerk (zie de pijlen^X.)- Majoor Lonsdale zond me hierheen om de aanval tot staan te brengen. Wij kozen onze route door de huizen tot wij bij een huis kwamen waar we Duitsers op de bovenverdieping waarnamen. Bovendien leek het dat de vijand ook in de kelder was. Ik zond mijn twee metgezellen naar de bovenverdieping om met hen af te rekenen en ging zelf de kelder in. Ik hield mijn revolver klaar en riep: ‘Hande hochl’. Ik trof hier een dikke Duitser aan die zijn geweer aan de riem onder zijn arm had. Hij leek me niet bijzonder gevaarlijk, maar het was een doorgewinterde vechtjas. Hij nam me te pakken door zijn geweer met één hand omhoog te brengen en mij in mijn maag te schieten. Later bleek dat de kogel er aan de zijkant was ingegaan, een long had geraakt, mijn borstbeen had gebroken en een paar centimeter van het hart was blijven steken. Het klinkt nogal ernstig, maar op dat moment had ik er niet zoveel hinder van. Ik maakte korte metten met mijn tegenstander en doodde hem met mijn revolver.
Ondertussen waren mijn twee metgezellen naar boven gegaan en zij slaagden erin de twee Duitsers daar buiten gevecht te stellen. Groot was onze verrassing toen we vanuit het bovenraam recht in de koepel van een Stug konden kijken. Een jonge Duitse officier stond in de koepel en wij slaagden erin een Gammon- bom precies door het luik te mikken. De officier vond hierbij de dood en de Stug blies de aftocht.
Wij verlieten het huis aan de achterkant en belandden in een soort kippenren. Een Duitser zag kans hier een handgranaat in te gooien die een van mijn metgezellen ernstig verwondde en mijn been trof.
Het kostte ons veel tijd om terug te komen en na mis-schien een uur bereikten wij Lonsdale weer en kon ik verslag uitbrengen. Lonsdale zei mij dat ik mijn wonden moest laten verzorgen en ik herinner me dat ik, geholpen door twee van mijn mannen, moeizaam lopend tot bij de kerk in Oosterbeek-Laag ben gekomen, Hier ben ik buiten bewustzijn geraakt en ik kwam weer bij op een draagbaar naast een raam in een huis. Het was toen al morgen (21 september) en er stond een dame over mij heen gebogen. Zij was de bewoonster van het huis, mevrouw Kate ter Horst- Arriëns.
Noot redactie: over de gebeurtenissen in dit huis kunt u lezen in het voorwoord van het eerder genoemde boekje van Kate ter Horst-Arriëns.
Toen ik de Oude Pastorie op 25 september verliet, was het me eigenlijk niet erg duidelijk waar ik naar toe zou kunnen gaan. Ondanks de toewijding en kalmte die Kate ter Horst verspreidde, voelde ik een grote aandrang om uit haar huis te ontsnappen. Het huis was overvol, vreselijk smerig en het begon er te stinken. Telkens wanneer Kate met mij sprak, voelde ik een groot gevoel van schuld. Ik kon me voorstellen hoe keurig haar gerieflijke huis moest zijn geweest voordat het in bezit werd genomen door te veel met bloed besmeurde, vuile en uitgeputte soldaten.
Ik realiseerde me ook, en dat was een practische over-weging, dat ik niet kon rekenen op een meer gerichte medische behandeling, en dat er weinig water en heel weinig voedsel in het huis was. Bovendien was ik me constant bewust van het feit dat zich tussen en mij en de vijandige wereld buiten, alleen maar ramen bevon-den: veel glas en weinig stevige muren.
Ik voelde me dan ook erg opgelucht toen ik de tuin inliep. De lucht was fris en schoon en er lag een onont-dekte wereld voor me. Ik liep langzaam weg van de kerk, naar het noordoosten. Ik kwam niemand tegen. Onder de vriendelijke bescherming van de bomen ging ik heel langzaam verder. Op een gegeven ogenblik stak ik een straat over en een eindje verder ging ik zitten om na te denken over wat me nu te doen stond. Ik begon met mijn zakken leeg te halen. In een zak vond ik, zoals verwacht, een mooi zakmes, een shilling en een stuk touw. Vijf jaar eerder, toen ik besloten had dienst te nemen bij het begin van de oorlog, had mijn grootvader mij deze dingen gegeven. Het waren, zei hij, zaken waar geen enkele goede soldaat buiten kon. Het was een geruststellende gedachte, hier onder de Oosterbeekse bomen, dat alles nog aanwezig was. Ik was ook nog steeds, en dat was belangrijker, in het bezit van mijn militaire uitrusting: mijn riem, twee munitiezakjes en een veldfles. De veldfles was jammer genoeg leeg. Maar het belangrijkste van alles was ik dat ik mijn kleine ‘pukkel’ nog bezat, met mijn wasen scheergerei, schone sokken en onderkleding, een mes, lepel en vork, en een etensblikje. Op dat moment voelde ik me rijk met alles wat ik nog bezat. Verder zoeken leverde me nog een zak met zuurtjes op en een stuk chocolade. Rijk? Ik voelde me schatrijk!
Na 49 jaar herinner ik me nog hoe ik een zuurtje in mijn mond stak in de hoop om van mijn dorst af te komen. Maar mijn mond was zo droog dat ik geen speeksel kon produceren, het zuurtje leek wel een stuk steen in mijn mond, het wilde maar niet kleiner worden en het hielp niets.
Intussen vervolgde ik mijn langzame tocht en belandde uiteindelijk bij een huis in een klein stukje land. Het was een wit huis met een vriendelijke uitstraling, ik naderde het van de achterkant waar drie of vier treden naar beneden toegang gaven tot een kelderdeur. Ik ging op een van de treden zitten en bleef daar een

Route nadat kapitein King de RAP in de pastorie had verlaten. (Naar een kaart van Oosterbeek. ca. 1939)

 

hele tijd, luisterend of ik bevriende stemmen kon horen. Ik hoorde wel geluiden en wist dus dat er mensen aanwezig waren, maar ik kon ze niet duidelijk genoeg horen om te ontdekken of er vrienden of vijanden binnen waren. Maar eindelijk klonk er heel hard een echt militair, onparlementair, woord. Toen wist ik dat daarbinnen vrienden waren. Ik klopte op de deur die na een tijdje voorzichtig werd geopend door een jonge officier van het Glider Pilot Regiment, bewapend met een machinegeweer. Ik vertelde hem waar ik vandaan kwam en werd binnengelaten. Ze waren met zijn vieren en de kelder maakte een echt huiselijke indruk. Ik zag direct een klein kooktoestel waarop een grote pan met water bijna aan de kook was. Terwijl ik werd begroet en we onderling ervarin-gen uitwisselden, ging een van hen door met thee zetten. Hij vroeg me heel beleefd of ik een mok, of anders een etensblikje bezat. Ik heb nog nooit zo vlug mijn etensblikje tevoorschijn gehaald als toen, en ik heb sindsdien nooit meer thee gedronken die zo verrukkelijk smaakte. Ik had sinds vier dagen ook niet meer iets behoorlijks te drinken gehad, en toen ze mij vroegen of ik nog meer wilde, zei ik geen nee. Het huis had een pomp in de keuken, dus was er geen gebrek aan water.
Toen het donker werd, kwam de volgende verrassing: een goede, dikke stamppot werd op het vuur gezet en weer werd ik als eerste bediend. Het scheen dat hier nog geen gebrek was aan etenswaren, ik denk dat alle lege plekjes in hun zweefvliegtuig uit voorzorg maar waren volgestopt met blikjes.
Toen het donker was, kreeg ik een slaapplaats aange-wezen op een stenen verhoging in de kelder. Erboven was een lang, smal raam en hoewel ik door het raam naar buiten kon kijken, en dus als schildwacht en uitkijk kon fungeren, werd mijn lichaam beschermd door de dikke stenen muur, wat mij een echt veilig gevoel gaf. Mijn stenen bed was veel harder dan het veldbed waarop ik de afgelopen dagen had gelegen, maar ik viel toch heel gauw in slaap.
Het geluk dat ik tot nog toe had gehad, was te mooi om lang te duren. Dat ontdekte ik de volgende morgen toen ik wakker werd. Het was nog heel vroeg, het tijdstip waarop gewoonlijk een aanval kan worden verwacht, en dus het tijdstip waarop iedereen extra alert is en er veel heen en weer geloop is.
Maar het huis leek vreemd stil en de kelder was leeg. En buiten was het ook al zo vreemd stil, na de nooit aflatende herrie van ontploffende granaten waarin ik zowat een week had geleefd. Wat was er gebeurd? Ik besloot op onderzoek uit te gaan.
Maar ik kwam niet ver. Toen ik ging zitten om te luisteren of ik mijn vrienden toch niet ergens in het huis kon horen, keek ik uit het raam en zag tot mijn grote verbazing een groep Duitse soldaten zuidwaarts in de richting van de rivier lopen. Zij werden door niemand tegengehouden en gedroegen zich alsof er niets aan de hand was. Ik realiseerde me dat de perimeter onder de voet was gelopen of dat men zich had teruggetrokken. Enige dagen later hoorde ik dat generaal Urquhart het bevel had gegeven voor een terugtocht over de Rijn en dat de gewonden moesten worden achtergelaten. Alle doktoren en geestelijke verzorgers bleven ook achter ter wille van de gewonden.
Maar op die vroege morgen voelde ik mij verward en alleen gelaten. Waarom hadden mijn kameraden mij niet verteld dat ze weggingen? Later besefte ik dat ze het met goede bedoelingen hadden gedaan, het moet voor hen ook moeilijk zijn geweest. Maar toen voelde ik mij alleen en verlaten. Zij hadden een Duits geweer bij mij achtergelaten met munitie, maar het leek mij verstandiger om me daarvan te ontdoen, dus schoof ik een en ander zo ver mogelijk van me weg. Ik opende mijn jack, knoopte mijn overhemd open zodat er een akelig uitziende wond zichtbaar werd, ging weer liggen en hield me dood.
Ik deed dit omdat ik in het huis geruchten hoorde en verscheidene stemmen die Duits spraken. Ik realiseerde me dat ze spoedig ook de kelder zouden komen inspecteren. Ik hoorde voetstappen op de keldertrap en een paar Duitse stemmen. Ik bleef heel stil liggen, ik volgde hun voetstappen in de kelderruimte en wist precies op welk moment ze mij ontdekten. Er kwam iemand op me af die me aan mijn schouder schudde en op een niet onvriendelijke toon in het Engels zei: ‘Wakker worden, Tommy’. Ik reageerde niet, terwijl zij de toestand in het Duits bespraken, waarbij meermalen het woord ‘kaputt’ met nadruk te horen was. Toen vond ik het tijd worden om maar weer levend te worden en tot hun klaarblijkelijke opluchting deed ik mijn ogen open. De Engelssprekende Duitser vroeg naar mijn verwondingen en ik wees op mijn met bloed bevlekte broek. Hij zei: ‘Wachten’.
Na een paar minuten kwamen er een jonge korporaal, twee soldaten en een brancard. Ik werd van het huis naar een nabije straat gedragen en daar neergelegd, tussen nog meer gewonden op brancards. We werden bewaakt door een gewapende schildwacht. Na verloop van tijd kwam er een kleine open vrachtwagen en vijf van ons werden daarin geladen. Met zei ons dat we naar een ziekenhuis in Apeldoorn zouden worden gebracht, ten noorden van Arnhem.
Dat was een van de meest droevige ervaringen in mijn leven, die langzame rit door Oosterbeek. In elke straat lagen dode, opgezwollen lichamen, de meeste waren van Britse of Duitse militairen, maar ik zag ook een benauwend aantal onschuldige burgers die tijdens de gevechten waren omgekomen. Langs de straten zag ik vernielde en smeulende huizen, en ik voelde me vervuld van afschuw toen ik de ellende en de vernielingen zag die door de gevechten waren ontstaan. Hoe, vroeg ik me af, zouden de Nederlanders ons dat ooit kunnen vergeven?
Ik voelde me vernederd als krijgsgevangene en ik schaamde me dat ik had bijgedragen aan de vernielingen en de ellende in deze mooie omgeving, en om wat ik die mensen had aangedaan die zo vriendelijk, hartelijk en behulpzaam waren geweest voor ons. Ik vergat daarbij dat we de mensen ook hoop hadden gebracht, al was die hoop helaas niet in vervulling gegaan.
Een van de opmerkelijke aspecten van de strijd was geweest het gebrek aan ondersteuning door onze, toch werkelijk superieure, luchtmacht. Dat was niet de schuld van de vliegers, maar was meer te wijten aan het weer en onvoldoende grond-lucht steun. Maar waar waren al die vliegtuigen gebleven? Dat zouden we spoedig ontdekken. De weg naar Apeldoorn is lang en recht en omzoomd door bomen, en op die weg werden we voortdurend aangevallen door Britse vliegtuigen. Onze Duitse begeleiders waren er klaarblijkelijk al aan gewend. Bij elk teken van gevaar zochten ze dekking onder de dichtstbijzijnde boom of kropen vlug in een greppel. Maar ze hielden ons wel goed in de gaten en ze vrolijkten ons op met de mededeling: ‘Wees maar niet bang, ze zullen jullie niets doen, het zijn per slot van rekening jullie eigen vliegtuigen’. Tenslote bereikten we Apeldoorn, we werden ondergebracht in een kazerne waar onze eigen doktoren inmiddels ook al waren aangekomen. Zij werden bijgestaan door Hollandse verpleegsters en wij kregen de verpleging die we nodig hadden, we konden uitrusten en ons wat opknappen. Ik denk dat ik daar twee dagen ben gebleven, toen werd ik per trein ’s nachts naar Duitsland vervoerd, naar een krijgsgevangenkamp in de buurt van Hannover.
Het was een kamp voor officieren. De zaken waren er, voor zover mogelijk, goed geregeld. Ik bleef daar zes maanden, tot aan het eind van de oorlog. Veel van de bewoners, voor het merendeel Britten, maar ook Fransen en andere nationaliteiten, hadden daar al een aantal jaren doorgebracht. Het was omringd door een stevig gebouwde omheining met zoeklichten en zwaar bemande wachttorens, en stond onder commando van de oudste aanwezige Britse officier. De gang van zaken was op een militaire leest geschoeid. De Duitsers bemoeiden zich maar twee maal per dag met ons, dat was tijdens het ochtend- en het avondappèl, als we in vijf rijen stonden aangetreden. We werden tijdens elk appel weer geteld, en het was tamelijk gemakkelijk om er telkens weer in te slagen verwarring te stichten, zodat de aantallen niet klopten. En zeker als het mooi weer was, waren we er uren zoet mee. We genoten van de verwarring en de frustratie als er weer eens twee officieren waren ‘ontsnapt’! En we hadden nog meer plezier wanneer bij het tellen bleek dat er ’s nachts drie man waren bijgekomen. Hoe kon dat nou, er werden bij ons toch geen baby’s geboren?
Afgezien van deze afleidingen was het leven in het kamp een monotone aangelegenheid, de verveling vierde er hoogtij. Voedsel, of liever het gebrek aan voldoende voedsel, vormde het hoofdbestanddeel van onze gesprekken. Sporten bestond uit het lopen van rondjes zo dicht mogelijk langs de omheining, dat hield de bewakers tenminste wakker en op hun hoe
de. En ik moet toegeven dat er echt wel voor afleiding werd gezorgd: we speelden toneel, we debatteerden, we konden studeren en er was zelfs een goed voorziene bibliotheek. Het had dus veel slechter gekund. Maar we leefden op de dagelijkse berichten van de BBC via een goed verstopte radio. We hadden zelfs nog twee radio’s achter de hand, voor het geval men er één zou ontdekken. Het nieuws uit Engeland werd elke nacht via speciale boodschappers op alle kamers verteld; zo bleven we op de hoogte van het laatste nieuws over de voortgang van de oorlog. We ontdekten al gauw dat we beter ingelicht waren dan de Duitsers. Ik bracht ook menig uur door met het schrijven van brieven, hoewel ik later zou ontdekken dat er nooit één zijn bestemming had bereikt.
De laatste maanden van de oorlog leken tergend lang-zaam voorbij te gaan, totdat iemand in de eerste helft van april 1945 beweerde dat hij het geluid van geschut kon horen. We lachten hem aanvankelijk uit, maar spoedig hoorden we het zelf ook en toen raakte ieder-een opgewonden. De meeste bewakers hadden toen het kamp al verlaten en de Duitse officieren bemanden zelf de zoeklichten en de wachttorens. Ze weigerden zich aan ons over te geven, de ‘sleutels’ van het kamp konden ze alleen overhandigen aan een officieel legeronderdeel, zeiden ze. Maar onze wens ging spoedig in vervulling toen we buiten het kamp een jeep ontdekten met daarin een grote Amerikaanse neger sergeant. Hij was van zijn onderdeel afgeraakt en vol-ledig de weg kwijtgeraakt. We riepen naar hem van-achter het prikkeldraad en wezen hem de weg naar de ingang, waar toen de formele overgave van het kamp plaatsvond. Op dat moment was er van een normale bevoorrading van het kamp, hoe weinig dat ook was, geen sprake meer en we zaten zonder voedsel. Het was daarom maar goed dat er binnen 48 uur een groter bevrijdingsleger naar ons toe kwam. Toen was ons leed geleden, we werden overgevlogen naar Brussel. Daar volgden twee dagen van medisch onderzoek en een grote opknapbeurt, waarna wij spoedig konden terugkeren naar Engeland.
Ik kwam thuis op mijn moeders verjaardag, het mooi-ste geschenk dat zij zich kon wensen, temeer daar toen bleek dat zij geen enkele van mijn brieven had ontvangen. Het laatste nieuws over mij was een tele-gram geweest dat luidde: ‘Vermist – vermoedelijk gesneuveld’.

Registratiekaart van kapitein King als krijgsgevangene in Duitsland. (collectie Airborne Museum ‘Hartenstein’; foto W. de Ruyter)

1) De naam van de Belg is Lamberl Ledoux. Ten tijde van deze geschiedenis had de familie Ledoux een metaalbewerkerij in Wageningen. en behoorde Lambert lot een Wageningse verzetsgroep. In tegenstelling tot wat King veronderstelde, namelijk dat Lambert zijn heldhaftige poging aan de rand van de Ginkelse Heide met de dood had moeten bekopen, werd hij door de Duitsers gevangen genomen. Hij zag kans te ontvluchten toen hij ’s nachts door twee bewakers naar een commandopost werd gebracht. Ondanks de op hem afgevuurde kogels bracht hij zich in veiligheid door onder te duiken bij de familie Van de Weerd in huize ‘Het Fransche Kamp’ in de buurt van de Panoramahoeve. Ledoux overleefde de oorlog, werd na de bevrijding door Doeree weer in contact gebracht met King, en woont nu in Zuid Afrika.

Download ministory

MINISTORY
18 SEPTEMBER 1944: ZWEEFVLIEGTUIGEN BIJ HEMMEN EN RANDWIJK
door L. Buist jr.
No.44
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 56 / november 1994

Inleiding
Dit is het verhaal van drie zweefvliegtuigen die op 18 september 1944 in de omgeving van Hemmen en Randwijk, ten zuiden van de Rijn ter hoogte van Wageningen, aan de grond werden gezet.
Een dag eerder was het startsein gegeven voor operatie Market Garden. Het was de bedoeling dat in drie dagen met behulp van 616 zweefvliegtuigen een deel van de le Britse Airborne Divisie en de le Poolse Onafhankelijke Parachutistenbrigade naar Nederland zou worden over gevlogen. Uiteindelijk landden 533 gliders op de beoogde terreinen bij Heelsum, Renkum en Wolfheze.
De landingen van 17 september waren een groot succes. In totaal vertrokken 358 Britse zweefvliegtuigen uit Engeland. Hiervan waren er 38 bestemd voor het Corps Headquarters met bestemming Nijmegen, de overige gingen op weg richting Arnhem. In een rapport van de Royal Air Force staat dat 39 gliders niet zijn aangekomen. Eén combinatie is teruggekeerd naar de basis omdat het sleeptoestel motorproblemen had. Boven Engeland werden nog eens 24 zweefvliegtuigen losgekoppeld, waarvan minstens de helft vanwege slecht zicht. Op de 18e vertrokken alsnog 22 van deze toestellen. Vijf gliders maakten een noodlanding in de Noordzee en negen stuks deden door diverse oorzaken hetzelfde in Nederland.
Ook op 18 september waren er de nodige verliezen. Naar Arnhem vertrokken 296 zweefvliegtuigen, waarvan er 25 niet aankwamen. Eén toestel crashte tijdens de start. Zeven gliders maakten een noodlanding in Engeland, twee kwamen ongewild neer in de Noordzee, en nog eens 15 stuks landden noodgedwongen voortijdig in Nederland. Dit was voor een groot deel het gevolg van het vuur van het Duitse luchtafweergeschut dat veel heviger was dan een dag eerder. Uiteindelijk was dit ook de oorzaak van het te vroeg landen van zeker twee van de drie zweefvliegtuigen bij Hemmen en
Randwijk.

Glider CN 759 is bij Indoornik geland, (foto: collectie Zwijnen-Reynen)

Zweefvliegtuigen landden bij Hemmen en Randwijk Staff Sergeant G. Cawthray van het “G” Squadron, de piloot van een van de drie hiervoor genoemde zweef- vliegtuigen2, kan zich de details van de vlucht nog goed herinneren: We vertrokken met vertraging van het vliegveld Fairford. Onze bestemming was landingszone “X”. Het eerste deel van onze vlucht was erg rustig. Het was net een trainingsvlucht. Nadat we in de omgeving van ’s Hertogenbosch een draai richting het noorden hadden gemaakt, kwamen we in de problemen. We werden van alle kanten beschoten. Doordat ons trekkende toestel zig-zag ging vliegen om een minder makkelijk doelwit te zijn, hing de sleepkabel de ene keer strak en dan weer los. Hierdoor knapte uiteindelijk de sleepkabel. We vlogen op een hoogte van 5000 voet met een snelheid van 140 mijl waardoor we nog een flink eind richting ons uiteindelijke doel konden zweven.
Luitenant Bruce E. Davis, inzittende van een van de andere twee zweefvliegtuigen3 geeft in zijn “after action report” een verslag van de oorzaak van hun vroegtijdige landing: Op 18 september vertrokken Squadron Leader Coxon, vier soldaten van de RAF en ik vanaf het vliegveld Harwell. Onze bestemming was landingszone “X”. Nadat toe de Nederlandse kust waren gepasseerd, werden we regelmatig beschoten door luchtafweergeschut. Op ongeveer 5 mijl van onze landingszone kwamen we in een hevige concentratie van luchtafweer. Ons sleeptoestel werd in brand geschoten en onze piloot besloot een noodlanding te maken. Na de landing zei onze piloot dat hij het trek- kende toestel had zien neerstorten’1.
Ook inwoners van Zetten hebben de nodige herinneringen aan hun onver- wachte “bevrijding”. Mej. G. Kamminga, onderwijzeres uit Zetten, herinnert zich het navolgende over de landing van twee van de zweefvliegtuigen: ’s Middags trok een stroom fietsers over de Molenweg. We gingen via de Molenbrug over de Linge en daar stond een Engels zweefvliegtuig. Een sergeant had zich met een machinegeweer voor het vliegtuig opgesteld. “Waar zijn de Duitsers?” vroeg hij. Wij vertelden hem dat ze niet in de buurt waren. Dat stelde hem gerust.
De bemanning trok het vliegtuig uit elkaar om een kanon en jeep uit te laden5.
De verbazing van de omstanders steeg ten top toen kort daarop een tweede zweefvliegtuig in de omgeving landde. Een van de inzittenden was een Amerikaan [luitenant Bruce E. Davis -L.B.-]. In dit zweefvliegtuig waren geen voertuigen maar dekens en andere voorraden. De passagiers waren heel nerveus vanwege hun precaire situatie maar zij zverden gerustgesteld door de piloten. Toen bleek dat er geen Duitsers in de buurt waren, deelden ze sigaretten uit. De twee bemanningen zijn later door leden van het verzet uit Heteren opgehaald. Een van hen was dhr. van der Baan, hoofd van de Christelijke school.
Sergeant Lawrence Thomas, 2e piloot van Staff Sergeant Cawthray, geeft het navolgende verslag van de gebeurtenissen direct na de landing:
We maakten een goede landing. Direct na onze landing stroomde het veld vol mensen. Ik was dolgelukkig dat we een veilige landing hadden gemaakt. Een meisje pakte een aantal sigaretten uit mijn hand, je kon merken dat ze in lange tijd geen sigaretten hadden gezien. De omstanders vonden het schitterend dat wij in dit veld terecht waren gekomen. Als tweede piloot was het mijn taak om het vliegtuig te beveiligen tijdens het uitladen. Ik lag dus met mijn Bren voor het vliegtuig terwijl de diverse omstanders hielpen met het uitladen. Tijdens het uitladen, landden nog twee zweefvliegtuigen in de omgeving. Toen we klaar waren voor vertrek, gingen we naar de boerderij die op ongeveer 200 meter van ons vliegtuig vandaan lag. Hier kregen we melk en fruit. Hier ontmoetten we ook de mensen van het verzet die ons naar een veerpont zouden brengen.

