Ministory 111 – De 9e SS Hohenstaufen Pantser Divisie en Kolonel Boeree

MINISTORY No. 111
De 9e SS Hohenstaufen Pantser Divisie en Kolonel Boeree
Niall Cherry
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 125 van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek
februari 2012

Naarmate de jaren 1939-1945 verder achter ons komen te liggen en het aantal mensen dat nog eigen herinneringen aan die oorlogsjaren heeft steeds minder wordt, wordt de rol van archiefonderzoek steeds belangrijker. Enige tijd geleden kwam ik in een archief een rapport tegen van de Nederlandse Kolonel Th.A. Boeree, die zeer belangrijk historisch onderzoek heeft gedaan, waarvan de resultaten ons kunnen helpen om het verloop van de Slag om Arnhem beter te begrijpen. Hoewel het merendeel van zijn rapporten in het Nederlands is geschreven, bestaan er een paar verslagen in het Engels.
In 1944 was de gepensionneerde kolonel 64 jaar. Hij woonde in Ede en was in die plaats getuige van de Slag om Arnhem. Na de oorlog begon hij met onderzoek naar de Slag om Arnhem en correspondeerde en sprak hij met veel van de belangrijkste personen, die bij Arnhem een rol hadden gespeeld. Zijn collectie wordt nu bewaard in het Gelders Ar-chief in Arnhem, maar ik vond een exemplaar van een rap-port, getiteld ‘The British Troops at Arnhem and their struggle with the 9th SS Panzer Division, the Hohenstaufen Division’ in een archief in Engeland. Het doel van deze Ministory is om een beeld te geven hoe de 9e SS Divisie in Arnhem terecht kwam, wat de hoogste geallieerde commandanten daarover dachten en wat de invloed van deze divisie was op de gevechten bij Arnhem.
Laat ik beginnen met een uitspraak van de Kolonel Boeree: ‘Ik hoor vaak mensen zeggen dat de Slag om Arnhem werd verloren omdat de Hohenstaufen Divisie plotseling en on-verwachts ter plaatse verscheen. Dat is niet helemaal waar. Op pagina 297 van Montgomery’s memoires staat de ware situatie. Het 2e SS Panzer Korps was bezig met zich te herstellen na de zware verliezen in Normandië. We wisten dat het daar was. Maar we vergisten ons toen we aannamen dat de divisie nauwelijks meer in staat was om te vechten. Hun gevechtskracht bleek veel groter dan we hadden verwacht en de Hohenstaufen divisie werd direkt ingezet tegen de le Airborne Divisie.’
In de ‘History of the 2nd Battalion, The Parachute Regiment’ staat op pagina 35: ‘Informatie over de vijand was gunstig. Er werd aangenomen dat er 2000 SS rekruten in Arnhem zaten en dat de enige werkelijke tegenstand zou kunnen komen van Luftwaffe grondpersoneel dat was gelegerd op een vliegveld (Deelen), ongeveer 12 kilometer ten noorden van Arnhem. Er stond echter wel veel afweergeschut bij de bruggen.’
Hier zien we dus verhalen die elkaar tegenspreken. Op geallieerd topniveau was het bekend dat er Duitse tankeen-heden in het gebied waren, maar bij de officieren onder het topniveau was dit kennelijk onbekend. Boeree schreef na de oorlog naar Lord Horrocks, die in 1944 de commandant was van het 30e Britse Corps, dat vanuit het zuiden naar Arnhem had moeten doorstoten. Horrocks schreef terug: ‘Ik ben er absoluut zeker van dat ik toen niet wist dat het 2e SS Pantser Korps zich bevond in het gebied bij Arnhem. Mis-schien had ik het moeten weten, maar ik wist het niet. Ik weet zelfs niet of deze informatie bekend was in het Hoofd-kwartier van het 30e Corps. Maar ik had een uitstekende Inlichtingen Officier, en als hij in het bezit was geweest van deze informatie, dan had hij mij dat zeker laten weten.’ Hij eindigde de brief met : ‘Mijn conclusie is dat Montgo- mery (en ook Dempsey) wisten van het 2e SS Pantser Korps, maar dat deze informatie niet was doorgeven naar de lagere eenheden’. Dempsey was de commandant van het 2e Britse Leger en was Horrocks’ direkte superieur.
