Ministory 083 – Een geniesoldaat in de strijd om de Sonnenberg

MINISTORY No. 83
Een geniesoldaat in de strijd om de Sonnenberg
Stanley Holden
Bijlage bij Nieuwsbrief No. 95 van de Vereniging Vrienden van het Airborne Museum Oosterbeek, september 2004

Inleiding
Dit is het verhaal van Stanley Holden, geniesoldaat, leger- nummer 14367199, 3 Troop, 4th Parachute Squadron Royal Engineers (RE), over zijn belevenissen tijdens de Slag om Arnhem.1) Stan Holden kwam bij het 4th Squadron in het voorjaar van 1944, samen met een aantal anderen van het Ist Squadron RE. Daarvóór had hij deel uitgemaakt van het 591 Squadron RE in de 6th Airborne Division.
Op 18 september 1944 landde hij met de 4th Parachute Brigade op de Ginkelse Heide, en na een opmars via Wolfheze kwam hij de volgende dag met een deel van zijn squadron terecht op het landgoed de Sonnenberg, aan de westkant van Oosterbeek. Dit gebied ligt op enkele honderden meters noordwestelijk van Hartenstein. Samen met andere eenheden verdedigden zij dit gedeelte van de Perimeter tegen Duitse aanvallen tot de avond van maandag 25 september. Bij de terugtocht in die nacht raakten Stan en een paar van zijn vrienden in het duister de weg naar de rivier kwijt en kwamen terecht op de Oorsprong, waar ze krijgsgevangen werden gemaakt.2)

Maandag 18 september 1944
Reveille was op maandagochtend 18 september om 6.00 uur, en we waren er sneller uit dan gewoonlijk, waarschijnlijk door de opwinding dat we nu eindelijk gingen. Het ontbijt bestond uit stampot, en ik slaagde erin om een vol bord naar binnen te werken. Later, in krijgsgevangenschap, zou ik vaak dromen over de volle borden die ik toen had kunnen eten.
Halverwege de morgen vertrokken we naar het vliegveld. We passeerden een rij huizen aan de rechterkant en sloegen rechtsaf de heuvel af in de richting van het vliegveld Spanhoe. We reden regelrecht naar onze Dakota, om daar vervolgens wat rond te hangen, want ons vertrek was twee uur vertraagd. We deden onze laatste plas tegen het vliegtuig, want dat bracht, volgens de overlevering, geluk!
Ik voelde mij enigszins gespannen, net als bij mijn eerste parachutesprong of wanneer ik naar de tandarts moest om een kies te laten trekken. We vertrokken tegen het middaguur. Het was een normale start, behalve dat er deze keer een groep WAAFs 3) op een hek zat, om ons uit te wuiven. De vlucht over Engeland leek op een oefening, behalve dan dat er een veel groter aantal vliegtuigen in de lucht was. Toen we wat later over het Kanaal vlogen, zagen we ook de jagers die ons escorteerden.

 

Stan Holden in 1946.

Bij het naderen van de Belgische kust deed onze Ameri-kaanse despatcher zijn Flak-vest aan, hetgeen ons enigszins te denken gaf. Hij leek wat nerveuzer te zijn dan wij, en dacht waarschijnlijk aan de retourvlucht. We vlogen op ongeveer 1000 meter hoogte, en hadden daardoor een goed overzicht. Toen we Nederland binnenvlogen, zagen we onder water gezette gebieden. Hier en daar stak een dak van een boerderij boven de watervlakte uit. Verderop vlogen we over gevechtsterrein waar werd geschoten. We gingen steeds lager vliegen naarmate we dichter in de buurt van de dropping- zone kwamen, en de intensiteit van het luchtafweer nam toe. We kregen het bevel: ‘Klaarmaken om te springen!’.
Het lawaai was nu oorverdovend en er klonk een ratelend geluid op het dak van het vliegtuig. Iemand zei dat dit werd veroorzaakt door granaatscherven. We vlogen nu met een snelheid waarop gesprongen kon worden, en de despatcher was druk bezig bij de deur van de Dakota, die gedurende de hele vlucht open was geweest. Hij begon een paar grote manden uit het toestel te duwen, en daarna was het onze beurt. We drongen dicht opeen terwijl we op het groene licht wachtten. Ik was nummer vijf of zes, en dus was ik er snel uit; een normale sprong. Beneden werd geschoten, hoofdzakelijk geweervuur. Toen ik om me heen keek, zag ik meer parachutisten naar beneden komen dan ik ooit eerder bij een oefening had gezien. Er was ontzettend veel rook, alsof de heide in brand stond. Ik vroeg mij af hoe iemand de rooksignalen zou kunnen onderscheiden waarmee onze verzamelplaatsen werden gemarkeerd. Toen ik tijdens de sprong mijn ‘legbag’ (een soort plunjezak) met uitrusting losmaakte en liet zakken, viel die door al het extra gewicht zo snel omlaag dat ik, toen ik het touw probeerde te grijpen, een grote brandplek in mijn handpalm kreeg.
Ik maakte een normale landing, waarna ik snel mijn uitrusting uit de plunjezak haalde, en mij aansloot bij anderen van mijn Troop. We werden in de richting gestuurd van een zandpad dat langs de rand van de heide liep. We werden opgevangen door luitenant Ken Evans van no. 1 Troop, die de vorige dag was gesprongen met de Ist Parachute Brigade. Hij moest ons als gids op weg helpen. Ik zag een dode Duitser langs het pad liggen, maar ik kon geen verwonding ontdekken. Misschien deed hij alleen maar een dutje! Hoe hij zo ver op onze droppingzone (DZ) had kunnen doordringen, weet ik niet. In de dennenbossen rond de DZ was nog steeds behoorlijk wat geweervuur te horen, hoewel het iets minder was geworden sinds de vliegtuigen waren verdwenen.
Het squadron was nu verzameld bij de zuidwestelijke hoek van de DZ. We bespraken onze acties tot zover. Iemand zei dat Johnny Buil een schampschot langs zijn kin had gehad, maar dat het niet al te erg was. De commandant, majoor Perkins, had een ontzette schouder. Intussen deed korporaal Dai Morris een klein verband op mijn verbrande hand. Het vuren was opgehouden, en alles scheen O.K.
Ik was nummer 2 bij de Brengun, en geniesoldaat Macintosh 4), een Londenaar, was nummer 1. Langzaam liepen we over het pad het dennenbos in, in de richting van de spoorlijn, naar Wolfheze en Arnhem. We bleken vrijwel achteraan in een lange colonne te zitten. Bij de briefing in Engeland was ons verteld dat het de taak van ons squadron was om naar de hoge gronden noordelijk van Arnhem te gaan om daar Duitse tegenaanvallen af te slaan.
Op het pad verscheen een Duitser, ik vermoed een officier. Het was een reusachtige, meer dan twee meter grote figuur met een helm op, die midden op het pad liep en klaarblijkelijk krijgsgevangen was gemaakt. Ik weet niet waar hij vandaan kwam, maar alleen al zijn aanblik maakte mij bang! Gezien zijn kolossale postuur zou hij goed hebben gepast in de ‘Brigade of Guards’. Iets verderop zat nog een aantal krijgsgevangenen in een gat. Het leek ze niet zoveel te kunnen schelen dat ze krijgsgevangen waren gemaakt.

Majoor A.MPerkins, commandant van het 4th Parachute Squadron, Royal Engineers.