Het materiaal dat werd vervoerd in het zweefvliegtuig van de Britse radar-eenheid kon niet worden vervoerd. Er werd besloten de inhoud te vernietigen. Korporaal Austin kreeg opdracht om dit te regelen: Luitenant Davis gaf ons opdracht om de inhoud van ons zweefvliegtuig te vernietigen door alles met onze Stenguns kapot te schieten. Dit om te voorkomen dat het materiaal bruikbaar in handen van de Duitsers zou vallen. Hierna kregen we een lift van een groep soldaten die ook te vroeg waren geland.
Vermoedelijk heeft het plaatselijke verzet ervoor gezorgd dat de bemanningen van de drie zweefvliegtuigen bij elkaar zijn gebracht.
Dat de bemanningen gezamenlijk naar het Drielse veer zijn gegaan, wordt bevestigd door Squadron Leader Coxon, die in zijn “after action report” de volgende melding maakt:
Na onze landing hebben we ons aangesloten bij de bemanningen van twee andere zweefvliegtuigen.
Besloten werd dat men zou proberen het Drielse veer te bereiken. Een van de Nederlanders die de groep daar naar toe bracht, was dhr. J. van der Baan, hoofd van de Christelijke school in Heteren: Maandagmiddag kwamen er versterkingen. Eerst parachutisten ver weg. Dan zweefvliegtuigen dichterbij en ook weer parachutisten dichtbij. Teiwijl ik sta te genieten, wordt me in het oor gefluisterd, dat dichtbij een glider is neergekomen aan onze kant van de Rijn en vraagt men mij daarheen te gaan, daar ik Engels spreek, om de inzittenden de weg te wijzen. Direct stap ik op de fiets en rijd weg, mij heel goed bezvust van het gevaarlijke van deze onderneming. De Duitsers zijn nog steeds meester in de Betuwe en zijn niet mals in hun straffen voor helpers van de vijand. Een half uur van ons dorp tref ik de soldaten aan, omringd door vele inwoners uit Zetten. De Engelse commandant, wie ik aanbied om hem bij zijn makkers te brengen, geeft zijn soldaten direct bevel om zich startklaar te maken.
Drie gliders zijn er neergekomen. Inhoud: 2 motorfietsen, 2 kleine gevechtsivagens, ieder met een aanhangwagentje en ongeveer 17 strijders. Juist voor we vertrekken komt dichtbij nog een Duitse auto met 4 soldaten voorbij, die wijselijk doorrijden. Nu begint een ware zegetocht. Overal toejuichingen, geroep en gezwaai.
Het hoofd der school beschrijft ook de gebeurtenissen bij het Heterense veerhuis, waar de groep in eerste instantie via binnenwegen naar toe gaat. Vandaar moeten ze over de Rijndijk naar Driel.
Bij het Veerhuis stoppen we. Een dichte mensenmassa verdring! zich om onze bevrijders. Spontaan heft men het aloude Wilhelmus aan en velen hebben een oranjebloem oforan- jespeldje op de borst. Maar de nuchteren zeggen: “te vroeg, we zijn er nog niet”. Na telefonisch gevraagd te hebben, blijkt de dijk naar het Drielse veer veilig te zijn en dan vertrekt de stoet.
Sergeant Thomas geeft de navolgende informatie over de tocht naar het Drielse veer:
We vertrokken van het veld met een hele stroom burgers achter ons aan. Iets verderop werden we in contact gebracht met de bemanningen van de andere zzoeefvliegttiigen. De nu complete stoet vervolgde de weg naar het Drielse veer. Een korte tijd later stopten we weer. We hadden informatie

Glider CN 5000 heeft een noodlanding gemaakt bij Hemmen. (foto: collectie Zwijnen-Reynen)

gekregen dat er Duitse militairen in een huis aan de rechterkant van de weg zaten verstopt. Luitenant T urrel gaf ons opdracht om dit huis te omsingelen en de aanwezige Duitsers gevangen te nemen. Het is niet tot een gevecht gekomen. De militairen waren Poolse dienstplichtigen. Wij konden ze niet meenemen en hebben ze overgedragen aan de plaatselijke politie die ze in de cel heeft gestopt.
De heer B. Jansen uit Driel herinnert zich dit voorval ook: Hij was helemaal gecamoufleerd met gras en groene takjes en was juist op weg naar de N.H. kerk, waar enkele Poolse soldaten, die voor de Duitsers hadden gevochten, zaten te wachten om zich over te geven. Deze waren de vorige avond met een gepantserde auto daar aangekomen, de auto hadden ze onder de hoge lindebomen bij de kerk gezet. De Engelse korporaal die ons daar tegenkwam, had in iedere hand een grote revolver en keek met zijn keiharde ogen haast dwars door ons heen. Hij was niet zo jong meer, ik schatte hem op 45. Hij had een rode knevel en een stoer uiterlijk. In een tijd van enkele minuten stond de dijk zwart van de mensen. Het waren de eerste Engelsen die men zag en ze deelden sigaretten en chocolade uit. Mijn vader, die juist van het melken terugkwam, liet hen melk drinken.
Het laatste probleem waar de militairen voor kwamen te staan, was de overtocht zelf. Peter Flensen, de veerman van het Drielse veer, schijnt enige tijd in tweestrijd te hebben gestaan of hij nu wel of niet voor de te verlenen diensten moest laten betalen.

Wat er verder gebeurde
Van de meeste groepen kan worden achterhaald wat er, aan de noordzijde van de Rijn, verder met hen is gebeurd. In enkele verslagen en boeken wordt melding van deze militairen gemaakt.
In de “war diary” van de 9th Field Company Royal Engineers staat: Korporaal Hey en twee sappers begeleiden ± 7 militairen, voornamelijk South Staffords, vanaf het Drielse veer naaide eigen linies. Majoor T.IJ Toler, commandant van het “B” Squadron, schrijft in het boek The Lion With Blue Wings: f/c ging op verkenning met een compagniescommandant van het Ist Parachute Battalion. We kwamen een Squadron Leader van de Royal Air Farce tegen, die het bevel voerde over een radar-eenheid. Zijn sleeptoestel, een Stirling, was neergeschoten ten zuiden van de Rijn. Hun zrveefvliegtuig had een succesvolle noodlanding gemaakt. Hij had aan een veerman gevraagd hen over de rivier te zetten tegen betaling van het gebruikelijke tarief. Deze Royal Air Force officier vertelde dat hij het divisie-hoofdkwartier probeerde te bereiken en ik heb hem aangeboden met ons mee te gaan.
Luitenant M.D.K. Dauncey van het “G” Squadron schrijft in The History of the Glider Pilot Regiment: In de vooravond arriveerde Sergeant Cawthray die ten zuiden van de rivier was geland. Hij was met zijn passagiers per jeep naar het veer gereden en aldaar de rivier overgestoken.
Tenslotte schrijft Marek Swiecicki in zijn boek Roode duivels in Arnhem: Aan het einde van de gang [in Hotel Hartenstein -L.B.-] ivas een grote kamer, die bezet was door onze twee kapiteins en Bruce Davis, van de Amerikaanse luchtmacht, die met zijn toestel afgeschoten was door de Duitsers en een wond aan zijn been had

Burgers bij zweefvliegtuig CN 5000. (foto: collectie Zwijnen-Reynen)

Conclusies
Majoor Toler bevond zich op het moment dat hij Squadron Leader Coxon tegenkwam in gezelschap van een officier van het Ist Parachute Battalion. Daar Luitenant Turrel van deze eenheid deel uitmaakte, mag men aannemen dat hij bij zijn kameraden terecht is gekomen. In de directe omgeving was ook de com-mandant van het 2nd Battalion South Staffords dus het is aannemelijk dat ook de militairen van deze eenheid op de juiste plaats zijn aangekomen.
Luitenant Dauncey maakt melding van Staff Sergeant Cawthray, die bij zijn eigen eenheid, het “G” Squadron terugkomt. Dit wordt zowel door Cawthray zelf als door Sergeant Thomas bevestigd.
Als laatste zijn ook Squadron Leader Coxon en zijn radar-eenheid bij het divisie-hoofdkwartier in Hartenstein aangekomen. Dit wordt zowel door Marek Swiecicki als Luitenant Da vis zelf bevestigd.
Bronnen:
* After Action Report van Lt. Bruce E. Davis;
* Intelligence Report van S/Ldr. H.W. Coxon, 10 Group, Fighter Command, Royal Air Force;
* Report on the British Airborne effort in Opera tion “Market” by 38 & 46 Groups RAF;
* Operations Record Book, 570 Squadron, Royal Air Force;
* War Diary 9th Field Company, Royal Engineers;
* Volk in Nood, Oorlogsgedenkboek van de Betuwe en de boorden langs Rijn en Waal;
* Roode duivels in Arnhem, Marek Swiecicki;
* Lion with Blue Wings, Ronald Seth;
* The History of the Glider Pilot Regiment, Claude Smith;
* Dagboek van een Drielenaar, B. Jansen;
* Verslag van G. Kamminga;
* Correspondentie schrijver met G. Cawthray en L. Thomas;
* Correspondentie Joop Siepermann met
A. Austin.
De auteur is bijzondere dank verschuldigd aan Geurt en Coby de Hartog en George Mason voor hun hulp bij het opsporen van informatie en het beschikbaar stellen van de foto’s.
NOTEN
1. Report on the British Airborne effort in Operalion “Market” by 38 & 46 Groups RAF.
2. De belading van dit zweefvliegtuig bestond uit een jeep met aanhang-wagen, twee motoren en drie man van de Support Company van het Ist

StSgt. Cawthray (foto: collectie L. Buist jr.)

Parachute Battalion. Passagiers waren: luitenant J. Turrel (plaatsvervangend commandant van de Headquarters and Support Company) en de soldaten Clarke en Donnerly.
3. De belading van dit zweefvliegtuig (nummer CN 5000) bestond uit radar- en verbindingsapparatuur ten behoeve van een Britse radar-eenheid. In totaal zijn van deze eenheid vier gliders uit Engeland vertrokken. Het was de bedoeling dat zij bij elkaar zouden landen om ter plaatse een radar-station op te zetten voor nachtjagers.
De eerste piloot van dit zweefvliegtuig was Staff Sergeant B.A. Cummins van het “A” Squadron; de tweede piloot is helaas onbekend. De passagiers waren: Squadron Leader H.W. Coxon, 10 Group, Fighter Command RAF; sergeant S. Licvense, korporaal A. Austin en de Leading Aircraftsmen R.J. Eden en D. Foster (allen van 6080 Light Warning Set Unit), en een Amerikaan: luitenant Bruce E. Davis van 306th Fighter Control Station.
4. Het sleeptoestel was een Stirling van 570 Squadron met nummer LK- 121. Het stortte neer bij Opheusden, waarbij de complete bemanning om het leven kwam.
5. Het betreft hel zweefvliegtuig met nummer CN 759, waarvan de lading bestond uit een jeep met een 6-ponder anti-tankkanon en twee man van de Support Company van het 2nd Battalion, The South Staffordshire Regiment, De piloten waren van het “G” Squadron; hun namen en die van de inzittenden zijn helaas onbekend. De glider vertrok vanaf Broadwell, en de bestemming was landingszone “S”.
Drielsche Veer

Op een stafkaart uit 1944 zijn de posities van de drie genoodlande gliders en de route naar het Drielse Veer aangegeven. Nr. 1 is CN 759; CN 5000 landde bij 2. Wie kent of heeft foto’s van Nr. 3?

 

Download ministory

MINISTORY
MET EEN STIRLING NAAR ARNHEM
door David Lewis

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 57 / februari 1995
Toen de 50e herdenking van de Slag om Arnhem naderde, kwamen bij mij de herinneringen boven aan enkele van de missies die ik als bemanningslid van een vliegtuig meemaakte. Met behulp van aantekeningen die ik 50 jaar geleden maakte, kan ik me, hoewel wat wazig, de operaties voor de geest halen waaraan ik als staartschutter deelnam.
Dinsdag 19 september 1944 staat zeker voor altijd gegrifd in het geheugen van elk nog levend bemanningslid van 299 en 196 Squadron, en ook van de andere squadrons van 38 Group van de Royal Air Force. Deze datum staat symbool voor de eerste zeer slechte dag tijdens onze vluchten boven Arnhem, waarbij we de ene keer als sleeptoestel voor zweef- vliegtuigen fungeerden, en de andere maal voor de bevoorrading zorgden.
Mijn mede-bemanningsleden en ik vlogen in Stirlings van “A” Flight, 299 Squadron, en we maakten vier missies mee (de le, 2e, 3e en 5e dag) vanaf het vliegveld Keevil in Wiltshire.
Voorafgaand aan de invasie van Nederland had het grootste deel van ons werk bestaan uit het bij volle maan droppen van agenten van de S.A.S. (Special Air Service) ter ondersteuning van de Maquis (het Franse verzet), bevoorradingsmissies, af en toe gewone bombardements- vluchten tijdens perioden dat er geen volle maan was, en het ietwat saaie oefenen met het slepen van zweefvliegtuigen boven Engeland. Het laatste gebeurde evenals het droppen van parachutisten meestal boven Salisbury Plain. Alle S.O.E. (Special Operations Executive) operaties werden in code in ons logboek geschreven. De codenaam voor de Arnhem-missies was uiteraard Market Garden. De eerste indicatie dat grootse plannen waren gemaakt, vormde de afkondiging dat niemand het

Zondag 17 september 1944, vliegveld Keevil. De bemanning van Stirling LK-544 van 299 Squadron poseert met de twee piloten van het zweefvliegtuig dat die dag naar Arnhem moet worden gesleept. Van links naar rechts: W/O A.G. Brown, piloot; F/Sgt N. Ledward, radio-telegrafist; F/Lt L.N. Bussey, navigator; Sgt ].D. Firth, boordwerk- tuigkundige; W/O /.W. Eady, bommenrichter; W/O D.T. Lewis, staartschutter, en de twee gliderpiloten. Van de laatsten weet de auteur slechts één naam: Ted Legg. David Lewis zou graag in contact willen komen met zijn voormalige kameraden. Wie helpt? (foto: collectie David Lewis)

 

kamp meer mocht verlaten. Een gebruikelijke veiligheidsmaatregel wanneer belangrijke en grootschalige acties stonden te gebeuren. Hetzelfde vond plaats voorafgaande aan de invasie in Normandië. Op zondag 17 september 1944 kregen we vroeg in de ochtend instructies, en de beoogde landingszones voor de zweefvliegtuigen werden aangeduid. Kort daarvoor gemaakte luchtfoto’s gaven een duidelijk beeld van het terrein.
Om 10.35 uur lokale tijd vertrokken we in een constante stroom. Met gliders werden duizenden mannen en hun voorraden naar Arnhem vervoerd. Binnen een half uur waren we getuige van een tragisch ongeluk. Kijkend naar een andere Stirling die een zweefvliegtuig sleepte, ongeveer 200 voet (60 meter) beneden ons aan de rechterzijde, zagen we plotseling dat de staart van de glider losraakte. Het toestel tolde in twee delen naar de aarde, en toen deze neerkwamen, was er een geweldige explosie! De Stirling vloog gewoon verder met een stuk sleepkabel achter zich aan. De aanblik van dit alles had een ontnuchterende werking op ons vijven! We vlogen verder en gaven onze zweefvliegtuig-vrienden een redelijk comfortabel ritje tot we de kust bereikten. Wat toen
gebeurde, is nog steeds onduidelijk, maar plotseling was sprake van hevige turbulentie en binnen enkele seconden raakte onze glider los. Later hoorden we dat de zweefvliegtuigpiloot een veilige landing had gemaakt.
Dit betekende het einde van onze missie van die dag en we keerden terug naar onze basis. Wij hadden het gevoel een beetje gefaald te hebben, maar de verslagen van de overige bemanningen waren alle positief. De eerste rapporten deden vermoeden dat deze invasie van Nederland een succes beloofde te worden. Hoe anders zou het uitpakken! We hadden nog geen idee dat de namen Arnhem, Oosterbeek en Nijmegen ons voor de rest van ons leven bij zouden blijven.
De volgende dag, 18 september, verliep onze vlucht, weer met een zweefvliegtuig, veel beter. Na een rustige overtocht, haakte onze gliderpiloot af en zette het toestel veilig op de landingszone. Nu kwam de Flak voor het eerst in actie, maar niet al te dicht bij ons vliegtuig, met uitzondering van één nogal luidruchtige knal.
Toen we op Keevil waren teruggekeerd, kregen we wat berichten door die erop duidden dat niet alles naar wens verliep. Andere bemanningen meldden een aanzienlijk minder rustige vlucht dan wij hadden meegemaakt. We hadden geen kennis van twee Duitse tankdivisies die de oorzaak zouden zijn van de dood van zoveel Airbornes, in sommige gevallen binnen enkele uren na de landing.
Die avond kregen we de gegevens over onze derde missie die de volgende dag, dinsdag 19 september, zou plaatsvinden. Deze keer zou het een bevoorra- dingsvlucht zijn ten behoeve van de reeds gelande troepen. De containers, die aan parachutes zouden landen, bevatten munitie, voedsel en andere beno-digdheden voor troepen te velde.
De maandagavond in het kamp verliep routinematig. Er werd gekletst over de vlucht van die dag, het gebruikelijke kaartspel (pokeren) vond plaats, en brie-ven werden geschreven; deze laatste werden overigens niet bezorgd zolang de veiligheidsmaatregelen van kracht waren.

Een Stirling van ‘A’ Flight, 299 Squadron, tijdens de vlucht naar Arnhem gefotografeerd vanuit de staartkoepel van Lewis’ toestel op dinsdag 19 september 1944. (foto: David Lewis)

In elke kamer van de kazerne verbleef ongeveer een dozijn onderofficieren. Het was een samenraapsel van Canadezen, Nieuwzeelanders, Australiërs en mannen van de (Britse) Royal Air Force. De omstandigheden brachten ons nader tot elkaar en zorgden ervoor dat allerlei problemen werden besproken.
Het moreel was vóór die tijd niet bijster goed geweest en dat was voor het grootste deel te wijten aan de lange perioden van wachten op de ideale omstandigheden om bij volle maan een operatie uit te voeren. Deze tijd van nietsdoen werd meestal op uitbundige wijze doorgebracht in de mess.
Op dinsdagmorgen werden de vliegtuigen met containers geladen, deed het grondpersoneel zijn controlerende werk, werden de apparatuur en instrumenten nagelopen, en vond onze gebruikelijke briefing kort voor het vertrek plaats. Volgens mijn logboek stegen we om 13.00 uur op.
Onderweg was alles rustig. Van tijd tot tijd hoorden we via de intercom dat de bommenrichter en de navigator aan de hand van de kaart en herkenningstekens op de grond controleerden dat we goed op koers lagen. Ook de boordkanonnen werden getest en vanuit de vier Brownings werd een salvo het Kanaal ingejaagd. Nadat we de kustlijn waren gepasseerd, kwamen overstroomde gebieden in zicht. Deze waren het gevolg van een verdedigingsmaatregel van de Duitsers.
Spoedig vlogen we boven groene velden en we daalden om het doel te naderen op de gewenste hoogte van 1000 voet (300 meter). Overal om ons heen schenen Stirlings te vliegen. Onder ons waren de mensen eerst stipjes, maar ze werden steeds groter naarmate we dichter bij de aarde kwamen. We konden nu onderscheiden dat zij naar boven staarden naar de imposante armada in de lucht. Onze grote, logge viermotorige Stirling dreunde voort in een druk gezelschap, een echte demonstratie van onze heerschappij in de lucht.
‘Doel in zicht. Links’. We vlogen dicht op elkaar gepakt, de vleugeltips niet ver van elkaar, maar nu begon de Flak ons te begroeten. ‘Bommenluiken open’, riep de ‘Skipper’ (piloot). Het landschap beneden veranderde snel toen de bebouwde gebieden zichtbaar werden. We vlogen nu op de vereiste hoogte of minder, en het leek bijna of we in een auto over een brug reden. De explosies van de in aantal toenemende luchtdoelgranaten schudden ons toestel heen en weer, waarbij we beurtelings de ene of de andere kant op vlogen. Er klopte iets niet, want op een dergelijke ontvangst hadden we bepaald niet gerekend! Het was duidelijk dat we de Duitsers niet hadden verrast. Ondanks alles bleven we goed op koers vliegen, waarbij we weinig manoeuvreerruimte hadden omdat aan alle zijden vlak bij ons toestellen hetzelfde deden. ‘Wing Commander Davis is er geweest’ riep Joe Eady, onze bommenrichter. ‘Hij staat in brand’. Ik draaide mijn geschutskoepel naar rechts, en ik zag een brandende Stirling die gewoon bleef doorvliegen terwijl de containers werden uitgegooid.2)
Een explosie pal onder ons vliegtuig wierp ons plotseling omhoog, maar onze containers waren al keurig op weg naar beneden, hangend aan hun parachutes. De Duitsers hebben de verdomde droppingszones veroverd!’, schreeuwde iemand. Vanaf de grond vuurden de Duitsers op ons met alle wapens die ze hadden. Later hoorden we dat troepen van onder treinwagons in aktie kwamen met handvuurwapens, geweren en allerlei ander spul dat kon schieten. Ook reusachtige 88-mm kanonnen bulderden omhoog. Een ontploffing direct onder de staart van onze Stirling wierp me bijna uit mijn stoel, en ik rook een scherpe brandlucht. Ik kan me nu nog maar vaag herinneren wat ik in de paar minuten daarna voelde en deed, gelukkig maar, maar in eerste instantie was ik verlamd. Wat ik me wel voor de geest kan halen, was dat ik de koorden van een container-parachuté zag die pal voor mijn ogen afknapten als gevolg van lucht-afweergeschut. De container viel als een bom naar beneden, terwijl de parachute dichtklapte en afdreef. ‘Grote Genade, wat een Flak!’ verzuchtte iemand in zijn microfoon. Ik keek naar links en rechts, en ik zag diverse vliegtuigen naar beneden storten of brandend op de grond liggen. ’) Rookwolkjes van in de lucht exploderende granaten en lichtflitsen van vurende kanonnen brachten me weer helemaal bij mijn positieven. Ik vuurde links naar beneden, maar mijn pogingen leken absoluut geen effect te hebben! Rekening houdend met de afwijking gaf ik nog een salvo af op mijn doelwit.
Flak begon nu heel dichtbij te komen omdat de Duitse artilleristen hun eerste lichtfouten corrigeerden. ‘Scherp naar links klimmen, Skipper’, riep ik. Plichtsgetrouw reageerde de oude Stirling toen ze, met de motoren op volle kracht draaiend en bijna op haar rug liggend, ons verzoek beantwoordde.
Langzaam, tergend langzaam, vlogen we verder met achtervolgende explosies vlak achter onze staart. ‘Naar rechts’, was de volgende opdracht, maar de Flak bleef volgen. Ik betrapte me erop dat ik me tegen mijn zitting aandrukte alsof ik op die manier probeerde onze goede oude kist te helpen ontsnappen aan het gevaar. Geleidelijk aan, maar het ging wel héél langzaam, werd het aantal exploderende granaten minder.
Niemand zei iets, en verscheidene minuten lang was geen geluid te horen, totdat van voor in het vliegtuig via de intercom een hysterisch gelach hoorbaar werd. ‘Wat een bui!’, riep iemand. ‘Iedereen O.K.?’, vroeg de Skipper. Blijkbaar was dat het geval, tenminste wat de lichamelijke conditie betrof.
We keken het vliegtuig na. De besturing reageerde wat traag, en een van de motoren was oververhit, maar het toestel bleef in de lucht. Door één kant van de romp viel daglicht naar binnen, en tijdens de actie waren merkwaardige gaten verschenen in de vloer vlak bij het Elson toilet. We waren maar wat blij dat niemand tijd had gehad om deze sanitaire voorziening te gebruiken in de achterliggende periode!
Een beetje onvast vlogen we huiswaarts, en beneden zagen we weer het rustige Nederlandse landschap met hier en daar omhoog kijkende toeschouwers die onwetend waren van de tragedie die zich een eindje verderop afspeelde. De kustlijn kwam in zicht, en de branding leek zo vredig na de beproeving die we net achter de rug hadden. Links van ons maakte een vliegtuig een noodlanding op het water, en de bemanning stond op het punt het te verlaten. Een ander toestel cirkelde erboven, op zoek naar overlevenden. We noteerden keurig de positie om dit later in het verslag te kunnen verwerken, en we koersten verder op huis aan.
We bleven echter op onze hoede, want er konden altijd Duitse jachtvliegtuigen opduiken! Een van de vliegtuigen van ons squadron was een maand eerder neergeschoten toen hij terugkwam van een missie en op het punt stond te landen op onze basis. De staart- schutter had zijn positie verlaten nadat ze de Engelse kust waren gepasseerd, en dus ontmoette de vijande-lijke jager geen enkele tegenstand.

Horsa gliders en Stirlings worden op Keevil in gereedheid gebracht. Het is mogelijk dat deze foto op 19 september 1944 is gemaakt, en dat zou betekenen dat onder andere Poolse zweefvliegtuigen, bestemd voor de Johannahoeve, zijn te zien. (foto: David Lewis)

Nu zagen we de witte rotsen en spoedig cirkelden we boven ons vliegveld terwijl over de radio verzoeken om te mogen landen doorkwamen van toestellen met gewonden aan boord. De gezichten van het grondpersoneel nadat we taxiënd tot stilstand waren gekomen, staan me nog helder voor de geest. Zulke blikken van ongeloof hadden we nog niet eerder gezien. Onze gevoelens verhinderden dat we een gesprekje aanknoopten, en we kwamen niet verder dan een beleefd knikje naar degenen die ons hielpen onze vliegende zeef te verlaten.
Langzaam liepen de werktuigkundigen en monteurs om de toestellen heen. Af en toe stonden ze stil om te wijzen naar een gapend gat en het vervolgens behoedzaam te betasten, terwijl ze elkaar in opperste verbazing aankeken.
Ons vervoermiddel kwam eraan rijden, we ploften neer en hoorden de ervaringen en resultaten van de andere overlevende bemanningen. Pas op dit moment realiseerden we ons dat onze bommenrichter vergeten was voor deze operatie zijn parachute mee te nemen. Nooit eerder was hem dat overkomen, zelfs niet tijdens oefenrondjes. Niettemin wisten we dat we weinig kans gehad hadden om er veilig uit te springen op de hoogte waarop wij onze opdracht uitvoerden.
We begonnen nu op een rijtje te zetten wie vermist werden, en wij konden bevestigen dat we ooggetuigen geweest waren van het feit dat Wing Commander Davis brandend was neergestort. Terwijl dat gebeurde, werden nog steeds containers uit het vliegtuig gegooid; een voorbeeld voor allen die dit hadden gezien. Andere bemanningen zouden niet terugkeren, behalve degenen die op een ander vliegveld waren geland en misschien een enkeling die via ontsnap-pingsroutes op het vasteland kwam ’teruglopen’. Onze rapportages brachten niet al te veel helderheid over wat in zijn totaliteit was gebeurd, en tijdens de gesprekken daarna begonnen we ons af te vragen of de Duitsers sommige van de droppingszones veroverd hadden.

