Ministory 069 – OORLOG OP HET EUSEBIUSPLEIN

MINISTORY 69
OORLOG OP HET EUSEBIUSPLEIN
door J. van Kuijk

 

Dit is het verhaal van de gepensioneerde adjudant van de Rijkspolitie ƒ. van Kuijk, die als 27-jarige wachtmeester der Marechaussee de strijd om de Rijnbrug meemaakte op het Eusebiusplein in Arnhem. In 1951 zette hij zijn belevenissen op papier op verzoek van de Britse auteur Chester Wilmot, die gegevens verzamelde voor zijn boek ‘The Struggle for Europe’, dat in 1952 zou verschijnen. Uiteindelijk maakte Wilmot wel gebruik van de informatie die Van Kuijk had verstrekt, maar in zijn boek is niets terug te vinden over de persoonlijke belevenissen van de politieman. De schrijver Cornelius Ryan citeert in zijn boek ‘ A Bridge Too Far’ (1974) wel een aantal malen uit het verslag van Van Kuijk.
In deze Ministory is voor het eerst het volledige verslag gepubliceerd 1).

Inleiding
Het Eusebiusplein in Arnhem zoals dat in 1944 westelijk van de Rijnbrug bestond, was langwerpig van vorm. Het lag tussen de Weerdjesstraat aan de westkant, en de Markststraat en de Eusebiusbinnensingel aan de oostkant. Om en nabij dit plein lagen de Sabelspoort, het gebouw van de Rijkswaterstaat, café Willemsen, een handel in bouwmaterialen, en een groot aantal statige oude herenhuizen. In een aantal daarvan waren rijksdiensten ondergebracht, zoals de Rijkspolikliniek (een soort rodekruispost), en andere werden bewoond door burgers, onder wie enkele advocaten en artsen. Zo woonde schuin tegenover ons gebouw dokter Van Niekerk. Ons pand, het Gewestbureau der Marechaussee van de provincies Gelderland en Overijssel, had als adres Eusebiusplein 21.
Op 17 september 1944 waren op dat bureau aanwezig een aantal Nederlandse NSB-officieren, en verder de onderofficier van piket adjudant Vossenberg, de adjudant Goudkamp, en de wachtmeesters Breurkens, Hogenboom en ik 2). Elke wachtmeester had na de normale bureaudienst om beurten telexwacht.
Toen een dag eerder ‘s middags vliegtuigen over kwamen, belden we met het bureau van de Gewestelijke Politie President en met het bureau van de gemeentepolitie, beide in de Bovenbeekstraat, om inlichtingen in te winnen over de situatie. De telexiste op het eerstgenoemde bureau, mejuffrouw Riet van de Kroft, met wie we dagelijks contact hadden en die ‘aan de goede kant stond’, wist weinig nieuws te vertellen. Wel hoorden we van haar het gerucht dat het treinverkeer naar Nijmegen om 19.00 uur gestaakt zou worden. De gehuwde wachtmeester Breurkens, die in Nijmegen woonde, vroeg toestemming om te mogen
vertrekken omdat hij bang was anders zijn woon-plaats voor langere tijd niet meer te kunnen bereiken. Na overleg met de officier van piket ging hij naar huis. Verder verliep de dag rustig.

Wachtmeester J. van Kuijk in 1943. (foto via ƒ. van Kuijk)

Zondag 17 september 1944
Op zondagochtend voeren Engelse Typhoon duik-bommenwerpers om ca. 10.30 uur een hevig bombardement uit op doelen in en buiten de stad met zogenaamde ‘raketbommen’.
De toestellen vliegen in een formatie van zes, en bestoken Duitse posities, waaronder de Saksen- Weimarkazerne, de Willemskazerne en het hotel-restaurant Royal. Ook worden het gemeentelijke politiebureau en een Duitse opslagplaats geraakt. De Stadsschouwburg en de Rijnbrug worden beschoten met boordwapens.
De Duitse bewaking van de verkeersbrug is niet groot en bestaat uit oudere manschappen met alleen geweren. Afweergeschut is niet aanwezig; alleen enkele wachthuisjes die worden vernield en in brand geschoten. De soldaten vluchten, en vertonen zich die dag niet meer. Van vijandelijke troepenconcentraties of legering is in de omgeving niets te bespeuren.
hl het begin van de middag vernemen we via de telex van het bureau van de Gewestelijke Politie President dat bij Oosterbeek Britse parachutisten en zweefvliegtuigen zijn geland.
Vereniging Vrienden van het Airborne Museum