Het volgende komt uit de Ist Parachute Brigade’s Intelligen-te Summary for Operation Marhet Garden, dated 13th September 1944, door inlichtingen officier van de brigade, Captain W. Taylor: ‘Vijandelijke eenheden. Er is weinig informatie over de eenheden die zich in het gebied bevinden, maar er kunnen wat aannames worden gedaan aan de hand van eerdere aantal-len en door analyse van de gebeurtenissen in de afgelopen periode.
Voor eind juni was het gebied Arnhem-Zwolle-Amersfoort een belangrijk oefengebied, speciaal voor pantsereenheden en gemotoriseerde troepen, waaronder SS en Herman Goe- ring eenheden. Het hoofdkwartier voor de tanktraining zat in Zwolle, waar ook 20e Mobile Brigade zich bevond met zeven mobiele bataljons. In het hele gebied zouden zich 15.000 militairen kunnen bevinden, waarvan 8.000 geconcentreerd in Ede en Arnhem. Deze kunnen worden onderverdeeld als volgt (maximale aantallen):
Ede:
Infanterie Kazerne :1.900 infanteristen (een regiment);
Artillerie Kazerne: ?1.000 man (een regiment). Er zat SS gemotoriseeerd artillerie in deze kazerne.
Werkkamp: ?1.000 (op Langenberg, kaartcoordinaten 5984) Arnhem:
Willem III kazerne (kaartcoordinaten 745778): 700 man; Menno van Coehoom Kazerne (757786): 1.400 man;
Larenstein Kazerne, Velp (780785): 1.400 man. In maart zaten hier twee bataljons SS troepen;
Saxen Weimar Kazerne (758799): 700 man (SS Junior Leiders School);
Garnizoen Arnhem: 700 man (gemotoriseerd) van Infanterie Versterkings Bataljon ‘Germania’ (?SS).
Het merendeel van deze informatie is afkomstig uit Nederlandse bronnen en toont de situatie zoals die bestond vöör juni 1944. Maar het is waarschijnlijk dat sinds juni de trainingsprogramma’s zijn onderbroken en dat veel troepen intussen zijn verplaatst. Treinen reden de afgelopen twee we-ken hoofdzakelijk van het westen naar het oosten en van het noordwesten naar het zuidoosten. Dit is een indikatie dat tenminste een deel van de troepen in het noorden van Holland naar Duitsland is overgebracht, terwijl een ander deel naar het gebied van Arnhem en Nijmegen of nog ver-der naar het zuiden is verplaatst. Van de eenheden, waarvan bekend was ze zich in het gebied bevonden, de 347e Divisie, althans een deel daarvan, is naar het front overgebracht, de 70e Divisie bevindt zich in het gebied van Gent en de 719e Divisie bij het Albert kanaal. De SS en HG eenheden die tussen hen en de kust lagen, zijn versterkt met SS troepen en een Divisie Hoofdkwartier, dat echter onmiddellijk naar het zuidoosten vertrok. Het merendeel van de andere eenheden schijnt in dezelfde richting te zijn vertrokken, sommige naar Nijmegen of mogelijk naar Arnhem. De identificatie van de SS Landstorm regimenten ‘Langemark’ en ‘Nederland’ is een aanduiding dat er mogelijk nog meer van dergelijke eenheden zijn. Een gerapporteerde concentratie van 10.000 man ten zuidwesten van Zwolle op 1 september kan wijzen op een door de gevechten beschadigde tank divisie of is het gevolg van het leeg maken van kazernes in Arnhem en Ede, om meer ruimte te maken voor gevechtstroepen, hoewel een meer waarschijnlijke rol voor de trainings eenheden het graven van een verdedigingslinie langs de Waal zou zijn.