Elk tragisch moment kent een klein stukje vrolijkheid. Een boordwerktuigkundige kwam de bemannings- ruimte binnen met een kapotte broek aan. Zijn broeks-pijpen waren door een Flak ontploffing opengespleten. Hij was niet gewond en had een noodreparatie uitgevoerd met behulp van koperdraad dat hij over de gehele lengte van de broek had aangebracht.
Uit een van de vliegtuigen was een hoge legerofficier geklommen die meteen op zijn knieën was gevallen en de aarde had gekust. Blijkbaar was dit de eerste keer geweest dat hij had gevlogen; hij was meegegaan voor verkenningsdoeleinden. Toen we zo duidelijk zagen dat hij over zijn toeren was, realiseerden we ons dat hij wel een heel verschrikkelijke vuurdoop had gehad.
Een van de na viga toren had nieuws over de enige dode aan boord van zijn toestel, de bommenrichter. Een eenzame kogel had het plexiglas in de neus van het toestel doorboord, en het bloed van de gesneuvelde was ter plekke tussen de klinknagels geronnen. Hij was een Canadees die zijn eerste ‘ronde’ bij Bomber Command achter de rug had, en net twee missies had voltooid. Zijn vliegtuig zou door ons worden gebruikt voor onze volgende vlucht naar Arnhem op donderdag 21 september, inclusief een provisorisch gedicht kogelgat en bloedvlekken!
Toen we naar ons onderkomen terugkeerden, staarden we peinzend naar een aantal lege bedden! Misschien hadden enkele mannen geluk gehad en waren ze krijgsgevangen gemaakt.
Nieuws begon binnen te druppelen over de lotgevallen van andere squadrons. Toestellen van 196 Squadron waren aangevallen boven Brussel, tien minuten achter ons op de terugweg van Arnhem. Ze liepen schade op door een aanval van Focke Wulf 190s. We kregen niet te horen hoeveel slachtoffers te betreuren waren, maar we vernamen wel dat Warrant Officer Jack Walton een van de aanvallende vliegtuigen had neergeschoten. Later werd hij onderscheiden met de Distinguished Flying Medal.
Blijkbaar was er voor de terugkerende toestellen geen luchtdekking door Geallieerde jagers geweest, hoewel ons dat wel verzekerd was tijdens de briefing. Het feit dat de weersvoorspelling niet correct was geweest, droeg aan het probleem bij.
Schade aan de toestellen voorkwam dat we de volgende dag weer vlogen, maar donderdag kwamen we opnieuw in een strijdgewoel terecht dat net zo erg was als de nachtmerrie van dinsdag. We zagen verscheidene Stirlings boven de droppingszone in moeilijkheden komen. Het is bijna zeker dat onze containers boven op de Duitse kanonnen terechtkwamen. Degenen onder ons die thuiskwamen met nog meer vliegtuigschade werden desondanks wederom gecon- frontreerd met het vooruitzicht van een nieuwe missie. Het moreel was tot het nulpunt gedaald, en we vroegen ons af hoe lang we nog konden doorgaan. Ik ben er zeker van dat de gedachte aan het verkrijgen van het predikaat L.M.F. (lack of moral fibre = gebrek aan ruggegraat) bij vele vliegeniers latent aanwezig was!
Later die avond hoorden we dat we niet op het pro-gramma stonden voor vrijdag de 22e, en dat bericht was in veel opzichten meer dan een opluchting. Uiteindelijk bleek het weer die dag te slecht om te vliegen, maar dezelfde bemanningen die toen op de rol stonden, kwamen op D + 6 in aktie. De toestellen wierpen met succes hun containers af, maar het was uiterst twijfelachtig of ze de beoogde ontvangers hadden bereikt!
Dit zou de laatste missie naar Arnhem zijn waar 299 Squadron bij betrokken was, aangezien rapporten binnenkwamen dat de verrassingsaanval op dramati-sche wijze was mislukt. Onze gedachten gingen uit naar de duizenden naar Arnhem gebrachte troepen en hun tragische lot! Wat een fiasco!

September 1944. Stirlings op het vliegveld Keevil. (foto: David Leivis)

Het was een dure onderneming geweest die het leven van veel dappere mannen had gekost. De bewonde- renswaardige Nederlandse burgers die zoveel hulp hadden geboden tijdens de vruchteloze slag zouden daar later voor moeten boeten.
Vijftig jaar zijn voorbij gegaan en na zo’n periode proberen we ons de goede dingen te herinneren en niet de slechte. Ik ben bang dat dit verhaal een uitzondering is!
De opofferingsgezindheid van zoveel fijne mensen zal niet gauw worden vergeten.

Noten van de redactie
1) Bij dit tragische ongeluk kwamen 21 leden van 9lh (Airbome) Field Company, Corps of Royat Engineers, en twee Glider Pilols om het leven. Zie ook blz. 17 en 21 van de Roll of Honour, samengesteld door ons lid Jan Hey, uitgegeven door onze vereniging, en verkrijgbaar bij het Airbome Museum ‘Harlenslein’.
2) Hel toestel van Wing Commander Peter B.N. Da vis (Stirling EF-319 van 299 Squadron) stortte omstreeks 17.00 uur plaatselijke tijd neer in de omgeving van hel huis ‘Rust Wal’ aan de Kemperbergerweg te Arnhem. Vier van de negen inzittenden kwamen daarbij om hel leven. Zie ook blz. 158 van de Roll of Honour.
3) Volgens de Roll of Honour werden op 19 september 1944 in de omgeving van Arnhem zeven toestellen neergescholen waarbij bemanmngsle- den om het leven kwamen.

Download ministory

MINISTORY
HERINNERINGEN VAN EEN VETERAAN VAN 30 CORPS
door majoor b/d Douglas G. Goddard, Royal Artillery

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 58 / mei 1995
Deze herinneringen betreffen de voorname rol die in operatie Market Garden werd gespeeld door 43rd (Wessex) Infantry Division en in het bijzonder door haar artillerie. Tijdens de geallieerde militaire operaties in Normandië en Noordwest-Europa in 1944/1945, die eindigden op het Duitse schiereiland Cuxhaven, was ik als officier ingedeeld bij de commandopost van een afdeling artillerie van 112th (West Somerset Yeomanry) Field Regiment, Royal Artillery. Ik was vuurleidingsofficier van de acht 25-ponder kanonnen van 220th Field Battery. Een van mijn dagelijkse verantwoordelijkheden was het bijhouden van het Oorlogsdagboek. Aan het eind van de oorlog, toen ik Regimental Adjutant was, maakte ik samenvattingen van het dagboek, en voegde hieraan originele orders, kaarten, situatierapporten e.d. toe. Alles betrekking hebbend op het regiment. Ik hield ook een persoonlijk dagboek bij, dat ik enige tijd geleden in een meer leesbare vorm heb herschreven. Gelukkig hoef ik daarom ten behoeve van dit artikel niet alleen af te gaan op mijn geheugen, dat minder wordt en me soms in de steek laat.
De Slag om Arnhem, die aan weerszijden van de Rijn werd uitgevochten, is het verhaal van de ten noorden van de rivier ingesloten Ist British Airborne Division, de in de Betuwe opererende Ist Polish Independent Parachute Brigade Group en 43rd Division, en bovenal de vastberaden en dappere burgers die in de regio Arnhem woonden. Echter, de gevechten om Arnhem te veroveren en de Zuiderzee te bereiken, operatie Market Garden, behelzen even goed de geschiedenis van 82nd en lOlst U.S. Airborne Divisions en de overige onderdelen van (het Britse) 30th Corps. Dit legerkorps bestond behalve de genoemde 43rd Division uit de Guards Armoured Division, 50 th Infantry Division, en 8th Armoured Brigade.
Behalve in de in druk verschenen divisie-geschiede-

Majoor Douglas G. Goddard, Royal Artillery. (foto: collectie auteur)

nissen is er weinig, met uitzondering van kritiek, geschreven over de zware en verbitterde gevechten die eenheden van 30 Corps moesten leveren in hun pogingen om Arnhem te bereiken, en om, toen de overlevenden van de gevechten in Oosterbeek door 43rd Division over de Rijn werden teruggehaald, het desbetreffende gedeelte van de Betuwe te verdedigen tegen superieure Duitse
strijdkrachten. Volgens het plan voor het onderdeel Garden moest de Guards Armoured Division vanuit een klein bruggehoofd over het Scheldekanaal oprukken in de richting van de drie Airbornedivisies. Nadat ze daarmee contact had gemaakt, zou 43rd Division de opmars overnemen teneinde de omgeving van Apeldoorn te veroveren en door te stoten naar de Zuiderzee. In het geval dat een of meer van de vijf waterovergangen op weg naar de Gelderse hoofdstad in de lucht zou vliegen, zou 43rd Division naar voren worden gehaald om het water over te steken en een noodbrug te leggen. Om te helpen deze taak uit te voeren, bestond de artillerie van de divisie uit haar eigen drie Field Regiments, een Anti-Tank en een Light Anti-Aircraft Regiment, met daaraan toegevoegd 147th (Essex Yeomanry) SP Field Regiment (van 8th Armoured Brigade), 64th Medium Regiment, 9th Heavy Battery en een batterij artillerie van de Nederlandse Prinses Irene Brigade.
Vanaf het begin was het duidelijk dat de Duitsers hun defensieve samenhang hadden hervonden, en dat de weg van 30 Corps naar Arnhem geplaveid zou zijn met puntige rotsblokken. Opererend vanaf bases in het vaderland was de Luftwaffe, voor het eerst, minstens gelijkwaardig aan de Royal Air Force. Zo voerden Duitse vliegtuigen op 18 september 1944 een korte nauwkeurige aanval uit op posities van mijn afdeling, waarbij vier gesneuvelden en vijf gewonden te betreuren waren. Duits artillerie- en mortiervuur was zwaar en effectief.

Op 17 september 1944 waren we om 14.35 uur begonnen een zware barrage te leggen ten behoeve van de uitbraak van de Guards Armoured Division, als onderdeel van het vuurplan voor de 300 stukken geschut van het korps. De eerste negen tanks van de Irish Guards werden vrijwel onmiddelijk vernietigd nadat ze de Belgisch-Nederlandse grens waren gepasseerd, en we moesten ons spervuur herhalen om de Guards niet te laten stilvallen. Een andere indicatie van de Duitse kracht vond ik in het Oorlogsdagboek. Daarin zijn vijandelijke aanvallen vastgelegd die zowel gericht waren op de basis van het bruggehoofd over het Scheldekanaal als op de divisies van 8th en 12th Corps die de flanken van 30 Corps moesten beschermen. Onze kanonnen zochten contact met de betrokken Duitse eenheden en hun aanvallen werden afgeslagen.
Het duurde tot de nacht van 20 september, toen de Guards Armoured Division contact tot stand had gebracht met de twee Amerikaanse Airbornedivisies en de weg naar Nijmegen had vrijgemaakt, voordat 43rd Division de aanval overnam en via de gevaarlijke, uit één weg bestaande, opmarsroute probeerde op te rukken naar de Ist British Airborne Division. In mijn persoonlijke dagboek heb ik genoteerd: ‘vertrokken om 17.00 uur, kwamen uur na uur slechts pijnlijk langzaam vooruit en tegen 03.00 uur hadden maar 40 mijl afgelegd. Sliepen drie uur in voertuigen voordat we weer in actie kwamen net voor Nijmegen bij het Maas-Waalkanaal – geen ontbijt. Aan het eind van de 50 mijl lange corridor hebben we geen flank-dekking’.
Terugkijkend is de trage opmars niet verrassend aan-gezien de Duitsers de weg voor ons al een keer eerder hadden afgesneden. Ik lees in de order voor de opmars dat de uitgebreide kolonne van de divisie uit 3900 voertuigen bestond plus nog eens 848 stuks in A Echelon. Zij moesten allemaal door de Amerikaanse divisie-linies rijden, en onderwijl moesten ze tegen de Duitsers in actie komen. Verwarring was onvermijdelijk in de gegeven omstandigheden, in het bijzonder door de actieve interventie van vijandelijke lucht- en artillerie-aanvallen.
In de middag van 21 september steunde de divisie- artillerie aan de hand van een omvangrijk vuurplan een gecombineerde aanval van 82nd U.S. Airborne Division en de Guards Armoured Division. Deze poogden Nijmegen vrij te maken van Duitsers en de vitale verkeersbrug over de Waal te veroveren zodat de weg naar Arnhem open lag. Het werd een grandioos succes.
De opdracht voor 43rd Division op 22 september was kort en krachtig: ‘de brug in Arnhem veilig stellen en Ist British Airborne Division ontzetten’. Het bereiken van dit doel was niet zo eenvoudig. Ondanks een formidabele steun van de korps-artillerie boekten de voorste twee brigades, 129th en 214th, slechts weinig vooruitgang over de enige hoofdweg die Nijmegen met Arnhem verbond. Deze hooggelegen, open en niet afgeschermde weg, geflankeerd door laag liggende sloten met daarachter drassige landerijen, maakte het voor tanks feitenlijk onmogelijk om de weg te ver laten en verspreid op te rukken. Voor infanterie was het in de stromende regen niet gemakkelijk om dat te doen.
Toch vond 5th Battalion The Duke of Cornwall’s Light Infantry, ondersteund door tanks van 4/7 Dragoon Guards, een binnenweg op de linkerflank, die door de vijand nauwelijks werd verdedigd. Hierlangs slaagden zij erin snel 10 mijl op te rukken in de richting van Driel. Uiteindelijk maakten ze contact met eenheden van de Poolse brigade aan de zuidzijde van de Rijn, ongeveer 4 mijl ten westen van de Arnhemse verkeersbrug. Dit gebeurde in de avond van 22 september, en het stelde de divisie-artillerie en 147th Regiment in staat het gebied tussen Nijmegen en Arnhem, bekend geworden onder de naam ‘Plet Eiland’, binnen te trekken. De kanonnen hiervan kwamen eerst in actie bij Oosterhout (23 september) en de volgende morgen bij Lienden, net ten westen van Eist. Het laatstgenoemde dorp bleef stevig in Duitse handen.
We waren nu in een sterke positie om vuursteun te geven aan zowel de Britse luchtlandingsdivisie als aan onze eigen troepen. Zelf verkeerden we echter in een hachelijke situatie. Er was geen aanvoer van eten en munitie omdat de route achter ons op gezette tijden werd afgesneden door de Duitsers. De Luftwaffe was actief, op dat moment niet gehinderd door de Royal Air Force. De posities van onze kanonnen konden direct geobserveerd worden vanaf hoogten op de noordoever van de Rijn die in vijandelijke handen waren, en constante beschietingen veroorzaakten slachtoffers.
Desondanks waren we in staat om voortdurend vuur-steun te geven. Onze Battery Observation Post Officer bevond zich in de toren van de katholieke kerk van Driel, waar vandaan hij in staat was aanwijzingen te geven ten behoeve van de posities van de Britten (in Oosterbeek) en de Polen. Hij had het voorrecht deze uitkijkpost bij tijd en wijle te delen met vooraanstaande commandanten, onder meer generaal Horrocks (30 Corps), totdat de toren, met hem erin, als gevolg van een voortdurende beschieting door de Duitsers naar beneden kwam. Luitenant Jimmy Vigers kroop ongedeerd onder de brokstukken vandaan, en hij werd later onderscheiden met het Military Cross.
Door de landing van de Poolse parachutistenbrigade op 21 september en de komst van 43rd Division naar Driel en Eist werden de 10e SS-Pantserdivisie en andere Duitse strijdkrachten ingezet om de zuidelijke oprit van de Arnhemse verkeersbrug te verdedigen. Hierdoor werd de druk op de zwaar belegerde Ist British Airborne Division ten westen van de stad verminderd.
Tijdens de nacht van 24 op 25 september kwam de divisie-artillerie, ondersteund door 147th Field Regiment en 64th Medium Regiment, in actie ten behoeve van de oversteek van de Rijn door 4th Battalion The Dorsetshire Regiment, dat een dappere maar helaas mislukte poging ondernam om de steeds kleiner wordende perimeter van Ist Airborne Division in Oosterbeek te versterken. Twee van onze Regimental Forward Observation Post eenheden, de kapiteins Tom ‘Zeke’ Rosé MC (Military Cross) en A.

THE ADVANCE TO THE NEDER RIJN. 22 SEPT. 1944. Scale – 1:100,000.

 

Fragment uit hef Oorlogsdagboek van 220th Field Battery, 25 september 1944. (Collectie auteur)

Het hoofdkwartier van 220th Field Battery, Royal Artillery. Douglas Goddard zit op de op één na voorste rij, achter het bordje dat de eenheid aangeeft. De foto werd genomen in mei 1944, kort voordat de inscheping voor de invasie in Normandië zon plaatsvinden. (foto: collectie auteur)

Trotman (die pas een maand eerder als versterking bij het regiment was gekomen) met hun teams, staken tegelijk met de Dorsets over.
Van Trotmans groep werd nooit meer iets vernomen, en we namen aan dat ze vermist, waarschijnlijk krijgs-gevangen genomen was. Zeke Rosé slaagde er echter in zich aan te sluiten bij het Light Regiment Royal Artillery, dat in stelling lag in de omgeving van de Oude Kerk. Via het radio-net van ons regiment was hij in staat vuursteun te vragen van de divisie-artille- rie. Tot dat moment bestond het enige radiocontact van de luchtlandingstroepen met het grondleger uit een verbinding met 64th Medium Regiment. Deze lijn was echter overbezet.
Helaas sneuvelde Zeke Rosé door vijandelijk machi- negeweervuur in de nacht van de 25e. In zijn recente boek ‘Arnhem – Ooggetuigenverslagen van de Slag om Arnhem’ geeft Martin Middlebrook (op blz. 414- 415) als zijn mening weer dat de artilleriesteun waar kapitein Rosé en zijn Observation Post groep voor zorgde, het enige betekenisvolle resultaat was van de oversteek van de Dorsets.’)
Op 25 september waren we overdag constant bezig met het afgeven van ondersteuningsvuur gericht op de Oosterbeekse perimeter. Onze beschietingen werden geleid door kapitein Rosé en de stafofficieren van generaal Urquharts artillerie via majoor Reggie Wight-Boycott, de Royal Artillery ‘liaison officer’ van Ist British Airborne Division, die ingedeeld was bij 43rd Division.
Om 21.00 uur begonnen we met het schieten op het gebied dat grensde aan de noordzijde van de perimeter. Deze voortdurende barrage zou tot 02.30 uur duren, en was bedoeld om steun te geven aan de luchtlandingstroepen die zich over de Rijn zouden terugtrekken. Deze tocht werd georganiseerd door 43rd Division en werd door haar genie uitgevoerd, gesteund door aanvalsboten die waren bemand door Royal Canadian Engineers.
Het vuurplan was voor ons samengesteld door majoor Philip Towers en luitenant Paddy de Burgh, stafofficieren van de artillerie van Ist Airborne Division. Het Oorlogsdagboek vermeldt dat we van 04.00 – 06.00 uur een rookgordijn legden om de oversteek van achterblijvers te dekken.
Het is het vermelden waard dat we ondanks het feit dat ons geen bevoorrading bereikte – de vijand had de aanvoerroute weer eens afgesneden en we leefden van buitgemaakte, onsmakelijke Duitse rantsoenen, en sigaren – in staat waren aan alle verzoeken om vuursteun te voldoen zonder dat onze munitie op
raakte. Zelfs lukte dat op de hachelijke momenten dat we nog maar drie granaten per kanon hadden. Hiermee werd de wijsheid aangetoond van het besluit om de munitiewagens van A Echelon vooraan bij de kanonnen te houden.
De beangstigende, negen dagen durende beproeving van de overlevenden van Ist British Airborne Division was voorbij. Ze boden een verschrikkelijk ontroerende aanblik toen ze door onze linies trokken.
Onze situatie op het Eiland bleef kritiek en onveilig. In mijn persoonlijke dagboek staat: ‘situatie lijkt beroerd. 43rd Division en 8th Armoured Brigade zijn de enige eenheden ten noorden van de Waal, en slechts een veel gebombardeerde en beschoten brug verbindt ons met een bevoorradingsroute van 60 mijl, die regelmatig onderbroken wordt. Alle voorraden worden erg onregelmatig aangevuld. De aan- en afvoerwegen worden geblokkeerd door vluchtelingen uit Eist. Nijmegens spoorbrug is nu opgeblazen en de ver- keersbrug is beschadigd. Erg uitgebreid lokaal verde-digingsplan voor het regiment, met verontrustend nieuws over twee ‘Panzer’divisies aan de overzijde van de Rijn. Enige troost is dat we vier in perfecte conditie verkerende Duitse Panther en Tiger tanks hebben, die naast de weg vast zijn komen te zitten’.
Terwijl de rest van 43rd Division bezig was om de troepen bij Oosterbeek te bereiken en hen te ontzetten, was onze 214th Brigade in verbitterde gevechten gewikkeld om de rechterflank te beschermen en Eist te veroveren. Van 25 september tot 3 oktober vochten 43rd Division en 8th Armoured Brigade, later aangevuld door 69th Infantry Brigade en 5th Guards Brigade, wanhopige en kostbare veldslagen uit met eenheden van vier vijandelijke divisies en met gevechtsgroepen die bij Arnhem niet meer nodig waren. Deze Duitse troepen waren vastbesloten om het Eiland te heroveren. In deze periode viel een door Hitler ondertekend bevel in geallieerde handen, waarin stond dat 43rd Division tegen elke prijs vernietigd moest worden.
Alle kanonnen van de divisie kwamen dag en nacht in actie tegen vijandelijke aanvallen en ten behoeve van ontelbare tegenaanvallen. Hierbij werd een gebied van 180 graden bestreken omdat de Duitsers vanuit het noorden en het oosten over de Rijn versterkingen aanvoerden. De vijandelijke bombardementen en artillerie- en mortierbeschietingen waren zwaar, en zij veroorzaakten een constante stroom slachtoffers in onze stellingen. Dat, samen met hardnekkig neerval-lende regen, maakte het leven nogal tot een kwelling. Een van de Observation Post officieren van onze afde-ling, kapitein Jack Gilders (later sneuvelde hij in de slag om de Roer), was samen met een compagnie van 5th Battalion The Dorsetshire Regiment gedurende een dag omsingeld. Dit leidde ertoe dat wij in actie moesten komen terwijl we maar een korte schootsafstand hadden. Uiteindelijk konden de mannen zichzelf in veiligheid brengen.
Op 5 oktober werd 43rd Division afgelost door Wist U.S. Airborne Division, maar 5th Battalion The Duke of Cornwall’s Light Infantry moest achterblijven om 506th U.S. Regiment te helpen in een venijnig gevecht om het dorp Opheusden. De commandant van de Amerikaanse divisie liet later vastleggen dat de Cornwalls ‘aanvielen volgens het boekje met daadkracht en vastberadenheid onder vernietigend vijandelijk vuur. Hun moed was een inspiratiebron. Hun dapperheid was bijzonder, en deze dwong bij 506th Regiment grote bewondering af voor de gevechtskracht van de Britse infanterie’. In 16 dagen tijd hadden wij ongeveer 27.000 granaten afgevuurd en dat kan waarschijnlijk ook gezegd worden van andere artillerie-eenheden in 43rd Division.
Dankbaar droegen wij een natte, gehavende artillerie-stelling over aan 59 Army Group Royal Artillery, waarna we verder naar het zuiden meteen weer in actie kwamen ter ondersteuning van het verkennings- regiment van de divisie, op de linkerflank van het Eiland. Gedurende een aantal dagen bestookten we voortdurend vijandelijke doelen, voordat we ons weer aansloten bij de rest van een leeggevochten en uitgeputte 43rd Division, die de rechterflank van 30 Corps op de Groesbeekse heuvelrug vormde.
Ons blikveld werd bepaald door de Duitse grens en het Reichswald. Het zou nog vijf maanden duren voordat we – na een wintercampagne bij de Siegfriedlijn en in het Duitse Ardennenoffensief – terugkeerden naar de eerder genoemde heuvelrug. Vandaar vertrokken we weer voor een slijtageslag door het Rijnland Duitsland in.
Dat was het desastreuze effect van het feit dat we er niet in geslaagd waren het vijfde en laatste doel van operatie Market Garden te veroveren en vast te houden. Toegegeven, we waren over vier belangrijke waterbarrières gekomen, maar het was uitermate ont-moedigend dat de mensen in Nederland benoorden de grote rivieren nog een winter van wrede bezetting moesten doorstaan. Het was het tragische einde van wat de kostbaarste en verbitterdste campagne van onze divisie was geweest sinds haar veldslagen op Hill 112 en Maltot in het Normandische bruggehoofd, waarbij veel slachtoffers vielen.
In de elf maanden durende campagne van 43rd Division bedroegen de verliezen 12.848, waarvan 3.048 gesneuvelden. Alhoewel het niet direct verband houdt met dit artikel kan het voor de lezer interessant zijn te weten dat:
= in de elf maanden van Normandië tot de Noord- Duitse kust mijn afdeling van acht 25-ponder kanonnen 117.790 granaten afschoot;
= we – inclusief uitstapjes naar de Siegfriedlijn en de Ardennen – 800 mijl aflegden en 69 verschillende artillerie-posities innamen;
= uitgaande van een afdelingssterkte van 10 officieren er vier sneuvelden en vier gewond raakten.
Met deze gedachten helder voor de geest gingen een van mijn mede-overlevenden van 112 Field Regiment, majoor Eric Rankin MC (Military Cross), en ik naar Arnhem om ons regiment te vertegenwoordigen tijdens de 50e herdenking van de Slag om Arnhem. Het werd een emotionele en ontroerende week waarin de Nederlanders ons behandelden met een verbazing-wekkende affectie en eerbied, die ons heel bescheiden maakte indachtig het gegeven dat wij hen in 1944 in de steek hadden gelaten. Zij zijn nog steeds doordrongen van de legendarische slag, en er was een zeer indrukwekkend programma opgesteld. Ik mag wel zeggen dat het net zo nat was als vijftig jaar daarvoor, maar deze keer bleek ons onderkomen waterdicht.
Ons bezoek werd nog gedenkwaardiger omdat 4th Dorsets ons, als vertegenwoordigers van hun artille- rie-regiment, uitnodigde voor het bij wonen van een reënscenering van hun dappere maar vergeefse poging om op 24/25 september 1944 ter hoogte van de Westerbouwing de Rijn over te steken. Het was fascinerend om het Eiland te bekijken vanaf de heuvel die vijftig jaar daarvoor zo’n fantastisch uitzicht bood aan Duitse observatie-officieren. Geen wonder dat onze artillerie-posities, die vanaf deze plek uitermate goed zichtbaar waren, zo’n nauwkeurig toegediend pak slaag kregen.
Wij hadden eveneens het voorrecht om door twee Arnhemse scholen te worden uitgenodigd om onze oorlogsherinneringen aan de leerlingen te vertellen. We raakten ontroerd en onder de indruk zowel van hun kennis en intelligente vragen als van hun vriendelijkheid en beheersing van de Engelse taal.
Een ding over Market Garden wil ik nog graag opmerken. Zoals ik eerder al gezegd heb, is in het ver-leden louter kritiek gespuid over wat wordt genoemd een gebrek aan vastberadenheid en doorzettingsvermogen van 30 Corps in de opmars naar Arnhem. Deze en dergelijke opmerkingen werden gemaakt door ongeïnformeerde commentatoren, maar in een vorig jaar gehouden TV-interview helaas ook door die voor-treffelijke Airborne soldaat, generaal John Hackett.
Veel gegronde redenen zijn opgesomd als oorzaak van ons falen bij de vijfde en laatste brug, maar er is er één die in mijn ogen, die van een destijds betrokken
officier, voor zover mij bekend, niet voldoende in beschouwing wordt genomen.
Terwijl de luchtlandingstroepen bij Arnhem negen dagen van zware strijd hebben moeten doorstaan, waren degenen onder ons die Normandië hadden overleefd al bijna drie maanden aan één stuk bij gevechten betrokken. Onmiddellijk na het bloedbad van het Normandische bruggehoofd was onze 43rd Division naar de Seine opgerukt. Binnen vier dagen werd, vechtend tegen een goed georganiseerde defensie, de rivier overgestoken en werden bruggen gelegd voor de uitbraak naar Brussel en Antwerpen. Aan de verliezen van Normandië (ongeveer 6000 man aan gewonden, gesneuvelden en krijgsgevangenen) moesten er nog eens 550 worden toegevoegd. Evenzo hadden de Guards Armoured Division en 8th Armoured Brigade net stilgehouden om hun in het Franse kustgebied opgelopen wonden te likken, toen ze alweer vooruit werden gestuurd om vanuit ons Seine-bruggehoofd aan een perfect uitgevoerde, 250 mijl lange opmars naar Brussel te beginnen, en verder door naar het Albert- en het Scheldekanaal; Binnen enkele dagen bevonden we ons midden in de heksenketel van operatie Market Garden; met een bevoorra- dingsroute die zo ver terugreikte als het Normandische strand.
Mijn argument is dat er weinig tijd was geweest om de zware verliezen, met name op het gebied van tank- bemanningen en infanterie, aan te vullen, en om ver-sterkingen te integreren. Deze waren overigens schaars aan het worden in 21 st Army Group (twee Britse divisies moesten worden ontbonden om aan manschappen te komen). De eenheden van 30 Corps waren bepaald niet op volle sterkte en behoorlijk uitgeput, en daarom waren ze niet zo krachtig als was vereist voor deze immense, beproevende operatie.
Er hoeft weinig twijfel over te bestaan dat als veld-maarschalk Montgomery erin was geslaagd generaal Eisenhower over te halen deze diep doorstotende aanval met meer mankracht en materiaal te ondersteunen, het resultaat naar mijn bescheiden mening geheel anders zou zijn geweest. En dat geldt dan meteen ook voor het na-oorlogse lot van Berlijn en Oost-Duitsland.
Ik merk op dat kolonel John Frost, commandant van 2nd Battalion The Parachute Regiment, toen hij uit het krijgsgevangenenkamp werd bevrijd door 3rd U.S. Army, speculeerde dat die soldaten er wel in geslaagd zouden zijn Arnhem te bereiken. Dat versterkt mijn argument dat als enkele van de in aantal toenemende Amerikaanse eenheden, die minder schade hadden opgelopen in Normandië, ingezet waren om zij aan zij met ons te vechten, wij zeker de Slag om Arnhem zou-den hebben gewonnen.
Noot van de redactie
1) Kapitein Thomas Douglas Rosé, volgens het grafregister van de Commonwealth War Graves Commission op 25-jarige leeftijd overleden op 26 september 1944, ligt begraven op het Arnhem Oosterbeek War Cemetery, graf 24 B 16. Zijn naam komt (nog) niet voor in de Roll of Honour van de Slag om Arnhem.