Omstreeks 16.00 uur gaan de NSB-officieren, waaronder de le luitenants Heydenrijk, Koenderink en Dijkers (gewezen Rijksveldwachter te Ruinen) naar kolonel Feenstra (oud-kapitein der cavalerie en fervent NSB-er) voor overleg. Twee uur later komt luitenant Koenderink ons vertellen dat ze gaan vertrekken in verband met de gespannen toestand. Hij vraagt of de brug bij Doesburg nog intact is. Ze willen dus vermoedelijk vluchten richting Duitse grens. Bepakt en gezakt vertrekken ze als angsthazen. Later vernemen we dat ze naar Bathmen in Overijssel waren vertrokken, waar de NSB-staf van het gewest werd gevestigd. Nu zijn we dus alleenheersers, en in feite bevrijd van de NSB-ers en Duitsers.
Tegen de avond, om ongeveer 21.00 uur, trekken veel troepen langs ons gebouw. Door de duisternis kunnen we niet zien of het Duitse of Engelse zijn. Dan wordt aan de buitendeur gemorreld, en even later wordt er gebeld. Ik open de deur, en tot mijn verrassing zie ik Engelse soldaten, en ik laat ze binnen. Eerst zijn ze wat wantrouwend, maar als we in het Engels antwoorden, en meer soldaten het gebouw binnenkomen, verandert dat spoedig. Niets geen geschreeuw of bevelen. Alles gebeurt heel stil en zonder geweld. Schijnbaar verwachten ze geen enkele tegenstand, want ze staan net zo rustig alles op te nemen alsof geen Duitsers in de buurt kunnen zijn. Zelfs hun geweer houden ze niet in aanslag. Wijzend op een kaart die ze bij zich hebben, vragen ze mij of dit het hoofdbureau van politie is, hetgeen ik beaam. Met tussenpozen komen steeds meer parachutisten het bureau binnen. Ze vragen alle gegevens over de ligging en de situatie van de voornaamste punten in de stad, en vervolgens gaat een deel zich ingraven aan de overkant van het plein, alles met de grootst mogelijke stilte. Er zijn nu ongeveer tussen de vijftig en zestig man bij ons. Op het pleintje voor de woning van dokter Van Niekerk hebben ze meteen al een mortier-stelling gereed, en bij de hoek van het huis staat een anti- tankkanon, een zogenaamde ‘six-pounder’, licht van constructie 3). De Engelsen halen op de kamers van de NSB-officieren alle portretten van Goering, Himmler, Goebbels en Mussert van de wand. Die willen ze meenemen als souvenir, waar overigens uiteindelijk niets van terecht is gekomen. Een buste van Hitler, die commandant Feenstra op zijn bureau had staan, gooien ze kapot, waarna ze de resten vertrappen.