We kwamen bij de spoorlijn, en sloegen linksaf richting Arnhem. We stopten voortdurend, waarna we dan weer verder gingen, zonder dat er erg veel haast werd gemaakt.
Ergens langs het pad deelden Nederlandse burgers, die van de andere kant van de spoorlijn waren gekomen, water uit. Een jong meisje kreeg de meeste aandacht en het merendeel van de snoepjes, die we hadden gekregen vlak voordat we vertrokken.
Tot nog toe had mijn oorlog bestaan uit een wandeling in de zon, zeer plezierig en niet al te vermoeiend of beangstigend. Wanneer we in Engeland waren geweest, zouden we er net over zijn gaan denken om naar ons kamp terug te gaan om thee te drinken.
We stopten tegen de schemering en hoorden van luitenant Toby Thomas dat we ons voor de nacht moesten ingraven op de spoordijk, haaks op onze opmarsrichting. Macintosh en ikzelf kregen het bevel om ons in te graven met onze Brengun gericht naar het westen. We schraapten de stenen weg tussen de rails om een schuttersput te kunnen graven. De rest van de Troop verspreidde zich langs de spoorlijn en in het bos, onder aan de spoordijk. Het was nu donker, en wij waren waarschijnlijk de laatsten die van de dropping zone waren gekomen. We hoopten dat de Duitsers ons niet volgden!
Er stonden masten voor de bovenleiding langs de spoorlijn, en deze waren geknakt waardoor de kabels op de grond hingen. We hoopten dat dit betekende dat er geen treinen zouden langs denderen om ons in onze slaap te storen! Vanaf de spoordijk konden we zien en horen dat in de richting van Arnhem de strijd woedde. Het was een gevecht met allerlei soorten wapens, en de lucht was zo licht dat je er bij had kunnen lezen. We hoorden dat het 10e en het 156e Bataljon aan het proberen waren om door te breken naar Arnhem in een gebied met de naam ‘Johannahoeve’, anderhalve kilometer oostelijk van Wolfheze. Dit gevecht duurde ongeveer twee uur tot ca. middernacht. Omdat ik geen horloge had, weet ik niet wat de exacte tijdstippen waren. Toen de gevechten en het vuren minder werden, probeerden we wat te rusten. Om de beurt hielden we de wacht, tuurden we langs de spoorbaan, en hoopten dat we mogelijke indringers zouden kunnen horen aankomen. Na de landing had ik een parachute meegenomen om ons ‘s nachts warm te houden, maar deze was ingepikt door een of andere figuur met een hogere rang.
Omdat het weer goed was en niet te koud, konden we wat slapen in onze schuttersput.

Dinsdag 19 september 1944
Vóór zonsopgang werden we wakker geschud. We gingen weer op weg langs het pad, en door de bomen links van ons konden we zweefvliegtuigen zien liggen op landingszone ‘S’. Iets verderop lag Wolfheze. Links kwamen we bij een open plek, met een rij van ongeveer tien kleine villa’s, waarvan er enkele waren gebombardeerd. Rechts stond een klein station met een stations- kantoor, en langs de weg stonden verschillende soorten vrijstaande huizen. Rechts stond een hoog gebouw dat er uitzag als een school, maar dat een psychiatrisch ziekenhuis bleek te zijn. Het was op zondag gebombardeerd, en ik hoorde dat de patiënten over de DZ waren gaan zwerven.
Toen we aankwamen, brak aan de andere kant van de spoorlijn net een vuurgevecht uit. Er zaten wat Duitse sluipschutters in het psychiatrisch ziekenhuis, en gedurende een korte tijd leek een soort kleine privé- oorlog te woeden. Na een half uur werd het weer rustig. Onze troepen hingen nog steeds rond bij de gebombardeerde villa’s. Op een deur lag het lichaam van een klein meisje van ongeveer acht jaar oud. Ze had geen verwondingen, en was waarschijnlijk omgekomen door de luchtdruk bij het bombardement5). Het was zo triest en nutteloos. Ik wist dat verschillende belangrijke punten op de route naar Arnhem waren gebombardeerd. Op deze plaats waren aan beide kanten van de spoorlijn bommen gevallen, maar het spoor zelf was niet getroffen.
Om ca. 11.00 uur werden we beschoten door Duitse jachtvliegtuigen, waarschijnlijk Me 109’s. Zij kwamen aanvliegen boven de spoorlijn op ongeveer vijftig meter hoogte. We doken snel in een aantal bomkra- ters, en schuilden achter bomen. De aanval duurde ongeveer twintig minuten maar niemand werd geraakt. Misschien waren we te snel voor hen. Een van onze superieuren was wat langzaam en sprong boven op een groep mannen die al dekking hadden gezocht in een bomkrater. Dit leidde tot enig kleurrijk commentaar!
We kregen het bevel om ons weer op te stellen en onze mars voort te zetten, langs hetzelfde pad en in dezelfde richting. Net op de kruising van het pad en de weg over de spoorwegovergang vuurde een korporaal, wiens naam ik niet zal noemen, per ongeluk zijn Stengun af, waarbij de kogels een paar centimeter van de voeten van een Duitse krijgsgevangene in de grond sloegen. De arme kerel verbleekte, en moet hebben gedacht dat zijn laatste uur was geslagen.
We trokken verder langs de spoorlijn, waarbij we aan de linkerkant een houten gebouw passeerden. Het zag er uit als een weekend-huis, waarin kennelijk goed was huis gehouden, want alles was kapot geslagen.
Ongeveer 300 meter verderop liep het pad geleidelijk naar beneden in een laag gelegen open heideveld met daaromheen dennenbomen. De spoorlijn lag hier op een ongeveer tien meter hoge dijk. Onder de dijk door liep een halfronde tunnel met een breedte van ongeveer drie meter en een hoogte van twee meter.
Vanaf de vroege ochtend waren we door elkaar geraakt met verschillende andere eenheden, en deze grote groep scheen nu tot stilstand te komen. Macintosh en ik kregen de opdracht om met onze Brengun links het open terrein in te gaan, en ons op ongeveer 50 meter van het pad in te graven. We begonnen maar langzaam te graven omdat het gewoonlijk zo was dat net als je de schuttersput klaar had, je het bevel kreeg om weer op weg te gaan. We groeven een loopgraaf van twee meter lang en ca. een halve meter diep. Met het gereedschap dat we bij ons hadden, was het niet zo eenvoudig om snel in de harde, compacte bodem te graven.
Van achter de spoordijk hoorden we het geluid van jachtvliegtuigen, die rondcirkelden. Sommigen zeiden dat het Me 109’s waren, maar anderen dachten aan Spitfires. Dit laatste werd geloofd totdat ze plotseling kwamen aanvliegen en het pad begonnen te beschieten, evenals het bos aan de andere kant van de spoordijk. Iemand schreeuwde om geen munitie te verspillen en dus niet op de toestellen te vuren. Het pad was nu verlaten, en iedereen zat in schuttersputten of achter bomen. Mac en ik voelden ons in het open terrein erg kwetsbaar. De vliegtuigen maakten een bocht, en vlogen al vurend door het dal, haaks op het pad. Ze kwamen recht over ons heen op ongeveer twintig meter hoogte, hoewel het nog veel lager leek! We doken in onze put, en wensten dat we wat meer energie hadden besteed aan het graven van onze schuttersput! Het is nogal beangstigend wanneer je de persoonlijke aandacht krijgt van een jachtvliegtuig! Ik denk dat het toestel twee of drie keer over ons heen vloog. Ik pakte een van de uitgeworpen hulzen van het boordgeschut, en voelde dat die nog heet was. Ik denk dat de jagers het gemunt hadden op de tunnel onder de spoordijk, want die zat vol militairen.
We werden teruggeroepen van onze eenzame plaats, een beetje laat naar mijn gevoel. Uiteindelijk verdwenen de jagers, en werden we met rust gelaten. We trokken nog steeds niet verder want het scheen dat onze troepen ergens verderop werden tegengehouden.

De voorkant (de zuidoostgevel) van Huize de Sonnenberg, gefotografeerd in 1943 of 1944. In de toren links had majoor Perkins in het begin van de strijd zijn hoofdkwartier.

