Ministory 116 – ‘The Quest for a lost Cornish Moonraker’

MINSSTORY No. 116
‘The Quest for a lost Cornish Moonraker’
Geert Jonker
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 130 van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek
Juni 2013

Het wordt nogal eens vergeten dat Operatie Market-Garden uit meer bestond dan alleen de luchtlandingen (Market) bij Eindhoven, Grave, Groesbeek en, vooral bekend, Arnhem. Een goed voorbeeld daarvan zijn de zware gevechten die de grondtroepen (Garden) van het 30th Corps leverden in het gebied tussen Nijmegen en Arnhem – door de geallieerden ‘The Island’ genoemd – met als doel de Ist Airborne Division in Oosterbeek te ontzetten. Onterecht vergeten gevechten, die om allerlei redenen grotendeels aan de geschiedschrijving zijn ontglipt. Toch brachten in dit sompige gebied tussen Waal en Rijn veel soldaten het ultieme offer voor de bevrijding van Nederland. Mannen die zich vanaf Normandië een weg naar het noorden hadden gevochten, om uiteindelijk te sneuvelen in de Overbetuwse klei. Een van hen was de 19-jarige Lewis Curtis.

Lewis Curtis
Lewis James Curtis werd geboren op 21 december 1924 aan de Castle Lane in Liskeard, zuidoost Comwall. Hij was de zoon van John Edward en Kathleen Curtis. Lewis had een oudere zus, Alice genaamd, een stiefbroer Ken en een stiefzuster Eva. TUssen 1929 en 1939 bezocht Lewis Liskeard Church School, en zong hij in het kerkkoor. Lewis was een actieve knaap met veel vrienden, die vaak in bomen klom om nesten uit te halen voor zijn groeiende verzameling vogeleieren. Na zijn schoolperiode ging hij in 1939 werken voor de County Deliveries van de plaatselijke Co-Op, als as-sistent op een ventwagen met levensmiddelen.
In 1941 nam hij op zeventienjarige leeftijd dienst in de plaatselijk Home Guard, tot hij op 4 maart 1943 opkwam ‘For the duration of War’ bij No. 64 Primary Training Wing van het General Service Corps in Colchester. Na zijn basistraining werd hij op 6 juli 1943 geplaatst bij het 7th Battalion The Wiltshire Regiment, maar op 21 maart 1944 overgeplaatst naar de B-Company van het 5th Battalion. De bijnaam van het Wiltshire Regiment was ‘The Moonrakers’ naar een sage over de boerenslimheid van de plaatselijke bevolking.

Lewis Curtis met zijn zuster Alice, een WAAF bij de RAF. (Foto: Collectie Geert Jonker).

Het bataljon was aangewezen voor kust- bewakingstaken, maar begon zich vanaf mei 1944 gereed te maken voor inzet op het vaste land van noordwest Europa. 5th Battalion The Wiltshire Regiment (5 WILTS) maakte, samen met het 4th Battalion The Wiltshire Regiment en 4th Battalion The Somerset Light In/antry (4 SOMLI), deel uit van de 129th Brigade van de 43rd ‘Wessex’ Infantry Division.