Download ministory

MINISTORY
DE GESCHIEDENIS VAN FOTO BU 1092
door R.P.G.A. Voskuil

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 60 / oktober 1995

Inleiding
Van verschillende foto’s die tijdens de Slag om Arnhem door de Britse cameramannen Smith en Lewis zijn gemaakt, is de lokatie ondanks intensief speurwerk nooit achterhaald. Tot voor kort gold dat ook voor een zeer bekende foto van Stirling-vliegtuigen die ergens bij Oosterbeek voorraden uitgooien
voor de Ist British Airborne Division. In de collectie van het Imperial War Museum in Londen heeft deze afbeelding het nummer BU 1092.
Nu, ruim vijftig jaar na dato, is ook van deze foto ein-delijk de locatie bekend.

19 september 1944. Stirling-vliegtuigen gooien voorraden uit boven de Lichtenbeek. De foto werd gemaakt vanuit de achtertuin va’n Cronjéweg 25 in Oosterbeek. (Foto: Imperial War Museum, Londen; No. BU 1092)

 

Analyse van de foto
In de meeste publikaties over de septemberdagen van 1944 worden de foto’s afgedrukt op een rechthoekig formaat. Het originele negatief is echter vierkant, namelijk zes bij zes centimeter. Bij het afdrukken op een rechthoekig formaat kan dus beeldinformatie verloren gaan. Daarom werd aan de Fotografische Afdeling van het Imperial War Museum gevraagd om het gehele negatief van nummer BU 1092 af te drukken.
De afbeelding toont een tuin met gras, boompjes en planten. Rechts staat een houten schuur met daarachter een lange houten paal. Links op de achtergrond is een deel van de gevel van een huis te onderscheiden, met op de eerste verdieping twee ramen. In de lucht zijn zes vliegtuigen van het type Short Stirling zichtbaar, samen met tientallen parachutes.
De onregelmatige grijze vlekken op het linker gedeelte van de foto zijn ontploffingen van luchtafweergranaten.
Er is hoge bewolking, maar op de foto is toch iets van schaduwen zichtbaar.

Concrete informatie
De enige concrete informatie over deze afdruk vinden we op een van de ‘Dope Sheets’ van sergeant Dennis Smith. Alle cameramannen van de Britse ‘Army Film and Photographic Unit’ moesten op deze formulieren relevante gegevens noteren over door hen opgenomen foto’s en films, en ook fotograaf Smith hield ze bij. Bij de betreffende print, die staat genoteerd als foto 5 van film 4, heeft hij geschreven: ‘Stirlings flying through A.A. fire to drop supplies by parachute’. De datum op de ‘Dope Sheet’ is 19 september 1944. Volgens de officiële rapporten van de Royal Air Force werden op die dag voorraden gedropt ten noorden van Oosterbeek. Smith bevond zich toen (dinsdag) in het dorp, en de foto moest dus naar alle waarschijnlijkheid zijn gemaakt in noordelijke richting.

Het onderzoek
Omdat de ’topografische informatie’ die op de foto zichtbaar is, niet voldoende aanknopingspunten ople-verde voor een exacte identificatie van de plaats, werd een andere methode toegepast. Op de ‘Dope Sheet’ werd gekeken welke locaties Dennis Smith vóór de betreffende foto op de gevoelige plaat had vastgelegd, en welke erna.
Het bleek dat de eerdere foto’s waren gemaakt op de Utrechtseweg in Oosterbeek ter hoogte van het landgoed De Sonnenberg. Degene die erna was genomen, toont een jeep op de Utrechtseweg voor Hartenstein, met in de lucht een mand die aan een parachute naar beneden komt. Het lag dus voor de hand dat de tussenliggende foto ergens tussen De Sonnenberg en Hartenstein was gemaakt.
Met behulp van stereo-luchtfoto’s uit 1944/45 werd gekeken of in die omgeving een terrein was dat over-eenkwam met het op de foto afgebeelde gebied. Helaas bleek dit niet het geval, en het spoor liep dood.

Vergroting van een deel van een verkenningsfoto van 6 september 1944, waarop in het midden duidelijk het open terrein tussen de Graaf van Rechterenweg en de Cronjéweg zichtbaar is. Bij ‘1’ huize Zonnewende, met daarachter haaks op de weg de op foto BU 1092 afgebeelde, langwerpige schuur. Bij ‘2’ het huis van landbouwer Jansen, waarvan de voorgevel op de foto van Smith zichtbaar is. Zie ook de kaart op de volgende pagina. (Foto: collectie R. Voskuil)

 

Kaart van een deel van het Bovendorp van Oosterbeek, rond het open terrein ten noorden van de Cronjéweg. Hierop staat de bebouwing zoals die in 1944 aanwezig was. Begroeiing is op deze kaart niet aangegeven! Het ‘gezichtsveld’ van de camera van fotograaf Smith is ingetekend. (Oorspronkelijke kaart: 1943; collectie Gemeentearchief Renkum. Overgetekend en aangevuld door R. Voskuil, 1995)

Oproep in de krant
Omdat we in het verleden bij het oplossen van een ander ‘fotografisch probleem’ zeer waardevolle infor-matie hadden ontvangen van bewoners van de gemeente (zie Ministory 38), werd op 9 september 1994 een oproep geplaatst in het lokale (Renkumse) weekblad ‘Hoog en Laag’ (een eerder artikel in de Nieuwsbrief leverde geen resultaat op). Daarop kwamen verschillende reacties binnen, waarvan enkele wezen in de richting van de Van Dedemweg in Oosterbeek.
Het raadsel werd opgelost door de Oosterbeker Jan Hartgers, die in september 1944 met zijn familie aan de Cronjéweg, op de oostelijke hoek met de Christiaan de Wetstraat, woonde. Zijn nijvere speurwerk, in combinatie met andere binnengekomen tips en logisch denkwerk, leidde tot de uiteindelijke identificatie van de plek waar de foto was gemaakt. Deze plaats bleek de tuin achter het huis Cronjéweg 25 te zijn, schuin tegenover de woning van de familie Hartgers. Dit pand, dat Zonnewende heette, is in 1944/1945 verwoest en op die plek is na de oorlog een nieuw huis gebouwd.
Vlak na de bevrijding speelde Jan regelmatig op de puinhopen van Zonnewende, en bij het zien van foto BU 1092 herinnerde hij zich de witte stenen langs het tuinpad en het fundament van wat de langwerpige schuur moest zijn geweest. Bovendien dacht hij al lan-ger dat het huis op de foto aan de Van Dedemweg moest staan.
Hij nam contact op met een vroegere (over)buurjon- gen, Peter Jansen, van Cronjéweg 23. Deze herkende de schuur en de bomen op de foto, en hij bevestigde dat de scène in de tuin van zijn toenmalige buurman De Man (No. 25) op de gevoelige plaat moest zijn vastgelegd.
Groentehandelaar Hendrik de Man was met zijn gezin in 1942 van Hoek van Holland naar Oosterbeek verhuisd en had zijn intrek genomen in het huis Zonnewende.
Het lukte om Jaap de Man, een zoon van de toenmali-ge hoofdbewoner, op te sporen. Ook hij had bij het zien van de foto (van het bestaan daarvan wist hij tot op dat moment niets) geen enkele twijfel, en hij deelde mee dat de fotograaf in hun achtertuin moest hebben gestaan.
Jaap had tevens een goede verklaring voor de merk-waardige houten paal die vanachter de schuur oprijst. De mast bestond volgens hem uit twee delen, die in het midden met elkaar waren verbonden. Bij ietwat winderig weer fungeerden aan de paal bevestigde bundels aluminiumfolie als een soort vogelverschrikker. Het geluid dat werd geproduceerd, was echter in eerste instantie bedoeld om als dekmantel te dienen voor een in de schuur werkzaam machientje. Jaap tapte illegaal stroom af van een straatlantaarn voor het huis, en die benutte hij voor een electromotor waarmee een apparaat werd aangedreven dat olie uit koolzaad kon persen. Als hij daar druk mee bezig was, werd het gezoem van het machientje niet of nauwelijks gehoord en dat was nou net de bedoeling.

Reconstructie
Nu de exacte locatie van de foto bekend was, konden ook de andere topografische details worden geïdenti-ficeerd. Het huis op de achtergrond is dat van land-bouwer H. Jansen en staat aan de Van Dedemweg. Het pand had in 1944 het huisnummer 5, en nu is dat 11. Óp de luchtfoto en het kaartje die in deze ministo- ry zijn afgebeeld, is duidelijk te zien dat rechts van de woning met nummer 5 nog een ander huis staat. Dit pand is echter op de grondfoto, door de struiken en de schuur in de tuin, aan het oog onttrokken. De hoge bomen links van het huis van Jansen staan op het ter-rein van hotel Dreyeroord (Graaf van Rechterenweg) en van het landgoed Klein Dreijen (Stationsweg).

‘Zonnewende’ (Cronjéweg 25), ca. 1943. (Foto: collectie Jaap de Man).

Het is onmogelijk om na te gaan bij welk squadron de op de foto’s zichtbare vliegtuigen behoren. Op 19 sep-tember 1944 gooiden maar liefst zes Slirling squadrons voorraden uit boven Supply Dropping Point (SDP) ‘V’ (de Lichtenbeek/Warnsborn). Dit waren 295 en 570 Squadron van vliegveld Harwell, 196 en 299 Squadron van vliegveld Keevil, en 190 en 620 Squadron van vliegveld Fairford. Volgens de ‘Operations Record Books’ vlogen die dag drie squadrons met 17 toestellen naar Arnhem, en drie met 16 vliegtuigen. In totaal namen die middag dus 99 Stirlings deel aan deze bevoorradingsmissie.
Ze vertrokken alle rond 13.00 uur Britse tijd van hun bases (in Nederland was het op dat moment een uur later) en de toestellen die terugkeerden, landden rond 18.00 uur. Voor de meeste vliegtuigen was het dus een vlucht van ca. vijf uur. Ze arriveerden kort na elkaar om ongeveer 16.30 uur Nederlandse tijd boven de Lichtenbeek, en toen moet Smith zijn foto hebben gemaakt.
Waarom heeft Dennis Smith juist op die plaats de bevoorrading gefotografeerd?
Waarschijnlijk omdat het open terrein achter de Cronjéweg het beste overzicht gaf in noordelijke richting. Hel SDP ‘V’, waar volgens de officiële qperatie- instructies de voorraden moesten worden afgeworpen, lag ongeveer tussen de Dreyenseweg en het landgoed Mariëndaal. Dit gebied was echter in Duitse handen. Langs de Dreyenseweg werd op de middag van 19 september zwaar gevochten door onder meer het lOth en het 156th Para Battalion, die trachtten door de Duitse verdedigingslinie te breken, en via de Lichtenbeek Arnhem te bereiken. Smith heeft het daarom waarschijnlijk verstandiger geacht niet verder in die richting te gaan.
Alle RAF-rapporten van de Stirling-squadrons spreken van lichte en zware luchtafweer boven het afwerpgebied. Om hun standaardlading van 24 con-tainers en vier manden te kunnen droppen, daalden de toestellen tot op ca. 300 meter, en brachten hun snelheid terug tot zo’n 200 km per uur. Daardoor kon het Duitse luchtafweer veel schade aanrichten. Bijna alle toestellen werden geraakt, en licht of zwaar beschadigd. Tien toestellen keerden niet op hun basis terug.
Het is wrang om te bedenken dat bijna alle gedropte voorraden die dag in Duitse handen vielen, omdat de Britten de Lichtenbeek nooit hebben bereikt. De meeste Stirling-bemanningen zullen daar geen weet van hebben gehad, maar toch klinkt ook in hun verslagen iets van twijfel door (zie bijvoorbeeld Ministory No. 45). In het ‘Operations Record Book’ van 570 Squadron werd naar aanleiding van de bevoorra- dingsvlucht van 19 september de opmerking genoteerd: ‘Nol a very satisfactory trip all round, as it is also doubtful whether our troops were ón the DZ given’. Voor DZ moet SDP gelezen worden.
Bij het bekijken van foto BLJ 1092 is het nauwelijks voor te stellen wat voor drama er eigenlijk achter dit beeld schuilgaat.

Naschrift
Wie nu in de achtertuin van het huis aan de Cronjéweg 25 staat, ziet dat zijn uitzicht wordt belemmerd door bebouwing en begroeiing. Het open terrein noordelijk van de weg is na de oorlog voor een groot deel volgebouwd (Willem van Kleefweg). Het huis van boer Jansen (inmiddels overleden) staat er nog, maar er zijn plannen om het te slopen. Als dat gebeurt, herinnert niets meer in Oosterbeek aan foto BU 1092.
Met dank aan: Geert Maassen (Gemeentearchief Renkum), Imperial War Museum (Londen), Jan Hartgers, Peter Jansen en Jaap de Man, en alle anderen die reageerden op de oproep.

Download ministory

MINISTORY
PASTOOR IN OORLOGSTIJD:HERMANUS CORNELIS BRUGGEMAN
door Mr. J. ter Horst

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 59 / augustus 1995
Uiteraard waren in mei 1945 bij de terugkeer na de evacuatie de gesprekken tussen Oosterbekers niet van de lucht. Aldus beluisterde schrijver dezes, waarnemend burgemeester van Renkum, al spoedig dat pastoor Bruggeman zich tijdens de oorlogsdagen in september 1944 buitengewoon heldhaftig had gedragen door zich herhaaldelijk van de pastorie (aan de Utrechtseweg, links naast de RK-kerk) naar het parochiehuis (aan de Lebretweg, nabij de spoorlijn Ede-Amhem; thans: Zalencentrum Lebret) te begeven, waar veel geloofsgenoten, onder meer de paters van de Klingelbeek, in kelders een schuilplaats hadden gevonden. In 1942 waren deze Fraters van Utrecht door de Wehrmacht uit hun Arnhemse pand aan de Klingelbeekseweg gezet, en zij vonden toen
woon- en werkruimte in het leegstaande ‘Berg en Dal’ aan de Graaf van Rechterenweg in Oosterbeek. Op 8 september 1944 werd ook dat huis gevorderd, en dankzij de redder in nood, pastoor Bruggeman, werd onderdak gevonden in het Parochiehuis. ‘Berg en Dal’ werd in gebruik genomen door troepen van Sepp Krafft, die tijdens de Slag om Arnhem een rol van betekenis zouden spelen.
Het eerste verhaal omtrent de tochten van de geestelijke werd mij gedaan door een goed-hervormde dorpsgenoot, die hem had zien gaan, geheel in het wit gekleed en het Allerheiligste voor zich uit dragend, onbekommerd het kanonvuur en de Duitse sluipschutters trotserend. Het was onvergetelijk, aldus deze dorpsgenoot, wat een waardigheid van deze man uitging, ook voor een niet- rooms-katholiek. Kort nadat ik dit hoorde, had ik de gelegenheid de pastoor te vragen hoe hij zich op deze tochten had gevoeld. ‘Ik was niet bang’, luidde het antwoord. ‘Het celibaat komt in zo’n situatie goed van pas (hij zou geen vrouw en kinderen nalaten als hij omkwam -red.-) en ik was herkenbaar voor iedereen. Als er geschoten werd, moest men goed weten op wie.’

Zelf heeft pastoor Bruggeman enkele herinneringen

Pastoor H.C. Bruggeman (1888-1961), ca. 1950. (Foto Louis Drent; collectie Chris van Roekel)

geboekstaafd in ‘Niet Tevergeefs’, het boek dat in het najaar van 1945 werd uitgegeven door Van Loghem Slaterus, en dat verhalen over de septemberdagen van 1944 bevat van tal van inwoners van Oosterbeek. Spannender nog in die publikatie zijn de wetenswaardigheden die frater Assisius, een van de eerder genoemde paters, heeft opgetekend. Hij verhaalt hoezeer werd uitgezien naar de komst van pastoor Bruggeman nadat frater Isidorus (35 jaar oud) op 20 september 1944 aan zijn verwondingen was overleden. Deze pater, eveneens van de Klingelbeek afkomstig, heette volgens de burgerlijke stand Jan Mulder, en hij was een dag eerder getroffen door Duitse kogels die vanaf de overzijde van de spoorlijn werden afgevuurd. De volgende citaten zijn afkomstig uit het artikel van frater Assisius in ‘Niet Tevergeefs’.

Vrijdag 22 september:
‘Graag hadden wij hem een waardiger rustplaats gegegeven en zijn lichaam in een kist gelegd. Het gaat niet. Het bed waarop hij stierf zal draagbaar en rustplaats zijn. Hij ligt gekleed in het livrei der Lieve Vrouwe – zijn vingers in eeu- wig gebed gebonden door het snoer van haar droeve en glo- rievolle geheimen. Zo zullen wij hem uitdragen. Doch hier heeft de Kerk een van haar Moederlijke verrassingen tot het laatst bewaard. Heeft hij bij zijn sterven iets van Haar vertroostingen moeten missen – zij zal hem de mildheid en de warmte van haar gezegende schoot niet onthouden – hij zal in gewijde aarde worden begraven. Want iemand heeft den Pastoor zien langs gaan. Wij roepen hem aan. Hij komt binnen. Hij is in superplie (wit linnen, tot aan de knieëreikend koorhemd met wijde, dikwijls in vouwen geplooide mouwen, door de lagere geestelijkheid gedragen -red.-) en draagt de witte vlag. Zijn woorden zijn hartelijk en beurend is zijn troost. Hij is verheugd ons te vinden. Ontroerd hoort hij van dit sterfgeval maar verrast is hij niet.

Hij is aan zoveel leed voorbij gegaan. Biddend gaat hij ons voor.
Hij zegent het plekje tussen de andijviestruiken. Het lichaam wordt met bed en al in de groeve gelaten. “In paradisum…te Martyres.-.quondam paupere…” zijn woorden gaan verloren in het gierend gefluit van een granaat. We bukken ons naarstig naar binnen. Als het projectiel ergens is ingeslagen wordt het graf gesloten – later wat opgehoogd en afgezet.
Tijd voor biechten is er niet. Knielend ontvangen we allen de generale absolutie: morgen zullen we mogen communiceren.
Dan gaat hij weer – rustig – de straat in waar iedere kogel hem treffen kan. Wij hebben eerbied voor deze priester en bewondering. Iedere dag trekt hij zo in superplie en stool (lange bandstrook, door de priester om de hals en de schouders gekruist gedragen bij het verrichten van zekere bedieningen -red.-) door zijn verlaten dorp, als een herder zonder schapen – want wolven zijn zijn kraal binnengedrongen en hebben de kudde verstrooid. Maar vanaf de straten tekent hij een breed kruis naar alle windstreken en door ieder keldergat valt zijn gebed en zegen.’
Zondag 24 september:
‘Het schieten is wat geluwd en de Pastoor waagt de eenzame gang door zijn parochie.
Hij spreekt ’n bemoedigend woord en in volle zegen dalen zijn priesterhanden over onze gebogen hoofden. Allen communiceren en gesterkt en getroost gaan we de dag tegemoet.’
Schrijver dezes heeft pastoor Bruggeman ontmoet op dinsdag 26 september 1944 bij drie massagraven die wij, jonge Nederlanders, moesten delven in de tuin van de voormalige pastorie aan de Benedendorpsweg (ten westen naast de Oude Kerk) in Oosterbeek. Telkens als de gemakzuchtige mannen van het Duitse Rode Kruis ter wille van de spoed een geallieerde militair wilden begraven zonder zijn zakboekje af te nemen, kwam een kordaat en tegelijk uiterst beleefd woord van de toen geheel in het zwart geklede geestelijke tussenbeide, waardoor de lijsten van de daar begra venen na de oorlog volkomen correct bleken te zijn.
De pastoor wijdde de massagraven naar rooms-katholieke trant. ‘Ik weet wel dat er in Engeland maar weinig katholieken wonen, maar er zijn er allicht toch wel een paar bij. En voor de anderen zal het geen schade doen’, aldus zijn bescheiden toelichting aan mij.
In de eerste na-oorlogse zomer van 1945 had ik als waarnemend burgemeester menige ontmoeting met de pastoor, die hard meewerkte aan de geestelijke wederopbouw.
Onmiddellijk gaf hij alle medewerking om de leerlingen van de verwoeste gemeentescholen halve dagen op te nemen in de rooms-katholieke jongens- en meis-jesscholen, die er beter afgekomen waren.
Met zijn zangkoor luisterde hij in juni 1945 de herden-king op van de in de strijd omgekomen burgers, begonnen op de rooms-katholieke en eindigend op de Algemene Begraafplaats.
Beurtelings met de predikanten sprak hij bij een

26 september 1944. Pastoor Bruggeman vervult zijn droeve taak temidden van de ravage en de lijken van geallieerde militairen, rondom de voormalige pastorie aan de Benedendorpsweg in Oosterbeek. (Foto van een onbekende Duitser; collectie Gemeentearchief Renkum)

samenkomst op 17 september 1945 in de remonstrantse kerk, die stampvol en zonder enig glas in de ramen was, waar de heldenmoed van de burgers en de gang van zaken tijdens de negen oorlogsdagen werden belicht. Deze bijeenkomst was in afwachting van de acht dagen later te houden eerste herdenking van de Slag om Arnhem, samen met Britse militairen onder leiding van generaal-majoor R.E. Urquhart, op het nog in aanleg zijnde Airborne-kerkhof.
Een uitlating van pastoor Bruggeman die ik nooit zal vergeten, betreft de aankoop van nieuwe kerkklokken na de bevrijding; de oude waren immers reeds in 1942 door de Duitse bezetters gevorderd om te worden omgesmolten ten behoeve van de oorlogsindustrie. Zijn voorstel was om de nieuwe klokken tegelijk bij dezelfde firma te bestellen om deze goed op elkaar af te stemmen, ‘wat op zondag voor mij van meer dan muzikale betekenis is.’
Terecht is deze onvergefelijke dorpsgenoot geëerd met een straatnaam in het centrum van Oosterbeek. Generaal Urquhart noemde het een voorrecht dat de naar hem vernoemde weg uitkomt op de Pastoor Bruggemanlaan.

