Ministory 053 – DE EERSTE ONTSNAPPING

MINISTORY 53
DE EERSTE ONTSNAPPING
Door Niall Cherry

 

Hoewel het algemeen bekend mag zijn dat veel geallieerde onderduikers na de Slag om Arnhem tijdens operatie Pegasus I naar de eigen linies ontsnapten, weten wellicht maar weinig mensen dat de eerste ‘ontvluchters’ tot de 133rd Parachute Field Ambulance (133 PFA), Royal Army Medical Corps, behoorden.
In het kader van het onderzoek voor mijn toekomstige boek over de geschiedenis van de medische eenheden van de lst British Airborne Division, had ik onlangs hel geluk Fred Pimperton op te sporen en te interviewen. In 1944 maakte hij als korporaal deel uit van een van de twee chirurgische teams van 133 PFA.
Op 18 september 1944 werd Fred ‘s middags ongeveer tien mijl ten noorden van de geplande zone op de Ginkelse Heide gedropt, en kwam in de nabijheid van het dorp Otterlo neer. Zijn sectie bestond uit Major Smith (chirurg), Captain Huddleston (anesthesist), Lance-Corporal Ransom, de Privates Bostock, Brunny en Baldwin, en hemzelf. Nadat ze zich verzameld hadden, gingen ze op weg naar Arnhem. In Freds eigen woorden: ‘Het was een mooie maandagmiddag, de zon scheen, het was rustig, en het leek of we op een oefening waren’.
Na enkele avonturen, waaronder het maken van een krijgsgevangene (die zei dat hij Nederlander was, maar een Duits uniform aanhad), kwamen ze in con-tact met andere leden van 133 PFA, die ook verkeerd waren gesprongen en die zich in een kuil in het bos ophielden. De totale groep omvatte nu 31 man, onder wie Captain Olliff, Warrant Officer 1 Boyes, Warrant Officer II Gavin, Staff Sergeant Hares en Sergeant Floyd.
Ze brachten de nacht door onder de bomen, en de volgende morgen vroeg vervolgden ze hun tocht naar de Gelderse hoofdstad. In de omgeving waren veel zware kanonnen actief, en ook zagen ze enkele Duitse patrouilles en mitrailleurposten. Het grootste gedeelte van deze tweede dag hielden ze zich verborgen in het bos. Tegen de ochtend van woensdag 20 september kregen ze een gebrek aan water. Omdat het begon te regenen, bonden ze hun anti-gascapes aan de takken van kleine bomen. Vervolgens stroomde het water via de mouwen in etensblikken. Toch kon op deze manier helaas slechts weinig vocht worden verzameld. Voor die tijd was Fred op een verkenningstocht geweest, en nu herinnerde hij zich een vijvertje te hebben gezien. Dit bevond zich echter in de buurt van een drukke weg en in open terrein. Desondanks werd besloten enig risico te nemen en een waterploeg werd samengesteld, bestaande uit Boyes, Floyd, Pimperton, Ransom en Private Easthough. Ze verza-melden alle veldflessen en vertrokken naar de vijver.
Eenmaal daar aangekomen, ging Fred op de uitkijk staan (met behulp van een verrekijker die hij op een eerdere tocht had ‘bevrijd’ uit een hoeveelheid achtergelaten Duits materiaal) en vulden de anderen de flessen. George Ransom, een goede vriend van Fred, had een camera meegesmokkeld, en hij maakte enkele unieke foto’s. Na de oorlog kreeg Fred een afdruk van één daarvan, en hij was zo vriendelijk om deze aan mij uit te lenen. Volgens mij is de bijgaande afbeelding niet eerder gepubliceerd.
Toen ze teruggekeerd waren bij de hoofdgroep dronk iedereen wat, al dan niet in de vorm van thee. Hierna werd het tijd om verder in de richting van Arnhem te trekken. Op weg door de bossen stuitten ze op een zomerhuisje, en aangezien het al donker begon te worden, werd besloten huisvredebreuk te plegen en daar de nacht door te brengen. Het meubilair werd voorzichtig tegen de muur gezet, en iedereen vleide zich neer op de vloer. Binnen was het warmer dan buiten onder de bomen. De volgende morgen (donderdag) werden de meubelstukken weer op hun plaats gezet, de boel werd netjes aan kant gemaakt, en de groep verdween in het bos.