Samengevat, er is geen direkt en recent bewijs waarop we een schatting kunnen baseren over het aantal troepen in het divisiegebied. De capaciteit van de gewone kazernes in Arnhem, Velp en Ede is bijna 10.000 man. Daarnaast zijn er voldoende gebouwen om troepen in te kwartieren.
Indien de hoofdverdedigingslijn van de vijand langs de Waal ligt, zal Arnhem een belangrijk verbindingsknoop- punt zijn en zal de stad ongetwijfeld een aantal eenheden huisvesten, die niet aan het front zitten. De stad zal zwaar verdedigd worden wanneer de verdedigingslinie wordt be-mand. Maar op het moment zullen er minder troepen zijn, omdat de beschikbare troepen stellingen aanleggen of zich terugtrekken vanaf het Albert kanaal.’
Wanneer je het bovenstaande leest, krijg je volgens mijn bescheiden mening geen exacte informatie, waar je als commandant adequaat op kan reageren. Ook is het na zoveel jaren moeilijk om na te gaan waar de opmerking over de 2.000 SS rekruten vandaan kwam in het boekje over het 2nd Parachute Battalion, want als je Taylor’s schatting van het aantal troepen in Arnhem gebruikt, dan kom je op bijna 5.000 man.
Wanneer je alles samenvat, zie je dat het aan geallieerde zijde bekend was dat er Duitsers in het gebied bij Arnhem zaten, maar met beperkte slagkracht. Wel hadden ze tanks (het wapen waar de Britse luchtlandingstroepen het meest bevreesd voor waren). Maar deze informatie werd kennelijk niet doorgeven.
Maar hoe kwamen het 2e SS Pantser Korps en Veldmaarschalk Model (de commandant van Legergroep B – ongeveer de grootte van Montgomery’s 21e Legergroep) in het gebied terecht?
De Duitsers wisten dat er in Engeland grote luchtlandings- eenheden klaar stonden om ingezet te worden wanneer de juiste gelegenheid zich zou voordoen. In begin september 1944, toen de geallieerde legers bij de Belgisch-Nederlandse grens waren aangekomen, hoefde je niet lang na te denken over de gebieden waar ze zouden kunnen worden ingezet. Een van Models stafofficieren was er van overtuigd dat de hoofdaanval in oostelijke richting zou plaatsvinden, vanaf de Belgische grens in de richting Dusseldorf. De luchtlandingstroepen zouden dan oostelijk van de Rijn landen om een bruggehoofd te vormen, van waaruit de grondtroepen het Ruhrgebied zouden kunnen aanvallen. Daarnaast zou er een geallieerde aanval in noordelijke richting naar Nijmegen worden uitgevoerd, om de flank van de hoofdaanval te beschermen. Wanneer Nijmegen zou worden bereikt zouden de troepen naar het oosten afbuigen ter hoogte van de plaats waar de Siegfried linie ophield.
De Duitse stafofficier ging zelfs verder, door met een ‘verzonnen bevel’ van Eisenhower te komen, dat luidde als volgt: ‘Het 2e Britse Leger moet zijn eenheden verzamelen bij het het Maas-Scheldekanaal en bij het Albert kanaal. Op zijn rechterflank moet een geconcentreerde aanval worden uitgevoerd met hoofdzakelijk tankeenheden. Nadat een overgang over de Maas is veroverd, moeten operaties wor-den uitgevoerd om door te breken naar het industriegebied van de Ruhr. De belangrijkste aanval moet via Roermond plaats vinden.
Om de noordelijke flank van deze opmars te beschermen moeten eenheden op de linkerflank van het 2e Britse Leger oprukken naar de Waal en daarmee een situatie creëren, waarbij de Duitse troepen, die in het zuidwestelijk kustgebied zijn gelegerd, worden afgesloten van de rest van Nederland.
In samenhang met deze operaties moet voor een nader te bepalen datum een grootschalige luchtlanding van het Eerste Geallieerde Luchtlandingsleger worden gepland in het gebied ten zuiden van Munster.’