Ik herinner me dat het vroeg in de middag was, en dat het weer zeer aangenaam was met een lekkere geur van dennenbomen. Het was nu weer druk op het pad. Ik zag iemand die gekleed was in een RAF-uniform. Hij zat in een loopgraaf, en zag er volledig verloren uit. Was het misschien de een of andere liaisonofficier?
Het luchtafweergeschut begon weer te vuren, en voor ons hoorden we het geluid van vliegtuigen en geweervuur. De toestellen waren Dakotas met voorraden. In eerste instantie leek het alsof ze uit de richting Wolfheze kwamen. Net als de vorige dag klonk er allerlei soorten kanonvuur. Gezien vanaf de grond leek de lucht in de verte vol met vliegtuigen, en we konden alles prachtig zien. Terwijl we keken, kwam een rook-pluim uit de motor van een van de Dakotas. Hij vloog nog even door, en draaide toen weg. Iedereen dacht dat het toestel nu naar huis zou terugkeren, maar in plaats daarvan vloog het terug naar de DZ, waar de despatchers de manden met voorraden naar buiten duwden. Mannen op de grond schreeuwden dat ze weg moesten wezen, want inmiddels stonden beide motoren in brand. Het toestel kreeg bovendien méér dan zijn deel van het luchtafweer. Het vloog nu terug in de richting Wolfheze, en dropte nog steeds voorraden, totdat het brandend achter de dennenbomen verdween. Ik geloof dat dit het laatste toestel was en wanneer het niet nogmaals was teruggekomen om de voorraden te droppen, dan had het waarschijnlijk een min of meer veilige noodlanding kunnen maken. Wij op de grond waren in hun plaats in ieder geval omgedraaid op het moment dat de motor in brand vloog. Na de oorlog hoorde ik dat de piloot Flight Lieutenant David Lord postuum het Victoria Cross had gekregen voor een der-gelijke actie, maar ik weet niet of dat het toestel was dat wij zagen.
Op de terreinen in de buurt landden intussen zweefvliegtuigen van de Poolse Brigade, en ook die kregen het zwaar te verduren. Toen activiteiten in de lucht afnamen, scheen de strijd op de grond erger te worden. Er klonk een onafgebroken geratel van vuurwapens. Het was ongeveer op deze tijd dat ik een jeep zag waarop brancards konden worden vervoerd. Op een daarvan lag een Pool, met wat er uitzag als een wond in zijn bovenbeen. De jeep kon maar net door de tunnel onder de spoordijk. Ik denk dat het ongeveer vijf uur in de middag was, en het leek erop dat de zaken verderop niet goed gingen. Individuele militairen kwamen terug uit de opmarsrichting, en een officier die op het metselwerk van de tunnel stond, stuurde die mensen over de spoordijk. Ik klauterde op de spoordijk om daar vandaan te zien wat er aan de hand was, maar dat was onmogelijk door de aanwezigheid van bomen. Aan de andere kant van de dijk stond een aantal leden van het squadron te wachten op orders om te vertrekken. Waarschijnlijk is omstreeks dit moment het squadron uiteen gevallen in twee delen. Mijn groep zou uiteindelijk op de Sonnenberg eindigen, en de andere groep op Ommershof.
Het volgende dat ik mij kan herinneren, is dat ik op de weg van Wolfheze naar de Utrechtseweg liep. Ik weet niet meer hoe ik daar gekomen ben. Of we zijn langs de spoorbaan teruggelopen richting Wolfheze of we zijn dwars door het bos gegaan.
Ik zag een voertuig met militairen die lichtbruine baretten droegen. Eerst dacht ik dat het mannen van het RECCE Squadron, de verkenningseenheid, waren. En toen kreeg ik de naïeve gedachte dat het militairen van het 7\veede Leger waren. Ze hadden toch gezegd dat die er binnen 48 uur zouden zijn!? Toen we verder marcheerden langs de Wolfhezerweg zagen we aan de linkerkant bij het hek van een van de grote vrijstaande huizen een dame staan. Ze deelde appels uit, maar ik behoorde niet tot de gelukkigen die er één te pakken kreeg. Ik voelde mij langzamerhand nogal hongerig, omdat we tot nog toe alleen een kop thee en wat snoepjes hadden gehad.
Iets verder stopten we bij een pad dat rechts uit het bos kwam. Mac en ik gingen met onze Bren op de grond liggen. Verder op het pad hoorden we schreeuwen toen we zes para s op ons toe zagen rennen. Ze maakten een hoop lawaai om er zeker van te zijn dat we niet op hen zouden vuren. Ik weet niet of het een patrouille was of dat ze op eigen gelegenheid op pad waren, maar ze waren erg opgelucht om bij ons te zijn.
Intussen werd het donker, en de situatie scheen nogal verwarrend en onduidelijk. We trokken verder tot we op de Utrechtseweg kwamen. Tijdens een korte pauze viel ik in slaap tegen het hek van een groot huis. Langs deze weg stonden veel grote vrijstaande huizen, omnngd door tuinen met bomen.
Uiteindelijk kwamen we bij een groot landhuis met de

Luchtfoto, genomen op 12 september 1944. In het midden de Sonnenberg. De cirkel geeft bij benadering de posities van het 4th Parachute Squadron Royal Engineers gedurende de slag aan. (FOTO: ROYAL AIR FORCE)

naam ‘Sonnenberg’. We werden naar een grasveld gestuurd, dat uitkeek op een veld. Er werd ons gezegd dat we wat moesten uitrusten tot de volgende ochtend, wanneer we ons moesten ingraven. We zouden hier enkele dagen blijven. Omdat het nu donker was, konden we niet veel zien. We lagen op het gras te dommelen, en zagen intussen in onze verbeelding in de duisternis allerlei figuren. We wisten niet dat de volgende zes dagen heel wat minder rustig zouden zijn dan de tijd tot nog toe.

Woensdag 20 september 1944
Voordat de dag aanbrak, waren we weer paraat. Toen het lichter werd, zagen we dat aan de andere kant van het veld een paar koeien graasden. Rechts stonden wat bomen, die een laan aan ons oog onttrokken. Links was een driehoekig bosje met dicht op elkaar staande bomen. Het veld was ongeveer 40 meter breed aan onze kant, maar was ongeveer 100 meter breed aan het eind. Het was ongeveer 150 meter lang en liep langzaam af. Aan het eind liep een weg, die links op de Utrechtseweg uitkwam.6) Links van ons was nog een open veld, waar juist de oogst van was binnengehaald. Op 150 meter afstand stond een huis met een balkon. We konden juist de bovenverdieping met een aantal ramen en het
dak zien. Onze posities lagen onder verschillende soorten bomen: dikke eiken, beuken en dennen.
In het landhuis Sonnenberg hadden Duitse militairen ingekwartierd gezeten. Wij zaten aan de achterzijde van het huis, vrij dicht bij de bijgebouwen en de stallen. Onze commandant, majoor Perkins, vestigde ons hoofdkwartier in het grote huis. Omdat het squadron nu in twee groepen opereerde, moet de commandant regelmatig naar de andere squadronposities, die iets noordelijk van ons lagen in een gebied dat Ommershof heette. Aan onze linkerzijde lagen posities van de Glider Pilots en van andere groepen, waaronder mannen van het Ist Squadron en van de 9th Field Company RE. Rechts van ons lagen stellingen van het Border Regiment. Vóór ons, in het driehoekige bosje, zat een aantal mannen van No.2 Troop met hun commandant kapitein Cormie. Inmiddels zaten alle onderdelen van het squadron door elkaar. Macintosh en ik keken in de lengterichting over het veld, en hadden een goed schootsveld. Gedurende de morgen kwam majoor Perkins onze posities inspecteren. Ik zat in mijn schut- tersput, en probeerde de indruk te wekken dat ik het druk had. Zijn schouder zat in verband want die was bij de landing uit de kom geschoten. Maar hij zag er rede-