Fred werd er weer op uitgestuurd om een verkenning te doen, en al spoedig kwam hij in de buurt van een Duits vliegveld. Verderop zag hij toestellen opstijgen. Dwars over een weg (die iets hoger lag dan de omgeving) en ook aan weerszijden daarvan stond een hoog hek. Om de paar meter was een rond gat van ongeveer een meter diep gegraven. In geval van een luchtaanval konden soldaten daar inspringen.
Fred stond nel op hel punt om de weg aan zijn linkerzijde te inspecteren, toen aan de andere kant van het hek een militair met een geweer en een herdershond verscheen. Hij dook meteen weg tussen het hoge gras en de heide, en hoopte dat de hond hem niet zou ruiken. Gelukkig stond de wind naar Fred toe, en even later kon hij zijn patrouilletochl vervolgen.
Hij kreeg het heldere idee om in een van de gaten te springen, achter enige braamstruiken. Hij bevestigde zijn camouflage-sjaal om zijn hoofd. Aan één zijde had hij nu een uitzicht van ongeveer een halve mijl, maar naar de andere kant kon hij niet verder dan een paar honderd meter zien. De weg verdween daar namelijk na een bocht uit het gezicht. Fred zat er nog maar net toen zes Duitse soldaten op de fiets die bocht omkwamen. Hij kromp ineen en hield zich muisstil. De vijand peddelde voorbij en verween door een poort het terrein van de vliegbasis op. Vrijwel’onmiddellijk hierna verschenen weer zes fietsende Duitsers ten tonele. Ook deze soldaten zagen de Brit niet terwijl ze zijn positie passeerden op weg naar het vliegveld. Fred vond dat de grond hem wat al te heet onder de voeten werd, en hij ging terug naar zijn kameraden. Aldaar begreep niemand waarom vier dagen na het begin van de operatie Duitse in plaats van Britse soldaten de wegen bereden. Nog steeds was er het lawaai van artillerievuur in de verte, en ze gingen er allemaal vanuit dat het Britse kanonnen waren. Fred en zijn vriend George Ransom werden nu de andere kant opgestuurd, en ze kwamen al gauw bij een boerderij. Óf liever gezegd bij de tuin daarvan, die tot aan de bosrand reikte. Een vrouw stond er kippen te voeren. Fred zei tegen George dat hij onder de bomen moest blijven, en zelf rende hij achter mais- planten langs zodat hij vanaf de weg niet kon worden gezien. Hij riep de vrouw aan en vroeg of ze Engels sprak. Ze stak haar hand op en beduidde de korporaal te blijven staan, terwijl ze haar hoofd schudde. Daarna draaide ze zich om en liep naar de boerderij. Fred rende terug naar George, en zei hem dat hij zich moest blijven schuilhouden voor het geval dat de vrouw zou terugkeren in het gezelschap van Duitsers. Zij ver-scheen weer met een man aan haar zijde, die niet alleen Engels sprak maar ook meedeelde tot het verzet te behoren. Hij vroeg de onderofficier naar zijn naam, rang en legernummer, de namen van zijn ouders, en de prijs van een pakje sigaretten in Engeland. Fred liet hem zijn militaire zakboekje zien. De Nederlander vertelde dat de zaken voor de Britten niet geweldig liepen omdat het grondleger de geplande doorstoot nog niet had gemaakt. Hij maakte ook duidelijk dat hij heel voorzichtig moest zijn en dat hij Fred goed moest controleren. Volgens hem liepen de Duitsers in Britse uniformen rond en vroegen dan de Nederlanders om hen te helpen. Met afschrikwekkende gevolgen voor hele families. Vervolgens vroeg de man hoeveel geallieerde militairen er waren, aangezien Fred een seintje gaf aan George dat alles o.k. was. De korporaal deelde mee dat er nog 30 waren èn een soldaat die zei dat hij een Nederlander was. De verzetsman zei: ‘Schiet hem neer, dat is een verrader’. De ondergrondse zou de Duitsers wijsmaken dat een brand woedde in het bos. Met een brandweerauto zouden ze vervolgens de Britten naar een veiligere plek brengen.