Deze order zit in het Kriegstagebuch (oorlogsdagboek) van Leger Groep B van 14 september 1944.
Hoewel het niet bekend is wanneer Model deze veronderstelling als een serieuze mogelijkheid zag, verplaatste hij zijn hoofdkwartier naar wat hij dacht het rustige dorp Oosterbeek, ongeveer vijf kilometer westelijk van Arnhem. Hij nam aan dat hij daar relatief veilig was om de toeko-mende veldslagen te leiden, omdat hij daar tegen de geal-lieerde legers werd beschermd door drie brede rivieren. Ook werd besloten om het 2e SS Pantser Korps naar het gebied noordelijk van Arnhem te sturen, om daar te herstellen en om nieuwe manschappen en material te ontvangen. Volgens Robert Kershaw in zijn boek ‘It Never Snows in September’ ontving de commandant van het 2e SS Pantser Korps (dat bestond uit de 9e en de 10e SS Pantser Divisie) op 5 september 1944 de order om naar het gebied bij Arnhem te gaan. De twee divisies hadden op dat moment samen tussen de 6.000 a 7.000 man. Dat was ongeveer 20 tot 30 procent van hun volle sterkte.
Over Model zelf is bekend dat hij op 5 september 1944 nog in Berlijn was en het is niet duidelijk op welke datum hij in Oosterbeek arriveerde. Volgens een interview dat na de oorlog werd gehouden met Generaal Bittrich (commandant van het 2e SS Pantser Korps) was zijn taak om de twee di-visies in de periode dat ze bij Arnhem zouden verblijven te laten herstellen van de gevechten in Normandie en van de terugtocht uit dat gebied. In de tweede plaats moesten zo snel mogelijk sterke, mobiele gevechtgroepen worden opgezet, waarvan de Legergroep verwachtte dat ze spoedig nodig zouden zijn in het gebied bij Aken.
Ter verklaring, sinds eind juni 1944 waren zowel de 9e als de 10e SS Pantser Divisie bijna voortdurend in aktie geweest gedurende de Rückmarsch’ de terugtocht vanuit Normandie. Het Duitse leger had in die periode bijna 300.000 man verloren.

Kaartje waarop Kolonel Boeree de lokaties van de verschillende eenheden van de 9e (Hohenstaufen) Divisie enige dagen voor de luchtlandingen op 17 september 1944 heeft aangegeven. (Collectie Gelders Archief)

Tussen eind juni en begin september had geen enkele eenheid versterkingen gekregen en de sterkte van de 9e SS Pantser Divisie was ongeveer als volgt:
Een gepantserd infanterie regiment, een artillerie bataljon,twee aanvals artillerie batterijen, een gepantserd ver- kennings batajon, delen van een genie bataljon, delen van een luchtafweer bataljon en een tankcompagnie met Panther tanks.
Beide divisies arriveerden in Arnhem rond 7 september. Bittrich vestigde zijn hoofdkwartier in de kleine stad Doetinchem. Zijn Pantser Korps kwam onder het direkte bevel van Model, om te dienen als zijn algemene reserve.
Maar volgens Bittrich besloot Von Rundstedt, die de alge-mene verantwoordelijkheid had voor het westelijk front, op 10 september dat slechts één van de twee divisies in Ne-derland zou blijven, terwijl de andere naar Duitsland zou worden gezonden. Omdat de 10e (Frundsberg) Divisie al wat versterkingen had kregen, in de vorm van Panther tanks, besloot Bittrich om de Frundsberg Divisie in Holland te houden en de 9e (Hohenstaufen) Divisie naar Duitsland te sturen. Als gevolg hiervan gaf Bittrich aan Harzer, de commandant van de Hohenstaufen Divisie, het bevel om alle bruikbare eenheden, voertuigen en wapens over te dragen aan de Frundsberg Divisie en de mannen voor te bereiden op een verplaatsing naar Siegen in Westfalen. De eerste verplaat-singen begonnen op 13 september, maar in de tussentijd moesten de overgebleven leden van de Hohenstaufen Divisie ‘alarm-eenheden’ vormen om iedere vorm van onrust bij de locale bevolking neer te kunnen slaan.