De zuidwestkant van Huize de Sonnenberg. Rechts het hoofdgebouw, links daarvan een deel van de bijgebouwen aan de binnenplaats en geheel links de duiventoren.

lijk tevreden uit. Hij bleef staan bij mijn schuttersput, en zei dat we ons goed moesten ingraven, omdat we hier een paar dagen zouden blijven. Omdat squadron- commandanten gewoonlijk niet het woord richten tot eenvoudige geniesoldaten, voelde ik mij vereerd, en groef nog maar een paar extra scheppen grond uit mijn schuttersput. Maar met zoveel boomwortels was het moeilijk om diep te graven.
Ongeveer op deze tijd kregen tien of vijftien van ons de opdracht om naar het grote huis te gaan om daar wat te rusten en te slapen. We liepen naar de achterkant. Daar was een verharde binnenplaats, met een trap die naar een grote hal leidde. Vandaar liep een steile, brede trap naar boven, langs heel hoge en brede glas-in-lood ramen. Rechts was een ronde kamer, waarin majoor Perkins resideerde. We gingen een grote kamer binnen, die uitkeek over het grote grasveld. Via openslaande deuren kwam je op een patio met een stenen balustrade. In de kamers stonden hoge houten bedden, maar wij gingen gewoon op de vloer liggen. Ik kon een parachute delen, die iemand had meegenomen. Bij die gelegenheid maakte ik kennis met geniesoldaat Jock Hanlon, met wie ik later tijdens onze krijgsgevangenschap veel op zou trekken. Hij had zijn slaapzak bij de balkondeuren gelegd. Omdat ik hem niet kende, vroeg ik hem wie hij was. Hij vertelde dat hij pas een paar dagen tevoren bij het squadron was gekomen, en dat hij was ingedeeld bij HQTroop.
Na onze rustpauze ging ik eens wat rondkijken. De bijge bouwen waren gesitueerd rond de binnenplaats. Een ervan was behoorlijk groot, en diende waarschijnlijk voor het stallen van landbouwvoertuigen. Er hing een aanduiding waarop stond dat er boobytraps in het gebouw lagen, maar ik zag een geniesoldaat gewoon naar binnen lopen. De man zei dat dit bord was opgehangen om de infanterie buiten te houden. Doortrapt, maar wel handig!
Terug in onze linie bleek dat in het bos aan het eind van het veld een vuurgevecht was uitgebroken, waarbij veel werd geschreeuwd. Sommigen schreeuwden dat de Polen er aan kwamen, anderen dat het Duitsers waren in Poolse uniformen met onze gele driehoekige herkenningsdoeken. Het vuren werd sterker, met het geluid van iets dat op een Vickers mitrailleur leek. Het veroorzaakte een lichte paniek. Iedereen rende heen en weer, en niemand scheen de leiding te hebben. Uiteindelijk keerde de rust enigszins terug.
Later begreep ik dat dit het hoofdkwartier van de 4th Parachute Brigade was geweest, die nadat ze omsingeld waren geweest in het bos westelijk van ons, met de bajonet op het geweer waren doorgebroken naar de Perimeter. Brigadier Shan Hackett had persoonlijk de aanval geleid!

Mac en ik groeven een nieuwe schuttersput, van waaruit we over het open veld aan onze rechterkant uitkeken in de richting van een wit huis. Mac besloot wat leven in de brouwerij te brengen door een Bren- magazijn leeg te schieten op het huis, en mogelijk daar aanwezige Moffen wakker te maken. Het enige zichtbare effect was het sneuvelen van een aantal dakpannen. Prompt kwam er een officier aan die vroeg waarop we vuurden. Haastig verklaarden we dat we beweging hadden gezien achter de ramen.
Langzamerhand werd het donker, en maakten we ons klaar voor de nacht. Er was wat geweervuur hoorbaar, en er werden lichtfakkels afgeschoten die alles gedurende twee minuten verlichtten alsof het dag was. Ik denk dat ze meer uit nervositeit werden afgeschoten dan uit iets anders. Een salvo granaten kwam links van ons neer, aan het eind van het veld. Dat was ongeveer op of bij de Utrechtseweg, zo’n 300 meter bij ons vandaan. Iemand zei dat het de artillerie van het TWeede Leger was. Het ging ongeveer een half uur door, en de granaten veroorzaakten een wolk van witte rook. Deze mengde zich met wat grondmist, waardoor we het idiote idee kregen dat het gas was! Toen het weer wat rustiger werd, probeerden we het ons zo comfortabel mogelijk te maken voor de volgende nacht in onze loopgraaf.