Fred en George keerden vervolgens terug naar de groep. De brandweerauto verscheen op de afgesproken plaats, iedereen stapte in, en werd toegedekt met een stuk zeildoek. De tocht die volgde, eindigde in de buitenwijken van een stad, bij een kippenboerderij. Ze werden ondergebracht in een schuur die vol stro lag, en kregen te horen dat ze in Ede waren. Een Nederlander kwam binnen om het pluimvee te voeren, en voor de Britten liet hij wat brood, kaas en thee achter. Ze waren zich aan het voorbereiden op de nacht toen de boer verscheen. Hij was behoorlijk opgewonden. Zijn vrouw was erg bang met het oog op de Britten omdat de Duitsers huizen in de omgeving aan het afzoeken waren. Schijnbaar was er gepraat over de brandweerauto die het boerenerf was opgereden.
Snel zochten ze hun spullen bij elkaar en volgden een Nederlander door enkele akkers en over een pad. Ze moesten zo stil mogelijk zijn aangezien het spertijd was. Na wat een heel lange tijd leek te zijn, kwamen ze bij een schuur waarin een paar boerenwagens en
een lange tafel stonden. Hier voegde een andere vluchteling van een van de parachutistenbataljons zich bij hen, een zekere O’Brian.
De volgende morgen (vrijdag) arriveerden drie ver-zetsmannen met brood en kaas. Onlangs verklaarde Fred zich destijd niet gerealiseerd te hebben hoe moeilijk het voor de Nederlanders was om aan eten te komen voor de Britten aangezien ze zelf niet genoeg hadden.
In een soort van rechtszitting werd de Duits/ Nederlandse soldaat veroordeeld wegens verraad. Hij werd gedwongen een kuil te graven achter de schuur, waarin hij werd begraven na te zijn doodgeschoten. Die avond kreeg Fred hevige buikpijnen, maar deze waren gelukkig de volgende morgen verdwenen. Hij denkt zelf dat de genezing wellicht werd bespoedigd doordat Cpt. Olliff over een blindedarm-operatie praatte.
De schuur waarin zij zich schuilhielden, stond op een stuk land dicht bij een weg. Een konvooi Duitse tanks, rupsvoertuigen en artillerie passeerde. Ze konden ze goed zien tussen de planken door. Plotseling gilde een sirene, en de bemanning van een vierloops Flak- kanon opende het vuur, tegelijk met veel andere stukken geschut. Drie vliegtuigen verschenen, en deze doken op de Duitse voertuigen. Het waren met raketten bewapende Typhoons. De eerste twee trokken na de aanval zonder problemen op, maar het derde toestel werd geraakt. Over de volle breedte van de vleugel stond het in brand. De piloot was nog bezig te proberen uit de cockpit te komen, toen de jager op het Duitse konvooi stortte. Een geweldige explosie volgde, en brokstukken vlogen overal in het rond. Een grote rookkolom steeg op. De schokgolf deed de schuur trillen, en daarna werd alles weer rustig. Opeens was er weer een enorm pandemonium met heen en weer rennende en orders schreeuwende Duitsers. Het zag er allemaal heel chaotisch uit, maar met die typisch Duitse efficiency was de kolonne spoedig weer op gang gekomen. Even was er een alarmerende situatie toen het erop leek dat de schuur gebruikt zou worden voor het behandelen van Duitse gewonden. Maar dat ging niet door.
Fred kan zich niet herinneren hoelang ze in de schuur bleven. Op een dag kwam een Nederlandse verzetsman op bezoek, en deze vroeg om een vrijwilliger die enkele belangrijke papieren die van een Duitse krijgsgevangene waren afgenomen, achter de geallieerde linie moest brengen. De korporaal bood zich aan, en vanaf toen scheidden de wegen van hem en de overige mannen van 133 PFA.