Boeree geeft een lijst van de lokaties en de onderdelen van de Hohenstaufen Divisie aan de vooravond van de slag (zie kaartje):
1. Beekbergen. Verkleinde Operatie staff, een peloton voor de verdediging van het divisie-hoofdkwartier, een groep militaire politie en een paar verbindingssoldaten van het 9e Verbindings Bataljon.
2. Apeldoorn. Een zwakke bevoorradingscompagnie en een zwakke compagnie met technisch personeel, ongeveer 70 man.
3. Wormen. Een compagnie van ongeveer 180 man van de ‘Panzerjager’ eenheid van de 9e Divisie, maar zonder geschut.
4. Hoenderloo. De verkenningseenheid van de divisie met drie compagnien bestaande uit ca. 500 man met onge-veer 30 Schützen Panzer Wagen en Spahwagen (verkenningsvoertuigen).
5. Zutfen. l\vee ‘alarm-compagnieën’ van het 19e Panzer Grenadier Regiment, zonder zware kanonnen
6. Brammen. Een zwakke compagnie van ongeveer 60 man van het 9e Genie Bataljon.
7. Dieren. 1\vee ‘alarm-compagnieën’ zonder zware ka-nonnen van het 19e Panzer Grenadier Regiment en wat mannen van de luchtafweer-eenheid met vier 20mm kanonnen.
8. Rheden. Twee alarm-compagnieën zonder zware ka-nonnen van het 20e Panzer Grenadier Regiment.
9. Velp. TAvee compagnieën van de medische eenheid van de divisie.
10. Arnhem. In de kazerne aan de noordoostzijde van de stad: twee alarm-compagnieën van het 9e Panzer Regi-ment .
11. Oosterbeek. Het Bataljon Krafft, hoewel dit voor de lan-dingen niet behoorde bij de Hohenstaufen Divisie.
Samen hadden al deze eenheden ongeveer 2.500 man.
In de ochtend van 17e september maakten de mannen van de le Britse Airborne Divisie zich in Engeland gereed voor operatie Market-Garden, terwijl de Duitsers in het gebied rond Arnhem volledig onkundig waren van het feit dat zij binnen een paar uur terecht zouden komen in een strijd, die negen dagen zou duren. Kolonel H. Harzer vertelde later aan Boeree over die zondag: ‘Ik verliet mijn hoofdkwartier in Beekbergen om ongeveer 10.30 uur. Ik reed met twee of-ficieren van mijn staf, Hauptmann Scheffler en Leutnant Engel naar Hoenderloo, aan de noordkant van vliegveld Deelen, waar de verkenningseenheid van de 9e Divisie zich bevond. Het was een zonnige en vredige zondag. Om ongeveer 11.00 uur arriveerde ik in Hoenderloo, waar een behoorlijke sterke eenheid van ongeveer 500 man op appèl stond. Ik moest een onderscheiding uitreiken aan de commandant van de Verkenningseenheid, Graebner, die was voorgedragen door de commandant van de 227e Divisie, toen de verkenningseenheid bij die divisie was ingedeeld. De troepen stonden op een plein met langs de kant wat SPW’s (gepantserde verkenningswagens). Ik sprak de mannen toe en herinnerde hen aan de moed, die de eenheid en zijn commandant in Normandië hadden getoont.