Donderdag 21 september 1944
In het begin van de ochtend was het rustig, dus ging ik opnieuw op onderzoek uit. Toen ik naast het grote huis liep zag ik geniesoldaat ‘Blondie’ Nealon achter een langwerpig raam, vlak boven de grond. Hij zat op een stoel die hij op een tafel had gezet, waardoor hij precies op de juiste hoogte zat om te kunnen vuren. Ik ging de kelder in, die een soort voorraadkamer was geweest. Er lag niets meer van waarde, ook geen voedsel, behalve een klein blikje bouillon en wat koekjes. Iemand opperde dat het Duitse noodrantsoenen waren, maar ze waren niet te eten. Wij waren voorzien van twee pakjes droog voedsel, voor iedere dag een. Deze bestonden uit.biscuit, die kon worden gemengd met water waardoor je een soort pap kreeg. Er zat ook een mengsel bij van gedroogde thee, melk en suiker, waarmee je een weinig smakelijke kop thee kon maken. Ook hadden we wat snoepjes en een aantal velletjes toiletpapier. Deze zouden van pas komen indien we wat meer eten zouden krijgen! Bij de landing was ons verteld dat het Tweede Leger ons binnen 24, of op zijn hoogst 48 uur zou bereiken, dus wanneer alles goed zou gaan, zouden ze er gauw zijn. Morgen misschien? Maar je hoorde steeds meer opmerkingen in de trant van ‘waar blijf die verdomde Dempsey met zijn TWeede Leger?!’
De Duitse artilleriebeschietingen begonnen nu echt, waardoor we ons nauwelijks konden bewegen. Het enige dat je kon doen, was dekking zoeken in de loopgraaf, en er het beste van hopen. Tot dit moment leek mijn ‘verslag meer een verhaal uit een vakantiebrochure, waarbij zelfs de Duitse jachtvliegtuigen eigenlijk alleen maar vervelend waren.
Het is moeilijk om alle voorvallen precies in de tijd te plaatsen en ze de juiste volgorde te geven.
Op een zeker moment zag ik dat geniesoldaat ‘Lofty’ Wheldon op een deur werd weggedragen door vier soldaten, die grappen riepen in de trant van ‘Nu kan hij naar huis’. Ik geloof dat hij in zijn been was geschoten door een sluipschutter, maar ik weet niet meer of dat gebeurde tijdens de ‘doorbraak’ van Brigadier Hackett, de vorige dag.
Op een van de dagen werden we uit de lucht bevoorraad. De vliegtuigen kwamen heel laag over, en we konden zien hoe de manden naar buiten werden geduwd. Enkele kwamen links van ons neer. Het geheel werd begeleid door het gebruikelijke vuurwerk, waarbij met alle soorten wapens werd geschoten. De vijand was blijkbaar boos dat zoveel voorraden werden gedropt, hoewel ik niet begreep waarom, want zij ontvingen er zelf het grootste deel van!
Ik dacht dat het op deze dag was dat Driver Seabrook zo zwaar gewond raakte dat hij overleed. Hij had een nogal ondiepe schuttersput in het open terrein, en daarin bleef zijn lichaam liggen gedurende de gehele slag. Ik sprak daarover met een korporaal van het Royal Army Medical Corps, maar deze zei dat hij niets voor hem had kunnen doen. Overigens deed deze verpleger wat hij kon, en hij deed dat bovendien geheel alleen. De medische post was in de kelder van het grote huis, de enige plaats waar het nog redelijk veilig was.
Wij waren intussen teruggegaan naar onze oorspronkelijke loopgraaf, die wat verder naar achteren lag, onder een grote boom. We hadden juist wat thee gedronken, toen geniesoldaat Jack Standen opdook met een half blik eten. Het kwam uit de kelder waar korporaal Tennant verantwoordelijk was voor het weinige voedsel waarover het squadron beschikte. Later bracht Standen nog een half blik, en dit was het enige voedsel dat ik kreeg gedurende de gehele slag, met uitzondering van de twee dagrantsoenen en de snoepjes. Geniesoldaat Vic Capper zei dat ik nog geluk had gehad, want hij had helemaal niets gekregen!
In de richting van de Utrechtseweg vonden zware ge-vechten plaats. Waarschijnlijk probeerden de Duitsers vanuit het westen via de hoofdweg door te breken. De bomen in die richting stonden in brand. Plotseling hoorden we het huilende geschreeuw van de een of andere arme ziel. Het klonk door het hele bos, en het gevecht leek er door te luwen. Het ging een paar minuten door totdat het over ging in snikken. Links van ons riep iemand dat de man was getroffen door een vlammenwerper. Ik weet niet of hij Duits of Brits was, maar hij had in ieder geval onze sympathie.7)
Bij een van de beschietingen doken Macintosh, korporaal Philip Hyatt en ik haastig in een loopgraaf. Toen het ophield en we weer opstonden, sloeg plotseling een luchtdrukgolf in mijn gezicht, waardoor mijn oogleden omhoog werden gedrukt, en ik even dacht dat ik blind was. Blijkbaar hadden de Duitsers na de artilleriebeschieting nog een aantal mortierbommen afgeschoten, die bij het neerkomen geen geluid hadden gemaakt. Een daarvan had de stam van een boom geraakt net op het moment dat wij opstonden. Macintosh, die in het midden stond, riep dat hij was geraakt door een scherf boven zijn linkeroog. Ik was alleen geraakt door de luchtdruk. Het bloed liep over Macs gezicht en over zijn oog. We deden een verband op de wond, en hij rende naar het grote huis om zich te laten behandelen.8)
Iemand kwam naar mij toe en instrueerde mij om, wanneer het donker was geworden, een mand op te halen die was neergekomen in de bomen, links van ons, in het gebied waar de Glider Pilots zaten. We waren met z’n zessen onder leiding van een onderofficier. We kropen zo stil mogelijk naar de mand, waarvan we hoopten dat hij met rantsoenen was gevuld. Helaas bleken er artilleriegranaten in te zitten, die niet erg licht zijn. Onder veel gehijg en gepuf slaagden we erin de mand naar het huis te slepen, waar we hem aan de voorkant op de veranda zetten. Eigenlijk was dat een beetje idioot, want een granaat of mortierbom zou, wanneer die de mand had geraakt, een behoorlijke puinhoop van het huis hebben gemaakt. Gelukkig werd de mand de volgende dag weggehaald want er was een chronisch tekort aan granaten, en ze waren waarschijnlijk belangrijker dan eten.

Vrijdag 22 september 1944
Ik was weer terug in mijn loopgraaf, die ik nu geheel voor mij alleen had. Gedurende de nacht had het geregend. Hoewel er niet zoveel was gevallen en ik niet geheel doorweekt was, was het net voldoende om mij miserabel te voelen. De beschietingen gingen door, en enkele granaten sloegen dichtbij in. Ik had het idee dat de Duitsers dit alleen maar deden om ons te pesten en ons wakker te houden. Ze leken echter niet veel zin te hebben om ons aan te vallen, dus we kregen uiteindelijk toch nog wat slaap.
De volgende ochtend ging ik weer op pad om te zien of ik wat eetbaars kon vinden. Ik liep het huis binnen. De ronde kamer, die de commandant als kantoor had gebruikt, was nu leeg omdat het te gevaarlijk was om daar te verblijven. Een granaat had een gat geslagen in het dak en in de muren. Deze waren wel 60 cm dik, dus het moest een stevige granaat zijn geweest.
Deze ochtend vielen de Duitsers aan via de laan rechts van ons.9 Het begon met het ratelen van een tank die de laan in reed. Vanuit mijn positie kon ik niet goed zien wat er gebeurde, maar ik vuurde in de richting van de laan. De tank stopte ongeveer 100 meter naar rechts, en was vrij ver in onze linies doorgedrongen. Hij kwam definitief tot stilstand toen hij in brand vloog en de munitie ontplofte, hetgeen gepaard ging met een fraai vuurwerk. Gedurende dit incident werd geniesoldaat

De Franse Renaultank op de Sonnenberglaan, die door de Britten op 22 september 1944 buiten gevecht werd gesteld. De foto werd gemaakt in 1945.

‘Jock’ McKenna gewond. Hij rende over het terrein, maar werd in zijn hand geraakt, zoals hij later in de kelder van het grote huis vertelde. Toen hij bukte om zijn hand te verzorgen, kreeg hij een kogel in zijn achterste, waardoor hij weinig zin had om verder te hollen!
Toen het weer wat rustiger werd, zag ik een Glider Piloot van rechts naar links door onze posities lopen, met een haas in zijn hand. Ik weet niet hoe hij er aan kwam, maar hij zag er zeer tevreden uit, en zijn collega’s waren dat ongetwijfeld ook met het vooruitzicht van deze maaltijd.
Ik had een maaltijd gemaakt door wat havermout te mengen met de bouillon die ik in de kelder had gevonden. Helaas had ik alle bouillon toegevoegd, waardoor het geheel erg zout was geworden. Ik had nu een verschrikkelijke dorst, en dat net nu al mijn water op was! Gelukkig begon het te regenen, zodat ik mijn etensbakje onder een van de regenpijpen kon houden, en ik genoeg water kon opvangen om mijn dorst te lessen. Het smaakte wat zanderig, waarschijnlijk door al het stof dat was losgekomen bij de beschietingen, maar het was goed genoeg om thee te maken.
Na de mislukte aanval met de tank, vielen de Duitsers nu aan vanaf de linkerkant van het veld vóór ons, via het pad dat naar het driehoekige bosje leidde. Geniesoldaat Jock Patterson had de Bren overgenomen, met mij als zijn tweede man. Er werd zwaar gevuurd met zoals gewoonlijk veel geschreeuw van de Duitsers. Omdat er wat geniesoldaten in de loopgraven in het bosje zaten, aarzelden we om te schieten. Ik zag dat een Duitse soldaat naar een van de laatste bomen van het bosje was gekropen. Hij probeerde vanaf die positie een steelhandgranaat te gooien, die halverwege hem en ons terecht kwam. Ik probeerde Jock naar beneden in de loopgraaf te trekken, maar hij was zo druk met vuren dat hij het niet eens merkte. Ik vuurde ook zo snel ik kon, maar Jock riep daarmee te stoppen omdat hij er doof van werd! We kregen er zelfs ruzie over.
Toen ik naar links keek, zag ik dat korporaal Phil Hyatt uit zijn loopgraaf was gekomen met in iedere hand een handgranaat en met zijn Stengun om zijn nek. Hij stond aan het einde van het pad waarlangs de Duitsers aanvielen. Ik kon maar even kijken, omdat ik zelf veel te druk was. Later hoorde ik dat Hyatt een Military Medal had gekregen voor zijn acties. In het bijbehorende officiële rapport stond dat hij de Duitsers had tegengehouden voordat ze onze posities hadden bereikt, maar in werkelijkheid hadden ze al een paar van onze loopgraven overlopen. Overigens vond ik dat voor Jock Patterson in ieder geval een ‘Mention in Despatches’ op zijn plaats was geweest, maar ik was de enige die zijn acties had gezien, en niemand vroeg mij wat.
Toen de Duitsers zich terugtrokken uit het bosje, kwamen de geniesoldaten uit hun loopgraven te voorschijn. Ze zagen er enigszins geschrokken en bleek uit, want het was geen prettige ervaring geweest. De situatie werd wat rustiger, waardoor we de gelegenheid kregen om onze wapens schoon te maken. In Engeland vonden we dat een saai werkje, maar hier deden we het op ieder moment dat het mogelijk was, en om beurten om niet verrast te worden. Angst is een goede slavendrijver!