Hij kieeg een koopvaardij-uitmonstering (en een zij-den onderbroek), maar ook de opdracht om zijn leger- shirt, -schoenen en -identiteitsbewijs te blijven dragen. Als hij gepakt werd, zou hij niet als spion worden neergeschoten, zo werd gezegd. Recentelijk zei Fred dat hij dat toentertijd geloofde, maar terugkijkend realiseert hij zich dat de Duitsers hem neergeknald zouden hebben als ze hem gesnapt hadden
Het was de bedoeling dat de Brit fietsend een man van de ondergrondse volgde. Deze droeg een zwarte armband, en was officieel belast met de zorg voor évacués. Buiten de schuur gekomen, zag Fred een man staan met twee fietsen bij zich. Om bij hem te komen,moest de onderofficier onder prikkeldraad door. Hij bukte blijkbaar niet diep genoeg, want hij haalde z’n wenkbrauw open, en het bloedde een beetje. Met de rug van z’n hand veegde hij het bloed af. Daarna pak-te hij de fiets die voor hem bestemd was, en de Nederlandse gids zei hem op een afstand van 100 meter achter hem aan te peddelen. Als iemand hem aansprak, moest hij met Ja of Neen’ antwoorden. Fred stapte op en viel er aan de andere kant bijna weer af. Hij had er niet aan gedacht dat zijn benen nogal slap geworden waren. Het bleek voor hem heel moeilijk te zijn om door het rulle zand te fietsen. Spoedig echter bereikten ze een weg, en de geallieerde stuurmanskunst verbeterde aanzienlijk. Ze kwamen bij een kruispunt waar een Duitse wachtpost stond. Een Nederlandse vrouw kwam hen tegemoet fietsen, en aangezien Fred zijn partner in de gaten moest hou-den, vergat hij even in welk land hij was. Hij wilde de fietster links passeren in plaats van rechts. Zij schreeuwde naar Fred en maakte armgebaren. Vriendelijk knikkend en ‘Ja, ja’ zeggend, vervolgde Fred onverstoorbaar zijn weg. De Duitser keek hem nadrukkelijk aan, maar hij was deze in een mum van tijd voorbij en er gebeurde verder niets. De gids had iets afgeremd en zag dat de Brit ongehinderd door kon fietsen.
Iets verderop kwam een andere Nederlander naast Fred rijden, en begon tegen hem te praten. De korpo-raal knikte maar weer eens en haalde het ‘Ja, ja’ reper-toire uit de kast. De man keek hem wat vreemd aan, fietste snel door naar de gids en sprak hem aan. Wat later sloeg de laatstgenoemde een laan in die naar een afgelegen woning leidde. Fred vond het helemaal niet bezwaarlijk om eindelijk even van de fiets af te kun-nen stappen en wat rust te nemen. Nadat hij aan de familie was voorgesteld, zei de gids: ‘Weet je wat die fietser tegen me zei? Hij dacht dat jij een gewonde Britse soldaat was, en vroeg mij of ik je kon helpen’. Achteraf gezien was het niet verwonderlijk dat ook de Duitse wachtpost en de vrouw Fred zo hadden aangekeken. In de spiegel zag hij dat hij z’n hand aan z’n voorhoofd had afgeveegd en dat dit onder het bloed zat.
Nadat hij zich verschoond had en wat had gegeten, werd Fred in contact gebracht met Major Digby Tatham-Warter, die in burger gekleed ging. De majoor gaf hem enkele papieren die hij in zijn anti- gasportefeuille wikkelde en in de binnenzak van zijn jasje stopte. De onderofficier kreeg ook een automa-tisch pistool. Vervolgens ging hij met weer een andere Nederlandse gids naar een volgend huis. Onderweg kwam een motorrijder hen achterop. Naast hun hield hij stil, en het bleek een Duitse ordonnans te zijn. ‘Krijg nou wat’, dacht Fred, ‘als hij me aanhoudt, moet ik hem neerschieten en zijn motor van de weg af het bos in slepen’. Tot zijn grote opluchting glimlachte het potentiële slachtoffer echter slechts en vervolgde zijn weg. Bij de nieuwe schuilplaats aangekomen, ontmoette de korporaal een Amerikaanse Top Sergeant en een Flight Lieutenant Percival van de Royal Air Force.