Yellow Devils
Kort na D-Day, op 18 juni 1944, scheepte het 5e Bataljon zich in te Newhaven – East Sussex en vertrok naar de kunstmatige Mulberry haven van Arromanches – Normandië. Nog diezelfde dag betrokken zij een ‘concen- tration area’ in de buurt van het dorp Sommervieu tussen Arromanches en Bayeux. Vanaf dat moment was het 5th Battalion vrijwel constant in actie en nam deel aan zware gevechten, die later als officiële battle honours in de regimentsgeschiedenis zouden worden bij geschreven: ‘The Odon box’, ‘The capture of Hill 112’, ‘The capture of Maltot’, ‘The capture of Mont Pincon’ en ‘The Crossing of the Seine atVemon’.
129th Brigade leed daarbij zware verliezen en de Wiltshires hadden na de gevechten in Normandië bijna tweehonderdenvijftig slachtoffers te betreuren. Ook Pte Lewis Curtis was er niet zonder kleerscheuren afgekomen en raakte tot tweemaal toe gewond, waarbij hij in één geval voor korte tijd moest opgenomen in No.129 Field Ambulance. Verplaatsingen gingen veelal te voet of achter op tanks, en met voortdurende Duitse tegenstand. Tegen de tijd dat 129th Brigade België bereikt had was Lewis een in het gevecht geharde veteraan en had de mannen van de 43rd Wessex Division bij de Duitsers de reputatie verworven van felle tegenstanders, die ze de bijnaam ‘GelbeTeufeln’ gaven naar de gele Wessex Wyvem (draak) op de mouw van de battle dress en op de voertuigen. ‘The Yellow Devils’ werd een geuzennaam voor de divisie, die ze met trots droeg.
Op 17 september 1944 bevond 5th Wiltshires zich in een ‘staging area’ in het Belgische Helchteren nabij Valkenswaard. De 43rd Wessex Division maakte deel uit van het 30th Corps onder commando van Lt Gen Brian Horrocks, dat zich over Hells Highway naar het noorden moest uitrollen om de Britse, Amerikaanse en Poolse Airborne troepen te ontzetten. De smalle wegen, de voortdurende Duitse tegenstand op de flanken waarop tegenaanvallen werden ondernomen (en een daardoor veroorzaakt gebrek aan handhaving van het momentum) zorgden voor grote vertragingen. 5th Wiltshires van Lewis Curtis bereikte Grave op 21 september en een dag later Nijmegen. Tussen 23 en 25 september 1944 nam de 129th

Boerderij De Laar in 1940.

Brigade deel aan de gevechten om Eist. Voor de restanten van de Ist Airborne Division ten noorden van de Rijn kwam 30th Corps te laat. Het 5th Battalion Wiltshires van Lewis Curtis kreeg in de nacht van 25 op 26 september 1944 een bijzondere taak toegewezen bij de nachtelijke terugtrekking van de Britse en Poolse Airbornes, Operation Berlin. Zij leverden troepen voor een afleidingsmanoeuvre langs de Rijn bij Heteren, waarbij zij met mitrailleur- en mortiervuur richting de noordoever deden voorkomen dat er daar een geallieerde oversteek op handen was. Sgt Reginald Romain van Support Company 5th Wiltshires herinnerde zich een ontmoeting met een groep Airbornes die over de Rijn waren teruggekeerd en nu langs hen marcheerden richting Nijmegen: ‘One called out: “It took you a bloody long time to get here!” One of ourlads replied: “Yeah and quite a few poor bastards didn’t get this/ar!” Hoewel begrijpelijk, he-lemaal/air was de opmerking van de Airbornes natuurlijk niet. De mannen van The Wiltshire Regiment waren immers al sinds hun landing in Normandië op 18 juni vrijwel onafgebroken in het gevecht, daar waar de Airbornes nog geen tien dagen geleden hun kazernes hadden verlaten. De geëvacueerde Airbornes gingen terug naar huis, maar voor de ‘foot slogging’ 5th Wiltshires stopte het niet na Operatie Market-Garden. Zij zouden nog aan vele grote operaties deelnemen, voordat het bataljon in april 1946 in Duitsland zou worden opgeheven. Maar zover was het nog lang niet. Op 27 september 1944 loste 5th Wiltshires het 5th Battalion The Duke of Cornwall Light Infantry (5 DCLIj af ten noorden van Elst, en legde stellingen aan rond boerderij De Laar van de familie Willemsens. Deze boerderij lag op enkele honderden meters ten zuiden van de Rijn, op zichtafstand van Oosterbeek.