Download ministory

MINISTORY
JEDBURGH TEAM CLAUDE
door Roger King

Bijlage bij Nieuwsbrief No. 61 / februari 1996
Onder de duizenden soldaten die hangend aan een parachute of zittend in een glider begonnen aan wat later de Slag om Arnhem zou worden genoemd, bevonden zich drie mannen – een Nederlander en twee Amerikanen – van het Jedburgh Team Claude. Zij waren opgeleid om een minder conventionele – sommigen zouden misschien zeggen ‘een duistere’ – taak uit te voeren dan de overige parachutisten met wie zij afsprongen; een taak die door het noodlot niet kon worden uitgevoerd.
De ‘Jedburgh mission’ was in de tweede helft van het jaar 1943 in het leven geroepen. Deelnemers werden gerecruteerd uit de S.O.E. (Special Operations Executive) en haar Amerikaanse equivalent, de O.S.S. (Organisation of Strategie Services), maar ook uit diverse Europes ‘legers in ballingschap’. Het doel van de aldus gevormde teams was een verbinding tot stand te brengen tussen de verzetsgroepen in Europa en het geallieerde legercommando, teneinde de ondergrondse op een effectieve manier te bewapenen en te coördineren. Elke groep bestond uit drie man: een officier uit het desbetreffende land, een Britse of een Amerikaanse officier, en een radio-telegrafist. Het eerste als zodanig samengestelde team werd in mei 1944 boven Frankrijk geparachuteerd, en in de maanden daarna werden tientallen groepen Europa ingestuurd, als voorhoede van het geallieerde invasieleger.1)

In september 1944 ontvingen vier teams instructies over operatie Market, waaraan zij als onderdeel van het geallieerde luchtlandingsleger zouden deelnemen.
Jedburgh Team Edward zou springen met het hoofd-kwartier van generaal Browning (British Airborne Corps) in de omgeving van Nijmegen. ‘Clarence’ en ‘Daniël’ werden ingedeeld bij respectievelijk de 82nd en de 101st U.S. Airborne Divisions. Team Claude werd toegevoegd aan de Ist British Airborne Division, die bij Arnhem zou landen.2)

Jacobus (‘Jaap’) Groenewoud, tweede luitenant der infanterie, 1942/1943. (foto: collectie Airborne Museum ‘Hartenstein’)

De manier waarop deze groepen werden ingezet, was nieuw. Normaal gesproken werden de mannen vóór de geallieerde voorhoede gedropt, en opereerden zij achter de vijandelijke linies. In dit geval zouden de ‘Jeds’ daadwerkelijk bij de gevechten worden betrokken. De 27-jarige reserve-kapitein der infanterie Jacobus Groenewoud was de Nederlandse officier in Jedburgh Team Claude. Hij werd vergezeld door twee Amerikanen, Lieutenant Harvey Allan Todd en Technical Sergeant Carl Alden Scott. Toen Groenewoud zich in 1940 als vrijwilliger aanmeld- de voor het Nederlandse leger in Groot-Brittannië, was hij als accountant werkzaam in Zuid-Afrika. Na zijn officiers- opleiding werd hij via het Bureau Bijzondere Opdrachten ter beschikking gesteld van de S.O.E. voor Jedburgh-diensten.3)
Harvey Todd (28) was voor de oorlog onderwijzer in Illinois. Hij werd voor de militaire dienst opgeroepen in 1941, volgde in het volgende jaar een officierstraining, en trad toe tot de Amerikaanse parachutistengelederen voordat hij zich als vrijwilliger aanmeldde voor de O.S.S.. Na zijn opleiding werd hij door de Jedburgh-staf omschreven als ‘Een sterk, atletisch type … Heeft een plezierige persoonlijkheid en moet in staat zijn een karwei af te maken ongeacht wat er gebeurt’. Hij kwam voor het eerst in actie toen hij met een Jedburgh team werd gedropt voorafgaande aan de invasie in Normandië.
Zijn landgenoot Carl Scott, met 22 jaar de jongste van het drietal, was voor hij militair werd, bagage-afhandelaar van beroep in Ohio. Na een tijdje in het Signal Corps te hebben gediend, trad hij tot de O.S.S. toe. Uiteindelijk werd hij de radio-telegrafist van Jedburgh Team Claude.4)
In de orders van de lst Airborne Division werd de opdracht voor ‘Claude’ als volgt omschreven. ‘Het

Captain Harvey Todd, 1945. (foto via mw. Amanda Todd)

Jedburgh team is, onder bevel van de divisiecomman- dant, verantwoordelijk voor het ondersteunen van de militaire operaties met alle middelen die met behulp van verzetsgroepen beschikbaar zijn, en voor het adviseren … over de betrouwbaarheid van deze groepen. Eveneens geven zij de bevelen van de divisie- commandant door aan groepen verzetsmensen die operationeel als een eenheid optreden. Zij geven alle informatie door die via ondergrondse kanalen binnenkomt, of verzamelen gewenste gegevens bij die groepen. Orders zullen aan bekend zijnde verzetsgroepen zijn doorgegeven voordat de operatie begint. Als gevolg daarvan zullen leiders van groepen binnen een straal van 20 kilometer van het operatiegebied, dat gebied binnengaan en contact opnemen met het Jedburgh team’.5)
De vier bij Market Garden betrokken Jedburgh teams kregen hun instructies op donderdag 14 september, drie dagen voordat de operatie begon. ‘Claude’ zou samen met het hoofdkwartier van de Ist Parachute Brigade springen, en met hen oprukken naar Arnhem.6)
Op 17 september 1944 gingen de drie mannen aan boord van hun toestel op het vliegveld Barkston Heath, bij Grantham in Lincolnshire. Todd rapporteerde later: ‘Sprongen … om ongeveer 1400 uur. Perfecte landing, precies op dropzone. Zeer weinig Flak onderweg. Zon scheen gehele dag’. Na de landing regelde hij samen met Groenewoud hulp van burgers, en zorgde voor vervoermiddelen.
Vervolgens werd Scott erop uitgestuurd om hun uit-rusting, inclusief de radio, te verzamelen, terwijl Groenewoud en Todd op weg gingen met de lst Brigade, richting centrum van Arnhem. Terwijl zij oprukten, probeerden deze twee zoveel mogelijk informatie in te winnen over overheidsofficials en Duitsers, door enkele telefonische gesprekken te voeren en door vragen te stellen aan burgers die ze tegenkwamen.
In de tussentijd ondervond Scott moeilijkheden bij het vinden van de Jedburgh radio. Tegen de tijd dat hij het zoeken opgaf, was de brug in Arnhem voor hem
niet meer bereikbaar. Hij werd toegevoegd aan de verdedigers van de Oosterbeekse perimeter, en zou de andere twee nooit meer terugzien.4)
Nadat ze bij de Arnhemse verkeersbrug waren aange-komen, bleven Groenewoud en Todd bij het brigade- hoofdkwartier en namen hun intrek in een groot gebouw ten westen van de noordelijke oprit. Todd bracht de meeste tijd vervolgens door met observeren en sluipschieten vanuit het dakraam, van waaruit hij een mooi uitzicht op de brug had. Een Britse officier heeft hem daar gezien: ‘Ik herinner me de Amerikaan Harvey Todd’, schrijft hij, ‘Hij kwam bij mij in de Observation Post met zijn Springfield automatische karabijn en liet me er een keer mee knallen; ik zag groen van jaloezie’.7)
Op maandagmorgen probeerde een kolonne Duitse pantservoertuigen vanuit het zuiden over de brug een aanval te doen. Dit bood Todd de gelegenheid om als sluipschutter op te treden, en het vuur te leiden van enkele Britse anti-tankkanonnen, die beneden hem stonden opgesteld. Een van de mannen die bij hem waren, herinnert zich dat hij dacht: ‘De Amerikaan moet er een groot aantal voor zijn rekening hebben genomen; hij keek weg van het raam dat als zijn schietgat diende, en ving mijn blik op met een mysterieuze Mona-Lisa-uitdrukking op zijn gelaat die het hele incident en de positieve afloop daarvan in één seconde weergaf’.8)
Later, om ongeveer 11.00 uur, vloog een kogel door het raam. Deze ketste af op Todds helm en veroorzaakte een sproei regen van glassplinters die hem vol in het gezicht trof. In de kelder werd hij medisch behandeld, en daar nam hij even gas terug om te herstellen.
Vroeg op de dinsdagmorgen ging hij terug naar de zolder om mee te helpen een ochtend-aanval af te slaan. Duits machinegeweervuur dwong hem tijdelijk zijn post te verlaten, en daarom nam hij een Bren gun over, waarvan de bezitter getroffen was. ‘Vanaf die plek’, zo rapporteerde hij later, ‘was ik in staat een 20 mm luchtdoel kanon uit te schakelen dat ongeveer 200 meter verderop in de straat was opgesteld. Het vuurde van korte afstand op een huis waarin een aantal van onze mannen zaten’.
Tegen deze tijd was het tekort aan medische voorraden een echt probleem geworden. Kapitein Groenewoud deed een poging telefonisch contact op te nemen met het Sint Elisabeths Gasthuis om hen te vragen of zij wat hulpmiddelen konden afstaan of zelfs enige van de gewonden wilden opnemen. De lijn was echter dood.
Vervolgens praatte hij met de burgers die in de kelder schuilden, om te vragen waar de dichtstbijzijnde telefoon was. Ze vertelden hem dat er ongeveer twee straten verder eentje was in een pand waar een huisarts gewoonlijk spreekuur hield. Samen met Todd ging hij op pad om te proberen in het huis te komen en telefonisch om hulp te vragen.
Op dat moment was een Britse soldaat die zich achter het gebouw bevond waar het brigadehoofd kwartier was gevestigd, met zijn Bren gun in een vuurgevecht
gewikkeld met enkele Duitsers die posities hadden ingenomen langs de Hofstraat. Hij schrijft: ‘Tijdens een pauze in de gevechten werd ik aangesproken door een Amerikaan en een Nederlander die zeiden dat ze de straat op wilden gaan. Ik herinner me nog heel goed wat ik tegen ze zei: ze gingen zelfmoord plegen. Maar ze wilden per se die kant op. Ik zag hoe ze langs de muur aan de rechterkant van de weg slopen. Waar de weg naar rechts afboog, verdwenen ze uit mijn gezichtsveld’.9)
In Todds rapport staat: ‘We waren ongeveer halverwege en stonden tegen de muur van een gebouw, klaar om de weg over te sprinten, toen een sluipschutter op kapitein Groenewoud vuurde. De kogel trof hem in zijn voorhoofd, en kwam er aan de achterkant weer uit. Hij was op slag dood’. Todd stond er nu alleen voor.
‘Ik dook het dichtstbijzijnde huis in om dekking te zoeken’, vertelt hij verder. ‘Hier trof ik een burger aan die een beetje Engels sprak. Ik vertelde hem over de gewonden en vroeg hem of hij het ziekenhuis kon bellen. Hij zei dat de buren telefoon hadden, en dus gingen we daarheen. Hij kreeg het ziekenhuis aan de lijn, maar de arts (een Nederlander) zei dat het onmogelijk was om te hulp te komen. Hij had het reeds eerder geprobeerd, maar de Duitsers waren nu aan de winnende hand. Zij waarschuwden hem dat er geschoten zou worden als er een ambulance op uit werd gestuurd’.
Todd slaagde er vervolgens in veilig terug te keren naar het brigadehoofdwartier, en hij nam zijn plekje bij het dakraam weer in.
In de loop van woensdag werd de situatie bij de Arnhemse verkeersbrug steeds nijpender. Todd: ‘Een Duitse mitrailleur stond opgesteld op het balkon op de eerste verdieping van een huis aan de overkant van de straat. Deze zorgde voor een onafgebroken spervuur op ons gebouw, met name de ramen, zodat wij praktisch niet in staat waren vanuit de voorzijde van het pand te schieten. Ik pakte een Bren gun en kroop via de goot het dak op. Daar vandaan slaagde ik erin de mitrailleurpost uit te schakelen.
Mijn actie trok van alle kanten vuur aan van sluip-schutters, en één kogel sloeg in de kolf van mijn Bren gun in. Ik besloot hierop dat het de hoogste tijd was om die plek te verlaten. Toen de Duitsers op mij schoten, verraadden ze hun eigen posities, en onze mannen kregen er verscheidene te pakken’.
Later die dag was Todd een paar minuten van de wereld ten gevolge van de ontploffing van een mortiergranaat. Scherfjes drongen daarbij in zijn hand. ‘Werd verbonden door de Medical Officer die fantastisch werk deed bij de gewonden. Ik snap niet hoe hij het voor elkaar kreeg om zo dag en nacht door te gaan’.
Todd ondernam weer een tocht naar boven om te hel-pen bij het bestrijden van brand, maar tegen de avond stond het pand in lichterlaaie en moest verlaten worden. Degenen die niet al te zwaar gewond waren, slaagden erin te ontkomen naar enige schoolgebouwen die in de buurt stonden. Zij werden ingedeeld in groepjes van ongeveer 10 man, die op eigen houtje moesten proberen te ontsnappen. Todd had de leiding van de eerste groep die vertrok.6)
‘Ik had nog de twee patronen in mijn karabijn en een granaat in mijn hand. Een van ons had helemaal geen wapen, dus gaf ik hem mijn pistool. We liepen een straatje in en kwamen uit op een brede weg. Duitsers kwamen ons achterop, dus we moesten proberen deze weg over te steken. We kozen een gebouw aan de overkant uit en begonnen er naar toe te rennen. Toen we vlak bij de stoeprand waren, opende een machine-geweer het vuur op ons. Ik sloeg tegen de grond en dacht dat ik was geraakt. Terwijl ik viel, bevond ik me dicht bij de stoeprand, en ik kon het machinegeweer zien. Dus ik gooide mijn handgranaat en bracht het tot zwijgen.
Ik voelde nog steeds een pijn in mijn zij, en ik ging ervan uit dat ik was getroffen. Verder voelde ik me in orde, dus ik besloot om het gebouw heen te hollen. Net op dat moment opende een eind verder in de straat een ander machinegeweer het vuur, maar ik redde het zonder kleerscheuren. Ik rende vervolgens door twee of drie uitgebrande gebouwen heen en klauterde over een stenen muur. Ik hoorde Duitsers aankomen, en aangezien ik geen uitweg meer zag, klom ik maar een boom in. Beneden me passeerden diverse Duitsers, maar niemand keek omhoog’. Langzaam aan stierf het geluid van schieten en schreeuwen weg. ‘De steken in mijn zij waren verdwenen, dus besloot ik de zaak te onderzoeken om te kijken wat het was. Ik vond een onregelmatig gevormde kogel in de patroontas van mijn karabijn. De kogel had een lege patroonhouder geraakt en was

De Arnhemse verkeersbrug en omgeving, september 1944. Uit: ‘Arnhem 1944, Operation Market Garden’ door Stephen Badsey; tekening door Peter Harper)

er niet doorheen gegaan. Ik veronderstel dat dit mijn geluksdag was’.
Hij bleef, bepaald ongemakkelijk, in de boom zitten tot donderdagavond, liet zich naar beneden zakken en kroop onder een struik om te gaan slapen, ‘moe en nat en hongerig’. De gehele vrijdag bleef hij waar hij was, maar die avond ontdekte hij een uitgebrande machine werkplaats waar hij zich de volgende paar dagen schuilhield. Het water in zijn veldfles was bijna op, en het enige eten werd gevormd door een paar peren die hij had gevonden.
In de tussentijd was sergeant Scott nog steeds betrok-ken bij de gevechten in Oosterbeek. De laatste keer dat hij werd gezien, was op deze zelfde vrijdag. Kort daarna werd de schuttersput waarin hij zat, bedolven onder het zand als gevolg van een voltreffer. ‘) Later kwam aan het licht dat hij de slag toch had overleefd, maar op 2 november 1944 was zijn geluk definitief op. Op die dag sneuvelde hij tijdens een patrouille met een eenheid van de lOlst U.S. Airborne Division in de omgeving van Wageningen.10)
Todd slaagde erin op vrije voeten te blijven door zich in het uitgebrande gebouw schuil te houden tot woensdag 27 september. Toen ‘kwamen Duitsers op strooptocht de werkplaats binnen. Ik kon me een tijdje verborgen houden achter een staalplaat, maar iemand vond het nodig erachter te kijken. Ik weet niet wie van ons tweeën het bangste was, maar hij was in ieder geval het meest verrast. Uiteindelijk trok een van de Duitsers zijn pistool, en vervolgens marcheerden ze me af naar hun hoofd kwartier om de hoek’.
Todd moest na zijn Arnhem-ervaringen nog onder-vragingen, twee krijgsgevangenkampen en een paar nachtmerrie-achtige voettochten door het ineen-schrompelende Reich ondergaan. Tijdens de tweede mars slaagde hij erin weg te glippen uit een kolonne gevangenen, en uiteindelijk kwam hij met Amerikaanse troepen in contact op 4 mei 1945.
Harvey Todd werd voorgedragen voor een onder-scheiding door een officier van het hoofdkwartier van de Ist Parachute Brigade. ‘Tijdens de gevechtshande-lingen’, staat in de aanbeveling, ‘schakelde hij eigen-handig met zijn karabijn een groot aantal vijandelijke troepen uit. … Allen die hem meemaakten, waren onder de indruk van zijn kalmte en opgewektheid onder de moeilijkste omstandigheden’.4)
Todd kreeg de Distinguished Service Cross, de op een na hoogste Amerikaanse onderscheiding voor moed. Hem viel ook de Purple Heart ten deel voor de verwondingen die hij bij Arnhem had opgelopen.
Na de oorlog keerde hij terug naar het burgerleven, en kreeg vervolgens een baan als verzekeringsagent. Samen met zijn vrouw woonde hij in de Amerikaanse staat Illinois, waar hij oorspronkelijk vandaan kwam.11)
Jacobus Groenewoud, of ‘Jaap’ zoals Todd hem kende, kreeg een veldgraf op enkele kilometers afstand van de plaats waar hij sneuvelde tijdens zijn dappere poging om hulp te halen voor de gewonden bij de brug in Arnhem. Na de bevrijding van Nederland kreeg hij een definitieve rustplaats op het Airborne Kerkhof in Oosterbeek: rij 20 B, graf 12. I2)
Todd stelde een aanbeveling voor hem op zodat hij in aanmerking zou komen voor een medaille voor hetgeen hij gedaan had. ‘Ik ben van mening dat deze actie ver boven zijn normale plicht uitging, en daarom beveel ik kapitein Groenewoud aan voor een postume eervolle vermelding’, schreef hij. De Nederlandse officier werd onderscheiden met de benoeming tot Ridder in de Militaire Willemsorde 4e Klasse.
De naamgeving van het Groenewoud-plantsoen nabij de John Frostbrug in Arnhem is een eerbetoon aan de officier die gevallen is voor de bevrijding van zijn vaderland.
Carl Scott stond vele maanden genoteerd als vermist (‘Missing in Action’). Zijn stoffelijke overschot werd pas na de oorlog gevonden, en uiteindelijk werd het overgebracht naar Ohio. IO)
Jedburgh Team Claude heeft de opdracht voor operatie Market Garden waaraan op 17 september 1944 werd begonnen, niet kunnen uitvoeren. Gescheiden van elkaar en vastgepind door de zware gevechten, kregen de drie leden van de groep daar nooit de kans voor. Toch hebben mannen van de Ist British Airborne Division nog steeds goede redenen om herinneringen op te halen aan Todds opmerkelijke scherpschutterskunst en Groenewouds opoffering in een poging gewonden te helpen.

Noten:
Details en citaten die niet in de noten staan vermeld, zijn afkomstig uit Lieutenant Todds beschrijving van de operatie, die zich bevindt in de National Archives in Washington DC (Verenigde Staten van Amerika).
1) “Cloak and Dagger’, door Corey Ford en Alastair MacBain.
2) Airborne Corps Operation Order (Public Record Office, Kew, Verenigd Koninkrijk).
3) ‘Zwevend naar de dood; Arnhem, 1944” door Th. Peelen en A.LJ. van Vliet.
4) ‘Claude’-rapport (National Archives).
5) Ist Airborne Division, Instructions (P.R.O.).
6) Ist Parachute Brigade, War Diary (P.R.O.).
7) Dennis Munford, brief aan de auteur. (Major, Battery Commander 3rd Airlanding Lighl Battery, Royal Artillery).
8) Leo Hall, brief aan de auteur. (Lance Bombardier, 3rd Airlanding Light Battery, Royal Artillery)
9) James Crabtree, brief aan de auteur. (Lance Bombardier, Ist Airlanding Antitank Battery, Royal Artillery)
10) Jan Hey, brief aan de auteur.
11) Harvey Todd (+) en zijn vrouw Amanda, brief aan de auteur.
12) ‘Roll of Honour, Battle of Arnhem – 17-26 September 1944’, door J.A. Hey.
Naschrift:
De redactie houdt zich aanbevolen voor opmerkingen van lezers die iets weten (uit eigen ervaring of omdat ze het ergens hebben gelezen of gehoord) over de belevenissen van Technical Sergeant Scott in de peri-meter van Oosterbeek.

Download ministory

CONTENTS

  • 3 News from the Society
  • 4 Bits and pieces – Major John Waddy’s uniform
  • 5 Interview – The veterans are the real VIPs
  • 8 Set in stone – 75 remarkable places from operation Market Garden
  • 14 Folded-back past; the possible salvage of a Typhoon fighter
  • 16 The battalion that disappeared into the woods
  • 26 Theme evening – 6-pounder guns doing the dirty job
  • 28 “Oosterbeek as it was”; a child between the lines
  • 31 Historical perspective – Death on Dreijenseweg
  • 35 2 cm Flak sleeve / Hohenstaufen

Airborne Magazine is a publication by the Society of Friends of the Airborne Museum Oosterbeek and is released three times a year.
The purpose of the VVAM is to promote the Airborne Museum, the activities of the Society of Friends and the general history surrounding the Battle of Arnhem.
Editorial staff: Alexander Heusschen (magazine@vriendenairbornemuseum.nl), Jasper Oorthuys, Otto van Wiggen
Contributions / translations: Frans Ammerlaan, Wybo Boersma, Bernhard Deeterink, Robert Gunter, Alexander Heusschen, Dirk Hoekendijk, Erik Jellema, Frank van Lunteren, Paul Meiboom, Leo van Midden, Jasper Oorthuys, Rob van Putten, Berry de Reus, Robert Voskuil, Otto van Wiggen
Archive and distribution of magazine back Issues: info@vriendenairbornemuseum.nl
Design and lay-out: Sandra van der Laan-Elzinga, Studio 223, Elst, The Netherlands
Printing: Grafi Advies, Zwolle, The Netherlands
SFAM e-mail address: info@vriendenairbornemuseum.nl SFAM telephone number: +31 6 510 824 03
Mailing address: SFAM, Wissenkerkepad 22, 6845 BW, Arnhem The Netherlands
Website: www.vriendenairbornemuseum.nl

Cover: One of the most ico-nic images from the battle: a 3-inch mortar team from No. 23 Mortar (Handcarts) Platoon, Support Company, 1st Border in their mortar pit on Van Lennepweg in Oosterbeek, 21 September 1944. LTR: Pte Norman Knight, Pte Ron Tierney and Cpl Jim McDowell.

 

NEWS FROM THE SOCIETY
On the 16th of March we organised our annual general meeting at the Concertzaal in Oosterbeek. These kinds of meetings are predominantly about accounting for the budget for the upcoming year. This general meeting was no exception to this rule.
Briefly stated, and with the bottom line up front, I note that our current financial position is in good shape. The Society counts 644 members at this moment. Nearly all paid their membership contribution. We have noticed that our activities are appreciated and visited by many members. We were able to make most of our activities cost effective. It’s obvious we would like to continue with the activities this way.
Besides the financial paragraph of this meeting we found it necessary to explain the situation concerning our UK members, which numbers have declined dramatically. At this moment just twenty one members remain; most of them are members for life. Producing, translating and distributing three English versions of Airborne Magazine can no longer be sustained and must be directed in a dif-ferent way. After consultation during the general meeting we decided to publish an annual English special of the magazine. We have informed all UK members by a per-sonal mailing, signed by the chairman.
Another initiative that needs some explanation, and which was announced in the chairman’s personal letter, is our intention to explore a closer cooperation with the Arnhem 1944 Fellowship. The Society and the Fellow-ship share a lot of goals and audiences after all. The Fel-lowship counts approximately 600 members, 60% of which live in various places in the world. 40% live in The Netherlands. Two-thirds are a member for life. With a membership contribution of just eleven Euros a year the Fellowship has a smaller budget than the Society. Because of the relatively large amount of UK members the Fel-lowship board consists of UK ánd Dutch members.


Wim Duyts (foto: Berry de Reus)

On the 31th of May the chairman and secretary of the Society were invited to elaborate on their ideas of this closer cooperation. In our explanation we proposed to invite Fellowship members to participate in the battle-field tours organised by the Society. In addition to this we offered to conduct these tours in English. Secondly, we suggested to exchange each other’s publications. The Fellowship publishes and issues six to seven Newsletters in English by e-mail, where the Society informs its mem-bers by sending them a copy of Airborne Magazine three times a year. We indicated that sending an English ver-sion of Airborne Magazine to the UK members of the Fellowship will result in additional costs. It’s fair to say that the quality of the renewed Airborne Magazine has been widely appreciated by the Dutch members of the Fellowship. At this moment the Fellowship’s reaction to our proposals is still pending. We will keep you posted of course.
Finally it’s worth noting that the Quiet Room in the Airborne Museum was revealed on Sunday the 30th of June. The room was officially opened by the mayor of Ren-kum. The room is a quiet place where visitors can com-memorate the victims of the battle of Arnhem in peace.
In this Quiet Room the awards and medals of veterans and civilians are presented. The opening event turned out to be a milestone for Wim Duyts in his long career in which he held a variety of positions in the board of the Airborne Museum. The awards and medals now present in the Quiet Room were personally handed over to him by foreign and Dutch heirs. It was a debt of honour for Wim Duyts to give these awards a new and striking place in the Museum; the promise that these medals will be presented in an appropriate way has been perpetuated this way. The construction of the Quiet Room has been facilitated through a crowd funding initiative; by donat-ing a substantial amount of money the Society supported this initiative to a significant extent. – Otto van Wiggen, chairman, Society Friends of the Airborne Museum

Medals in the Quiet Room (photos: Berry de Reus)

BITS AND PIECES – MAJOR JOHN WADDY’S UNIFORM

The uniform shows various signs of damage, repaired by Waddy with bits and pieces from other uniforms. The parachute wing has a provisional black background, typ-ical of Airborne units formed and trained in India, such as the 156th Parachute Battalion. In the 1990s, Waddy donated his uniform, his name tag from the POW camp and a few other items to the Airborne Museum.

Battle dress of Major John Waddy, comman-der of B Company, 156th Parachute Battalion, The Parachute Regiment (photo: Wybo Boersma).

Major Waddy landed on Ginkelse Heide on September 18 1944 (drop zone Y). 156th battalion was the first unit to leave in the direc-tion of Arnhem. It was on its way around 17:00hrs and went along the Utre-cht-Ede railway line. The next day Waddy’s compa-ny was instructed to push through the positions of A Company to take the higher ground east of Dreijenseweg in Ooster-beek. Waddy got seriously injured while leading his men. A Rhodesian soldier managed to take him to company headquarters. At the regimental aid post, the doctors gave him lit-tle chance of surviving his injuries. Waddy was brought to hotel De Taf-elberg in Oosterbeek, which at the time served as a main dressing station.
Doctor Guy Rigby oper-ated on the billiard table.
Waddy then was taken to a nearby house, where he was wounded for the second time. In his left foot, face and shoulder this time. After the battle, Waddy ended up in a hospital in Apeldoorn, where he stayed for six weeks.
He spent the rest of the war in the POW camp Stalag VII-A near Moosberg, Germany.