Maandag 18 september
Tegen de morgen beginnen de gevechten om de brug. De hoekhuizen van de Oude Hofstraat zijn bezet door de Tommies, en er komen geen nieuwe Britse troepen meer aan. Adjudant Goudkamp vertrekt naar huis. Er breken zware gevechten uit. Duitse tanks proberen over de brug van zuid naar noord te komen. Het zijn kolossale voertuigen, die langzaam vooruit gaan. Aan enkele gelukt het, en die verdwijnen in de richting van het Velperplein. De tanks worden door de Engelsen hevig beschoten, maar hun wapens zijn veel te licht. Hun anti-tankgeschut heeft maar een kaliber van 6 cm., zodat daar niet veel mee wordt bereikt 4). We krijgen al spoedig zware treffers aan het gebouw
van de Duitse artillerie en van mitrailleurvuur. In een van de kamers aan de voorkant vinden we een granaat met een kaliber van meer dan 12 cm., die niet ontploft is De hele dag is er een verwoede strijd tussen Duitse tanks en het Engelse geschut en de mortieren. Er begint enig Duits overwicht in de strijd te komen, ‘s Avonds wordt het gebouw van de Commissaris van de Koningin op de Markt in brand geschoten, waardoor alle naastliggende panden eveneens afbranden. Ook huizen aan de Eusebiusbinnensingel staan in vlammen. We krijgen het hard te verduren.
De Tommies lopen in en uit het gebouw. Het zijn leuke, hartelijke kerels, die onbevangen goed gehumeurd blijven. Enkele namen die mij zijn bijgebleven zijn soldaat Harry Wood 5) en Captain Killian, een echte vechtjas die zonder helm vocht, en door het vuur ging voor zijn manschappen 6). Ook herinner ik mij Paul en Johnny.
We besluiten in elk geval te blijven, en onze post niet te verlaten. We zijn de Tommies zoveel mogelijk van dienst, en houden ons voornamelijk bezig met het doorgeven van berichten via de telefoon aan verschillende bureaus van politie in de regio, en het observeren van Duitse soldaten in onze omgeving.
Omdat we zelf slechts bewapend zijn met een FN pistool krijgen we de geweren van gewonde soldaten. We worden geregeld opgebeld door collega’s en vrienden, die informeren naar de toestand. Zo gaan we de nacht in.
We leggen contact met de Ondergrondse Strijdkrachten, o.a. met de leiders, die de schuilnamen ‘Piet’ 7) en ‘Wim’ dragen. Ook hebben we regelmatig verbinding met het bureau van de gemeentepolitie, van waaruit we op de hoogte worden gehouden over de toestand elders in de stad.
Maandagnacht zijn ongeveer 50 Tommies in het gebouw, van wie de helft boven, voor en achter in het gebouw de wacht houden. Twee anderen krijgen de opdracht om te patrouilleren in de straten in de omgeving. Ze worden na twee uur afgelost. Op een zeker moment wordt een van hen binnengebracht met een schotwond in een arm.
Van eten komt niet veel terecht. We voeden ons met chocolade en Engelse legerbiscuits. We roken veel, want we kunnen net zoveel sigaretten van de Tommies krijgen als we willen. Ook geven ze ons zeep en blokjes thee.