‘Fiercest fighting ever experienced’
Het Battalion HQ werd gevestigd in boerderij Distelheuvel aan de Grote Molenstraat, vijfhonderd meter ten westen van boerderij De Laar. Support Company lag even ten noorden van Battalion HQ. C-Company en A-Company groeven zich in ten noorden van De Laar, in de boomgaarden van een perceel genaamd Schuytgraaf. B-Company legde stellingen aan rond boerderij De Laar (met het Company HQ in de grote schuur) en D-Company (met twee zespon-der antitankkanonnen van Support Company) groef zich in rond de spoorwegovergang aan de Laarstraat. Deze spoorwegovergang lag circa vierhonderd meter ten oosten van boerderij de Laar, daar waar de spoordijk Arnhem-Nijmegen grondniveau bereikte. Hij was voor beide zijden van groot strategisch belang en zou m de aankomende dagen het zwaartepunt van de gevechten worden.
Na de terugtrekking van de Airbornes over de Rijn was het oogmerk van het Duitse opperbevel om alle geallieerde troepen uit het gebied tussen Waal en Rijn te verdrijven, en om de 43rd Wessex Division voor eens en altijd te vernietigen. Vanaf 30 september werden de Wiltshires bestookt met artilleriegranaten en aangevallen door Duitse infanterie, pantservoertuigen en tanks van de 116. Panzer Division ‘Windhund’, waarin waren opgenomen de eenheden van het Sperrverband Harzer, (‘blocking force ) dat zich op 21 september 1944 in de spoordijk had ingegraven, met als doel te voorkomen dat de bij Driel gelande Ist Polish Parachute Brigade naar de zuidelijke oprit van de Rijnbrug zou optrekken. De gevechten om de spoorwegovergang (tegenwoordig een fiets- en voetgangerstunnel) werden door Captain J. MacMath in de bataljonsgeschiedenis vast-gelegd als “Some of the fiercest fighting the battalion had ever experienced”. De stellingen rond de spoorwegovergang werden tot tweemaal toe door de Wiltshires verloren en opnieuw ingenomen. Dat ging ten koste van grote verliezen, waardoor de restanten van B-Company en D-Company onder commando van Captain CJ. Rudd MC werden samengevoegd. Duitse troepen van het 156. Panzergrenadier Regiment drongen zo ver door als boerderij De Laar, maar werden eveneens efficiënt teruggeslagen. In de nacht van 4 oktober 1944 werd 5th Wiltshires (minus C-Company) afgelost door 4th Wiltshires en marcheerde het uitgeputte, aangeslagen bataljon naar Elst.
Dit gold helaas niet voor Pte Lewis Curtis. Hij kwam in zijn stelling nabij boerderij De Laar om het leven in de nacht van 1 op 2 oktober 1944, tijdens een Duitse artilleriebeschieting op de B-Company posities. Met grote zorg werden zijn persoonlijke bezittingen verwijderd, zodat deze naar zijn familie konden worden opgestuurd. Daarna werd hij begraven in een ondiep veldgraf. Meer dan zeventig mannen van 4th en 5th Wiltshires kwamen tijdens de gevechten rond boerderij De Laar om het leven, of zouden later aan hun aldaar opgelopen verwondingen bezwijken. De boerderij zelf werd tijdens de gevechten vernietigd en pas in 1949, iets ten westen van de oorspronkelijke locatie, herbouwd (tegenwoordig‘De Buitenplaats’van de Sisa Zorggroep).
Op 4 december 1944 bliezen Duitse genisten de dijk van de Rijn bij Elden op, waardoor de Overbetuwe grotendeels onder water werd gezet en de geallieerde troepen van The Island werden verdreven. Toen enkele maanden later het gebied weer was droog gevallen en de Britse Gravendiensteenheden op zoek gingen naar veldgraven, konden zij deze in veel gevallen niet meer terugvinden. De bodem was bedekt met een dikke laag slijk en veel provisorische grafmarkeringen waren door het water van de veldgraven afgespoeld. Eenentwintig Wiltshires werden nimmer weergevonden, waaronder Lewis Curtis. Maar hij werd niet vergeten. Niet alleen verscheen zijn naam op de panelen van de Groesbeek Memorial van de CWGC, maar ook op het oorlogsmonument in Castle Park in zijn woonplaats Liskeard. Het gebied rond De Laar bleef vijftig jaar lang onveranderd. De herbouwde boerderij werd een obscuur pelgrimsoord voor Wiltshire Regiment veteranen die hun voormalige slagveld bezochten en er tot in de jaren 90 hun eer bewezen aan hun gesneuvelde kameraden.