Toen de mannen terugkeerden naar de kazerne, gingen de officieren naar de mess om te lunchen. Het was daar dat we de eerste Britse vliegtuigen in de lucht hoorden en zagen. Gedurende de lunch kreeg ik van mijn hoofdkwartier de eerste berichten over luchtlandingen. Ik alarmeerde de Verkenningseenheid en keerde terug naar Beekbergen.’ Het is nodig om te benadrukken dat Harzer de verkennings-eenheid beschouwde als een sterke eenheid, zowel wat be-treft het aantal manschappen als wat betreft de voertuigen. Het betekende dus veel, als deze eenheid moest worden overgedragen aan de Frundsberg Divisie. Harzer vertelde la-ter aan Boeree: ‘Nadat ik op mijn hoofdkwartier was teruggekeerd, deelde een van mijn stafofficieren mij mee mee dat alle ‘alarm-eenheden’ klaar waren om te vertrekken, op een na. Dit was de verkenningseenheid, waarvan werd ge-zegd dat ze de rupsbanden en wapens van veel voertuigen moest vervangen. Op die manier bleven ze ‘onbruikbaar’, waardoor ze niet aan de Frundsberg Divisie konden worden overgedragen. Maar nu waren deze zogenaamde ‘wrakken’ echter binnen twee uur veranderd in bruikbare voertuigen!’
Bittrich had ook opdracht gegeven dat de Lufwaffe in Ne-derland een netwerk van observatieposten moest opzetten en er wordt gezegd dat binnen enkele minuten na de landingen, de berichten hierover zijn hoofkwartier al had-den bereikt. Dat was op 13.34 uur op die zondagmiddag. Op basis van de binnengekomen informatie gaf Bittrich via de telefoon orders aan de 9e en de 10e Divisie. Hij kwam al snel tot de conclusie dat het gebied bij Arnhem-Nijmegen het doel was van de luchtlandingen. Daarom gaf hij opdracht om ‘een verkenning uit te voeren in de richting Arnhem en Nijmegen en om de divisie direct op te laten rukken naar het gebied bij Arnhem en daar de vijandelijke troepen te vernietigen, die bij Oosterbeek waren geland. Het is noodzakelijk om direct in aktie te komen. Belangrijk is ook de verkeersbrug in Arnhem te bezetten en die veilig te stellen met sterke eenheden.’
Aan de 10e Frundsberg Divisie stuurde hij de volgende bevelen: ‘De divisie moet onmiddellijk oprukken naar Nijmegen om de belangrijke bruggen te bezetten en het Nijmeegse bruggehoofd te verdedigen.’
Veldmaarschalk Model en de Chef Staf van Legergroep B, Generaal Krebs, arriveerden om ongeveer 15.00 uur op Bittrich’s hoofdkwartier in Doetinchem. Model stemde in met de genomen maatregelen en hij besloot het 2e SS Pant-ser Korps de volledige verantwoordelijkheid te geven voor de operaties bij Arnhem en Nijmegen.
Vroeg in de middag van 17 september reed een aantal voertuigen van het gepantserde verkenningbataljon van de 9e Divisie naar Arnhem, waar ze de Rijnbrug over gingen in de richting Nijmegen. Andere onderdelen van de 9e Divisie, waaronder de ‘alarm-eenheden’, rukten op in de richting van Oosterbeek en maakten kontakt met de le Britse Airborne Divisie. Zoals de meeste mensen wel weten, waren er op dat moment vier verschillende Britse eenheden vanaf de landingsterreinen op weg naar hun doelen en de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de 9e Divisie maar invloed had op een van die Britse eenheden namelijk het Ist Parachute Battalion, dat via een noordelijke route Arnhem moet bereiken. Zij stuitten op een aantal panzer-grena- diers, noordelijk van Wolfheze. De andere Britse eenheden rukten verder zuidelijk op. Het Ist Airborne Reconnaissance Squadron stuitte op de noordelijke flank van het SS Batal-jon Krafft en verder zuidelijk werd het 3rd Parachute Bat-talion ook door deze eenheid tegengehouden. Bittrich nam aan dat de Britten de twee doorgaande hoofdwegen (de Amsterdamseweg en de Utrechtseweg) zouden volgen en gaf bevel aan zijn panzer-grenadiers om langs deze wegen op te rukken. Het 2nd Parachute Battalion volgde echter de meest zuidelijke weg door Oosterbeek naar de verkeersbrug in Arnhem. Bittrich beschouwde deze weg als niet belangrijk en hij stuurde er dus geen troepen heen. Dit gaf het 2nd Parachute Battalion de gelegenheid om de verkeersbrug in Arnhem te bereiken, hoewel ze wel enige tegenstand ondervond tussen Oosterbeek en de Arnhemse brug.