Dinsdag 19 september
De onderofficier van piket, adjudant Vossenberg, een oudere getrouwde collega, is, nadat hij bijna door een geweerkogel m een schouder is geraakt, tijdens een wat rusttere periode naar huis gegaan. Intussen wordt de toestand steeds hachelijker De Tommies geven nog geen krimp en de strijd golft heen en weer. Soms lijkt hun positie hopeloos, maar ze kunnen de vijand nog op afstand houden.
Tegen de middag zijn de duitsers ons gebouw tot op 30 a 40 meter genaderd, en zitten ze in de tuinen aan de stadskant. Twee van hen in Engelse parachutistenkleding proberen het gebouw te benaderen en de Tommies te misleiden, maar ze worden door scherpschutters neergeknald, en blijven op nog geen 20 meter van ons vandaan liggen. Ook zie ik dat de Duitsers gebruik maken van grote herdershonden, en deze in de richting van de verzetshaarden sturen, vermoedelijk om de juiste positie van de tegenstander te bepalen.
Voor ons gebouw staat een grote boom op het plein. Een dode Duitse soldaat zit er met de rug tegenaan zijn haren wapperend in de wind. Boven is het niet meer veilig, en de meeste Tommies gaan naar de kelder. Wij blijven nog op de bovenverdieping bij de telefoon om contact te houden met de Ondergrondse. We brengen verbindingen tot stand met de parachutisten in Oosterbeek en Nijmegen. Tegen 15.30 uur komen nieuwe Tommies, die vermoedelijk van de hoofdmacht zijn afgesneden, uit de richting Oosterbeek. Ze bereiken ons via de achtertuin van het gebouw, zodat dan ongeveer 70 a 80 man aanwezig zijn.
De telefoon is niet meer bruikbaar. Vanaf 16.00 uur is er ook geen water meer. De Duitsers worden brutaler en kruipen over de markt, maar worden hevig onder vuur genomen.
Duitse tanks staan aan de Rijnkade, en beschieten het gebouw. Tegen de avond worden de gevechten nog feller, en beginnen de huizen aan de achterzijde van ons bureau te branden, evenals die tegenover ons, en op de hoek van de Kadestraat. Alles is hel verlicht, en hiervan profiteren de Duitsers om met vlammenwerpers de huizen schoon te vegen en in brand te steken. Zo wordt menige verzetshaard opgeruimd, en de positie van de Engelsen wordt hierdoor hopeloos. Besproken wordt om hel gebouw te verlaten, en over te steken naar de Hofstraat, waar een andere groep Engelsen zit. Eerst wordt een gewonde door twee kameraden naar buiten gedragen en onder dekking van een witte vlag overgebracht naar de overkant. Door het hevige vuur kunnen we er aan de voorkant van het gebouw niet uit, en daarom besluiten we door de tuin aan de achterkant te gaan. Tegen 21.00 uur lukt dat. Zonder verliezen komen we allen over de muur, en verzamelen we ons onder het dak van de ingang van de handel in bouwmaterialen. Volgens de Britse commandant is dit echter geen goede plaats, en we moeten weer terug naar onze vesting.
Tijdens een vuurpauze komt een Tommie met een schot door een wang en hevig bloedend met een witte vlag naar ons toe. Hij is door de Duitse commandant gestuurd om als parlementariër de Engelsen tot volle-dige overgave te dwingen. Zij willen hiervan echter niets weten.
Na enige tijd ondernemen we een nieuwe poging om ons bureau te verlaten. We klimmen weer over de muur, en gaan het naastgelegen pand binnen. Vandaar steken we over naar het groepje Engelsen in de tuin van dokter Van Niekerk op de hoek van de Hofstraat. Met een tussenruimte van ca. tien meter steken we één voor één rennend het brede plein over, terwijl de Duitsers hevig vuren en niet karig zijn met het gebruik van hun vlammenwerpers. Hoeveel er achtergebleven zijn en zijn gesneuveld, weten we met Met onze Engelse vrienden zijn we dankbaar dat we dit tenminste overleefd hebben.
In de tuin treffen we veel Tommies aan, met stukken geschut en kleine Brencarriers. Meteen worden loop-graven gemaakt achter de muur van de tuin aan de straatkant, en daarin brengen we de nacht door. Van
slapen komt niet veel. We liggen dicht tegen elkaar aan om warm te blijven, want de nachten zijn koud. Sinds zondagmorgen zijn we niet uit de kleren geweest.
We wachten de dageraad af, alles brandt nog fel in de omgeving. De klokken van de half stukgeschoten Eusebiuskerk spelen af en toe door de wind een paar tonen, vleugellam geschoten door zware granaat- treffers. Dit wekt in onze toestand en ondanks alle ellende een onwerkelijk gevoel op, dat niet onder woorden te brengen is.