Fred is overigens nog steeds onder de indruk van de moed van de Nederlandse betrokkenen, omdat het algemeen bekend mag zijn dat de doodstraf stond op het verbergen van de vijand.
Later kregen ze een maaltijd voorgeschoteld, en deze herinnert Fred zich nog steeds heel goed omdat het de eerste keer in z’n leven was dat hij bloembollen als groente at. Tegen de avond arriveerde een Nederlandse marine-officier met de bedoeling de drie geallieerde soldaten naar weer een volgend pand te brengen. De Amerikaan wilde echter blijven waar hij was, en derhalve vertrok de gids met Percival en Pimperton aan

Woensdag 20 september 1944. De ‘waterploeg van 133 PFA in de bossen bij Otterlo. Op de achterste rij
Cpl. Pimperton en Pte Eastliough: vooraan WO / Boyes en Sgl. Floyd.
(foto: George Ransom; collectie Fred Pimperton)

zijn zijde. De Nederlander bleef maar praten tegen de beide Britten, en deze antwoordden braaf met ‘Ja’ of “Neen’. Ze wandelden door de straten van Ede, en op een gegeven moment passeerden ze zelfs een grote Duitse kazerne.
Na een lange tocht kwamen ze bij een huis nabij de oever van de Rijn, en ze gingen naar binnen. Vervolgens vertrok de marine-officier nadat hij de twee geallieerde militairen geluk had gewenst. Twee andere verzetsmannen zouden ze naar de overkant van de rivier roeien zodra het donker was. Toen het nacht was geworden, vertrok de groep van vier, en liep langs de rivier tot ze bij een grote roeiboot aan-kwamen die, op de kop, op de steile oever lag. Ze draaiden het vaartuig om, en lieten het zo snel en stil mogelijk te water. Fred ging bij de boeg zitten, en Percival aan het andere uiteinde, terwijl de Nederlanders in het midden naast elkaar gezeten de roeispanen hanteerden. Ze moesten heel voorzichtig zijn aangezien langs de Rijn Duitse mitrailleurposten waren. Na een zware tocht over het snel stromende water bonkten ze tegen de zuidelijke oever aan, en Fred zag wat beweging in de biezen. Een stem riep de mannen van de ondergrondse aan, en vervolgens leidde een land-genoot van hen de twee buitenlanders via een pad naar een huis.
Ze stapten een grote kamer binnen die door kaarsen werd verlicht. Aan tafel zat een oudere dame met een zwarte kanten shawl over haar hoofd gedrapeerd (die tot op haar schouders reikte), en haar gezin. De Britten werden welkom geheten en kregen wat te eten en te drinken. Daarna werden ze via drie steile trappen naar boven geleid waar op zolder twee kampeer- bedden klaar stonden. De volgende morgen kregen ze ontbijt, en de vrouw des huizes gaf Fred als souvenir een paar manchet-knopen die uit guldens waren gemaakt. Hij koestert ze nog steeds. Fit. Lt. Percival werd naar een RAF- eenheid gebracht, terwijl Pimperton op het hoofd-kwartier van de 21st Army Group bij Nijmegen terechtkwam. Een kapitein van het Intelligence Corps ondervroeg de laatstgenoemde nadat ze eikaars identiteitsbewijzen hadden bekeken. Fred werd gevraagd de papieren af te geven, maar deze weigerde dat omdat Tatham-Warter hem had gezegd ze slechts te overhandigen aan een Major Frazer. Vervolgens kreeg de korporaal de opdracht zijn burgerkleren uit te doen en een militair uniform te dragen zonder onderscheidingstekens. Fred deed het.
In het gezelschap van een SAS-luitenant werd hij in een jeep naar Brussel gebracht. Ze reden tegen de stroom tanks en pantservoertuigen in. Na een lange tijd werden ze aan de kant van de weg gezet omdat een VIP-konvooi moest passeren. Tot verbazing van Fred zag hij in een van de auto’s de Britse koning zitten. Het was de tweede keer dat de onderofficier zijn vorst zag, want in de zomer van 1944 had George VI een bezoek gebracht aan 133 PFA in Barleythorpe Hall.