Waddy’s Prisoner of war identification tag (photo: Wybo Boersma).

After the war, John Waddy led various battlefield tours in Oosterbeek. He was also a military adviser for the film A bridge too far. In 1999 his book A tour of the Arnhem Battlefields was published, which is still a must read for those interested in the battle of Arnhem. In 2008 Waddy gave a battlefield tour for the Society of Friends of the Airborne Museum.
– Wybo Boersma

 

 

 

INTERVIEW THE VETERANS ARE THE REAL VIPS

ROGER BEETS’S CHOICES
Roger Beets (1952) is the chairman of the Airborne Commemoration Foundation, the coor-dinating organization behind the commemorations of the Battle of Arnhem in the munic-ipalities of Arnhem, Renkum, Overbetuwe and Ede. With his work for the foundation and for the Airborne March for over 25 years, he has since become a household name in the region. Is the 75th commemoration the big bang before the lights go out? “What they can do in Ypres, we can do too”.

COMMEMORATE OR EXPERIENCE?
“Both. To the words of the Airborne Region [the joint venture of municipalities that wants to make the story of the Battle of Arnhem better known at home and abroad, AH], commemorate and experience, I would also like to add ‘realize!’. The commemorations will continue to exist in their current form, for the time being and you shouldn’t just write that off, especially in this region, where the relationship with the British is deeply rooted.
Take the Sunday morning at the Airborne cemetery: that is the purest form of commemorating. The nature of that commemoration has not changed substantially over the last 26 years, since our foundation runs it. Not even from 1945 onward. That is how it should be. Ede keeps up with the times. And an event like Bridge to Liberation is a different event altogether. With that I mean: one thing does not have to stand in the way of the other.
In other regions of the Market Garden theatre op opera-tion it may have become, in my opinion, a bit too much of operations. But that too can be explained: liberation is celebrated there. Liberation day is not celebrated in Arn-hem. Simply because there was nothing to liberate. The city was empty. In the province of Brabant the situation was a bit different in the September days of 1944: people were actually liberated around that time. It is therefore not surprising that, for example, the gymnastics associ-ations and the local harmonies also walk through Eind-hoven in a parade.
Sometimes you may also see here, in Arnhem and the surrounding area, that some initiatives are not completely in line with the rest of the program. Our foundation tries to see to that. But even then… While you think you have made good agreements in a meeting, ‘no, we only hang one flag’, the moment you walk out things might have changed and people will do what they think best. You have that in a small area with many opposing interests

and clubs that are connected to a monument, museum or foundation: the police versus the Defense Ministry, the small businesses, those who don’t want to cooperate with others, VIPs who want to be at the front … All for person-al gains, or so it seems. For me there is only one party that comes first: the veterans with their families. The veterans are the real VIPs. “
MARKET GARDEN OR AIRBORNE?
That is a difficult one. Airborne is part of Market Gar-den. The Market part or the operation took place north of the river. Whether we will ever commemorate Mar-ket Garden together? Do you see Vitesse and NEC [the professional football clubs from Arnhem and Nijmegen, AH] merging? No, the interests are far too different for that. Also because of the commemoration here and the liberation there. The museum in Groesbeek pays a lot of attention to the German story, and also serves a large German public.
The German ambassador has been present at the com-memorations in Arnhem for years. That is not going to happen at the cemetery in Oosterbeek either. The key question that comes back with every fifth anniversary is: what will we do next? Do we have to do something else? “
VETERANS OR YOUTH?
”Gaining and keeping knowledge, that’s what it’s all about. That’s really something of our time: involving the youth, and showing them the importance of history. As a teenager you may be happy sitting by the swimming pool
with your mobile phone, but do realize that someone else went under and never resurfaced in a much larger swim-ming pool. That realization is sometimes hard to find.
Not so long ago research, I believe at the Hogeschool van Arnhem and Nijmegen [university of applied sciences, AH], showed that students are quite interested in his-tory, but that they want to be able to determine what information is good for them. “Don’t bother me with information I don’t need,” was pretty much the opinion, so there is still a lot of ambassadorial work to do for the educational branch of the Airborne community: Primary school groups 7 and 8 are the pupils who are most re-ceptive to the story of the battle, and you don’t have to tell the flower children of Oosterbeek about the history of their village either. That could be very good ambassa-dors. But then schools also need to pay more attention to our regional history. There is so much ignorance, or bet-ter ignorance about the battle of Arnhem. In our school textbooks only three lines are dedicated to the battle of Arnhem, so to speak. Or take the Airborne Museum: they’ll have to be very careful that in a few years’ time they are not left with a beautiful country house in which you will only find one tiny exhibition about the events in 1944. As a museum you obviously have an important role in society.
The men who actually fought here, I mean, the real Arn-hem veterans, that is what it’s all about. That special rela-tionship between Oosterbeek and the veterans, which is not always understood in England, must and will remain.
The village may not have been liberated during the battle, but gratitude for trying is still what defines us.”
ARNHEM OR OOSTERBEEK?
”That is the eternal controversy. I once heard someone from the municipal council say: ‘It is a pity that the bridge is in Arnhem’. Oosterbeek can’t do without Arn-hem, and vice versa. The turning point of the battle was in Arnhem: in the neighbourhood around St. Elisabeth Gasthuis; the events there determined what subsequently happened here in Oosterbeek. “
WALKING OR ORGANIZING?
”Arranging things. I am a real control freak. I am good at getting things done. But I do like walking. As a young-ster I participated twelve times in the Airborne Marches.

 


Besides, not many people here realize that the Airborne March is a much larger event than the commemoration in Oosterbeek. That realization had certainly not reached the municipal council before, and still has barely reached a number of businesses in Oosterbeek. Every participant brings along at least one more guest. Do something with the 60,000 (!) people you have in the village, I say. Make sure they’ll come back later.”

BEHIND THE SCENES OR IN THE SPOTLIGHT?
”I usually find it a bit more pleasant behind the scenes. As said: I am an arranger. But I am confident enough to feel at ease if the situation demands it: for example in hosting the parade and in the welcoming of the participants of the Airborne March. Sometimes it is necessary to stand in front of the screen, for example as a master of ceremonies at the Airborne commemoration in Arnhem. Then you also play a part at the front. “

TIE OR POLO SHIRT?
”I chose a polo shirt today, as you can see. I was raised a bit old-fashioned: on official occasions a suit can’t go without a tie. Certainly in England people assume that you dress correctly at commemorations. In The Nether-lands people sometimes tend to attend a funeral in their casual wear, so to speak. That testifies to very little respect or sense of decorum, I think. However, that does not alter the fact that there are occasions when a suit without a tie is appropriate. That is also a sign of the times.”

THE 50TH OR 75TH …?
”I was not part of the 50th. The first thing I think about in answering this question is the 60th commemoration.
To be honest: never again! Really. To give some examples: an event was organized in the Vitesse stadium: the vet-erans in their seats, the lights are turned down an then the Dutch 11th Airmobile Brigade comes abseiling from the roof. A mock battle unfolds. Our British guests were shocked. No, that didn’t turn out well.
What I will always remember is the sight of two veterans who were driven over the John Frost bridge to that event in the Vitesse stadium; with tears gushing down their fac-es during the drive. “Why this intense emotion?”, I asked them later. I’ll never forget their answer: ‘We crossed the bridge for the first time.’ Until then it had always been a sort of code of honour never to cross the bridge, and cer-tainly not from north to south. The tacit agreement was that we should not do what wasn’t achieved back then.” – Alexander Heusschen

SET IN STONE 75 REMARKABLE LOCATIONS FROM OPERATION MARKET GARDEN

Hardly anyone remains who can still share their experiences, but the memories of those days in September of 1944 are never far away. Airborne Magazine collected 75 locations with a story, small or great, taken from obscurity for just a moment. The map on the back cover of the magazine show the rough location by number, or scan the QR code. Using the GPS coordinates on page 35, you can find the exact spot from the comfort of your home (via https://vriendenairbornemuseum.nl/abm15_75digitaleplekken/ of Google Maps) or during your own on-site reconnaissance.

1. Oranjewachtstraat, Arnhem.
Battle damage on the original 1930s stairs (western side of the bridge, bot-tom left standing on the steps)
2. Eusebiusbuitensingel 69, Arnhem. Location of Huis Nijenburgh.
The ample villa of Lady Cornelia, Countess Limburg Stirum, evangelist, benefactor and advocate for Christian education of girls, stood some 100 meter removed from the Westervoort-sedijk crossroads. Lady Cornelia fell victim to the battle.
3. Eusebiusbuitensingel 9, Arnhem.
Advanced headquarters of SS-Sturm-bannführer Hans-Georg Sonnenstuhl, commander of the eponymous Kampfgruppe in the fight against the British troops at the bridge. From here the German troops arriving from Velp and northern Arnhem were deployed, mostly on the western side of the bridge.


4. Sint Walburgisplein 1, Arnhem.
On september 19th, a low-flying Messerschmitt Bf 109 tried to bomb
the Brits at the bridge. Attempting to avoid British machinegun fire, the aircraft struck the southern tower of Walburgis church. This caused a fire which ended up consuming the entire church. The aircraft crashed into Lau-wersgracht, killing the pilot.
5. Koningstraat 67, Arnhem.
From September 18-22nd, the com-mand post of 1.Kompanie SS-Panzer-grenadier Regiment 21, Frundsberg Division. The battalion had recently been reinforced in Diepenveen.
6. Bakkerstraat 56, Arnhem.
A Schützenpanzerwagen of a battalion of the 1. Pz.Gren.Rgt 21 (see locati-on) had taken position here according to the report of Sturmmann Wilhelm Balbach.
7. Da Costastraat 5, Arnhem.
Paasberg church. Major Tony Hib-bert, commanding the brigade head-quarters of 1st Parachute Brigade, and
members of 2 Para spent the night of 21 to 22 september here as prisoners of war. They were subsequently taken to Villa Bene Sita in Velp (Arnhemse-straatweg 33, Velp).


8. Rijksweg-West 65, Arnhem.
Nursing home Oosterveld – Stepping Stones. At the time, Huize Oosterveld of the Onze Lieve Vrouwe (Our Lady) Congregation of Amersfoort. Part of Viktor Gräbner’s column passed the night with their armoured vehicles among the fruit trees in the yard. The occupants refused them entry. Gräb-ner was killed in the morning of Sep-tember 18 1944, when he attacked British positions around the bridge from the South.
9. Hoek Huissensestraat en Orchislaan, Arnhem. At the Corner Huissensestraat and time called Hotel Zuid. Used from September 17 through the 21st as a German emergency hospital. The Dutch GP Johan Drost helped out. The billiard table was used for surgeries


10. Willemsplein 21, Arnhem.
At the time Nieuwe Plein 37-39, Orts-kommandantur from which the Ger-mans oversaw the Arnhem community administration and arranged, for in-stance, the quartering of Wehrmacht troops in the area. The building was a subsidiary target for C Company, 2 Para.
11. Utrechtsestraat 65 , Arnhem.
This house marks the point where the advance of C Com-pany 2 Para was stopped by Ger-man fire on Sunday night. L/Cpl Loney and Pte Shipley died here and were listed as missing for many years. On September 13, 2017 the headstone of as-yet unknown Lance Corporal was replaced. Sin-ce then, plot 20.B.7 has a name: L/ Cpl William Loney. Unfortunately, Pte Shipley’s remains are still missing. [with thanks to M.Anker]


12. Onderlangs 5d, Arnhem. In the
morning of September 19, the men of 1 and 3 Para who had survived the attacks in the direction of the bridge were captured here, some1400 meters from their objective [with thanks to P.Vrolijk]
13. Directly west of Utrechtsestraat
85, Arnhem. The original fence, askew and overgrown, marks the furthest ad-vance of the British attack on Septem-ber 19, 1944.


14. Utrechtseweg 87, Arnhem. Next to
the entrance to the garden of Museum Arnhem a discreet transparent tile is em-bedded in the sidewalk. Visible are the contours of a fallen German soldier who, so the story goes, was found there in that position. Others say he fell in Russia.
15. Utrechtseweg 87, Arnhem.
An ornament on a side wall of the municipal museum bears the scars of war. Whether they are a result of the September days or from a later period is (as yet) unknown.
16. Opposite the entrance of Bo-venover, Arnhem. Arnhem remained
in the front lines until April 1945. The Occupiers had ordered the civilian popu-lation to leave the city, now ‘Sperrgebiet’.
In the abandoned city, forced laborers worked on defensive positions. The Koch bunker was built during this period.
17. Braamweg 1, Arnhem.
The imposing Villa Heselbergh had stood along the Apeldoornseweg in Arnhem since 1912. In 1943, it was requisitioned to house the staff of Feldkommandantur (FK) 642 ‘Arn-heim’. The FK had a leading role during the battle. As second in com-mand to the late Generalmajor Kus-sin, Major Schleifenbaum and his staff remained in position during the battle around the bridge. The villa was also taken into use as HQ of the 9.
SS-Panzer-Division ‘Hohenstaufen’.
For ten days, it was visited daily by German commanders such as Walter Model, Wilhelm Bittrich and Walter Harzer. On this location, Germans and Brits negotiated, prisoners of war were interrogated and Dutch civilians were shot by firing squad. As a result of the allied artillery barrage during Operation Anger, the crossing of the Ijssel river and clearance of Arnhem, the villa was destroyed. Currently, the area is being redeveloped. The prepa-tory archaeological examination has brought numerous traces and objects to light related to the war history of this spot.


18. Weg achter het Bos, Arnhem.
Temporary German military cemetery on the terrain of the Saksen Weimar Barracks. In the sources, the cemetery is referred to as the ‘Heldenfriedhof SS-Unterführerschule Arnheim’.
19. Wagnerlaan 55, Arnhem.
Municipal hospital / Kriegslazarett.
During the battle, German wounded were treated here. On the western side of the hospital a cemetery was dug for any that died. On the eastern side were several British graves.
20. Noordelijke Parallelweg 55, Arn-
hem. This former church hall was the headquarters of SS-Hauptsturmführer Hans Möller (see location 21). After the war, the building was expanded to the edge of the street. The tip of the church hall is still visible from there.
21. Utrechtseweg 304, Arnhem.
Villa Casa Blanca, the white buil-ding in this yard, was defended by a platoon of T Company 1 Para on September 19 1944. According to well-informed sources, this is also the villa where Hans Möller of SS-Pan-zer-Pionier-Bataillon 9 lost a compa-ny commander on September 17. On that night, Möller withdrew his unit of some sixty men to the area around the Oranjebrug in Arnhem after a fi-refight with A Company 2 Para. This allowed John Frost to pass through via Utrechtseweg and the towpath along the river.
22. Klingelbeekseweg 134, Arnhem.
Modest, small commemorative plaque for the four South Staffords who were captured here by the SS.
23. Directly west of Schelmseweg 67,
Arnhem. Location of Ehrenfriedhof Zijpendaal, the temporary cemete-ry for the German dead, before they were moved to Ysselsteyn (Limburg province).
24. Koningsweg 13, Arnhem.
The Diogenes bunker was the com-mand and control center for the air defense of the Netherlands, part of Bel-gium and the Ruhr area. The Germans attempted the destroy the already dis-mantled Kampfraum, the nerve center (map room) of the complex, when the British landed on September 17.
25. Amsterdamseweg 461, Arnhem.
Location of the Lichtenbeek villa, during the battle headquarters of SS-Hauptsturmführer Klaus von All-wörden, commander of SS-Panzerjäger-Abteilung 9.


26. Klingelbeekseweg 69, Ooster-
beek. Oosterbeek-Laag train station, the walls on its western side still show battle damage. The station was on the British route into town and lay on the front lines until April 1945


27. Mariëndaal 8, Oosterbeek.
Mariëndaal house. In the night of Sep-tember 17, this was the headquarters of the commander of SS-Panzer-Artil-lerie-Regiment 9, SS-Sturmbannführer Ludwig Spindler.
28. Benededorpsweg / Klingelbeeks-
weg, Oosterbeek. The railway tunnel has also been called the Menin Gate (af-ter the gate in Ypres, Belgium) of the Battle of Arnhem.
Almost all British troops who fought in western Arnhem pas-sed by here. The clearly visible battle damage on the southeastern side was probably caused by German rifle and machinegun fire.


29. Matzer van Blooisplantsoen, Oos-
terbeek. Site of the Van Hofwegen laundry, a strategic location in the eastern part of the Perimeter because
of its solitary, elevated position in rela-tion to the British positions around the church and its field of fire to the east.
Major Robert Cain won his Victoria Cross here. TV presenter Jeremy Clarks-on narrates the story of Cain, his father in law, in ‘The Victoria Cross: for va-lour’, which can be found on Youtube.
30. Benedendorpsweg 141, Ooster-
beek. Clearly visible battle damage on the façade, especially in grazing light.
31. Weverstraat 177, Oosterbeek.
Strike marks from bullets can be seen in the lower section of the wall, at about knee height. The adjoining houses are part of the backdrop to Theirs is the Glo-ry, the British movie about the Battle from 1946.
32. Weverstraat 181, Oosterbeek.
Battle damage tot he garden fence. The spot is easy to miss, if not for the tourist buses that regularly pull over and batt-lefield tourists taking photos, who give the game away


33. Kneppelhoutweg 14-A, Ooster-
beek. Site of the ULO-school, famous for the staged photo of glider pilot Sgts Whawel and Turl (right), looking for snipers according the sources. Turl was killed on September 25th.
34. Kneppelhoutweg 14, Ooster-
beek. Location of ’t Hemeldal boarding house, one of the sites where Polish sol-diers who managed to cross the Rhine (see also 35), were deployed. Now a woodlot.
35. Corner of Benedendorpsweg and
Hemelseberg. Around the Villa Trans-
valia, some of the Poles who crossed the Rhine in the night of 22-23 September took up positions (see also 46). The Vil-la did not survive the war.
36. Behind Benedendorpsweg 194,
Oosterbeek. Foundations of the gas holder: easily recognizable in lower Oosterbeek, the site is often mentio-ned in battle and eyewitness reports.
The gas factory, next to it, is now an architects’ office. Battle damage is visi-ble from the path along the floodplain.


37. Benedendorpsweg 210, Oos-
terbeek. Schoon-Zicht house, the Arnhem and Oosterbeek resistance groups met here under Antoon van Daalen, used by 1st Border during the battle.
38. Path along Benedendorpsweg
168, Oosterbeek. One of two routes into the floodplain during Operation Berlin, the retreat of 1st Airborne Di-vision from the perimeter.
39. Nederrijnoever, Oosterbeek – directly south of the Old Church.
In 2003 Sergeant M.J.Potter unveiled this robust monument, which is hard to reach due to its location. It is set at one of the two crossing sites (see also 38).
40. Van Borsselenweg 37, Ooster-
beek. Headquarters and first aid-po-sition of 1st Battalion, The Border Regiment. At what is now a bicycle path, next to the entrance gate to the Glock estate, the British disabled an enemy Char B1 tank.
41. Utrechtseweg 232, Oosterbeek.
The Hartenstein Hotel housed the operational staff of the Heeresgrup-pe B headquarters, commanded by Generalfeldmarschall Walter Mo-del. The quartermaster department was garrisoned in Wisch Castle in Terborg. Hartenstein was evacuated around 1.30PM on September 17.
When the “Fallschirmjäger in der nähe” (paratroopers nearby) report came in, Model and General der Infanterie Hans Krebs immediately left for Doetinchem, via the Arnhem Ortskommandantur (see 10) and Feldkommandantur 642 (see 17), where SS-Obergruppenführer Bit-trich, CO of II.SS Panzerkorps, was based at Slangenburg Castle. Having arrived at Castle Wisch in Terborg, the headquarters of Heeresgruppe B was operational again around 5PM.
From the late afternoon of Septem-ber 18 until the retreat in the night of 25-26 September, Hotel Hartenstein served as headquarters of 1st Airbor-ne Division.
42. Hoofdlaan 1, Oosterbeek.
Regimental Aid Post of 1st Border.
The adjoining house on Van Len-nepweg housed the Battalion’s head-quarters. In the park across from the headquarters, Support Company provided fire support for the Border compagnies deployed on the western perimeter between Utrechtseweg and the Rhine river.
43. Utrechtseweg 269, Oosterbeek.
In this house Major General Roy Ur-quhart, CO 1st Airborne Division, and Brigadier Lathbury, comman-ding 1st Parachute Brigade, spent the night from 17 to 18 September.
44.Utrechtseweg-Wolfhezerweg junction, Oosterbeek.
The famous crossroads whe-re Kussin (see 17) drove to his death has been changed, moving the co-lumns marking Hoog Oor-sprong estate.
The colums still bear battle damage.


45. Pietersbergseweg 34, Oosterbeek. The two attic windows under the eaves were used by the snipers Sgt.Tony Crane and his comrade.
Their score, “killed or wounded” was kept on the wallpaper now exhibited in the Airborne Museum.
46. Paul Krugerstraat 21. The unof-
ficial plaque on the former bakery re-cognizes the fight of A and D Troop of the Reconnaissance Squadron in this area of the Perimeter. The REC-CE Squadron is well represented among the many monuments on the past battlefield.
47. Steijnweg 40, Oosterbeek.
Secondary position of the anti-tank gun of Sgt.George Barton of the King’s Own Scottish Borderers.
It first fought at the White House (Hotel Dreyeroord). John Crosson, recently active in the fight to preser-ve the hotel, was active in the area as sniper.
48. Johannahoeve 4, Oosterbeek.
Vrijland Mission House, at this site stood Waldfriede house, which was destroyed in 1944. It served as head-quarters for SS-Sturmbannführer Sepp Krafft, commander of the SS-Panzergrenadier Ausbildungs-und Ersatz-Bataillon 16 when the British began to land.


49. Close to Zonneheuvelweg 18,
Oosterbeek. The only remaining water tower of Oosterbeek, built in 1938. It was used by the 2. Kompa-
nie van SS-Panzergrenadier-Ausbil-dungs- und Ersatz-Bataillon 16 as an observation post during its fight with 3Para. During this engagement, Ur-quhart’s jeep was disabled.
50. Wolfhezerweg 17, Wolfheze.
Hotel-Restaurant Wolfheze.
Hotel-Restaurant Wolfheze, headquar-ters of Sepp Krafft (see 48) after the British landings until about 9PM on September 17 1944.


51. Doorwerthse Hoek 1, Driel.
Ruines of the brick factory Korevaar.
The remnants of the chimney bear witness to the vicious fight for this German bridgehead. Traces are even visible from the dyke at Driel. On October 1st, German troops crossed the river and held the Terwindt and Korevaar brick factories until Oc-tober 11th. SS-The command post of Obersturmbannführer Heinrich Oelkers, commander of the German troops, was at the site of the destro-yed chimney.
52. Veerweg, Renkum. Battle damage
on the western wall of one of the ovens of the brick factory, silent witness of the morning of September 18, 1944
when the 4. Kompa-nie of the 10. Schiffs-stammab-teilung dro-ve the men of B Com-pany of the Border Regiment from the brickworks.


53. Corner of Eikenlaan and Klin-kenbergerweg, Ede. Modest com-
memorative site (bench) for two ladies from Ede who while taking cover behind a bush at the corner of Artillerielaan, were fired at by a Ger-man patrol on September 18, 1944.
They and their families lived in the house behind the bench. The patrol was sent out in retaliation of the theft of a German rifle, elsewhere in Ede.
54. Oude Lunterseweg 28, Ede.
Meeting site for the Binnenland-se Strijdkrachten (resistance forces) and hiding place of Tony Hibbert (in the cupboard under the attic stairs).
Much of Operation Pegasus I, the plan to bring British soldiers left north of the Rhine back to Allied li-nes, was prepared here.
55. Southeast corner of Hunnerpark,
Nijmegen. A steel time capsule contai-ning documents and items from Opera-tion Market Garden was buried below the inscribed covering stone in 1974. It will be opened on the occasion of the centennial of the Battle, in 2044. Some patience still required.
56. Valkhof, Nijmegen. The Valkhof
Bunker from 1943 was hidden for nearly 70 years beneath the Valkhof.
This and the other bunkers, reinfor-ced houses, trenches, tank ditches and barbed wire proved very useful to SS-Hauptsturmführer Karl-Heinz Euling and his defenders of the Waal bridge. The bunker can regularly be visited.


57. Prins Hendrikstraat 6, Nijmegen.
The large repaired shell hole can clearly be seen at the top of the side wall, re-cognizable by its splash pattern. The da-
mage was probably caused by German shelling from the Betuwe (the Island) area on September 20 or 22nd 1944.
On November 10th, this area of Nijme-gen was shelled again.
58. Lentse Warande, Lent. Large
concrete blocks were excavated from the Waal dyke embankment during public works in 2013. They appea-red to be the German barriers built in 1943 which forced the Shermans of Robinson’s Troop to maneuver around them when they charged across the Waal bridge in the evening of September 20, 1944.
59. Oosterhoutsedijk, Lent. A new
bridge across the Waal river was ope-ned in 2013. It was named ‘De Over-steek’ (‘The Crossing’). Two veterans were present at the opening, together with relatives and descendants of the 48 Amerians killed during the cros-sing. In honour of these men, the bridge is equipped with 48 pairs of light poles, which turn on in succes-sion from south (Nijmegen) to north (Lent) at the speed of a slow march.
The original monument was moved next to the bridge.
60. Waaldijk, just west of Dorpstraat,
Oosterhout. Pvt. John Towle (19) of the 82nd Airborne Division sin-gle-handedly engaged two Panzer IV tanks and a halftrack here on Sep-tember 21 1944. Using a bazooka, he forced the vehicles to retreat into Pe-perstraat, at the cost of his own life.
He was one of three men of the 82nd Airborne Divison to be awarded the Congressional Medal of Honor du-ring World War 2.
61. Directly north of Valburg-sestraat 7, Slijk-Ewijk. Definitely
within Slijk-Ewijk instead of Val-burg, yet the site of the ‘Valburg Conference’ during which the Polish Maj-Gen Sosabowski was told off by the commanders of 43rd (Wessex) Infantry Division and XXX Corps. In ignoring Sosabowski’s military analy-sis of the severe situation in Ooster-beek and providing him with the or-ders that they did, they sounded the death knell of Market Garden. The conference planted the seed for the
decades-long British accusation that the Polish brigade caused the opera-tion to fail.
62. Groesbeekseweg 152, Nijmegen.
After the battle, evacuated British soldiers were housed in the Bisschop Hamerhuis (‘the Pagoda’), in 1944 a Mission house and seminary. This is one of two other large locations: schools of the order of the Filles de la Sagesse.