Zaterdag 23 september 1944
De volgende ochtend ontmoette ik een eenzame Pool, die uit het niets scheen te komen en die zich bij onze eenheid aansloot. Ik kwam hem tegen in het huis, en we liepen samen de trap op, die nu open was voor alle elementen, omdat alle ramen in het huis al lang waren gebroken. Deze Pool deed nogal nonchalant, in tegenstelling tot mij, die voorzichtig uit ieder raam keek in geval er sluipschutters actief waren. Ook al zaten die misschien wel een kilometer weg, je kon toch nooit weten!
We keken snel rond, en er lag in ieder geval geen voedsel. Als ik mij goed herinner, waren alle kamers leeg. Het was enigszins spookachtig, en de bomen rond het huis waren zo hoog dat je ook vanuit de ramen op de bovenverdieping weinig kon zien. We hadden gehoord dat er een aantal Polen over de rivier was gebracht om de Perimeter te versterken, en misschien was deze knaap een van hen.
Ik geloof dat het op deze dag was dat geniesoldaat Jack Standen bij mijn loopgraaf kwam, en mij uitnodigde om mee te gaan thee drinken in de kelder van het huis. Daar lagen ook alle gewonden, en bovendien hingen er allerlei andere figuren rond. Het was er zo vol dat het moeilijk was om de trap af te komen. Aan de rechterkant had korporaal Tennant een kleine keuken of voorraadkamer, met een klein langwerpig raam dat buiten op straatniveau zat. Ik ging op een stoel zitten met het gezicht naar het raam, maar Tennant raadde mij aan daar weg te gaan omdat granaatscherven door het raam naar binnen konden komen. Ik deed dat zonder aarzelen’ Ik had een maaltijd verwacht, maar omdat er geen voedsel meer was, kreeg ik een heerlijke kop thee, en
kon ik ongeveer tien minuten van mijn rust genieten. Toen ik terug was in mijn schuttersput kreeg ik bezoek van een officier, een wat oudere vent, die een praatje kwam maken. We bespraken de eigenschappen van de thee in onze rantsoenen. We waren het er allebei over eens dat de kwaliteit afschuwelijk was. Hij vertelde dat hij er zich in schoor, en dat hij zich daar een stuk beter door voelde! Ik vond dat een beetje verspilling, omdat slechte thee toch beter is dan geen thee. Ik verzweeg de ‘geheime’ kop thee die ik net in de kelder had genoten. Ik denk dat hij afkomstig was van het divisie hoofdkwartier, dat een paar honderd meter van het huis lag. Hij kwam waarschijnlijk even kijken hoe het ging in de loopgraven. Ik hoopte dat ik een goede indruk had gemaakt.
De beschietingen gingen nog steeds door. Op een zeker moment zag ik dat mijn rugzak, die ik achter mijn loop-graaf had gelegd, vol zat met scherfgaten. Ik realiseerde me dat sommige van de granaten dichterbij insloegen dan ik dacht. Ik had langzamerhand geleerd een onderscheid te maken tussen de verschillende inkomende granaten. Er waren drie verschillende geluiden. Het eerste betekende dat de beschieting op een behoorlijke afstand, zo’n 100 meter of meer plaatsvond, en dat je daaraan geen aandacht hoefde te besteden. Het tweede klonk iets anders, en vond plaats op ongeveer 50 meter, en daar sloeg je wel acht op. Het derde geluid deed je onmiddellijk in je loopgraaf duiken, waarbij je zo diep mogelijk wegkroop. Dit laatste soort beschietingen veroorzaakte al onze verliezen.
Er staken boomwortels uit de wand van mijn loopgraaf, en in mijn zenuwen zat ik er aan te plukken. Op den duur zag je overal witte stukjes boomwortel waar ik met mijn vingers aan had gezeten. Natuurlijk werd dit ook deels veroorzaakt doordat ik met mijn uniform tegen de wand van de loopgraaf schuurde. Wanneer de beschietingen ophielden, werd het stil, en hoorde je alleen het geluid van brekende takken. De grond was door de ontploffingen langzamerhand bedekt geraakt met afgevallen takken. Gedurende een van die beschietingen werden de geniesoldaten Rawlings en Higgins gedood in het driehoekige bosje. Zij deelden een loopgraaf met kapitein Cormie, die zelf de helft van zijn gezicht vol kreeg met zwarte stukjes granaatscherf. Verder bleef hij ongedeerd, maar hij was wel erg geschrokken.
Er volgde weer een nacht in de loopgraaf, waarbij ik op het ene moment half wakker was, en dan weer wegdoezelde. Volgens mij regende het die nacht, maar opnieuw niet zo hard dat ik doorweekt raakte, dus zo erg was het niet. Bovendien hielden de bomen de meeste regen tegen.
Zondag 24 september 1944
Toen het de volgende dag licht werd werden we gecon-fronteerd met een afschuwelijke aanblik. In een loopgraaf op een paar meter afstand zaten twee onthoofde lichamen. Er was waarschijnlijk een granaat terecht gekomen op de rand van hun loopgraaf, toen ze daarin stonden.
De man achterin de loopgraaf had zijn hand op de schouder van de man voor hem gehad, maar die hand was er afgeslagen. Waarschijnlijk was de granaat achter hen ingeslagen. Van de man voorin was alleen zijn kin nog over, en verder ontbrak van beiden het hoofd. Er lagen overal in de loopgraaf stukjes van hun vlees. We hadden ons met z’n zessen rondom hen verzameld, stil en aangeslagen. Ik herinner mij dat korporaal Hyatt en geniesoldaat Richards erbij waren. Iemand stelde voor om de naamplaatjes van hun lichaam te halen, maar er waren geen vrijwilligers die dit gruwelijke werkje wilden doen.
In een van de bijgebouwen lagen nog meer lichamen. Het waren er zo’n negen of tien, die lagen opgestapeld op de vloer. Ik luisterde naar een discussie tussen drie parachutisten die het niet eens konden worden over het feit of het ethisch verantwoord was om in hun uniform- zakken naar voedsel te zoeken. Volgens mij was het twijfelachtig of iemand trouwens nog voedsel had.
Ik weet niet hoe de lichamen daar terecht waren gekomen, wie ze daar had gebracht, en tot welke eenheid ze behoorden.
We hadden nu alle vrijwel alle hoop opgegeven om ooit het Tweede Leger te zien, en generaal Dempsey en verschillende andere hope pieten werden luid en duidelijk vervloekt. Het enige positieve was dat alles wat rustiger werd, en dat we ons daardoor wat makkelijker konden bewegen. De strijd scheen in deze sector wat te zijn geluwd. Op een zeker moment stonden we te praten bij het hek aan het begin van het veld, toen een Duitser aan het eind van het veld van links naar rechts rende. Hij had een geweer, en droeg een rugzak met bont erop. Hij was zo snel dat hij was verdwenen voor we iets konden doen, maar eigenlijk kon het ons ook niet meer schelen. We voelden ons uitgeput, en het gebrek aan voedsel en te weinig slaap deden hun invloed gelden. Ik had mij niet gewassen, laat staan geschoren of mijn schoenen uitgedaan, sinds we in Holland waren, en ik veronderstel dat we niet meer zo fris roken.
Intussen had ik een veldkijker gevonden. Ik had een Duitser zien sluipen aan het eind van het veld, en had mijzelf voorgenomen hem te pakken te nemen. Ik tuurde uren door de kijker naar dit punt, tot mijn ogen begonnen te tranen, maar er gebeurde niets. Ik gaf toen maar op: je kunt die Moffen nooit vertrouwen!