In Brussel hielden ze halt bij het grote hotel Astoria. Bij de deur was een koperen plaquette aangebracht met de tekst ‘Uitsluitend voor officieren en voorname bezoekers’. Ze stapten naar binnen en werden staande gehouden door een kapitein die Fred bekeek en vroeg: ‘Wat kom je doen?’. De luitenant zei: ‘Hij hoort bij mij,
en we willen majoor Frazer spreken’.
Enkele ogenblikken later verschenen de majoors Hardwick en Frazer, die zeiden: ‘We hadden jullie al verwacht’. Fred liet ze zijn zakboekje zien en vroeg ze naar hun exemplaar. Daarna overhandigde hij de papieren. Frazer zei tegen de kapitein die Fred eerder had tegengehouden: ‘Geef deze korporaal alles wat Hij wenst’. Hij werd naar, wat hij noemt, een fantastisch restaurant gebracht waar hij een van de beste maaltijden uit zijn leven nuttigde. En hoewel hij niet rookte, sloeg hij de bij de koffie aangeboden sigaret niet af en genoot ervan.
Kort daarna dook Major Frazer weer op, en deze zei: ‘We hebben contact gehad met Londen, en aangezien je de papieren al tot hier hebt gebracht, zie ik niet in waarom je ze niet zelf naar Engeland kunt meenemen’. En vervolgens gaf hij ze weer aan Fred. In zijn eigen jeep bracht Frazer hem naar een vliegveld, en onderweg vroeg de majoor hem naar de andere vluchtelingen die hij ten noorden van de Rijn had achtergelaten.
Gezeten in een Avro Anson bracht Fred later een afscheidsgroet. Aan boord van het vliegtuig waren een andere majoor en een oorlogsverslaggever. Ze landden op Northolt, net buiten Londen, waar een SAS-majoor op Fred stond te wachten. Deze bracht hem naar het hoofdkwartier van de SAS in Rickmansworth. Daar werd hij opgewacht door een kolonel en een overste, en met behulp van een grootschalige kaart van Arnhem en omgeving beschreef Fred zijn ontsnapping. Vragen werden gesteld en beantwoord over de Duitse strijdkrachten en de rol van het verzet. Aan het eind van deze sessie zei de kolonel: ‘U heeft goed gepresteerd, maar u bent van het Medical Corps, nietwaar? Hoe komt het dat u zoiets heeft gedaan?’ Fred antwoordde: ‘Ze vroegen een vrijwilliger om de papieren mee te nemen, en ik meldde me aan’. Vervolgens zei de officier: ‘We kunnen u maar beter naar ons ziekenhuis sturen en u goed laten onderzoeken’.
De korporaal werd erheen gebracht en daarna medisch doorgelicht. Hij kreeg de vraag voorgelegd wat hij graag wilde. ‘Eten, een bad en een bed’, was het antwoord. De volgende morgen kreeg Fred een vervoerbewijs richting Oakham, en werd naar het station gebracht voor de eerstvolgende trein naar het noorden. Eenmaal op de plaats van bestemming aangekomen, wandelde de korporaal de paar kilometers naar Barleythorpe Hall. Toen hij langs het stalerf liep, kwam hij Jock Braithwaite tegen. Deze bleef staan en zei: ‘Hé, jij bent daar geweest, hè?’ Fred antwoordde bevestigend. Jock zei: ‘Niemand is teruggekomen, en we weten niet wat er is gebeurd, maar het was niet goed’.
Later ontmoette Fred de andere leden van 133 PFA die achtergebleven waren. Hij was 14 dagen op verlof gestuurd, en terwijl hij weg was, keerden Cpt. Olliff en de anderen terug nadat ze met Pegasus I waren ontsnapt.
De auteur zou graag in contact komen met RAMC-vetera- nen van de Ist British Airborne Division die hem wellicht bij het onderzoek voor zijn boek kunnen helpen. En dat geldt voor iedereen die denkt dat hij iets kan bijdragen. Reacties worden door de redactie van harte tegemoet gezien.

Download ministory

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Vraag of reactie?
Laat hier uw reactie achter.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.