Schuytgraaf
Eind jaren 90 werd besloten om een nieuwe woonwijk te bouwen in Arnhem Zuid, ‘Schuytgraaf genaamd. Omdat er in de nasleep van Operatie Market-Garden ter plaatse zeer hard was gevochten werden, voordat de bouwwerkzaamheden aanvingen, civiele explosievenopsporingsbe- drijven gecontracteerd om alle munitierestanten uit de bodem te verwijderen. In september 2001 stuitten zij nabij de spoorwegovergang ten oosten van boerderij De Laar op de stoffelijke resten van een soldaat met een Wiltshire Regiment cap badge. De resten werden geborgen door de Bergings- en Identificatie Dienst van de Koninklijke Landmacht (BIDKL). De soldaat droeg een zilveren hangertje waarin de naam Tom was gegraveerd. Al snel bleek er een match te zijn met de tandartskaart van de achttienjarige Pte Thomas Venn uit Portsmouth. Tom Venn had gediend bij D-Company van 5th Wiltshires. Hij werd in november 2006 in het bijzijn van zijn drie broers, met volledige militaire eer begraven door 5th Battalion The Rijles, op het Ereveld van de CWGC in Oosterbeek.
In oktober 2003 werden er wederom stoffelijke resten van een Britse soldaat aangetroffen, deze keer in een ondiep veldgraf in een voormalige moestuin naast de herbouwde boerderij. Op de resten werden fragmenten van battle dress, een great coat (lange overjas) en een helm gevonden. Verder had het slachtoffer zijn bretels vervangen door een buitgemaakte Duitse leren koppelriem. Helaas werden er geen directe identificatiemiddelen aangetroffen. Zijn herkenningsplaatjes van geperst fiber waren intussen verteerd. Wel werd een set mess tins (etensblikken) gevonden, die erop wezen dat deze bewust bij het lichaam waren begraven om papieren te bevatten waarmee het slachtoffer bij opgraving zou kunnen worden herkend. Dit was een standaard procedure wanneer gesneuvelden tijdelijk werden achtergelaten in een veldgraf. Helaas waren de mess tins verkeerd om begraven en was er water in gelopen, waardoor de inhoud lang geleden was vernietigd. De stoffelijke resten werden overgebracht naar het laboratorium van de BIDKL. Vastgesteld werd dat het slachtoffer een groot aantal getrokken tanden en kiezen had, maar geen gebitsprothese had gedragen. Het was duidelijk een gespierd persoon geweest met een lengte van circa 175 centimeter. Leeftijdsindicatoren in het skelet wezen op een leeftijd tussen de zesentwintig en dertig jaar. De aangetroffen Britse MKII helm droeg een geschilderde ‘flash’ (regimentskenmerk) aan de linkerzijde, bestaande uit een rood embleem op een lichte halfronde achtergrond. Er was een sterke overeenkomst met de flash van het Royal Berkshire Regiment (RBERKS); een rode Chinese draak. Veel Berkshire Regiment soldaten hadden in Normandie deel uitgemaakt van No. 8 Beach Group en waren, toen deze werd opgeheven, overgeplaatst als versterking naar het Wiltshire Regiment. Ging het hier om een ex-Berkshire Regiment soldaat?

Luchtfoto De Laar en spoorwegovergang in 1944
(Foto Nijmeegs Archief)