Woensdag 20 september
Om 6.00 uur zijn de gevechten weer in volle gang. De Duitsers schijnen goed te weten waar de laatste restanten Engelsen zitten. We krijgen van alle kanten mitrailleurvuur, zowel van de brug als van de Rijnkade en de Markt. We kunnen het bij dokter Van Niekerk niet meer volhouden, en gaan achterom naar het nabijgelegen hoofdgebouw van Rijkswaterstaat, bij de oprit van de brug. Hier bevindt zich de commandogroep, alsmede radio- en telefoonverbindingen met de andere Engelse troepen, althans voor zover nog intact. We worden ontboden bij de commandant van de eenheden bij de brug.
In de kelder van het gebouw bevinden zich 66 Duitse krijgsgevangenen en een veertigtal burgers, mannen, vrouwen en kinderen, die allen zijn gevlucht uit de brandende huizen bij de brug.

Een deel van een luchtfoto van het gebied aan de westzijde van de noordelijke oprit van de Arnhemse brug, genomen in de middag van 18 september 1944. Bij ‘1’ de achterzijde van
het Gewestbureau van de Marechaussee aan het Eusebiusplein, en bij ‘2’ het huis van dokter Van Niekerk.
(Foto Courtesey Imperial War Museum, London; MH 2061)

We worden bij de officieren gebracht, twee luitenants en twee kapiteins, met wie we een gesprek hebben over de situatie. Hun positie lijkt volgens hen nog niet echt hopeloos, maar ze zijn er wel van overtuigd dat versterkingen dringend noodzakelijk zijn. Deze blijven echter uit.
Op het binnenplein staan enkele kleine gevechtswagens en een paar Brencarriers. De commandant vraagt onze mening over het transporteren van Duitse krijgsgevangenen via de Rijnkade naar Oosterbeek. Wij raden dit ten sterkste af, omdat de gehele Rijnkade alweer door de vijand is bezet. Verder bespreken we met hen verschillende punten op de kaart.
Er ligt zwaar Duits mortiervuur over het hele gebouw. Tegen 10.00 uur vliegen enkele fonkelnieuwe vijandelijke jagers over de Rijnbrug richting Eist. Met de commandant ga ik een kijkje nemen in de kelders, teneinde vast te stellen of het inderdaad burgers zijn uit de naaste omgeving, hetgeen ik kan beamen. In die kelder zijn ook de gewonde Tommies ondergebracht, en dat is een droevig gezicht.
Ondanks alles blijven de Engelsen optimistisch en vol vertrouwen in het slagen van de poging om door te vechten. Onvergetelijk is de rust en de kalmte waarmee dit alles gebeurt, en ieder zijn taak weet en volbrengt. Dit in schrille tegenstelling tot de Duitsers, die we ook van nabij hebben leren kennen in de afgelopen jaren, vanaf de Meidagen van 1940 toen ze ons land binnen vielen.
Geregeld worden uitvallen vanuit het gebouw onder-nomen, maar we kunnen langzamerhand merken dat de Duitsers bezig zijn een ring om het gebouw te leggen. De Engelse verliezen zijn zeer hoog, maar ze vechten verbitterd door, en het aantal gewonden vermeerderd met het uur.
De avond breekt aan, en het zal voorlopig de laatste zijn die we aan de zijde van onze Engelse vrienden zullen meemaken. Tegen 18.00 uur is het Duitse vuur verschrikkelijk. We tellen veel inslagen van artillerie en mortieren. Een kapitein van de Engelsen wordt vlak bij de hoofdingang van het gebouw doodgeschoten. Een schot gaat dwars door zijn lichaam, van de ene naar de andere schouder.
Om ongeveer 18.30 uur rijden drie Duitse tanks brutaalweg de binnenplaats op, en beginnen verschrikkelijk te schieten. De Engelsen kunnen hen niet verdrijven omdat ze geen zware wapens hebben. De uitgezette posten trekken zich samen, en er wordt beraadslaagd wat nu te doen. Even vermindert het vuur, om daarna weer in alle hevigheid los te barsten. De positie wordt onhoudbaar. Een poging om de tanks op de binnenplaats te verdrijven mislukt. Er wordt verwoed gevochten, maar de Duitse overmacht is veel te groot. Deze beschikt over zware wapens en tanks, terwijl bovendien nog steeds versterkingen worden aangevoerd.