Maandag 25 september 1944
Deze ochtend had ik het gevoel dat alles langzamerhand op z’n einde liep, een soort anti-climax. Ergens gedurende de ochtend ging er iemand langs de loopgraven om ons te vertellen dat we die nacht over de rivier zouden terugtrekken. Er werd ons gezegd daar niet over te kletsen, en dat we later op de dag nadere instructies zouden ontvangen. Ik herinner me dat ik nogal teleurgesteld was. Nu de situatie wat rustiger was geworden, zag ik geen reden om weg te gaan. Na al
die moeite die we hadden gedaan om hier te komen, had ik verwacht dat we nu ook door zouden gaan tot in Duitsland.
De instructie werd gegeven in het grote huis in dezelfde kamer aan de voorkant waar ik zes dagen eerder had geslapen en waar ik Jock Hanlon had ontmoet. Er waren ongeveer dertig man aanwezig van verschillende eenheden. Kapitein Cormie vertelde ons dat de Perimeter geleidelijk zou worden geëvacueerd van hoog naar laag. Aangezien wij ongeveer halverwege zaten, zouden wij om ca. 21.00 uur vertrekken. Hij zei dat de route zou worden gemarkeerd door de Militaire Politie met witte banden. We moesten sokken over onze schoenen doen om het geluid te dempen, en al onze uitrusting moest worden vastgemaakt zodat die niet kon rammelen. Er werd ons verteld dat we het jack van de man voor ons moesten vasthouden. De Royal Artillery zou gedurende de evacuatie vanaf de overkant van de rivier lichtspoorgranaten over het oversteek- punt schieten om de richting aan te geven. Hij selecteerde een half dozijn mannen die als laatste moesten vertrekken om vanuit de loopgraven nog wat te schieten, om daarmee de Duitsers het idee te geven dat we niet waren verdwenen. Iemand vroeg naar de Pool. Maar er werd ons medegedeeld dat we niets tegen hem mochten zeggen, hetgeen goed aangeeft hoe neurotisch we waren geworden. De gewonden moesten achterblijven in de kelder van het grote huis in de goede handen van de verpleger. Zij zouden zeker krijgsgevangen worden gemaakt.
Nu was het een kwestie van wachten, ons voorbereiden, en de sokken over onze schoenen doen. De half dozijn mannen die waren aangewezen om de laatste schoten af te vuren, gingen de loopgraven in, waar we een lange tijd schenen door te brengen om vervolgens gedurende een paar minuten in het wilde weg wat schoten af te vuren. Daarna haastten we ons achter de hoofdgroep aan, die via de voorkant van het huis en de laan langs het grote grasveld eerst rechtdoor en toen rechts het bos in was gegaan. Vóór ons en rechts van ons sloegen granaten in, maar dit duurde niet lang. We kwamen bij de achterkant van wat huizen, en liepen door hun tuinen. We liepen over gebroken glas van een broeikas, waarbij we ons zo stil mogelijk probeerden voort te bewegen. We kwamen op een landweg toen een Brits machinegeweer het vuur opende, waarbij een paar mensen vóór ons gewond raakten. Na het eerste salvo hield het vuren op en de gewonden schreeuwden het uit. Niemand wist wat er nu moest worden gedaan, en ik riep in weinig beleefde taal om op te houden met vuren, in de hoop dat onze mensen dat zouden begrijpen Voordat we vertrokken, was ons verteld dat het wachtwoord ‘John’ zou zijn, waarop de ander ‘Buil’ moest antwoorden. Geen van beide partijen had dit gebruikt, waardoor dit betreurenswaardige incident was gebeurd. De machinegeweerschutters putten zich uit in excuses. De gewonden werden verder geholpen door hun kameraden. In het donker vervolgden we onze weg. Tijdens een van onze vele pauzes zei iemand dat veel van de Duitse beschietingen afkomstig waren van een steenfabriek aan de overkant van de rivier. Ik tuurde in het duister om te zien waar die steenfabriek lag. Vele jaren later realiseerde ik mij hoe stom ik op dat moment was. We zaten in het aardedonker, boven op een heuvel in een bos, op meer dan twee kilometer van de rivier. We konden niet eens de andere kant van de weg onderscheiden!
We waren nu op de hoofdweg, de Utrechtseweg, aange-komen. Ik stond midden op straat en keek onderzoekend rond. Langs de weg kon ik vrijstaande huizen onderscheiden.
Aan de overkant, waar we weer onder bomen kwamen, kregen we aanwijzingen van de Militaire Politie. Ik denk dat onze groep hier ergens verkeerd is gelopen. De witte band was nergens meer te zien. Bij een splitsing ging de weg scherp naar links, maar wij gingen rechtsaf 10). Dit leidde ons weg van de richting van de lichtspoorgranaten. We kwamen op een ander weg met vrijstaande huizen, die er allemaal donker en leeg uitzagen. Misschien zaten ze wel vol Moffen, maar die hielden zich dan ieder geval rustig.
Bij de splitsing was onze lange rij uiteengevallen en onze groep bestond nog maar uit zes para’s, die nu verdwaald waren. De weg scheen versperd te zijn met omgevallen bomen. De mensen bij deze wegversperring bleken Duitsers te zijn. Ze schenen in een vriendelijke stemming te zijn, want toen we er 15 of 20 meter van hen af waren riepen ze ‘Kamerad’ naar ons, en wij riepen ‘Kamerad’ naar hen terug, waarbij we niet veel verder kwamen. Geen van beide partijen scheen van plan te zijn om zich in het duister dicht bij elkaar in de buurt te wagen. We bespraken de situatie. Een Schotse sergeant, wiens naam ik niet kan herinneren, besloot om een paar handgranaten naar hen te gooien. Ik had een Brengun met een vol magazijn en we besloten hen een afscheidscadeau te geven. We gooiden de handgranaten, vuurden met de Bren, en verdwenen haastig. Ze namen niet de moeite om te reageren.
Ik herinner mij dat ik samen was met geniesoldaat ‘Jock’ McKenna, wiens verbonden hand er vies en opgezwollen uitzag. Hij struikelde, en viel bijna in een loopgraaf. Hij kreunde ongelukkig. We liepen langzaam verder over de weg tot we bij een open veld kwamen, dat we begonnen over te steken ”). In het midden stond een schuur van golfplaten, vermoedelijk een koeienstal. We opende de deur veel te luidruchtig, want onmiddellijk werden we beschoten met een machinegeweer. Gelukkig richtten ze te hoog en de kogels raakten alleen het houtwerk boven onze hoofden. We wisten niet wie er vuurde, vriend of vijand, maar we deden geen moeite om dat uit te zoeken. We kropen verder over het veld, forceerden een doorgang door een heg, en kwamen op een voetpad.

De achterzijde van het hoofdgebouw van de Sonnenberg, gezien vanaf de binnenplaats. Links de trap die naar de hal leidde. De muren zitten vol kogel- en scherfgaten. De foto werd gemaakt in 1952, vlak voordat het gebouw werd afgebroken.