63. Meijhorst 6010 and Lankforst
5101, Nijmegen. After several days of trying, Sgt.Norman Patten of No.1 Forward Observation Unit of the Royal Artillery managed to es-tablish contact with 64th Medium Regiment, which had taken positi-ons around here in Nijmegen. On September 21, Patten came on the net identifying himself as represen-ting “People you are trying to meet”.
Having elaborately established his credentials, the first shells were fi-red at German troops concentrations around Heveadorp and Westerbou-wing from the Nijmegen Ducken-burg/Hatertsche Broek area around 11.30AM. As the range of the guns was limited to the area south of Utrechtseweg, they were redeployed to the southern side of the Waal river, about where the new bridge (see 59) now lays. From here, all threatened positions of the surrounded Division could be supported 64. Directly north of the bend in Panovenlaan, Nijmegen.
Temporary airfield for the Piper Grasshopper reconnaissance aircraft of 456 Para Field Artillery Battalion, 82nd Airborne Division. It was taken into service on September 26, 1944.
Still visible on the southern side of the one-time airstrip is the area whe-re several trees were removed to make space. The line of newly-planted trees shifts in relaton to the old growth.
65. Between Vosseneindseweg 11a
and 11b, Heumen. Air strip of XXX Corps, probably used from Septem-ber 19, 1944.
66. Hoogenhofseweg, Molenhoek.
A temporary cemetery for the 836 dead of the 82nd Airborne Division was dug in the garden of the Berg-zicht estate, between the buildings and Hoogenhofseweg, in use from September 20 1944.The monument on the corner of this road and Mo-lenstraat is sited erroneously.
67. Blocking line at railway cros-sing Biesseltsebaan Groesbeek/
Malden. The first German evacuati-on train was able to escape on Sep-tember 17. After that, the troopers of the 82nd Airborne Division deployed in the woods at Groesbeek were more alert. They blocked the railway. The second German train collided with it and rolled all the way back to Panovenlaan in Nijmegen.
68. Forest track, Groesbeek. Arie
Bestebreurtje’s first Jedburgh action took place near here on September 17, 1944. Bestebreurtje led the Jed-burgh team code-named Clarence, that was to act as the liaison for the 82nd Airborne Division. Bestebreur-tje was in the same aircraft (the first) as divisional commander Brigadier General James Gavin and his Divi-sion HQ Group. The pair landed around 1.15 PM on dropzone ‘N’.
Soon after the drop, he and Gavin got involved in a firefight during which Bestebreurtje shot a German machinegunner through the head, re-scuing Gavin’s life. Later that week, Bestebreurtje recruited the 22-year old resistance fighter Jan van Hoof.


69. Mooksebaan 10, Groesbeek.
Clearly visible battle damage on the left-hand side of the façade.
70. Molenbosweg 17, Berg en Dal.
Hotel Erica, headquarters of the Se-aborne Echelon of 1st Airborne Di-vision. The basements of this hotel sheltered inhabitants of Nijmegen during the heavy fighting for Nij-megen, the landing zones to the sou-theast of town and the woods around the hotel.
71. Thornsestraat 20, Persingen.
A hamlet with a mill stood around here from the 15th century until 1944. During operation Market Gar-den, Fallschirmjäger fought around here with G Company, 508th PIR, 82nd Airborne Divison, who had the community as its objective. Fire-bombs destroyed it entirely on Sep-tember 25th, though the mill was rebuilt in 2015-2016.
72. Heuvelsestraat 5, Bemmel. On
a small raise in the flat Betuwe lands-cape lies Den Heuvel (“The Hill”).
On and around this site German and British infantry and tank units fough viciouslyt in September and October.
To commemorate the fallen, a small chapel was built in 1944. It is perhaps the only monument in the larger area
to memorialize soldiers of II. SS Panzer Korps as well by way of a list of names.
73. Boveneindsestraat 20, Kesteren.
The local resistance brought a number of soldiers of 10 Para who had jumped early on their way to Ginkel Heath, to this farm. The Dakota they were in crashed past Dodewaard. The paratroo-pers were eventually able to escape to Allied territory.
74. Slope behind Waalstraat 2, Tiel.
A stone tile commemorates the four-teen civilians from Wamel who were executed here on September 1944 by the “Unreasonably insane German”.
The execution was in retaliation for shots fired at the ferry in the euphoric atmosphere due to the “coming Libera-tion” that Market Garden was to bring.
75. De Montignylaan 18, Willige
Langerak. Grave of Pte Clarence Ash, the westernmost grave in the Nether-lands for the Battle of Arnhem, 80 kilometers downstream from Oos-terbeek. Pte.Clarence Ash of the 2nd Battalion The South Staffordshire Re-giment drowned in the night of 25-26 September 1944 during Operation Berlin. His body wasn’t found until November 18, 1944.

FOLDED-BACK PAST
THE POSSIBLE SALVAGE OF THE TYPHOON WITH FLIGHT SERGEANT HURRELL

The Dutch Minister of the Interior and Kingdom Relations, Kajsa Ollongren, decided last autumn to make work of salvaging dozens of aircraft wrecks from the Second World War.
With the approval of almost the entire House of Representatives, with the exception of the DENK party, the way has been cleared for searching around 30 to 50 missing pilots on Dutch soil. One of them is William Hurrell. He crashed on the 26th of September 1944 with his Hawker Typhoon at Eefde (Gelderland). His remains must still be in the machine.

During my work for Kadaster (the Dutch Land Regis-try Office) I accidently came across a monument near Eefde a while ago, with a name on it that I could relate to Market Garden. The archaeological association De Elf Marken, who had the monument erected twenty years ago, appeared to have made various attempts to find out more about Flight Sergeant William Hurrell, fighter pi-lot in No. 175 Squadron, the Royal Air Force Volunteer
Reserve. Hurrell’s data are included in the SFAM Roll of Honour of casualties during the Battle of Arnhem, which can be consulted at www.marketgarden.com.
On Tuesday afternoon the 26th of September 1944, at 12:35 pm, six Typhoons took off from the Deurne air-field in Belgium for an armed reconnaissance flight over The Netherlands. The aircraft were part of the 175th squadron of the Royal Air Force. It was Hurell’s third operational flight.
The six reached Apeldoorn around 13:00hr when they were suddenly surprised by more than 50 Messerschmit-ts Bf 109 who were active there because of the Battle of Arnhem. Flying Officer Clarke and Flight Sergeant Hur-rell were attacked before they could spread. Clarke’s air-craft was hit several times, but was still able to reach the base in Deurne. The other aircraft also managed to find a safe way out. Nothing was heard from Hurrell anymo-re. Subsequent investigations by the Ministry of Defence Air Historical Branch 5 (RAF) revealed that his plane was shot down by Leutnant Klaffenbach (or Klassenbach) of 111 / JG4 and probably fell from a great height. It ended up in a piece of land on Lindeboomweg in Eefde, where it penetrated so deep into the ground that salvaging the machine proved impossible.
SIGNET RING
Shortly after the war attempts were made to find out the identity of the crew, which is evident from a reaction of the mayor of Gorssel to a memorandum from the Minis-try of War (8 April 1948) informing about the remains of ‘one or more pilots’: “Following the aforementioned letter, I inform you that on 26 September 1944 near Eefde an allied aircraft, with its missiles on board, crashed in this municipality after an air battle. In September 1945 I commissioned a further investi-gation into the identification of the aircraft and any crew.… There were also some human remains present: bones (no teeth or molars) and part of a hand. A signet ring with a mono-gram, HW or WH, was found. Nothing else was found from which the identity of the crew could be established.
On June 23 1946 I received a visit from Capt. I. Ness of the Royal Air Force investigation service […] who took the identification tags and signet ring. […] The site where the aricraft has penetrated the ground is not marked by a burial sign and the site of the disaster is not considered a grave. The land is used as arable land. The place can be indicated with certainty. (source: W. van de Kamp, Ons Markenboek, vol. 13 no. 2 and vol. 17 no. 2).
MEANINGFUL
In 1994, Hurrell’s name came to light in a new investiga-tion. Where it was initially thought that the aircraft was flown by a Belgian pilot, it could now be established for
the first time that it was a pilot with a British identity: that of the missing Flight Sergeant. Attempts to have his field grave registered as a war grave with the Common-wealth War Graves Commission in Ypres proved to be less successful. And so it is thought that Hurrell still rests in the machine in which he disappeared into the ground in 1944. A while ago the Dutch Air War Study Group nominated the location of the Typhoon for future sal-vaging. The army subsequently carried out a deep scan with a ground radar at the crash location in September 2018. With Ollongren’s “meaningful and fitting gestu-re that should do justice to the wishes of the relatives of killed crew members”, Hurrell’s MIA status could soon come to an end. The money is available and the locations with the remains have been given priority on the list of ‘promising salvages’ that the Salvage Service of the Royal Netherlands Army has created. It would be fitting if this ultimate attempt would lead to a funeral with military honour from this 21-year-old RAF pilot.
One wish of Hurrell’s recently traced second cousin, Bry-die Hurrell from Australia, has already been met: after 75 years the family finally knows where William most probably is.
– Frans Ammerlaan

THE BATTALION THAT DISAPPEARED INTO THE WOODS
156TH BATTALION THE PARACHUTE REGIMENT IN THE BATTLE OF ARNHEM

On Sunday the 28th of April 2019 the Society of Friends of the Airborne Museum organ-ised a battlefield tour 156th Battalion in the battle of Arnhem. Our guide was Nick Kelso, a Briton living in The Netherlands and an acquaintance of John O’Reilly, author of two excellent books on this battalion.

In 2009 John O’Reilly, son of a 156th veteran, pub-lished From Delhi to Arnhem. In 2017 this was fol-lowed by a supplement Walking in Their Footsteps.
Both books are enormously detailed and contain wonderful maps. Both books are used to publish this article. Also consulted is at Arnhem (1976) by Tom Angus, a pseudonym for Geoffrey Powell. This for-mer company commander takes you by the hand and guides you through the woods. Brigadier Hackett’s I was a stranger starts telling the story after his 4th Par-achute Brigade was destroyed in the killing woods.
Losing his brigade was probably a too traumatic issue to write about. A pity because we would like to have an idea why certain decisions were taken that led to that catastrophe.
FORMING THE BATTALION
The formation of 156 Parachute Battalion starts with a directive of Winston Churchill from May 1940 following the German parachute operations in Den-mark, Norway, The Netherlands and Belgium (Eben Emael fortress).
In India the 50th Parachute Brigade was formed. This brigade consisted of the British 151st, raised on the 15th of October 1941, the Indian 152nd and the 153rd Gurkha Parachute Battalions. The 151st Bat-talion left for the Middle East. There its name was changed into 156th Battalion in order to mislead the enemy. In 1943 Lieutenant Colonel Des Voeux took command. On arrival in Kabrit (Egypt) the para-chutes brought from India turned out to be rotten; new ones had to be ordered. David Sterling’s Special Air Service intercepted the new parachutes for his ac-tions behind enemy lines, and most parachutes were lost again. In Egypt the 4th Parachute Brigade was formed. This led to personnel changes. Many of the original 156th Bn. found new posts in the 6th Air-borne Division and other battalions. Captain Lons-dale for example became second in command of the 11th Parachute Battalion in Palestine. The battalion wore Indian bush hats. The divisional commander had to issue an order for wearing the red beret.
OPERATIONS
The battalion had no role in the Sicily invasion in July 1943. It wasn’t until September before the battalion saw action in southern Italy as part of the 4th Par-achute Brigade of the 1st Airborne Division. After this experience the battalion moved to England in November 1943. It arrived in Liverpool on the 10th of December. Green fields and British beer made an everlasting impression. The battalion was initial-ly stationed in Rutland, but Des Voeux centred his units around Melton Mowbray. At Ringway, what later became Manchester Airport, refresher parachute training was organised. Training during the day was followed by social events in the evening. Some mem-bers of the battalion found their (future) wives dur-ing those events. Sergeant Humphreys met a certain Margaret Roberts. Years later, in 1979 she entered the world stage as Margaret Thatcher.
The battalion was disappointed not to have been part of D-Day. 4th Parachute Brigade was standing-by. Be-
fore Market Garden fifteen operations were planned and cancelled. During Operation Comet, initially named Operation Fifteen, B Company of the 156th, led by Major John Waddy, as coup de main -was to drop north of the Grave bridge. During the briefing Major Geoffrey Powell of C Company whispered to Waddy: “This will get you either a Victoria Cross or a wooden one”.
Comet was ambitious. 1st Parachute Brigade was to take and hold Arnhem bridge. 1st Airlanding Brigade and the 1st Independent Polish Parachute Brigade were to take Nijmegen. 4th Parachute Brigade had to take and hold the bridge at Grave. Standing out for Comet were the planned coup de main actions. These were missing during Market Garden.
Comet was cancelled on the 10th of September 1944 due to the changed tactical situation. We know that Field Marshall Montgomery got permission from general Eisenhower on the Belgium airfield Mels-broek. On the 11th of September a conference took place at Moor Park in London. After that conference 4th Parachute Brigade got her orders. Operation order no.1 was issued on the 13th of September.
Brigadier Hackett held his orders group on that same day in Knossington Grange, his brigade head-quarters in Knossington, not far from Leicester and near Melton Mowbray.
MARKET GARDEN AT LAST
A brigade advance group under command of Brigade Major Dawson, transported in four Dakota C47’s, jumped on the 17th of September on drop zone X.
Its task was to ensure that signals were working and that fire orders could be given to the artillery directly
after landing. Marking DZ Y was done by the Path-finders’ 3rd platoon. The advance group of 156th Bn. was led by Major Page, company commander of HQ Company.
The task of 4th Parachute Brigade was to drop in the second lift on Monday the 18th of September 1944 on DZ Y (Ginkelse Heide). After the drop the bri-gade was to relieve 1st battalion and occupy the high ground north of Arnhem. From Delhi to Arnhem shows the intended positions just west of the Saksen Weimarkazerne (barracks) in Arnhem. West of 156 Battalion the 10th Battalion and 11th Battalions were in reserve. C Company of the 156th had to establish a forward blocking position near Koningsweg on the ‘Arnhemse Heide’ (see map). 156 Battalion consisted of 603 paratroopers. The battalion was organised in a Headquarters Compa-ny, a Support Company and three rifle companies.
The Support Coy provided the battalion with four 6-pounder anti-tank guns from the 1st Anti-Tank Battery RA, four Vickers medium machineguns and seven 81mm-mortars. The rifle companies consist-ed of a Company HQ and three infantry platoons, each 35 men strong. A rifle company had 125 men.
A parachute battalion was ‘light’ in comparison to a 750 strong air landing battalion with four companies, each with four platoons.

THE DROP
On the 17th of September 1944 the men of 156 Bat-talion watched the first paratroopers of the battalion departing on the first lift. Among them the advance group. Their own take-off from airfield RAF Saltby was planned on the 18th at 08:00hr., but due to the fog it was postponed to 11:00hr. 11th Battalion also took off from Saltby. The rest of 4th Parachute Bri-gade left from RAF Spanhoe. Seven Horsas flew from Keevil and the Hamilcar with two Universal Carriers (Bren Gun Carriers) from RAF Tarrant Rushton, in the south of England.
Walking in Their Footseps shows a table of all chalk numbers: 35 Dakotas, seven per rifle company, four for Battalion HQ and ten for Support company. Sev-en Horsas from Keevil with jeeps, trailers, signal and medical equipment and ammunition. The Hamilcar from Tarrant Rushton with two Universal Carriers completed the total number. 156th Bn. took off between 11:00 and 11:20hrs from Saltby. In four flights of nine-ship elements, theoretical-ly 36 aircraft, the battalion arrived between 15:00hrs and 15:10 over DZ Y on Ginkelse Heide. They were four hours later than initially planned. Five out of the 127 aircraft from the brigade were shot down by an-ti-aircraft guns. A sixth was shot down after the drop. 156 Battalion lost Dakota CN619 with half of the medium machine gun platoon near Dodewaard. One glider came down near Eindhoven. The Hamilcar with the Universal Carriers arrived safely on LZ X. The link-up of the battalion with the glider party took place at the Wolfheze railway cross-ing. 3rd platoon of the 21st Independent Parachute Com-pany (Pathfinders) of Lieutenant Hugh Ashmore put up the Eureka beacon. The day before the same pla-toon marked LZ S for the 1st Air landing Brigade.
Panels in the shape of the letter Y for ‘DZ Y’, a T pointed in the direction of the wind (NE) and smoke was used.
Lieutenant John Davison of 7th platoon of B Com-pany, was hit by a machinegun burst while in the air.
The DZ was ‘hot’. On the ground a battle was raging between the 7th Bn. KOSB and Dutch Waffen-SS Wachbataillon NW/3, coming from guard duty at Camp Amersfoort.
GETTING THERE
With a two hour delay 156th Battalion left the DZ at 17:00 following the railway track towards Arnhem.
Two officers and 50 men had not turned up. Brigadier Hackett was told to put his 11th Bn. under command of 1st Parachute Brigade. Hackett realised that the tactical situation had fundamentally changed. C Company, with No. 10 Platoon as point, hit the German defence line west of Dreijenseweg at 21:00hr.
Platoon Sergeant Black walked into an ambush and lost four men. Two scouts were missing, eight men got wounded. Not a good beginning for the battalion. Major Geoffrey Pow-ell ordered Lieutenant Willcock, the commander of no. 9 Platoon, with Lance Corporal John O’Reilly to execute a left flanking manoeuvre.
This move ran into German ma-chinegun fire. The whole battalion retreated two miles to the west to spend the night. This was near the location where the Recce squadron ran into trouble the day before. Af-ter the orders group in Knossington Brigadier Hackett told his battal-ion commanders: “You can forget all that [the orders]. Your hardest fighting will not be in defending the northern part of Arnhem, but in getting there”.
He was so right.
FIGHTING ON DREIJENSEWEG
During the night Brigadier Hackett ordered an attack at dawn in order to reach Lichtenbeek feature beyond Dreijenseweg. This ground was probably important as a starting point for further advance. Major Powell’s C Company was to start, supported by B Company in a fire base near Oosterbeek station. Why this at-tack took place across open ground is still a mystery.
The Germans retreated during the night behind Drei-jenseweg. C Company consolidated on hill 56.5 and A Company of Major Pott continued the advance at 08:00hrs in the direction of Lichtenbeek. No. 4 Platoon, up front, ran into trouble before reaching Dreijenseweg. There was less shrubbery and the Ger-mans dominated that area with three machine guns.
Obersturmbannführer Spindler had organised the so called Spindler line. German armoured vehicles with 20mm anti-aircraft guns were bolstering that defence line. Major Pott’s Bren guns of No. 5 Platoon formed a fire base that supported a left flanking move of the
rest of that platoon and an ad hoc platoon of Glider Pilots. The commander of No.4 Platoon, Lieutenant Wattling, was killed and No.5’s commander, Lieu-tenant Delacour, died of his wounds a bit later. Cap-tain Muir of the Glider Pilot platoon was wounded.
The wounded were transported back in the Univer-sal Carrier. Pott resumed the attack with a handful of men. He succeeded in taking the Lichtenbeek grounds. An initial German counterattack with 40 men was stopped. But at 14:30hr the small group had to surrender. Some were taken POW, others like the wounded Major Pott were left alone.
At 09:00hr Major Waddy with B Company arrived at the battalion HQ near a water tower 200 metres west of Dreijenseweg. Waddy was told to support A Com-pany in the attack on Lichtenbeek. Lieutenant Colo-nel Des Voeux expected to be confronted with only a few German snipers. The noise of battle told Waddy that this was too optimistic an assumption. With a two up formation Waddy attacked. Close to the road they came across many killed and wounded. A 20mm anti-aircraft gun, ‘self-propelled’, stopped this attack.
Even tanks were reported. These were probably Jagdpanzers IV of Kampfgruppe Von Allwörden. The Ger-mans sealed of the location were Pott broke through the line. B Company soon encountered many dead and wounded. Waddy closed with a 20mm-gun and was shot. It was striking that the wounded Major was transported to the Tafelberg hospital in Oosterbeek across the Wolfheze railway crossing without any Ger-man intervention.
HEAVY LOSSES
Major Page of HQ Coy tried to cross the road in vain.
After that, the battalion fell back to hill 56.5. There the unit was machine-gunned by Messerschmitt air-craft and received rocket fire by Nebelwerfer. Major General Roy Urquhart, just arriving at his division-al HQ after hiding in an attic for nearly seventeen hours visited Brigadier Hackett. Both decided that 4th Parachute Brigade should retreat by Wolfheze to Oosterbeek. 10th Battalion fighting in the northern part of Dreijenseweg was told to break contact first
and occupy the Wolfheze railway crossing. That order was given even before the 30 gliders of the third lift arrived on LZ L (Johannahoeve), bringing the heavy equipment for the Polish Parachute Brigade. The re-treat over open terrain by daylight resulted in cha-os. 10th Bn. withdrew in the direction of Wolfheze. 156th Battalion retreated with C Company of No. 9 Platoon as a rearguard.
Lieutenant Colonel Des Voeux ordered the 156th to cross the railway at a point where it runs over a high embankment. Not all subunits got that order and as a result the battalion fell apart. 130 men stayed behind on Dreijenseweg: dead, wounded, pow or missing.
The battalion was reduced to company strength.
The part that reached Wolfheze was taken POW. The other part spent the night in the woods just south of the culvert. Hackett decided to start moving towards Oosterbeek at dawn. 270 men of the battalion started at 06:15hr. The idea was to reach the Ede-Arnhem road (Utrechteseweg) in order to get into the Oosterbeek perimeter at Hartenstein. The 156th formed the spearhead of what remained of 4th Parachute Brigade. Marching orders were: A Coy first, HQ Coy and C Coy second, followed by the rest: Brigade HQ and 10th Bn. The route they took followed a straight line from Bredelaan, a wide track, towards the Bil-derberg Hotel. 7th Bn. KOSB had already arrived in Oosterbeek, crossing the railway line in a direct line.
KILLING WOODS
A Company ran into German machine gun fire at the top of Bredelaan. Brigade HQ suffered wound-ed. Around 08:00hr Des Voeux ordered Powell to attack with his C Company over the right flank.
The target was the stretch of road between the Utre-chtseweg-Wolfhezerweg crossing and Bredelaan. In his book Men at Arnhem Powell describes the fighting in the Bilderberg woods in a unique way. C Company had only 80 men left. Lieutenant Donaldson of No. 11 Platoon was the only surviving platoon command-er. He got wounded and was probably subsequently executed by the Germans. C Coy lost a lot of men in the fighting around the water tower. After three hours Powell decided to withdraw.
Brigadier Hackett decided to change the direction of his attack. Now the brigade turned east into the Van Tienhovenlaan. The remaining group was sur-rounded from the north by Krafft’s battalion and by Unterführerschule Arnheim and Bataillon Eberwein from the west. Hackett ordered 10th Battalion to lead the attack. After a slow start the 10th Battalion moved so fast that the connection with 156th Battalion and Brigade HQ was lost. 10th Battalion succeeded in reaching friendly troops (A Coy The Border regi-ment) at Valkenburglaan in Oosterbeek. 156th Battalion and Brigade HQ encountered more trouble. Self-propelled guns were reported at Valken-burglaan and near the railway line. Near the tennis court Lieutenant Colonel Des Voeux was mortally wounded. He was last seen sitting against a tree. His body was only identified many years after the war. His second in command, Major Ritson, was also killed.
He too was identified in 1998. Major Blundell, the 4th Brigade intelligence officer was killed and Ma-jor Dawson, the brigade major, got wounded in his shoulder. Captain Booty took a picture of the wound-
ed Major, just a minute before Dawson was shot in the head and killed. Fighting around the tennis court took place around noon.
HACKETT’S HOLLOW
Around 14:00hrs Hackett summoned Powell. He pointed at a group of trees, some 100 metres away.
They could make out Germans in a ‘hollow’ in the distance. Hackett ordered Powell to attack the with the only remaining cohesive unit. Powell’s group at-tacked with bayonets fixed and the Germans ran. The group in the hollow counted about 150 men. Major Page, CO of HQ Company, encouraged his men to reposition after every shot they took. When he was spotting an armoured vehicle he was killed by a bullet through the head. The loss of Major Page impressed Powell deeply. At 17:00hr Hackett ordered another bayonet charge in order to break out from their posi-tion in the wooded depression and try and reach the Oosterbeek perimeter. 70 men ran into the position of A Company of the 1st Border Regiment. The group was received with the following words: “Clear off you filthy, shower!”. Lance Corporal Rosenberg acted as rearguard. After firing all the magazines of the Bren gun and throwing the last hand grenades he was able to follow his comrades. When he reported to Major Powell he was promoted on the spot. The Germans found 80 killed and wounded in Hackett’s Hollow.
REORGANISATION AND THE FIGHTING IN OOSTERBEEK
Coy of the 156th Battalion had only three officers and 50 men left. This group was organised into two pla-toons. Positions were at Stationsweg and Mariaweg.
The fighting in Oosterbeek was not covered in the battlefield tour and thus not dealt with in this article.
Only 26 men returned to Melton Mowbray, in Sep-tember 1944. Another ten men escaped during oper-ation Pegasus. That was all that remained of the 603 men of 156th Battalion. The battalion experienced the highest fatality rate (105) of all six parachute bat-talions that participated in the battle of Arnhem. – Erik Jellema – Maps with John O’Reilly’s permission

THEME EVENING 6-POUNDER GUNS DOING THE DIRTY JOB – BRITISH ANTI-TANK GUNS IN THE BATTLE OF ARNHEM

On Friday the 15th of February the first So-ciety theme evening of this year took place in Doorwerth. The event was visited by an audience of 66 listeners. That could have been more, but due to the limited capaci-ty we were forced to disappoint some who were interested.
This time the theme was ‘British anti-tank guns in the Battle of Arnhem’. A briefing provided by Eugene Wijnhoud, a recog-
nized and appreciated subject matter expert on the role of the anti-tank forces during the battle. During his fascinating, detailed and well-illustrated presentation, Eugène outlined the various phases of the battle and the role anti-tank guns performed in it.
52 PIECES
Accurate to single guns and supported by clear map overlays and a large amount of authentic pictures, Eugene elaborated on the sequential phases of the battle. Firstly, Eugene explained B Troop’s operations. B-troop was attached to the 2nd Parachute Battalion; they were involved in defensive operations around the northern edge of the Arnhem road bridge.
Secondly he continued with the operations in the west-ern outskirts of Arnhem during Monday the 18th and Tuesday the 19th of September. Finally the battle in the Oosterbeek perimeter was covered.
During two airborne lifts the British succeeded in trans-porting fifty-two 6-pounder guns (by Horsa-glider) and sixteen 17-pounder guns (by Hamilcar-glider) to the var-ious landing zones. Each of the parachute battalions of 1st and 4rd Parachute Brigades were reinforced with a troop of four 6-pounder guns. For the Polish Brigade fif-teen 6-pounder guns were made available. Unfortunately, the Poles were never able to use their guns. The guns were flown in by gliders on landing zones north of the Rhine, while the paratroopers of the this brigade were dropped by parachute south of the Rhine a few days later. The battalions of the 1st Airlanding Brigade were supported by eight 6-pounder guns.
MORTAR FIRE
The question arises how effective the anti-tank guns have been during the battle. In a general sense the conclusion can be drawn that the effectiveness of their actions was relatively poor. Specifically the 17-pounder guns were
hardly able to join the battle. Partly because of their weight. Partly because some of the Morris Quads trac-tors, responsible for towing these guns, were not service-able on decisive moments. Many guns with their crews were eliminated by German mortar fire.
Nevertheless successes were achieved. Some guns of B Troop were pretty effective against armoured vehicles of SS-Hauptsturmführer Gräbner’s 9. SS-Aufklärungs-bataillon on Monday the 18th of September when they tried to breach the northern perimeter of 2nd Parachute Battalion. They were also effective against Mark IV tanks of Kampfgruppe Mielke when they attacked the British positions at the bridge from the east on Monday and Tuesday.
The nine 6-pounder guns and a single 17-pounder gun that were gathered in Arnhem West on the 19th of Sep-tember, originating from A, C and E Troops, and attached to the 1st, 3rd and 11th Parachute Battalions, were less effective against the counter-attack of Sturmgeschütz Bri-gade 280 and halftracks of Kampfgruppe Spindler. A clear explanation for this cannot really be given.
VICTORIA CROSS
The operations in the Oosterbeek perimeter showed an-other picture. The 6-pounder guns of the South Staffords, defending the southern part of the perimeter at Ooster-beek-Laag, were able to inflict severe losses to the Ger-mans. Lance-sergeant John Baskeyfield, commanding a 6-pounder gun with the South Staffords, was awarded the Victoria Cross for his gallant actions. The battle at the western side of the perimeter was characterized by a changing scene. Some of the guns attached to the Border Regiment were able to disable some French Char B tanks that were used by the Germans and converted to flame throwing tanks. The same applies to the northern part, where guns of the King’s Own Scottish Borderers were successful in beating off attacks by Kampfgruppe Spin-dler’s armoured vehicles. Although initial assessments didn’t take into account a serious German armoured presence, a large portion of the airborne lift capacity was earmarked for 1st Airborne Division’s anti-tank force.
Even 75 years later, a clear explanation for this decision cannot be given. – Otto van Wiggen

A CHILD BETWEEN THE LINES DURING THE BATTLE
“OOSTERBEEK AS IT WAS”

Robert (Robbie) Gunter was eight years old when Oosterbeek was catapulted into the war.
The village made it to the canon of war history. Robbie left Oosterbeek in 1947. What re-mained were those nine days in September ‘44: patient on the eyewitness’s paper. 75 years after the battle this is his story.