DNA
De verlieslijsten van 4th en 5th Wiltshires werden nageplozen en in het Verenigd Koninkrijk werden medische dossiers opgevraagd. Alle vermisten beneden de leeftijd van zesentwintig jaar werden voorlopig buiten het onderzoek gehouden. Daardoor bleven er slechts twee kandidaten over: Pte Albert Woolf uit Londen en Pte William Raison uit Summer Court in Cornwall. Pte Albert Woolf had gediend bij het Royal Berkshire Regiment en zijn lengte klopte precies. Alles leek volgens het boekje te gaan. Helaas waren van zowel Woolf als Raison de tandartskaarten niet bewaard gebleven. Met hulp van Lt Col (rtd) David Chilton, curator van het Regimentsmuseum ‘The Wardrobe’ in Salisbury, werden de nabestaanden van Albert Woolf opgespoord. Kort daarop vloog schrijver dezes naar Leighton-Buzzard in Bedfordshire om een DNA monster af te nemen van de broer van Albert Woolf, Fred genaamd. Er bleek geen match te zijn met het slachtoffer. Maanden later vloog ondergetekende opnieuw naar het Verenigd Koninkrijk, deze keer naar Newquay in Cornwall, om een DNA monster af te nemen van Morley Raison, de zoon van Pte William Raison. Helaas was er ook deze keer geen match. Teleurstelling en ongeloof leidden tot de vraag: ‘Wat klopt er hier in vredesnaam niet?’ Besloten werd om de collega’s van het Nederlands Forensisch Instituut om een second opinion te vragen inzake de leeftijdsrecon- structie van het slachtoffer.
In de tussentijd was vastgesteld dat er in een bakelieten scheerkrabbertje, dat met enkele andere toiletartikelen in het veldgraf was aangetroffen, een Army Service Number was gekrast. Was dit de sleutel tot de identiteit? Het was een nummer van het General Service Corps, hetgeen wees op een soldaat die laat in de oorlog was opgeroepen. Maar het nummer behoorde niet tot een van de vermisten van het Wiltshire Regiment. Lt Col David Chilton vond het nummer in de Enlistment Books (stamboeken) van het regiment. Het behoorde aan B-Company’s negentienjarige Pte Robert Long uit St. Pancras in Londen. Long raakte op 2 oktober 1944 zeer zwaar gewond nabij De Laar en werd na zijn revalidatie uiteindelijk in december 1945 volledig afgekeurd voor militaire dienst. Hoe het onbekende slachtoffer in het bezit kwam van de scheerkrabber van Robert Long zal wel nooit duidelijk worden. Mogelijk werd het geruild of hadden zij een stelling gedeeld.

Herbegrafenis van Letuis Curtis op 3 oktober 2012 (Foto: Berry de Reus).