Vanaf de hoofdweg (de Utrechtseweg) waren we rechtsaf naar beneden gelopen. We bevonden ons nu in een naaldbos met hoge bomen en zonder struiken, en waren vlakbij een zeer steile helling, met in de diepte een beek 12). We hadden er langzamerhand genoeg van en besloten te stoppen. Ik ging tegen een boom zitten aan de kant waar de helling omhoog liep om niet naar beneden te rollen, en probeerde te slapen. Gedurende rest van de nacht regende het, maar de bladeren van de boom hielden het meeste water tegen, waardoor we niet doornat werden. Een keer schrok ik wakker van het geluid van een zware granaat die als een exprestrein overkwam, gevolgd door een zware explosie die in het hele bos nagalmde.
Dinsdag 26 september 1944
Het was vredig in het bos, maar wij waren stijf, verkleumd en erg hongerig. Beneden ons konden we wat gebouwen zien liggen. Aan de andere kant van de beek was een houten schutting, waarachter een zwembad lag ”). We drongen ons door de schutting heen en liepen naar het zwembad. Het water was groen, en zag er niet erg helder uit. Half in het water lag een parachute, en op de rand stond een lege bevooradingsmand. In een kleine schuur lag schoonmaakmateriaal en tuingereedschap. Iets verderop konden we een lange schuur of huis zien staan met twee grote deuren aan de zijkant. In de tuinen lagen schuttersputten, en het zag er naar uit dat er flink was gevochten. In een van de putten lag een soldaat met een groot gat door zijn helm.
Het lange gebouw had een woongedeelte aan beide zij-den,en een grote schuur in het midden 14) Toen we er naar toe kropen,ging de deur van de schuur open,en een soldaat vroeg ons waar we heen gingen 15). Hij was zeer verontwaardigd toen hij hoorde dat die nacht de evacuatie had plaats gevonden. Hij behoorde tot het hoofdkwartier van een compagnie van het Ist Battalion, The Border Regiment, dat geheel op zichzelf had gevochten, geïsoleerd van de rest van de Perimeter. Hun ‘prive-oorlog’ was al eerder tot een einde gekomen door gebrek aan voorraden en munitie. Ze waren nu druk bezig met het onderhandelen over een staakt het vuren met de Duitsers. We gingen de schuur binnen. Een paar militairen waren binnen bezig met het verbergen van wapens in het stro van het dak.
We werden naar een keuken gebracht in het woongedeelte van het gebouw, waar een gewonde officier op een tafel lag. Ik dacht dat hij in zijn been was geschoten. Ik geloof niet dat hij erg onder de indruk was van de weinige informatie die we hem konden geven. Zij waren al sinds vrijdag of zaterdag met de Duitsers aan het onderhandelen. Ze waren door al hun voorraden heen, en er was dus weinig kans dat we wat eten konden krijgen.
Kort daarop werden we door een Mof met een Schmeisser pistoolmitrailleur gecommandeerd om naar buiten te komen. Hij dirigeerde ons naar de voorkant van de boerderij, die langs een smalle weg lag. Aan de overkant was een twee meter hoge aarden wal met dicht bos. Op die wal lag een rij Duitse schuttersputten, van waaruit de boerderij en de weg konden worden overzien. Die eenzame strijd die de Borders hier hadden geleverd, was op zich overzichtelijk geweest: alleen de weg scheidde hen van de vijand!
We werden naar een open plek gebracht om te worden geteld. Ik hield een oogje op de Spandau mitrailleur die ons moest bewaken. Wanneer er iets gebeurde, was ik klaar om de heuvel af te rennen in de richting van de rivier. Maar ik geloof dat de vijand min of meer opgelucht was dat de strijd voorbij was. Een paar Duitsers kwamen naar ons toe om een praatje te maken. Ze spraken met een Amerikaans accent, en waren waarschijnlijk teruggekeerd naar hun vaderland om hun steentje bij te dragen aan de oorlogsvoering. Ik zag ook een korporaal die een Britse Stengun bij zich had van het nieuwste type met de houten kolf en handgreep. Dit wapen gebruikte dezelfde 9mm munitie als de Schmeisser, en blijkbaar vonden ze hem dus niet eens zo slecht!
Langs de weg stond een buiten gevecht gestelde tank ’6. Een paar Duitse militairen vuurden een serie ‘overwinningschoten’ af. Wanneer wij een dergelijke demonstratie hadden gegeven, zouden onze officieren dat zeker niet op prijs hebben gesteld.
We verlieten de Oorsprong en sjokten door de bossen weg van de Perimeter. Zo eindigde mijn kleine oorlog…

Naschrift.
Stanley Holden bracht de rest van de oorlog door in Duitse krijgsgevangenschap.
Na terugkeer in Engeland ga/ hij zich op als vrijwilliger voor de politie in het toenmalige Palestina, tuaar hij van 1946 tot 1948 verbleef. Daarna tvas hij jaren in Engeland werkzaam
als verzekeringsagent. Pas bijna twintig jaar na de oorlog kwam hij voor het eerst weer in Nederland, maar hij kon de plaats waar hij had gevochten niet terugvinden. Dat was ook wel te begrijpen. Het gebied van de Sonnenberg was sinds 1944 ingrijpend veranderd. Het kasteel was in 1952 afgebroken en vervangen door een groot, langwerpig appartementengebouw. Jaren later ontmoette hij tijdens een herdenking een collega die hem kon vertellen waar hun posties waren geweest in september 1944.
Stan en zijn vrouw Barbara komen nu ieder jaar naar Oosterbeek om de herdenking van de Slag om Arnhem mee te maken, en dan brengen ze altijd een bezoek aan de Sonnenberg.
Noten
1 Het 4th Parachute Squadron RE bestond uit een squadronhoofdkwartier, drie Troops en een groep die per zweefvliegtuig landde. In totaal bestond de eenheid uit 10 officieren en 155 manschappen.
2 Stanley Holden stelde dit verhaal vorig jaar ter beschik-king voor publicatie in de Nieuwsbrief. Vertaling, redac-tie, aanvullend onderzoek en foto-research werden gedaan door Robert Voskuil. De redactie wil graag spe-ciaal Patrick Pronk, Philip Reinders en Wybo Boersma bedanken voor hun medewerking.
3 Women’s Auxiliary Air Force.
4 In de lijsten bij de War Diary wordt zijn naam gespeld als Mackintosh
5 Helaas bleek het niet mogelijk na te gaan wie dit meisje was.
6 De Valkenburglaan.
7 Dit was kapitein Peter Chard van het Ist Light Regiment, Royal Artillery, die toen hij in z’n eentje een Duitse vlammenwerpertank wilde uitschakelen, werd geraakt door de vlammen. Hij raakte zeer ernstig verbrand, en overleed drie weken later in een hospitaal in Apeldoorn.
8 Stan ontmoette Macintosh in Aldershot in 1945, toen ze beiden waren teruggekeerd uit krijgsgevangenschap. Hoewel de laatstgenoemde blind was geworden aan het betreffende oog, hoefde het niet te worden verwijderd. Hij had geluk gehad, want als de scherf groter was geweest, zou Macintosh zeker zijn gedood.
9 De Sonnenberglaan.
10 Waarschijnlijk was dit boven aan de Hoofdlaan. Ze namen niet de weg links, de Kneppelhouweg of gingen rechtdoor via de Hoofdlaan, maar sloegen rechtsaf, de Van Lennepweg in.
11 Het grote open veld ten zuidwesten van de Van Lennepweg.
12 De Oorsprongbeek.
13 Het privé zwembad op het landgoed De Oorsprong.
14 De langwerpige boerderij halverwege de Van Borsselen- weg.
15 Dit was soldaat Joe McGuire. Joe zei later tegen Stan dat hij hun leven had gered door de deur te openen. Wanneer ze om de boerderij heen waren gelopen, hadden ze oog in oog met de vijand gestaan.

16 Dit was een Franse Renault-tank, die buiten gevecht was gesteld in het pad tegenover de lange boerderij, aan de westkant van de Van Borsselenweg.

Download ministory

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Vraag of reactie?
Laat hier uw reactie achter.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.