Ondanks de vrij duidelijke bevelen, was er gedurende de middag en de avond van 17 september toch veel verwarring aan Duitse zijde. Bittrich vertelde aan Boeree: ‘De situatie in het gebied bij Arnhem was volledig onduidelijk. Tijdens een verkenning in de straten van Arnhem in de avond van 17 september, kwam ik zelf bijna in de gevechten terecht.’ Misschien is de belangrijkste aktie die door de Hohenstaufen Divisie in de eerste dagen is uitgevoerd, die van de Kampf- gruppen Spindler, Von Alwörden en Harder. Deze drie gevechtsgroepen, die in het begin hoofdzakelijk bestonden uit mannen van de 9e (Hohenstaufen) Divisie, werden uitgestuurd in zuidwestelijke richting, vanuit Arnhem-Noord in de richting van Oosterbeek en de Rijn. Spindlers noordelijke groep bestond uit onderdelen van het 20e Panzer Regiment en artilleristen die als infanterie moesten fungeren. In het midden opereerde de groep van Kapitan Von Allwörden, de commandant van de 9e Panzer Jager Abteilung. Maar deze groep had geen voertuigen en de mannen moesten als infanterie optreden. In het zuiden was Harder aktief met mannen van het 9e Panzer Regiment en met slechts twee of drie haastig gerepareerde Panther tanks.
Hun grootste success behaalden de gevechtgroepen in de nacht van 18 september en op 19 september, toen Spindlers mannen waren ingegraven langs de Dreijenseweg, die van Oosterbeek naar het noorden loopt. Zijn infanterie werd gesteund door tanks en gemotoriseerd geschut. Door dit gebied liep de geplande opmarsroute van de 4th Parachute Brigade in de richting Arnhem. Herhaalde aanvallen van de 4e Brigade in dit gebied werden alle afgeslagen ten koste van zware verliezen.
Eigenlijk kan je zeggen dat de Slag om Arnhem al op 19 september door de Britten was verloren, hoewel de gevechten nog doorgingen, omdat toen de Slag om Oosterbeek begon. Maar de gehele operatie had toen nog door de geallieerden gewonnen kunnen worden, als de grondtroepen op tijd hadden kunnen arriveren. Maar dat is een ander verhaal.
De aanwezigheid van het 2e SS Pantser Korps in het gebied bij Arnhem was schijnbaar bekend bij zeer hooggeplaatste geallieerde commandanten, maar kennelijk was besloten om deze informatie slechts aan enkelen door te geven, het-geen de mannen die de operatie moesten uitvoeren niet erg heeft geholpen. Er was hun verteld dat ze tegenover een paar oude mannen en jonge jongens zouden staan, maar in plaats daarvan kwamen ze terecht in een gebied met een aantal ervaren veteranen, die slim genoeg waren om vitale wapens achter te houden, ondanks de orders die ze hadden gekregen om die over te dragen aan een andere eenheid. Dit waren juist de wapens waarvoor de lichtbewapende luchtlandingstroepen het meest bevreesd waren: tanks en gepantserde voertuigen.
Eerlijkheidshalve moeten we zeggen dat de 9e SS Divisie er niet in slaagde om de le Britse Airborne Divisie alle succes-sen te onthouden. Maar gedurende de eerste dagen zorgde ze er zeker voor dat de Britse operaties werden verstoord. Dat daarnaast de opmars van de grondtroepen naar Arnhem door andere Duitse eenheden werd tegengehouden, maakte dat operatie Market Garden, om Veldmaarschalk Montgomery’s woorden te gebruiken, ‘maar voor 90 procent een success was’.
(vertaling: Robert Voskuil)

Download ministory

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Vraag of reactie?
Laat hier uw reactie achter.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.