Succes
Het Nederlands Forensisch instituut presenteerde haar bevindingen. Men had vastgesteld dat het slachtoffer jonger zou kunnen zijn dan de leeftijdsindicatoren in het skelet normaal gesproken zouden moeten uitwijzen. Dit werd veroorzaakt door een lichte groeistoornis, waar het slachtoffer zelf geen hinder van zou hebben ondervonden, maar welke zorgde voor een versnelde skeletontwik- keling. De leeftijdschatting van twintig tot vijfentwintig jaar werd bevestigd door een onderzoek naar de Tooth Cementum Annulation (TCA) van een van de gebitselemen- ten. Dit betekende dat er een nieuwe groep kandidaten in beschouwing kon worden genomen. In september 2008 werden zeven nieuwe medische dossiers opgevraagd in het Verenigd Koninkrijk. En voor het eerst was het geluk aan onze zijde. Slechts drie tandartskaarten waren bewaard gebleven, maar met een van deze kaarten was er een honderd procent match met het gebit van het slachtoffer. Lewis James Curtis uit Liskeard-Cornwall had zijn naam terug! In het kleine kantoortje van een obscure sectie van de Koninklijke Landmacht werd die dag een klein feestje gevierd.
Hoe zat het nou met die rode Chinese draak van het Royal Berkshire Regiment op zijn helm? We zullen het waarschijnlijk nooit weten. Lewis Curtis kan de helm ergens hebben opgeraapt nadat hij zijn eigen exemplaar had verloren in het gevecht. Tegen de tijd dat de Wiltshires Arnhem hadden bereikt droegen zij veelal jute helmovertrekken en er was dus geen CSM (Company Sergeant Major) die tegen Lewis kon bulderen dat hij die malle RBERKSflash van zijn helm af moest halen. Lewis Curtis hield kennelijk wel van het soldatenleven, gelet op een foto van hemzelf en een kameraad, genomen tijdens corveedienst op de kazerne. Op de foto draagt hij een leren broekriem die hij had verfraaid met de cap badges van diverse regimenten. Een riem die hij in Normandië verving door eentje van een Duitse soldaat die hem waarschijnlijk niet meer nodig had. Hoewel Lewis een kien soldaat was, is zijn Conduct Sheet (gedrags- en straflijst) toch niet helemaal blanco, om het zachtjes uit te drukken. Op de een of andere manier bleef Lewis namelijk zijn uitrusting kwijtraken. Zo kreeg hij op 16 augustus 1943 een uitgaansverbod van twee dagen voor het verliezen van een paar gaiters (enkelstuk- ken) en een PT vest (sport shirt), op 1 september 1943 zeven dagen uitgaansverbod wegens het niet nakomen van corveerooster van zijn legeringskamer, op 14 september 1943 drie dagen uitgaansverbod en een opgelegde schadevergoeding voor een verloren mess tin (etensblik), op 9 september 1944 drie dagen uitgaansverbod wegens het verstek laten gaan tijdens een inspectie en op 12 september 1944 drie dagen uitgaansverbod wegens het verzuimen om het verlies te melden van een ground sheet (grondzeil) en een great coat (overjas). Als een CSM ergens niet van houdt, is het een slordige soldaat! Allemaal zeer lichte krijgstuchtelijke ‘vergrijpen’, en het zij hem van harte vergeven.
A brave Cornishman’
Pas op 3 oktober 2012 werd Pte Lewis James Curtis herbegraven op het Ereveld in Oosterbeek, in graf 25/C/09. Naast zijn bataljonsgenoot Pte Tom Venn. Deze vertraging was veroorzaakt door prioritering van een ander project bij het Britse Ministry ofDefence. De begrafenis werd bijgewoond door de kinderen van Lewis’ inmiddels overleden zuster Alice: Mr Robert Cole en Mrs Susan Wilboume. Ook deze keer droeg 5th Battalion The Rifles uit Paderbom (D) zorg voor de militaire eer. 1\vee originele vaandels van het inmiddels opgeheven Wiltshire Regiment (de 5th Battalion Standard en de Salisbury Standard) werden gedragen door Lt Col (rtd) David Chilton en Col (rtd) Michael Comwell. Mijnhardt Uitvaartverzorging uit Oosterbeek droeg weer op voortreffelijke wijze zorg voor de facilitaire ondersteuning. Op verzoek van zijn neef en nicht werd een stuk speelgoed van Lewis uit zijn kindertijd in zijn kist geplaatst. Het was het enige voorwerp dat van Lewis in de familie bewaard was gebleven, maar niettemin vonden zij dat het met Lewis herenigd moest worden. Ongeveer tweehonderd personen woonden de herbegrafenis bij, waaronder diverse hoogwaardigheidsbekleders en kinderen van de Bernulphusschool uit Oosterbeek, die bloemen legden op het graf. Een andere eregast was de Britse Wiltshire Regiment veteraan Cpl Robert Purver uit Derby. Robert Purver, zevenentachtig jaar oud, had net als Lewis Curtis deel uitgemaakt van B-Company 5th Wiltshires en eveneens gevochten rond boerderij De Laar. De bloedige gevechten rond de spoorwegovergang speelden hem naar eigen zeggen na al die jaren nog regelmatig parten. Hij legde een krans bij het graf van Lewis Curtis, namens zijn gevallen kameraden. Een andere bijzondere gast was de twintigjarige Rifleman Richard Edwards van 5th Rifles, een achterneef van Lewis Curtis en recentelijk teruggekeerd uit Afghanistan. De ceremonie werd geleid door Padre Mike Thomason. Na afloop van de herbegrafenis was er een receptie in Schoonoord, waar de familie een klein vitrinekistje aangeboden kregen waarin enkele gerestaureerde vondsten uit het veldgraf van Lewis. Ten slotte was er ’s middags een herdenkingsdienst bij het Wiltshire Regiment Monument aan de Marasingel in Arnhem Schuytgraaf, dat in 2010 werd opgericht op de plaats van de voormalige boerderij De Laar. Hiermee kwam een einde aan een lange zoektocht. Een zoektocht naar een jonge soldaat uit Cornwall, die van zijn familie een passend grafschrift kreeg: ‘Here lies a brave Cornishman whose light stil! shines in the heart of his family’.

Download ministory

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Vraag of reactie?
Laat hier uw reactie achter.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.