Robbie’s story begins as the introduction of a theatre play: he and his foster sister Hanneke, re-ceived at the foster home of aunts Nel and Miep: a big house on Jonkheer Nedermeijer van Rosen-thalweg no. 25. Four oth-er ladies, euphemistically referred to by Robbie as aunts, for the ‘troupe de théâtre’. The ‘aunts’, Jet, Clara, Dinie and Nettie, were Jewesses in hiding. And a dog named Tobias. What then unfolds around them from the morning of Sunday 17 September is largely known from the literature. Whereas this well-docu-mented struggle often takes place above the heads of civilians in the text margin, the battle in Robbie’s re-corded memories draws around him like a whirlwind, all within this ladies-rich family. The sharp observa-tions and the simple, almost sober style offer a unique insight into the battle of Oosterbeek.

WILHELMUS
We pick up the eyewitness account in the run-up to the Sunday that changed everything: “A lot of German army transports passed through Oosterbeek around that time; they were sometimes attacked by English planes. That is why didn’t have to go to school. It was beautiful summer weather. I went to the swimming pool in the Rhine with my friends every day. On the way there, German soldiers were busy setting up an
anti-aircraft gun.” ”Sunday 17 September we woke up earlier than nor-mal because of the firing of English planes and the re-action of the German anti-aircraft guns. We discussed whether or not we would go to church and Sunday school. When it became a little quieter outside, we decided to go anyway. The four aunts and Tobias stayed at home as usual. During the church service it remained restless in the air. Then something ex-ceptional happened: the children were asked to come into the church. Pastor Kievid said that we would sing the Wilhelmus. For the first time in years we heard our national anthem being sung.”

LIBERATED
The ‘aunts’ in hiding panicked: “The bombing we had heard while we were in church happened to be near our home. It took some time before Nel got everyone quiet again. Much worse than the sounds of war was the sound of crying wounded cows in the meadows by the river; it chilled me to the bone. A little later we all saw a lot of planes coming from the southwest, but we thought it was far away. Until Hanneke sud-denly shouted: ‘Parachutes!’ When we looked closely, we saw little men hanging under their chutes. Later, planes passed in the distance, pulling large aircraft. It was an impressive sight, but we had no idea that we would have anything to do with it. Until one of us said that the tram that drove past our house had not returned from Doorwerth.” The party for Aunt Nel’s birthday went on anyway. Afterwards Robbie stood on the balcony where they had eaten their cake: “All of a sudden a German open car came from Arnhem

Robbie Gunter, eight years old.

at high speed. On board there were a soldier/driver and an officer. On the corner of Vogelweg the officer began to shout at his driver, who braked abruptly and turned the car around. The officer grabbed his binoc-ulars and peered down the Grindweg for minutes, in the direction of Benedendorpsweg. Then they drove back to Arnhem. I knew enough when I saw peo-ple walking from Acacialaan to Benedendorpsweg, I rushed down and shouted ‘the Tommies are here!’.” Although Robbie was not initially believed, the neigh-borhood soon ran out to welcome the ‘liberators’. The British had no need for Robbie’s hand-picked flowers. “The men were noticeably tired and I was surprised that they were so small compared to the German gi-ants.” The column came to a halt when shooting broke out near the viaduct under the railway lines. Later two rock-hard, metallic bangs rang out, followed by the rapid rise of the rear span of the railway bridge, which then collapsed very slowly.”

OUTSIDE
With the continuous shooting, the ladies, Robbie and Tobias, sought refuge in the basement. Just for a brief period, they thought. The Germans were expected to be defeated soon. “On Monday there were Tommies everywhere around our house. A motorcycle was rid-ing on Stenenkruis street. There was an officer who regularly came to us for a chat.” “I think the military situation deteriorated on Tues-day. There was intense fighting in our neighbour-hood. We heard a frightening sound through the cellar window that afternoon: a tank. We later under-stood from the officer that they could not defend the
area against these vehicles; the British were going to withdraw. I think in the direction of the Acacialaan.
He advised us to go to the western part of the village.
A little later he came to say that it was quiet for a while and that we could leave. We all packed our bags and walked down the road. Via the path below Vogel-weg we walked to Hogerheide 3 where Nel’s parents lived. We did not flee so much from the battle, but to not let the aunts in hiding fall into German hands.” It was the first time in two years they came outside.”

NOISE
“Uncle Adriaan and aunt Bets were surprised to see us. We had been liberated, right? That was evident-ly not the case as a grenade exploded near the house and Jet got injured in her arm by shrapnel or a bullet.
Soon we went for the basement.” Haasje [‘little hare’], Robbie’s stuffed toy, was missing: “I was inconsolable for a while. Only after I was promised that we would pick it up soon, I was reassured.” “The electricity went down. Dinner consisted of some cold potatoes, and in the basement we had to fit and measure to give everyone a place.” The battle came slowly closer. “At night we did not dare to turn on the lights, the toilet soon stopped functioning, we barely washed ourselves and we certainly did not undress.” “It happened one afternoon: planes came over very low. And then there suddenly was a terrible blow. We thought it was a bomb. Aunt Nel was the first to go up the basement stairs, opening the door; the rest of the us then followed. When we were upstairs we saw what had happened: a huge wicker basket on a par-achute had fallen on the gutter and had crushed the

Jonkheer Nedermeijer van Rosenthalweg (Grindweg) nr. 25.

rain barrel, so that ended well … Or did it? The barrel contained our water supply. When the fighting died down, Nel and Miep decided to get some water from the Zweiersdal brook. It was almost evening when they went out with two buckets, both with a white tea towel around their heads for recognition in the dark.
They came back safely, with water! Food was also a problem, but not the most important one. That was the noise! It was so deafening that I often thought: ‘If they’d only stop shooting for just five minutes, then they can continue again for as long as they want’.”

HUNS
“The continuous shelling did put a neighbouring house on fire, after which the group was forced to take refuge elsewhere: Hogerheide 9. The cellar there appeared to be full of hiding Oosterbekers. We didn’t dare go back and so we just sat down in the empty living room, with our hands in front of our faces for protection. That night I experienced what ‘fear of death’ really is. When it got light, Nel went to check on Adriaan’s and Bets’s house.
It did not burn down, probably because of the soaking wet chestnut tree next to it. And so we went back to the small cellar again.” “During one of the final days we suddenly heard music outside. When I also heard an English voice, I concluded that the fight was over and that the Tommies had won.
But later the shooting ‘just’ continued. One night the bombing was stepped up again and stopped abruptly.
The Germans arrived the next morning. They banged their rifles on the door and shouted for us to come out.
Especially our four Jewish aunts must have thought that this was the end. They Germans commanded us to leave to the east. And so a moment later our ragged group walked down the hill, towards Weverstraat.”

EVACUATION
“I don’t think any of us knew what day it was. I now know that it was Tuesday 26 September. Nine days had passed since that sunny ‘liberation day’. We walked through destroyed streets. The road was littered with junk, a tank, containers and parachutes. We heard birdsong again. We tried to go back to our house, but at Emmastraat we were stopped by German soldiers.
Eventually we moved into an abandoned house, Mo-lenweg 12, a saddlery / leather shop.”

Oosterbeek was evacuated, or better: declared Sper-rgebiet. “How we left and why we had to leave the vil-lage, I simply do not know. There was a rumour that the village would be bombed at two in the afternoon, and that we would have to evacuate before that time.
Via busy Utrechtseweg, Noorderweg and Parallelweg we went along the railway tracks towards Wolfheze. Things went terribly wrong in the chaos. I noticed that three of our four Jewish aunts were no longer walking behind us. A little further Uncle Adriaan and aunt Bets were able to catch a ride on a horse and carriage and also disappeared from our sight. With this Robbie, Hanneke, Nel, Miep, Jet and To-bias left the battlefield, leaving Oosterbeek for good. – Robert Gunter (edited by: Alexander Heusschen) – photos: Robert Gunter

Postscript After some wanderings they ended up on a farm at De Glind, where they were liberated. Clara, Dinie and Net-tie survived the war at a safe address in Apeldoorn. They were liberated by Canadian troops around April 18, 1945. Robbie and his family returned home in June. For Christmas all children from Oosterbeek received presents from England: Robbie got a box with brushes and paint.
The imaginary house he painted with these things was given the title ‘Zoo was het in Oosterbeek’ [Oosterbeek as it was]. Robert Gunter nowadays lives in Roosendaal, province of Noord-Brabant.

HISTORICAL PERSPECTIVE
DEATH ON DREIJENSEWEG

(Bron: Bundesarchiv, Bild 101II-M2KBK-771-36 HQ / fotograaf: PK-Kriegsberichter Höppner).

This photo is the most shocking image I know of the Battle of Arnhem. In addition to the horrific details, this is also due to the absent look in the eyes: this is what death looks like. It is also one of the lesser-known photographs of the battle; apart from a few exceptions, it has not been published or otherwise shown. The German Bundesarchiv is the owner of it and is not the only one from the series of PK-Kriegsberichter Höppner on their website “for legal or other reasons”. Possibly this reluctance stems from piety with the victim’s family or to protect young generations from shocking images. War is indeed terrible in its horror and arbitrari-ness. But if we want to read and learn about this war, then this kind of image is part of it.

The photo of the dead para with a grenade in his left hand was taken on September 20, 1944 near the Dreijenseweg in Oosterbeek. The day before saw heavy fighting along that road in the attempts of the 4th Parachute Brigade to conquer the higher ground of Lichtenbeek and thus gain a better position on the western access roads to Arnhem. The attempts failed miserably, with great losses for the British, and on the 20th the road was firmly in the hands of the Germans.
The grenade the dead para holds in his hand is a Gammon bomb (Image 2), a weapon that was particularly popular with Air-borne units for close combat against armoured vehicles. The grenade was hand thrown and detonated on impact. The ignit-er was armed by the thrower by pulling a ribbon attached to the pin. The ribbon was protected by a screw cap that had to be removed before throwing.
In the photo of the para, the screw head is still on the grenade. The inventor of the ‘bomb’ was Lieu-tenant Bob Gammon, one of the first officers of the 1st Battalion The Parachute Regiment. Gammon was wounded during the invasion of Sicily and, due to damage to his hearing, was to his dismay rejected for further service with the Parachute Regiment and was therefore not present in Arnhem.

FLAKPANZERS
The photo of the victim comes from one of the two films that Höppner made on and near the Drei-jenseweg. The two photos directly in front, imag-es 34 and 35 of the roll, are well known and show two passing ‘Möbelwagen’ (Flakpanzers) from the 9th Waffen-SS division (image 3). These photo-graphs of the battle are of great historical value be-cause they form visual proof of the type of material against which the Airbornes had to take up. Perhaps one of these Flakpanzers was the target of the de-picted fallen Airborne, the day before. The location of the photos of the Flakpanzers is approximately halfway between the Dreijenseweg, between Ooster-beek-Hoog station and the Amsterdamseweg.
In John O’Reilly’s book on the 156th Battalion, ‘From Delhi to Arnhem’, the following passage ap-pears about the fighting on the Dreijenseweg (p. 166): “Turning to the soldier on his right, Waddy told him to toss a grenade at the flak gun. As the man prepared to throw a grenade, a bullet smacked into his fore-head, killing him instantly. ” What if…?

SKIRMISH
The source of this story is John Waddy himself. He was company commander in the 156th Battalion during the battle and was wounded in the attempts to conquer the Dreijenseweg. In Ministory 105 from 2010 he describes the incident: “Then suddenly I saw the cannon, at the end of the road. It was a dou-ble-barreled 20mm Flak cannon on a semi-track vehi-cle. Because it was on my advance route, I decided to go forward and try to put the piece out of combat in collaboration with a few of my soldiers. We marched through the bushes, until we approached the cannon at fifteen meters. The Germans screamed at each oth-er and I could hear the empty grenade shells rattling on the floor of the half tracked vehicle. It was at that very moment that the soldier on my right got a bullet in his forehead. I saw that there was a German sniper in the tree above the cannon. I only had my Colt .45 gun with me and fired five shots at him and at that moment he or another German shot me in the ab-domen.” During a battlefield tour in Oosterbeek in 2012 I was given the opportunity to show the photo to John Waddy himself. He remembered the incident, but he could neither confirm nor deny that the photo was part of it. He did say that he found his backpack in the same place after the war. The location of this Waddy skirmish is precisely known: it is where the forest path from the former water tower, now a burial monument of mission house Vrijland, comes from the forest plot east of the Johannahoeve and ends perpen-dicular to the Dreijenseweg (see: O’Reilly, p. 160).
This water tower was more or less the basis from which the 156th Battalion carried out its various at-tacks on this road that morning. The location where the path ends at the Dreijenseweg, is about the same place where the photos of the Flakpanzers were made by Höppner the next day. If we assume that the photo of the fallen Brit was also taken in the surroundings, we can assume it is the soldier that got shot as de-scribed by Waddy. With that it is also likely that he belonged to the 156th Battalion and we can try to give the unfortunate Brit a name.

Pic 2: een Gammon bomb.

CASUALTY DETAILS
The best available source for the location of field graves is the Roll of Honour compiled by Jan Hey.
We have to look a little further than just the date of death, known to us to be September 19. Unfortunate-ly, these data are often not or not correctly registered in the official source data. The unit can also give a clue, the battle at this exact location was mainly con-ducted by 4th and 5th Platoon of A Company (3rd
Platoon was still on the Ginkelse Heide) and Waddy’s B Company of the 156th Battalion. In addition to a number of victims on the 19th with a ‘No Known Grave’, there are a few candidates whose field grave was in the vicinity of this place. The closest thing comes to the description of Private Layton, whose field grave was “in a wood west of Dreijenseweg”. He belonged to the 5th Platoon of A Company, the pla-toon of Lieutenant Delacour who himself fell a little 100 meters further west along the path in the forest. It is also described that elements of A Company merged with Waddy’s B Company when it attacked. A Com-pany’s commander, Major Pott, had managed to cross the Dreijenseweg and reach Lichtenbeek with the remainder of his 4th Platoon. That Waddy, together with Layton, attacked the German armoured vehicle on the western side of the Dreijenseweg is therefore highly likely. A photo of Layton appears to have been published in a local British Roll of Honour just af-ter the war (Figure 5). There are a number of details that are very similar to the fallen Brit in the Höppner photo: the haircut and the hairline, the left slightly protruding ear, the chin and jawline and the crooked front tooth. Enough clues to make an attempt to ob-tain a positive identification through possibly living family members, if these can be found. In addition to the horrific image, the photo hopefully also offers comfort; at least this soldier did not suffer. Moreover, the photo also shows his courage: it takes a lot to at-tack an enemy armoured vehicle a few meters away with nothing else but a hand grenade.
From his casualty details we know that this is George William Layton, 25 years of age in Sep-tember 1944, hus-band of Marjorie Mary Layton from Balsall Heath, Bir-mingham. There are several genea-logical internet sites nowadays, and es-pecially British data are easily accessible. Through the site ‘Find my past’ I got the following information: George was born in Jul-Aug-Sept 1919 in Auckland, Durham. Striking is the mentioned “Mother’s maid-en name”, which is given as Layton. You would expect that as his father’s name. Marjorie was born in Jan-Feb-Mar 1925 in Uppingham, Rutlandshire.

Image 3: Two Flakpanzers on the Dreijensweweg, the day after the para got killed (source: Bundesarchiv, Bild 101II-M2KBK-771-34 HQ / photographer: PK-Kriegsberichter Höppner / image 34. Image 35 was not available through the Bundesarchiv at the time of publication of this article).

MEANING
The next step is trying to find a wedding date to make it easier to search for any children. The marriage cer-tificate specifies the date as 19 February 1944. George would have been 24 then and Marjorie 18. Witnesses were Albert Edward Corrall, the father of the bride, and from the side of the groom R.G. Coates and J.
Coates. His father is mentioned with a striking double
surname: Percy Coates Layton. The birth certificate of George Layton, which I also requested, gives a defi-nite answer: under his mother’s name it says ‘Eliza-beth Ann Layton’. Under his father’s just “-”. George’s father was no longer there when he was born, and his mother apparently did not want to have his name mentioned. Hence his last name is his mother’s name.
Further research yields that his mother Elisabeth was born in Oct-Nov-Dec 1901, so she was only 17 when she became pregnant with George. Another suspicion is also confirmed: in 1922 Elisabeth Ann Layton mar-ried Percy Coates, George is then two years old. Here too we can only guess at the true story, but it seems noble that Percy Coates took care of an unmarried mother and her child at that time. The couple had two sons, half-brothers of George and both born in Auckland, Durham: John Coates in 1923 and Regi-nald G. Coates in 1925. That completes the circle, because these are the two witnesses mentioned at George and Marjorie’s wedding. Based on this infor-mation, a thorough search was made for contact de-tails of any family members still alive. Unfortunately, this search has not produced any results. His wife is probably no longer alive, no address can be found for his half-brothers; the name Coates is common. A contact note left on Layton’s grave at the Airborne Cemetery around the time of the 70th commemora-tion availed to nothing.
Unfortunately, we cannot identify the fallen soldier with certainty. But if we assume that the brave man in the photo is Layton, then there is now more meaning behind Grave 32.B.6. at the cemetery in Oosterbeek then just the text “Thank you God, for the memory of a man so very fine. Life is Eternal, he has not died.”
– Paul Meiboom – Comments: pemeiboom@gmail.com

CASUALTY DETAILS
De best beschikbare bron voor de locatie van veldgraven is de door Jan Hey samengestelde Roll of Honour.
Hierbij moeten we wat ruimer zoeken dan alleen op de bij ons bekende overlijdensdatum van 19 september; helaas zijn deze data vaak niet of niet correct geregistreerd in de officiële brongegevens. Ook de eenheid
kan een aanwijzing geven, de strijd op deze exacte plek werd vooral gevoerd door 4th en 5th Platoon van A Company (3rd Platoon was nog op de Ginkelse Heide) en Waddy’s B Company van het 156st Battalion.
Naast een aantal slachtoffers op de 19e met een ‘No Known Grave’, zijn er een paar kandidaten waarvan het veldgraf zich bevond in de omgeving van deze plek. Het meest in de buurt komt de beschrijving van Private Layton, wiens veldgraf “in a wood west of Dreijenseweg” lag. Hij behoorde tot het 5th Platoon van A Company, het peloton van Lieutenant Delacour die zelf een kleine 100 meter verder westwaarts langs het bewuste pad in het bos sneuvelde. Er wordt ook beschreven dat elementen van A Company opgeslokt werden door Waddy’s B Company als deze als tweede aanvalt. A Company’s commandant, Major Pott, was met het restant van zijn 4th Platoon erin geslaagd de Dreijenseweg over te steken en Lichtenbeek te bereiken. Dat Waddy samen met Layton het Duitse pantervoertuig aanviel aan de westelijke kant van de Dreijenseweg is dus zeer goed mogelijk.

Pte George William Layton.

JUST PUBLISHED 9. SS-PANZER-DIVISION HOHENSTAUFEN 1943-1944

In 1984 a book about the history of the 9. SS-Pan-zer-Division Hohenstaufen in 1944 was published by the French publisher Heimdal. It was written by Her-bert Furbringer, a veteran of the 9th.
Heimdal recently published a new book about the Hohenstaufen, using Furbringer’s sources. It describes the entire period of existence of the division from December 31, 1942 to May 8, 1945. The 28 pages devoted to ‘The return to the Netherlands and the battle of Arnhem’ are really worth reading. Take, for example, the handy list of locations where the division units were stationed around Arnhem from the 6th of September onward, and which units remained behind at the Belgian-Dutch border or were transferred to the 10. SS-Panzer-Grenadier-Division ‘Frundsberg’.
This is followed by a day-to-day summary of the Ger-man countermeasures and the course of the fighting.
Unfortunately, some errors have crept into the place name. Some photos are less known or new. Also slightly annoying is the fact that the captions are of-
ten incorrect; Ooster-beek and Arnhem are mixed up for example.
A few things could also be said about the source references.
Regardless, the book is highly recommend-ed for those interested in the 9th. It contains no new insights, but the German actions are well put together. The price for all of this is a small loss. – Wybo Boersma Charles Trang & Pierre Tiquet, 9. SS-Panzer-Division Hohenstaufen 1943-1944 (Éditions Heimdal, Bayeux, France), 415 pages in French, illustrated, ISBN 978-2-84048-472-1, € 79

2CM FLAK SLEEVE

On Wednesday the 25th of September 2019, a Ger-man bunker was excavated in the garden of ‘the monastry’ (Museum Arnhem) on Utrechtseweg. Im-mediately below ground level, archaeologists found an old trench filled with the rubble of the destroyed city. Traces of fighting were found between the bricks, glassware and household effects. Did these come from the fighting on that fatal Tuesday, the 19th of Septem-ber 1944, when the advance of the Staffords ended in the monastry? The archaeologists registered a German 2cm-sleeve of a Flak canon. Could it have been fired by one of the Flak 38s that were deployed along Utrechtseweg on that day?

 

Map and GPS-coördinaten ‘Set in Stone’


1 51.976773, 5.912996

2 51.976859, 5.915077
3 51.980893, 5.915831
4 51.979072, 5.913669
5 51.980946, 5.909962
6 51.979917, 5.908068
7 51.996118, 5.947019
8 51.960141, 5.883701
9 51.968598, 5.906762
10 51.983579, 5.903326
11 51.98382, 5.89671
12 51.98317, 5.89716
13 51.98445, 5.89455
14 51.98520, 5.89300
15 51.98542, 5.89245
16 51.98476, 5.88810
17 51.995400, 5.912636
18 52.00199, 5.92438
19 52.00146, 5.90786
20 51.987080, 5.890621
21 51.983606, 5.877466
22 51.981058, 5.870214
23 52.00603, 5.89286
24 52.033252, 5.865027
25 52.002272, 5.856160
26 51.98016, 5.86101
27 51.988827, 5.861942
28 51.979199, 5.860346
29 51.979725, 5.840265
30 51.978370, 5.837341
31 51.979470, 5.838190
32 51.979198, 5.838160
33 51.980339, 5.834410
34 51.980321, 5.833101
35 51.978790, 5.830450
36 51.977481, 5.829617
37 51.977478, 5.826933
38 51.977643, 5.834590
39 51.97420, 5.83667
40 51.981918, 5.823608
41 51.987719, 5.832690
42 51.98746, 5.82918
43 51.988621, 5.815256
44 51.987922, 5.813114
45 51.985804, 5.837386
46 51.990264, 5.836667
47 51.991390, 5.834304
48 51.995316, 5.802741
49 51.989612, 5.813446
50 51.995513, 5.802705
51 51.95948, 5.78919
52 51.97229,5.73880
53 52.036910, 5.670948
54 52.055367, 5.649778
55 51.846011, 5.873032
56 51.848073, 5.870433
57 51.842738, 5.869012
58 51.85722, 5.86740
59 51.86368, 5.84714
60 51.876264, 5.822857
61 51.891476, 5.792436
62 51.835950, 5.868930
63 51.814719, 5.798897
64 51.815374, 5.877598
65 51.767026, 5.827104
66 51.766521, 5.863183
67 51.778077, 5.893265
68 51.764555, 5.918816
69 51.774655, 5.928863
70 51.821436, 5.908623
71 51.837989, 5.960686
72 51.90878, 5.90095
73 51.936806, 5.581643
74 51.884919, 5.438232
75 51.944930, 4.861197