Tegen 19.30 uur zijn allen weer binnen, en is de toestand echt hopeloos. De Engelsen besluiten om met de nog beschikbare mannen een laatste uitvalspoging te ondernemen en door de linies te breken, doch deze poging mislukt. Er wordt besloten om zich over te geven, want het gebouw brandt aan vele kanten, en er blijft geen enkel steunpunt over. De commandant raadt ons aan onze wapens en uniformkleding weg te stoppen, en ons bij de groep burgers in de kelder te voegen. Hij zegt dat dit voor ons de enige manier is om niet in gevangenschap te raken of zelfs te worden doodgeschoten, omdat de Duitsers ons gedurende de afgelopen dagen hebben gezien, en weten dat wij hand- en spandiensten voor de Engelsen hebben verricht.
De gewonden worden onder luid geroep van ‘nicht schiessen, nicht schiessen’ (blijkbaar de enige woor-den Duits die ze kennen) door de gangen gedragen. En weldra zijn de Duitsers in het gebouw, en ontwa-penen de Tommies. Hoewel de gewonden naar buiten worden gebracht, vallen er toch nog enige schoten. Een granaattreffer bij de ingang veroorzaakt veel doden, waar de burgers en wij gewoon over heen moeten stappen. We verlaten samen met de civilisten het gebouw aan de voorkant. Buiten gekomen blijkt alles hel verlicht te zijn. We lopen de glooiing van de brugoprit op, en kijken rechts en links in de lachende en triomfantelijke tronies van het ‘Herrenvolk’, waaraan we nu weer zijn overgeleverd. We worden ondergebracht in de wijk ‘het Broek’ bij de Johan de Witlaan. Daar komen we enigszins bij van de vermoeienissen en emoties van de laatste vier dagen, en rusten we uit op de kale vloer. De volgende morgen worden we met de burgers zonder meer vrij gelaten. We melden ons bij het districtsbureau van de Marechaussee aan de Thomas a Kempislaan. De commandant raadt ons aan zo spoedig mogelijk onder te duiken, omdat we door de Duitsers worden gezocht. We worden verzorgd, en slapen die nacht in de kazerne. Daarna gaan we op 22 september via de Velperweg naar Villa Rozenheuvel in Rozendaal. Dat onderduikadres is voor ons geregeld door hoofd-wachtmeester Carelse uit Arnhem, die bij het onder-grondse verzet zit.
Terwijl we in de loop van de ochtend vertrekken, zien we onze Engelse vrienden als krijgsgevangenen richting Zutphen marcheren, onder strenge bewaking van de Duitsers. We merken enkele Tommies op die gedurende de dagen bij de Rijnbrug bij ons waren, en ongemerkt wisselen we het V-teken.

 

NOTEN
1) Op verzoek van de heer Van Kuijk is zijn verhaal op een aantal plaatsen aangepast en van noten voorzien, naar aanleiding van twee interviews die Robert Voskuil met hem had in juni 2000 en in januari 2001.
2) Ook Hogenboom schreef een verslag dat voor een groot deel parallel loopt met dat van Van Kuijk. Het is vrijwel zeker dat Hogenboom bij de samenstelling gebruik heeft gemaakt van het rapport van Van Kuijk.
3) Dit was een van de six-pounders van B-Troop, Ist Airlanding Anti-Tank Battery
4) Van Kuijk kon blijkbaar niet zien dat, nadat de eerste Duitse pantservoertuigen waren doorgebroken, de Engelsen er wel degelijk in slaagden de rest van de colonne te stoppen en te vernietigen.
Harry Wood was korporaal in de B-compagnie van het 2nd Parachute Battalion
6) Dit was Captain J.E. Killick., commandant van de 89th Parachute Field Security Section.
7) Ir. P.C. Kruijff ( Piet van Arnhem’), leider van het Arnhemse Verzet.

Download ministory

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Vraag of reactie?
Laat hier uw reactie achter.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.